Het arrangement Expo Gouda Maakt - Garens, textiel en blekerijen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.
- Auteur
- Laatst gewijzigd
- 2022-09-30 10:14:22
- Licentie
-
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
- het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
- het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
- voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.
Aanvullingen en verbeteringen svp sturen naar secretariaat@expogoudamaakt.nl
Aanvullende informatie over dit lesmateriaal
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
- Toelichting
- De textielindustrie in Gouda bestond uit het maken en verwerken van garens tot textiel en het wassen en bleken van linnengoed.
- Leerniveau
- MBO, Niveau 2: Basisberoepsopleiding;
- Eindgebruiker
- leerling/student
- Moeilijkheidsgraad
- gemiddeld
- Trefwoorden
- blekerij, confectie, gouda, industriële geschiedenis, kabels, textiel, touw, wasserij




Na de oogst werden eerst de zaden verzameld en in een olieslagerij geperst tot olie. Lijnzaadolie (van vlas) en hennepolie werden gebruikt bij het maken van zeep, lampolie, olieverf en om ongeverfd hout en visnetten te beschermen.
Beuken / braken: na het roten werden de stengels in een molen gebeukt om de vezels los te beuken van de ‘schors’’. Lang gebeurde dat in de volmolen, de waterradmolen bij Punt / Veerstal, totdat de wateroverlast in de stad en noordelijker in Boskoop te groot werd.
Weven is het vervlechten van horizontale en verticale garens tot textiel.



Door de industriële revolutie ontstond er kinderarbeid waar kinderen niet meer in gezinsverband werkten, maar arbeid verrichtten voor een baas die ze niet kenden. Er was veel kinderarbeid, tot wel 50% van het aantal arbeiders. Kinderen werkten niet als hulpje, maar werden als volwaardige krachten beschouwd en moesten even hard werken als volwassen arbeiders. Ze waren goedkope krachten, lenig en gemakkelijk te disciplineren.
In 1855 werkten er ongeveer 500 mannen en jongens en 350 meisjes. Vrouwen werkten er nauwelijks. Omdat touwbanen in de open lucht lagen, werd er in de wintermaanden acht of tien uur per dag gewerkt en in de zomer werd de werkdag verlengd tot dertien of veertien uur.




In 1916 ging de oude fabriekshal bij een enorme brand in vlammen op. Vlak voor de brand werd het huidige fabrieksgebouw gebouwd waar 400 mensen werkten. De Garenspinnerij kampte in september 1916 met een tekort aan buitenlands vlas en moest 250 arbeiders naar huis sturen. Experimenten met in Nederland verbouwd vlas mislukten.












De visserij was overgeschakeld van hennepnetten naar katoenen netten. Toch werd in 1898 nog de nettenfabriek J. Kortenoever opgezet aan de Lazaruskade 16.







In de winter van 1917 gaat een deel van de Garenspinnerij door brand verloren. De brand blijft beperkt tot het oude gedeelte van het complex, waarvan de bovenverdiepingen met voorraden en machinerieën verloren gaan. Het nieuw gebouwde gedeelte uit 1916 blijft gespaard.
Op 1 januari 1918 wordt opgericht de Commanditaire Vennootschap "VERENIGDE TOUW- EN GARENFABRIEKEN V/H FA. SPIT & DE VLETTER, V/H J.B. VAN CATZ EN ZOON" aan de Fluwelensingel 95-96-97-98-99-100 met als doel het fabriceren van handel- en touwfabrikaten.





Scheepstuigerij en Zeilmakerij Endenburg










Wringen. Tussen de loogbaden door werd het linnen gespoeld in grachtenwater en uitgewrongen. Het wringwiel was twee meter hoog en werd de wringbok genoemd. De knechten brachten het wiel van de wringbok in beweging. Ze werden daarom bokkenrijders genoemd. Later ging dat met stoomkracht of elektrische motoren.
Appreteren (= klaarmaken, afwerken). Daarna kwam nog een bad met stijfsel en blauwsel. Stijfsel kwam uit aardappelzetmeel, gemaakt door de Goudsche Siroopfabriek, die daarnaast ook de stroop maakte voor de siroopwafelbakkers in de stad. Blauwsel (zakje blauw) was een witmaker en maakte het linnen witter. Na het uitlekken van het blauwselbad werd het linnen nog eens uitgewrongen


Linnen werd aan het einde van de 19e eeuw verdrongen door textiel van katoen. Linnen moest worden gebleekt en katoen niet. In Twente en Tilburg waren grote textielindustrieën tot bloei gekomen. Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal wasserijen snel af. Bovendien kreeg de Nederlandse huisvrouw de elektrische wasmachine ”een kind kan de was doen”. Gezinnen die ‘de was de deur uit deden’ werden zeldzaam.












Zeepfabrieken mochten alleen nog ‘regeringszeep’ produceren en die zeep ging op de bon. Huisvrouwen moesten zich behelpen de beruchte kleizeep. Voor de textiel was kleizeep totaal ongeschikt.

In “De Holl. Lelie” van 15 Aug. (1917 / RK) lezen wij onder de rubriek “Van alles wat”, dat men het waschgoed vaak ongesteven en geel terug krijgt, ondanks de prijsstijging. 






Hennie de Wijs kwam in 1926 aan het hoofd te staan van het Viruly laboratorium. De wasserijen waren voor Viruly zo belangrijk dat men er speciale wasmiddelen voor maakte om te voorkomen dat de wasserijen zelf zouden gaan knoeien met chemicaliën.
