Alles wat een dier laat zien is gedrag. Maar hoe komt het dat dieren vrerschillende soorten gedrag laten zien? Dat komt omdat dieren reageren op die prikkel. Gedrag ontstaat dus door een reactie op een prikkel. Er bestaan twee soorten prikkels:
Uitwendige prikkels komen uit de omgeving van een dier. Zoals een ander diersoort of de omgevingstemperatuur.
Een inwendige prikkel komt uit het lichaam van het dier zelf. Zo’n prikkel noem je ook wel fysiologische motivatie. een voorbeeld hiervan is honger. Als een dier honger heeft, is dit een prikkel van het dier zelf. Het dier zal op zoek gaan naar eten.
Een uitwendige prikkel of fysiologische motivatie (inwendige prikkel) leidt niet altijd tot gedrag. De situatie waarin het dier zich bevindt, kan dit namelijk beïnvloeden.
Denk aan een stier die in een kudde van koeien een koe ziet waardoor paringsgedrag kan worden veroorzaakt. De koe is in dit voorbeeld een uitwendige prikkel voor de stier. Naast deze prikkel uit zijn omgeving heeft het dier ook veel geslachtshormonen in zijn lichaam (inwendige prikkels).
Deze uitwendige en inwendige prikkels veroorzaken paringsgedrag. Ineens wordt de kudde van koeien echter erg onrustig, waardoor de stier stress ervaart. Deze onrustige situatie zorgt ervoor dat er toch geen paringsgedrag ontstaat.
Een dier kan niet op alle prikkels uit de omgeving reageren. Prikkels die daadwerkelijk gedrag uitlokken noem je sleutelprikkels.
Ook het uiterlijk van jonge dieren is een sleutelprikkel voor ouderdieren. Een rond gezicht met bolle wangen maken een jong dier schattig. Hierdoor willen ouders hun jongen graag verzorgen. Dit noem je het Kindchenschema.
Soms lokken prikkels overdreven gedrag uit. Zulke prikkels noem je supranormale prikkels.
Een prikkel moet eerst een bepaalde grens bereiken voordat een dier erop reageert. Die grens noem je de drempelwaarde. Een egel heeft het bij 5°C bijvoorbeeld erg koud, maar pas bij 0°C zoekt de egel zijn warme nestje op. De drempelwaarde is dan 0°C.
Niet ieder dier reageert op dezelfde prikkels. De drempelwaarde van een prikkel verschilt per dier(soort). Het ene dier reageert heel snel op een prikkel en een ander dier juist langzaam. Deze verschillen in reactie noem je individuele variatie.