Alles wat een dier laat zien is gedrag. Maar hoe komt het dat dieren vrerschillende soorten gedrag laten zien? Dat komt omdat dieren reageren op die prikkel. Gedrag ontstaat dus door een reactie op een prikkel. Er bestaan twee soorten prikkels:
uitwendige prikkels.
inwendige prikkels.
Uitwendige prikkels komen uit de omgeving van een dier. Zoals een ander diersoort of de omgevingstemperatuur.
Een inwendige prikkel komt uit het lichaam van het dier zelf. Zo’n prikkel noem je ook wel fysiologische motivatie. een voorbeeld hiervan is honger. Als een dier honger heeft, is dit een prikkel van het dier zelf. Het dier zal op zoek gaan naar eten.
Situaties en sleutelprikkels
Een uitwendige prikkel of fysiologische motivatie (inwendige prikkel) leidt niet altijd tot gedrag. De situatie waarin het dier zich bevindt, kan dit namelijk beïnvloeden.
Denk aan een stier die in een kudde van koeien een koe ziet waardoor paringsgedrag kan worden veroorzaakt. De koe is in dit voorbeeld een uitwendige prikkel voor de stier. Naast deze prikkel uit zijn omgeving heeft het dier ook veel geslachtshormonen in zijn lichaam (inwendige prikkels).
Deze uitwendige en inwendige prikkels veroorzaken paringsgedrag. Ineens wordt de kudde van koeien echter erg onrustig, waardoor de stier stress ervaart. Deze onrustige situatie zorgt ervoor dat er toch geen paringsgedrag ontstaat.
Een dier kan niet op alle prikkels uit de omgeving reageren. Prikkels die daadwerkelijk gedrag uitlokken noem je sleutelprikkels.
Uiterlijk en supranormale prikkels
Ook het uiterlijk van jonge dieren is een sleutelprikkel voor ouderdieren. Een rond gezicht met bolle wangen maken een jong dier schattig. Hierdoor willen ouders hun jongen graag verzorgen. Dit noem je het Kindchenschema.
Een prikkel moet eerst een bepaalde grens bereiken voordat een dier erop reageert. Die grens noem je de drempelwaarde. Een egel heeft het bij 5°C bijvoorbeeld erg koud, maar pas bij 0°C zoekt de egel zijn warme nestje op. De drempelwaarde is dan 0°C.
Niet ieder dier reageert op dezelfde prikkels. De drempelwaarde van een prikkel verschilt per dier(soort). Het ene dier reageert heel snel op een prikkel en een ander dier juist langzaam. Deze verschillen in reactie noem je individuele variatie.
samenlevingsvormen
Samenlevingsvormen
De manier waarop dieren met elkaar samenleven, noem je samenlevingsvormen.
Elke diersoort heeft een eigen ideale groepsgrootte waarin het meest prettig wordt (samen)geleefd.
Sommige diersoorten kunnen goed samenwerken en leven in een groep. Andere diersoorten zijn liever op zichzelf en leven alleen. Diersoorten leven in veel verschillende groepsgroottes samen.
Solitair
Veel dieren leven alleen. Deze samenlevingsvorm noem je solitair. Denk hierbij bijvoorbeeld aan slangen. Bij slangen komen een mannetje en vrouwtje in de natuur alleen bij elkaar om te paren.
Dieren kunnen ook in tweetallen of paren leven. Dan leven een mannelijk en vrouwelijk dier samen en zorgen ze samen voor de jongen. Dit noem je paarvorming. Voorbeelden van dieren die in paren leven zijn duiven en zwanen.
Uilen en katten leven van nature solitair. Sommige solitaire dieren, zoals de kat, kunnen ook samen worden gehouden. Dit kan bijvoorbeeld op een boerderij waar veel ruimte en eten is. Van nature leven katten echter alleen. Olifanten en cavia’s leven van nature niet alleen, maar juist in grotere groepen.
Gezinsvorming
Bij gezinsvorming vormen dieren een gezin, net zoals mensen dat vaak doen. Dit betekent dat een mannetje en vrouwtje samenblijven tot de jongen groot zijn. Vooral vogels doen aan gezinsvorming.
Er zijn ook gezinnen waarvan de ouders samenleven met de nakomelingen en de nakomelingen ook als ze volwassen zijn in het gezinsverband blijven leven. Dit geldt bijvoorbeeld voor wolfachtigen, waarbij vooral de vrouwtjes in het gezin blijven. Dit noem je monogame gezinsvorming.
Wolfachtigen blijven lang in het gezin zodat ze kunnen helpen bij het grootbrengen van het volgende nest jongen. Ook blijven ze lang in het gezin omdat ze kunnen helpen bij het zoeken naar voedsel en omdat ze het gezin kunnen beschermen tegen gevaarlijke dieren. Wolven jagen namelijk in groepen op hun prooien en verdedigen ook hun territorium samen tegen indringers.
Verschillende groepsvormen
Harem:
Paarden leven in een harem. Dit is een samenlevingsvorm waarbij één dominant mannetje (hengst) leeft met meerdere vrouwtjes (merries) en hun jongen (veulens).
Matriarchale orde:
Olifanten leven in een matriarchale orde. Hierbij leeft een groep vrouwelijke dieren met hun jongen. Een dominant vrouwtje is de baas van de groep. De mannetjes verlaten de groep zodra ze volwassen zijn.
Patriarchale orde
Veel apensoorten leven in een patriarchale orde. Dit is een groep die uit mannelijke en vrouwelijke dieren bestaat. Een dominant mannetje is de baas van de groep.
In een matriarchale en patriarchale orde erven jongen de rang van hun ouders. Dochters erven in een matriarchale orde de rang van hun moeder. Zonen erven in een patriarchale orde de rang van hun vader. Zo wordt het leiderschap van deze groepen van generatie op generatie doorgegeven.
Kolonie
Veel vogelsoorten leven in een kolonie, zoals de kluut. Een kolonie is een grote groep soortgenoten die samenleeft en aan één locatie zijn gebonden. Vogels broeden bijvoorbeeld vaak op dezelfde plek.
veranderdering binnen de samenleving
Samenlevingsvormen van dieren kunnen veranderen. Dit kan komen door gedrag van mannetjes of vrouwtjes en door voortplanting.
Mannetjes of vrouwtjes
Bij sommige diersoorten verandert de groepssamenstelling in de paartijd. Mannelijke olifanten zoeken bijvoorbeeld de vrouwengroep alleen op in de paartijd. Zo komen de mannelijke en vrouwelijke groepen dus bij elkaar.
Voortplanting
Ook door conflicten tijdens de paartijd kan de samenstelling van een groep veranderen. Per groep verschilt het namelijk welke dieren zich mogen voortplanten. Bij gezinsvorming heeft bijvoorbeeld alleen de dominante man of de vader van de familie het recht om te paren. Soms probeert een lager geplaatst dier dan zijn kans te pakken. Hierdoor kan het dominante mannetje van de troon worden gestoten.
De samenlevingsvorm van een diersoort in de natuur bepaalt hoe dieren in een dierentuin worden geplaatst. Sommige dieren leven in de natuur in een harem, waardoor je in de dierentuin maar één mannetje bij een vrouwtje kunt plaatsen. Andere dieren leven in de natuur juist alleen, bij deze dieren plaats je in de dierentuin geen andere dieren.
Rangorde
In groepen dieren kan concurrentie ontstaan door voedsel, nestplaatsen en geslachtspartners. Hierdoor hebben sommige groepen een rangorde. Dieren die hoog in de rangorde staan, noem je dominant. Bij bavianen wordt de aap die het hoogste in rang staat het alfamannetje genoemd.
Dieren die juist laag in de rangorde staan, noem je subordinant of onderdanig. Deze rangorde kan veranderen als een nieuw dier binnen de groep komt of als de jongen volwassen worden of een dominant dier oud of ziek wordt. Dit kan de samenlevingsvorm van een groep dieren veranderen
Externe invloeden
Samenlevingsvormen van dieren veranderen ook door:
Vijanden:
Als er in de leefomgeving veel vijanden zijn, kan het voordelig zijn om in een groep te leven. Zo zijn dieren sterker tegen hun vijanden. Sociale dieren die geen vijanden van elkaar zijn, leven dan ook vaak samen. In dat geval ontstaat er bijvoorbeeld een kolonie.
Mensen:
Mensen splitsen soms leefgebieden van dieren op. Denk hierbij aan grenzen die mensen in safariparken of natuurparken trekken. Zo worden groepen dieren uit elkaar gehaald.
Locatie:
Op sommige locaties leven solitaire dieren in groepen. Katten leven op een boerderij bijvoorbeeld vaak vrijwillig in een groep samen, terwijl ze in de natuur solitair leven. Op een boerderij is namelijk voldoende voedsel en ruimte voor meerdere katten.
Levensduur:
Om sommige samenlevingsvormen te vormen, zoals een matriarchale of patriarchale orde, zijn meerdere generaties nodig. Dit soort samenlevingsvormen zie je daarom vooral bij diersoorten die een lange levensduur hebben, zoals de olifant.
Om het gedrag beter in kaart te brengen, is er een onderverdeling gemaakt in drie soorten gedrag:
aangeboren gedrag (instinctief gedrag);
aangeleerd gedrag (ervaringsgedrag);
geschoold gedrag (getraind gedrag)
Bij aangeboren is het gedrag dat een dier laat zien bij stress of overleven al ingeprent. Het is aanwezig in het erfelijk materiaal en wordt op die manier van ouders naar nakomelingen doorgegeven. Een dier reageerd dan altijd hetzelfde.
Aangeleerd gedrag kan je indelen in verschillende onderdelen:
klassieke conditionering
operante conditionering
inprenting
gewenning
imitatie
klassieke conditionering is gebasseerd op een reactie van een prikkel. In het filmpje hieronder wordt de klassieke conditioneren uitgelegd en laten zien.
Bij operante conditoneren leert een dier dat er verbanden zijn tussen de prikkels, het gedrag en de belonging.
Bij inprenting is er sprake van een hele korte periode waar in een dier wat kan leren. Deze periode ligt altijd vast en kan alleen dan. Een voorbeeld is de inprenting van moeder gans.
Bij gewenning dan is er een moment dat dieren de prikkel negeren. Er wordt niet meer op gereageerd. Een voorbeeld hiervan is een vogelverschrikker. In eerste instantie vliegen de dieren weg als ze het voorwerp zien. Naa een tijdje krijgen de volgens in de gaten dat de vogelverschrikker niet reageerd en dus geen gevaar vormt. Er volgt geen prikkel meer en de vogels trekken zich niks aan van de vogelverschrikker.
imitatie is op basis van zien en nadoen. Apen en papegaaien zijn hier heel goed in.
soorten gedrag
Dieren die als individu willen overleven laten foerageer-, vlucht- en verdedigingsgedrag zien. Foerageergedrag zijn alle gedragingen die te maken hebben met voedsel zoeken. Bij foerageergedrag zoekt een dier voedsel. Dit kan plantaardig voedsel zijn, maar het kunnen ook andere dieren zijn. Van deze dieren kan dan het vlees worden gegeten. Sommige roofdieren jagen in groepen, zoals de (wilde) hondachtigen. Ze omsingelen een prooi, vallen hem samen aan en delen de buit. Ook zijn er roofdieren die alleen jagen, zoals de meeste katachtigen. Bijvoorbeeld een kat die een muis aanvalt en die vervolgens alleen opeet.
Vluchtgedrag is al het gedrag wat een dier laat zien om te vluchten voor gevaar. Verdedigingsgedrag laat een dier zien als het zichzelf verdedigt tegen gevaar. Om te overleven als individu laat een kat verdedigingsgedrag zien.
Groepen dieren laten sociaal en territoriaal gedrag zien om te overleven. Denk bijvoorbeeld aan een kudde olifanten. Sociaalgedrag is gedrag van soortgenoten naar elkaar. Bijvoorbeeld dieren die communiceren over voedsel of elkaar waarschuwen bij gevaar. Bij territoriaal gedrag verdedigt een groep dieren of een individueel dier het leefgebied. Dit verdedigen kan bijvoorbeeld door te dreigen naar andere dieren en ze te imponeren.
Voortplantingsgedrag is al het gedrag dat te maken heeft met de voortplanting van een dier. Denk hierbij aan het paren zelf, maar ook het zoeken en aantrekken van een partner.
De tijd dat dieren vruchtbaar zijn, noem je de bronsttijd of het paarseizoen. Bij sommige dieren is deze periode bijna het hele jaar en bij andere dieren maar enkele maanden.In de bronsttijd laat ieder dier ander voortplantingsgedrag zien. Mannetjeseenden jagen bijvoorbeeld agressief op de vrouwtjes en andere mannetjesvogels proberen juist met de mooiste zang indruk te maken op het vrouwtje. Ook de kleur van de veren en de aantrekkelijke geur van het mannetje kunnen een vrouwtje aantrekken.
Baden, krabben, rollen en uitschudden zijn voorbeelden van comfortgedrag. Dit gedrag vertoont een dier om zichzelf prettig te voelen.
Soms hebben dieren ook de behoefte om minder actief te zijn en uit te rusten. Dit gedrag noem je rustgedrag. Hoeveel een dier rust hangt af van zijn leefomstandigheden. Sommige dieren slapen bijvoorbeeld kort, omdat zij op roofdieren moeten letten. Ook de manier waarop dieren slapen is heel wisselend. Een paard rust en slaapt bijvoorbeeld staand en sommige vogels slapen afwisselend op de ene en andere poot. Ook zijn er dieren, zoals de Syrische hamster, die een winterslaap houden om de koude winter door te komen.
Maternaal gedrag is al het gedrag van moederdieren tegenover hun jongen. Voorbeelden van maternaal gedrag zijn het voeden en schoonlikken van jongen. Maternaal gedrag verschilt sterk per diersoort.
Sommige dieren kunnen na de geboorte namelijk meteen voor zichzelf zorgen. Deze dieren noem je nestvlieders, zoals koeien, schapen, paarden en cavia’s. Nestblijvers zijn dieren die na de geboorte lang zorg nodig hebben van één of beide ouders, zoals katten, honden, konijnen en hamsters. Nestvlieders zijn snel zelfstandig en worden geboren met open ogen. Nestblijvers hebben juist lang zorg nodig en worden blindgeboren. Daarnaast hebben nestvlieders meestal een langere draagtijd (broedtijd) dan nestblijvers. Dit geldt niet voor alle diersoorten. Sommige vogelsoorten zitten bijvoorbeeld korte tijd in de baarmoeder (zoals de kip), maar behoren wel tot de nestvlieders. Over het algemeen geldt hoe kleiner het dier, hoe korter de draagtijd is.
Ook exploratiegedrag is natuurlijk gedrag van dieren. Vooral jonge dieren laten dit gedrag zien: ze onderzoeken hun eigen leefomgeving. Zo komen dieren er bijvoorbeeld achter waar voedselplaatsen en vluchtwegen zijn.
Sommigen natuurlijke gedragingen willen dieren altijd uitvoeren. Varkens hebben bijvoorbeeld de behoefte om te wroeten, kippen willen graag stofbaden, katten willen graag hun nagels in een voorwerp kunnen zetten en sociale dieren zoals honden vertonen graag sociaal gedrag. Gedrag waar dieren een sterke behoefte aan hebben noem je behavioral needs.
natuurlijke gedragingen en het doel van gedrag
Doelen van gedrag
Een dier heeft vaak een doel met het gedrag dat hij vertoont. Gedrag kan drie verschillende doelen hebben:
als individu overleven
populatie behouden
soort behouden
verschillende soorten gedrag
Dieren die als individu willen overleven laten foerageer-, vlucht- en verdedigingsgedrag zien. Foerageergedrag zijn alle gedragingen die te maken hebben met voedsel zoeken. Vluchtgedrag is al het gedrag wat een dier laat zien om te vluchten voor gevaar. Verdedigingsgedrag laat een dier zien als het zichzelf verdedigt tegen gevaar.
Om te overleven als individu laat een kat verdedigingsgedrag zien.
Fourageergedrag:
Bij foerageergedrag zoekt een dier voedsel. Dit kan plantaardig voedsel zijn, maar het kunnen ook andere dieren zijn. Van deze dieren kan dan het vlees worden gegeten. Sommige roofdieren jagen in groepen, zoals de (wilde) hondachtigen. Ze omsingelen een prooi, vallen hem samen aan en delen de buit. Ook zijn er roofdieren die alleen jagen, zoals de meeste katachtigen. Bijvoorbeeld een kat die een muis aanvalt en die vervolgens alleen opeet.
Sociaal en territoriaal gedrag:
Groepen dieren laten sociaal en territoriaal gedrag zien om te overleven. Denk bijvoorbeeld aan een kudde olifanten. Sociaalgedrag is gedrag van soortgenoten naar elkaar. Bijvoorbeeld dieren die communiceren over voedsel of elkaar waarschuwen bij gevaar. Bij territoriaal gedrag verdedigt een groep dieren of een individueel dier het leefgebied. Dit verdedigen kan bijvoorbeeld door te dreigen naar andere dieren en ze te imponeren.
Voortplaningsgedrag:
Voortplantingsgedrag is al het gedrag dat te maken heeft met de voortplanting van een dier. Denk hierbij aan het paren zelf, maar ook het zoeken en aantrekken van een partner.
De tijd dat dieren vruchtbaar zijn, noem je de bronsttijd of het paarseizoen. Bij sommige dieren is deze periode bijna het hele jaar en bij andere dieren maar enkele maanden.
In de bronsttijd laat ieder dier ander voortplantingsgedrag zien. Mannetjeseenden jagen bijvoorbeeld agressief op de vrouwtjes en andere mannetjesvogels proberen juist met de mooiste zang indruk te maken op het vrouwtje. Ook de kleur van de veren en de aantrekkelijke geur van het mannetje kunnen een vrouwtje aantrekken.
Comfortgedrag en rustgedrag
Baden, krabben, rollen en uitschudden zijn voorbeelden van comfortgedrag. Dit gedrag vertoont een dier om zichzelf prettig te voelen.
Soms hebben dieren ook de behoefte om minder actief te zijn en uit te rusten. Dit gedrag noem je rustgedrag.
Hoeveel een dier rust hangt af van zijn leefomstandigheden. Sommige dieren slapen bijvoorbeeld kort, omdat zij op roofdieren moeten letten. Ook de manier waarop dieren slapen is heel wisselend. Een paard rust en slaapt bijvoorbeeld staand en sommige vogels slapen afwisselend op de ene en andere poot. Ook zijn er dieren, zoals de Syrische hamster, die een winterslaap houden om de koude winter door te komen.
Maternaal gedrag:
Maternaal gedrag is al het gedrag van moederdieren tegenover hun jongen. Voorbeelden van maternaal gedrag zijn het voeden en schoonlikken van jongen. Maternaal gedrag verschilt sterk per diersoort.
Sommige dieren kunnen na de geboorte namelijk meteen voor zichzelf zorgen. Deze dieren noem je nestvlieders, zoals koeien, schapen, paarden en cavia’s. Nestblijvers zijn dieren die na de geboorte lang zorg nodig hebben van één of beide ouders, zoals katten, honden, konijnen en hamsters.
Nestvlieders en nestblijvers
Nestvlieders zijn snel zelfstandig en worden geboren met open ogen. Nestblijvers hebben juist lang zorg nodig en worden blindgeboren. Daarnaast hebben nestvlieders meestal een langere draagtijd (broedtijd) dan nestblijvers. Dit geldt niet voor alle diersoorten. Sommige vogelsoorten zitten bijvoorbeeld korte tijd in de baarmoeder (zoals de kip), maar behoren wel tot de nestvlieders. Over het algemeen geldt hoe kleiner het dier, hoe korter de draagtijd is.
Exploratiegedrag:
Ook exploratiegedrag is natuurlijk gedrag van dieren. Vooral jonge dieren laten dit gedrag zien: ze onderzoeken hun eigen leefomgeving. Zo komen dieren er bijvoorbeeld achter waar voedselplaatsen en vluchtwegen zijn.
Behavioral needs:
Sommigen natuurlijke gedragingen willen dieren altijd uitvoeren. Varkens hebben bijvoorbeeld de behoefte om te wroeten, kippen willen graag stofbaden, katten willen graag hun nagels in een voorwerp kunnen zetten en sociale dieren zoals honden vertonen graag sociaal gedrag. Gedrag waar dieren een sterke behoefte aan hebben noem je behavioral needs.
Soms wil een dier bepaald gedrag vertonen, maar laat de situatie dat niet toe. Denk maar een jonge kat die veel alleen thuis is en weinig verrijking heeft. Het dier raakt verveeld of gestrest en gedraagt zich anders dan normaal. Hij gaat zich bijvoorbeeld kaal poetsen. Je noemt dit afwijkend gedrag: gedrag dat afwijkt van het natuurlijke gedrag of van het normale gedragssysteem van een individu. Het dier reageert dan anders op een prikkel. Een katachtige zal zich in het wild niet kaal poetsen.
Vaak vertoont een dier afwijkend gedrag met een veel hogere of lagere frequentie en duur dan normaal. Het dier kan het gedrag heel overdreven vertonen met een hogere of lagere intensiteit dan normaal. Denk maar aan een beer die op dezelfde plek blijft staan en daarbij zijn lichaam constant heen en weer beweegt. Je hebt geleerd dat deze gedragingen vaak ontstaan bij chronische stress en ook wel ingesleten gedrag worden genoemd.
Het is natuurlijk gedrag voor een hond om te blaffen als de postcode komt. Dit kan voor een eigenaar probleemgedrag zijn. Maar pas als een hond bijvoorbeeld een uur lang blijft blaffen nadat de postbode is geweest, noem je het afwijkend gedrag. Afwijkende gedragingen vallen niet altijd onder probleemgedrag. Een dier dat voortdurend heen en weer loopt of voor zich uitstaart zonder te reageren op prikkels vertoont geen natuurlijk gedrag. Dit afwijkende gedrag wordt echter niet door iedereen gezien als een probleem. Afwijkende gedragingen in de vorm van extreme agressie worden vaak wel als probleemgedrag gezien door de eigenaar of de maatschappij.
Het is natuurlijk gedrag voor een hond om te blaffen als de postcode komt. Dit kan voor een eigenaar probleemgedrag zijn. Maar pas als een hond bijvoorbeeld een uur lang blijft blaffen nadat de postbode is geweest, noem je het afwijkend gedrag.
Afwijkend gedrag kan op veel manieren ontstaan. Deze oorzaken zijn grotendeels hetzelfde als bij probleemgedrag:
Genetische aanleg voor bepaalde gedragingen: sommige hondenrassen, zoals de Cockerspaniël, hebben meer kans op agressief gedrag.
Onaangename of traumatische ervaringen: een dier kan angst hebben ervaren bij een dierenarts en hierdoor bij latere bezoeken aan de dierenarts heftig reageren.
Pijn of gezondheidsproblemen: een overactieve schildklier versnelt bijvoorbeeld de stofwisseling, waardoor een dier onrustig wordt en zich overactief kan gedragen.
Invloed van de eigenaar van het dier: een eigenaar is verantwoordelijk voor de opvoeding van een dier. Als een eigenaar niet duidelijk communiceert naar zijn dier en verkeerd gedrag beloont, kan dit later leiden tot probleemgedrag.
Onvoldoende sociale ontwikkeling tijdens de socialisatieperiode: bij onvoldoende socialisatie is een dier op jonge leeftijd te weinig blootgesteld aan verschillende prikkels. Op latere leeftijd kan dit leiden tot probleemgedrag.
Dieren moet je altijd de ruimte bieden om hun natuurlijke gedrag te vertonen. Anders neemt de kans toe dat een dier afwijkend gedrag ontwikkelt. Bruine beren leven bijvoorbeeld van nature graag in gebieden waar ze vis kunnen vangen. De leefomgeving van een beer in de dierentuin moet hier zoveel mogelijk aan voldoen.
Twee belangrijke voorbeelden van een oorzaak in de leefomgeving zijn:
het niet kunnen uiten van natuurlijk gedrag
het ervaren van te veel of te weinig prikkels (overprikkeling/ onderprikkeling)
Het arrangement Gedrag en Welzijn is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
corine Luttikholt-Harkink
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2022-10-13 11:00:57
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Voor het vak Gedrag en Welzijn gaan we kijken naar een aantal verschillende vlakken. We bekijken hoe het dier zich gedraagt in de natuurlijke omgeving. Je gaat leren hoe gedrag ontstaat en welke type gedrag een dier kan vertonen. Je leert wat afwijkend gedrag is en hoe je een observatie uit moet voeren.
Eindgebruiker
leerling/student
Moeilijkheidsgraad
gemiddeld
Studiebelasting
4 uur en 0 minuten
Gedrag en Welzijn
nl
corine Luttikholt-Harkink
2022-10-13 11:00:57
Voor het vak Gedrag en Welzijn gaan we kijken naar een aantal verschillende vlakken. We bekijken hoe het dier zich gedraagt in de natuurlijke omgeving. Je gaat leren hoe gedrag ontstaat en welke type gedrag een dier kan vertonen. Je leert wat afwijkend gedrag is en hoe je een observatie uit moet voeren.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.