Loopbaanbegeleiding en Burgerschap

Introductie

 

 

 

Welkom!

Jullie zijn begonnen met de opleiding Veiligheid en Vakmanschap van de ROC Friese Poort.

Één van de vakken die jullie moeten afronden voor jullie diploma is het vak burgerschap, hiervoor zijn er een aantal zaken die jullie moeten doorlopen.

- Tijdens het schooljaar worden er 6 themadagen georganiseerd, hier moeten jullie aan deelnemen.

- Tijdens het blokuur genaamd LOB/Burg worden er thema's behandeld in de les, om hier uiteindelijk een  digitaal portfolio van in te leveren. Over dit portfolio krijg je meer uitleg tijdens de eerste les.

Verder hebben jullie tijdens dit blokuur ook lessen in loopbaanbegeleiding. Hierin wordt onder andere gekeken naar:

- Wie ben ik?

- Wie wil ik zijn?

- Waarom wil ik deze opleiding afmaken?

- Welke keuzes maak ik?

- Welke hulp heb ik nodig?

 

Dit wordt allemaal behandeld in deze lessenserie, die is opgedeeld in 5 periodes, dus tot bijna halverwege het tweede jaar.

Veel plezier en doe je best!

Periode 1

Periode 1
Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

In deze periode staat loopbaansturing van de loopbaancompetenties en de vitale dimensie van burgerschap centraal. Hieronder staat weergegeven wat deze termen betekenen en wat jij aan het einde van de periode hebt geleerd. Heel veel leerplezier toegewenst.

Vitaal burgerschap: De dimensie vitaal burgerschap heeft betrekking op de bereidheid en het vermogen om te reflecteren op de eigen leefstijl en zorg te dragen voor de eigen vitaliteit als burger en werknemer.

Hierbij gaat het om de zorg voor de eigen vitaliteit en fitheid. Daarbij is een belangrijke taak om de juiste afstemming te vinden tussen werken, zorgen (voor jezelf en voor anderen), leren en ontspannen.

Kwaliteitsreflectie: Het nadenken over wat jij (niet) kunt en hoe je dit kunt gebruiken in je loopbaan. Je reflecteert op eigen eigenschappen, competenties en vaardigheden. Feedback over je eigen kwaliteiten kun je vragen aan anderen.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze periode:

- Kun jij vertellen welke gewoontes jij hebt.

- Kun jij het verschil uitleggen tussen een bewuste en een onbewuste keuze en ben jij je bewust van je eigen keuzes geworden.

- Heb jij een leerstijlentest gemaakt en hier een resultaat van gekregen. Dit resultaat heb jij vervolgens betrokken op situaties uit het verleden.

- Heb jij geleerd hoe je SMART doelen maakt en dit geoefend tijdens de lessen.

- Heb jij nagedacht over seksualiteit en middelengebruik.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Elke lesweek staan er verschillende opdrachten centraal die aansluiten op de bovenstaande thema’s. Er wordt van jou verwacht dat je deze opdrachten uitvoert en opslaat in jouw eigen digitale portfolio. Aan het einde van de periode zal je dit in overleg met de docent inleveren of presenteren. In de checklist kun jij checken of het portfolio compleet is.

Les 1: Gewoontes

Periode 1 les 1

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

Welkom bij de eerste les van deze eerste module van het vak loopbaan & burgerschap.

Is dit een periode waarin je voor het eerst je klasgenoten (hebt) ontmoet? Dan biedt deze les een mooie gelegenheid om elkaar beter te leren kennen! Je klasgenoten worden een belangrijk onderdeel van je schooltijd. Zij zijn degene op wie je gaat bouwen en met wie je je beste maar misschien ook je slechtste momenten gaat meemaken. Het is daarom van belang dat je ze leert kennen en op ze leert te vertrouwen.

 

Ken je je klasgenoten al? Dan kun je ervoor kiezen om het kennismakingsspel over te slaan of te vervangen door een zelfgekozen groepsactiviteit waarin het contact maken met elkaar centraal staat.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- Weet jij meer over je nieuwe klasgenoten.

- Heb jij een lijst gemaakt met jouw gewoontes

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Kennismakingsspel

Je slb-er heeft een kennismakingsspel uitgekozen, welke onderaan zijn toegevoegd aan de module. Wees hierin eerlijk en actief!


 

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Gewoontes

Wat is een gewoonte?

Als je iets vaak doet dan wordt het een gewoonte. Sommige gewoontes zijn handig, andere gewoontes zitten je meer in de weg, al heb je dat misschien niet in de gaten. Gelukkig kun je gewoontes veranderen, door ze te ontdekken en ze met discipline aan te pakken.

Ieder mens heeft goede gewoontes en minder goede gewoontes. Door deze te identificeren, kun je mogelijk je slechte gewoontes verbeteren en je goede gewoontes uitbreiden. Wat zijn jouw gewoontes?

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2: Gewoontes

Zoek op internet of bij je klasgenoten naar tien goede en tien slechte gewoontes. Vul dit in, in onderstaande tabel.

Slechte gewoontes Goede gewoontes
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   

 

Opdracht 3: Eigen gewoontes

Maak voor jezelf een overzicht van tien goede en tien slechte gewoontes. Onderzoek 3 slechte gewoontes waaraan jij wilt gaan werken. Waarom zijn deze gewoontes slecht? En welk doel zou je hierin willen behalen? Maak vervolgens een overzicht hoe jij wilt werken aan de slechte gewoontes de komende week. Hoe kan jij ervoor zorgen dat dit de komende week minder is/wordt?

 

 

 

 

Slechte gewoontes Goede gewoontes
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   

- Aan welke drie slechte gewoontes wil jij werken?

- Waarom zijn deze gewoontes slecht?

- Welk doel wil je hierin behalen?

 

Opdracht 4: Werken aan eigen gewoontes

Houdt een dagboek bij de komende week waarin je onderstaande punten omschrijft:

- Een telling hoe vaak je de slechte gewoontes per dag gedaan hebt.

- Of dit meer, minder of gelijk is met anders.

- Wat je hiervan vindt.

- Of je hier al resultaat van ziet.

- Of je doel behaald is of wat je nog meeneemt de komende tijd.

 

Les 2: Overtuigingen

Periode 1 les 2

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

In deze les ga jij terugkijken op de opdracht van vorige week over gewoontes. Verder gaan we kijken welke overtuigingen jij hebt en waar jij je het prettigst voelt. Veel succes!

 

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- heb je besproken of je je slechte gewoontes verminderd hebt

- heb je beschreven hoe jij je gedraagt in verschillende situaties

- heb je gewerkt aan welke overtuigingen jij hebt over jezelf

 

 

 

Opdracht 1: Gewoontes

Vorige week heb je de opdracht gekregen om een lijst met goede en slechte gewoontes te maken. Daarna heb je de hele week geprobeerd om een aantal slechte gewoontes te verminderen. Hoe is dit gegaan? Bespreek dit eerst in tweetallen met een klasgenoot en daarna klassikaal.

- Aan welke doelen heb je gewerkt?

- Welk effect had het verminderen van de slechte gewoontes op je?

- Zie je hier al resultaten van?

- Vindt jij dat je je doelen gehaald hebt of niet? Ben je hier tevreden over?

- Waar wil je in de toekomst nog naar toe werken?

Als je klaar bent met bespreken in tweetallen, vertel dan aan elkaar of je in deze week ook nog nieuwe gewoontes hebt ontdekt die je nog niet op de lijst hebt staan.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2: Eigen kwaliteiten

Je hebt net een filmpje bekeken waarin is uitgelegd wat een kernkwadrant is en waarom het belangrijk is om hier inzicht in te krijgen. Je kunt onderstaande lijst gebruiken om jou hierbij te helpen.

Beantwoord de volgende vragen om een beeld te krijgen van jouw eigen kernkwadrant: Kernkwaliteit: Welke 2 eigenschappen horen écht bij mij?

Valkuil: Wat nemen mensen mij wel eens kwalijk? Bijvoorbeeld: doe niet zo … Kijk in de lijst naar welke 2 valkuilen bij jou aansluiten.

Uitdaging: Op welke eigenschap van anderen ben ik stiekem jaloers?

Allergie: Welk gedrag van andere irriteert me mateloos?


Lijst kernkwaliteiten

KERNKWALITEIT

VALKUIL

ALLERGIE

UITDAGING

service-gericht

grenzeloos

hard en star

grens stellen

consensus-gericht

egocentrisch

dwang

gezagsgetrouw

optimistisch

naïef

pessimisme

alert

beheerst

onpersoonlijk

onbereikbaar

empatisch

stabiel

traag

onbezonnen

experimenteel

efficiënt

statisch

chaotisch

creatief

empathisch

sentimenteel

afstandelijk

beschouwend

betrokken

dwepend

onverschillig

beschouwend

realistisch

cynisch

zweverig

idealistisch

profilerend

arrogant

onzichtbaar

bescheiden

gedisciplineerd

dwang-neurotisch

ongedisciplineerd

los laten

innovatief

zwevend

statischenstar

efficiënt

kritisch

rebels

ja-knikken

respectvol

flexibel

wispelturig

star

ordenend

daadkrachtig

drammerig

passief

geduldig

geduldig

passief

drammerig

daadkrachtig

beschouwend

afstandelijk

sentimenteel

empatisch

zelfverzekerd

arrogant

middelmatig

bescheiden

bescheiden

onzichtbaar

arrogant

profilerend

autonoom

dwars

onderdanig

meegaand

besluitvaardig

forcerend

besluiteloos

ontvankelijk

ingetogen

passief

opdringerig

initiatiefrijk

rust(ig)

afwachtend

opdringerig

initiatiefrijk

gezagsgetrouw

ja-knikken

anarchistisch

concensus

volgzaam

onderdanig

eigengereid

initiatiefrijk

gehoorzaam

slaafs

eigenzinnig

autonoom

loyaal gezag

onderdanig

ongehoorzaam

kritisch

behulpzaam

bemoeizuchtig

onverschillig

los laten

toegewijd

fanatiek

laisser-faire

hulpvaardig

relativerend

onzichtbaar

opgeblazen

overtuigd

overtuigd

fanatiek

meningloos

relativerend

moed(ig)

roekeloos

aarzelend

bedachtzaam

bedachtzaam

beducht

roekeloos

moedig

meegaand

onzichtbaar

eigengereid

autonoom

wederkerig

gelijkvormig

eenzijdig

fair

idealistisch

zweverig

cynisch

realistisch

harmonisch

toedekken

conflict

direct

gestructureerd

bureaucratisch

inconsistent

aanpassing

ordenend

star

wispelturig

flexibel

rationeel

afstandelijk

willekeur

betrokken

betrouwbaar

saai

arbitrair

innovatief

 

Opdracht 3 Invullen eigen kernkwadrant

Bij de vorige opdracht heb jij onderzoek gedaan naar jouw eigen kwaliteiten, valkuilen, allergieën en uitdagingen. Zet deze nu om in een kernkwadrant. Hieronder zie je hoe zo’n kernkwadrant ingevuld kan worden. Vul nu twee kernkwadranten in.

 

Theorie
Theorie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overtuigingen

Een overtuiging is een mening die je hebt over jezelf, een ander, de wereld. Een overtuiging noemen we ook wel interpretatie, het is hoe jij op dat moment de werkelijkheid ziet. Je denkt dat het zo is maar het hoeft niet te kloppen, het is je mening. Positieve overtuigingen halen het beste in ons naar boven. Negatieve overtuigingen leggen ons beperkingen op.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 4: Mezelf

In deze opdracht onderzoek je jouw overtuigingen.

Beantwoord elke vraag met ja of nee:

 

Ik houd rekening met de gevoelens van anderen

Ik ben een aardig iemand

Ik ben over het algemeen gelukkig

Ik ben intelligent

Ik ben behulpzaam

Ik ben sportief

Ik ben een goed gezinslid

Ik ben slecht

Ik ben niet populair

Ik ben niet slim

Ik ben nergens goed in

Ik ben niet aantrekkelijk

Ik ben onbetrouwbaar

Ik ben geen goede vriend/vriendin

Ik ben een doorzetter


 

Geef antwoord op de volgende vragen:

- Wat is een positieve overtuiging die jij over jezelf hebt?

- Hoe kan deze je helpen op school?

- Wat is een negatieve overtuiging die je hebt over jezelf?

- Hoe zou je deze negatieve overtuiging positief kunnen maken?

 

 

 


Als de overtuiging(en) over jezelf niet kloppen dan zijn er verschillende manieren om hiermee aan de slag te gaan. Als we naar onderstaande acties kijken, wat doe jij dan?

 

1. Tijd doorbrengen met iemand die in je gelooft en die jouw capaciteiten ziet.

Wie kan die persoon voor jou zijn?

 

2. Vrienden laten vallen die negatief zijn over jou.

Wie zou je misschien wel moeten laten vallen?

 

3. Onhandige negatieve gedachten omzetten in handige positieve gedachten.

Welke onhandige gedachte kwelt jou?

 

4. Hoe zou je deze onhandige negatieve gedachte kunnen omzetten zodat het een positieve overtuiging voor je wordt en jou gaat helpen?

 

5. Maak voor jezelf een krachtige pepzin, die positief is geformuleerd en waar je kracht uithaalt in situaties waarin je je onzeker voelt.

 

 

Les 3: Conflicten

Periode 1, les 3

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

In je leven zal niet alles gaan zoals je verwacht. Soms zullen dingen anders lopen dan je verwacht en zul je het niet altijd eens zijn met andere mensen. In deze situatie kan een conflict ontstaan. Maar wat is nu eigenlijk een conflict en hoe reageer je hier op? Dat is waar we deze les naar gaan kijken, veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- Heb je nagedacht over wat een conflict is

- Weet je hoe jij omgaat met een conflict

- Heb je gereflecteerd hoe je dit in de toekomst beter kunt aanpakken

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Wat is het eerste wat bij je opkomt als er gesproken wordt over een conflict? Klik op de link en maak een mindmap van alle woorden die bij je opkomen bij het woord 'conflict'.

https://www.canva.com/nl_nl/grafieken/mindmap/

Deel dit met de klas.

Opdracht 2

Heb jij wel eens een conflict met iemand gehad? Beantwoord de volgende vragen:

  • Met wie heb jij wel eens een conflict gehad?
  • Waar ging dit over?
  • Hoe is dit opgelost?
Theorie
Theorie

 

 

 

 

De escalatieladder geeft weer hoe een conflict zich kan ontwikkelen in verschillende fasen. Een andere naam voor deze ladder is de conflicttrap. De escalatieladder is ontwikkeld door Friedrich Glasl, een Oostenrijkse politicoloog. De escalatieladder richt zich op conflicten/botsingen in het algemeen.

In dit geval betekent hoe hoger op de ladder, hoe ‘beter’ voor beide partijen. Een stap naar beneden betekent dat er iets uit de hand is gelopen (geëscaleerd), zoals een telefoontje dat totaal verkeerd overkomt. Een stap lager is een stap richting strijd en elkaar zien als vijand. 

In totaal zijn er negen stappen op de ladder, die zijn verdeeld in drie fasen.

  1. De eerste fase van een conflict is een probleem dat rationeel kan worden opgelost door samen te discussiëren. Beide partijen komen er dan positief uit. Bij de derde stap in deze fase wordt het wel wat harder en zijn er meer daden dan woorden.
  2. In de tweede fase, ligt de nadruk op emoties in plaats van op rationaliteit. In deze fase is het conflict een strijd geworden waarin beide partijen ‘van elkaar willen winnen’. Het is dus niet meer zo dat ze er allebei goed uit kunnen komen. De ene partij zal het conflict winnen en de andere zal verliezen. Partijen zullen proberen mensen voor zich te winnen en steeds meer valse dingen doen. In de laatste stap in deze fase wordt er gedreigd met negatieve sancties.
  3. In de laatste, derde fase is het conflict helemaal geëscaleerd. Beide partijen beseffen dat niemand meer kan winnen, maar blijven elkaar zien als vijand. Ze gaan samen ten onder en gebruiken daarbij geweld om de ander te beschadigen. Het gaat alleen nog maar om het vernietigen van de ander. Een bemiddelaar kan dan al niks meer beginnen: het conflict zal door een rechter beëindigd moeten worden.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 3

Klik op de link en kijk welke conflict stijl jij hebt.

https://www.123test.nl/conflict/

Beantwoord daarna de volgende vragen:

  • Wat vind je van de uitslag?
  • In hoeverre herken jij je in de uitslag?
  • Kun je een voorbeeld omschrijven, waarin duidelijk werd hoe jouw conflictstijl tot uiting kwam?
  • Hoe had je dit anders kunnen aanpakken en wat zou het resultaat dan zijn?

Les 4: Leren

Periode 1, les 4

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

Leren? Wat is dat nu eigenlijk? Hoe leer jij en wat voor student ben je? In deze les ligt de focus op het leren en hoe je dit het beste kunt doen. Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- Heb je gekeken naar wat jouw studiegewoontes zijn

- Weet je wat jouw leerstijl is

- Heb je gekeken naar wat dit voor jou betekent

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Leren is een actief proces. Je doet het overal en altijd. Je kunt het alleen doen of samen met anderen. Leren doe je niet alleen in een opleiding, maar ook tijdens de dagelijkse dingen die je doet buiten school. En leren stopt nooit. Telkens als je weer een nieuwe ervaring opdoet leer je weer wat bij. En wat je in het verleden al geleerd hebt kun je nu toepassen Laten we eens gaan kijken wat leren nu precies is.

Veranderen van gedrag

Bij leren denken we al heel snel aan school. Je zit in de klas en een docent legt je iets uit over een bepaald onderwerp. Of je zit te blokken voor een toets die je moet maken. Wat je dan aan het doen bent is het opnemen en onthouden van kennis. Maar stel dat je over een bepaald onderwerp heel veel kennis hebt verworven en je gedrag verandert niet. Heb je dan eigenlijk wel wat geleerd?

Hier gaat het bij leren om. Leren betekent het veranderen van gedrag. Leren wil zeggen dat je (nieuwe) informatie opneemt, dit verwerkt in je hersenen, met als resultaat een verandering in je gedrag (het handelen). Leren is dus meer dan alleen kennis opnemen uit een boek. Kennis is wel belangrijk, maar je leert vooral door het opdoen van nieuwe ervaringen. Denk maar eens na hoe je hebt leren fietsen. Waarschijnlijk heb je veel geoefend op straat en ontdekt (nieuwe informatie verzameld) hoe je het beste in evenwicht kan blijven om niet te vallen. Door deze informatie telkens weer toe te passen tijdens het oefenen, heb je met vallen en opstaan uiteindelijk geleerd te fietsen. Met andere woorden: je hebt jezelf nieuw gedrag aangeleerd.

 

 

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Iedereen heeft bepaalde studiegewoonten. Van die bewuste of onbewuste manieren om te studeren. Lees de onderstaande vragenlijst door en beantwoord deze met ja of nee. Beantwoord tot slot nog de drie vragen.

1. Ik weet goed waarom ik studeer ja nee

2. Ik besteed elke dag ongeveer evenveel tijd aan mijn huiswerk ja nee

3. Ik heb een vaste plaats waar ik mijn huiswerk maak ja nee

4. Ik zit vaak achter in de klas ja nee

5. Als ik iets geleerd heb, laat ik iemand mij overhoren ja nee

6. Als ik iets moet leren, leer ik het in een keer ja nee

7. Als ik een toets terugkrijg, kijk ik wat ik fout heb gedaan ja nee

8. Ik stel nooit een vraag in de klas ja nee

9. Docenten klagen wel eens over mijn handschrift ja nee

10. Ik schrijf altijd mijn huiswerk in mijn agenda ja nee

11. Ik schrijf altijd eerlijk mijn cijfers op ja nee

12. Ik pak een woordenboek / zoek op internet als ik een woord tegenkom waarvan ik de betekenis niet ken ja nee

13. Ik lees regelmatig een boek voor mijn plezier ja nee

14. Ik weet hoe ik een werkplan voor mijn studie moet opzetten ja nee

15. De vakken die ik het moeilijkst vind, maak ik eerst ja nee

16. Als ik iets niet begrijp, dan vraag ik het altijd ja nee

17. Ik maak mijn huiswerk altijd een dag van tevoren ja nee

18. Als er een toetsweek komt, ben ik minstens 2 weken van tevoren al de toetsen aan het leren ja nee

19. Bij het studeren overhoor ik mezelf ja nee

20. Ik leer toetsen altijd ruim van te voren ja nee

21. Ik kan goed samenwerken ja nee

22. Ik maak vaak gebruik van samenvattingen ja nee

23. Ik maak vaak zelf een samenvatting van de leerstof ja nee

24. Ik bewaar zoveel mogelijk mijn toetsen en opgaven ja nee

25. Ik lever vaak mijn toetsen in voor de tijd om is ja nee

26. Ik maak aantekeningen tijdens de lessen ja nee

27. Het bespreken van een toets vind ik zonde van mijn tijd ja nee

28. Ik wissel maakwerk en leerwerk af ja nee

29. Omdat ik soms te snel lees, maak ik "stomme" fouten ja nee

30. Als ik ziek ben geweest of ik weet mijn huiswerk niet, vraag ik het huiswerk aan iemand uit de klas ja nee

31. Ik lees de toets eerst helemaal door, voor ik begin met antwoorden te geven ja nee

32. Ik kan niet langer dan een kwartier geconcentreerd werken ja nee

33. Ik vind het moeilijk om aan mijn huiswerk te beginnen ja nee

34. Ik kan goed zaken onthouden ja nee

35. Ik vind dat ik voldoende tijd besteed aan mijn huiswerk ja nee

36. Als ik in de les iets niet snap, dan vraag ik om uitleg ja nee

37. Ik kan een goede samenvatting van een tekst maken ja nee


Wat zijn jouw goede studiegewoonten?

Welke studiegewoonten vind je belangrijk?

Welke studiegewoonten zou jij moeten veranderen om een beter resultaat te bereiken?

 

 

Opdracht 2

DE LEERSTIJLENTEST VAN VERMUNT

Deze leerstijlentest geeft je inzicht in jouw manier van leren.
Geef jezelf per vraag een score: 1, 2 of 3.

1 = niet herkenbaar voor mijn manier van leren
2 = redelijk herkenbaar voor mijn manier van leren
3 = goed herkenbaar voor mijn manier van leren.

 

 

 

1

2

3

1

Als ik alle opgaven van een studieopdracht kan maken, weet ik dat ik de stof goed beheers.

 

 

 

2

Ik vind het moeilijk om een grote hoeveelheid leerstof te verwerken.

 

 

 

3

Wat ik leer, moet ik kunnen gebruiken om praktische problemen op te lossen.

 

 

 

4

Ik vind het vaak moeilijk om vast te stellen of ik lesstof voldoende beheers.

 

 

 

5

Ik probeer losse onderwerpen vaak aan elkaar te koppelen tot één geheel.

 

 

 

6

Ik wil voor deze studie vooral een expert worden in mijn vak.

 

 

 

7

Ik bedenk zelf vragen over de leerstof en probeer deze te beantwoorden om zo vast te stellen of ik de leerstof beheers.

 

 

 

8

Kennis die ik opdoe wil ik zoveel mogelijk toepassen in de praktijk.

 

 

 

9

De ‘rijtjes’ die ik moet leren sla ik op in mijn hoofd.

 

 

 

10

Ik ben bang dat deze studie te zwaar voor me is.

 

 

 

11

Ik heb deze studie gekozen omdat het werk dat ik ermee kan doen mij enorm interesseert.

 

 

 

12

Ik leer volgens de aanwijzingen die in het studiemateriaal worden gegeven.

 

 

 

13

Ik probeer kritisch te kijken naar theorieën van deskundigen.

 

 

 

14

Het is mij vaak niet duidelijk wat ik moet onthouden en wat niet.

 

 

 

15

Ik bekijk ook andere bronnen om zo iets toe te voegen aan de leerstof die ik krijg.

 

 

 

16

Ik werk punt voor punt af en bestudeer ieder stukje apart.

 

 

 

 

Vul de score per vraag in en tel de punten bij elkaar op. Op welke leerstijl scoor je het hoogst?

Vraag

Score

Vraag

Score

Vraag

Score

Vraag

Score

1

 

2

 

5

 

3

 

9

 

4

 

7

 

6

 

12

 

10

 

13

 

8

 

16

 

14

 

15

 

11

 

Totaal R:

 

Totaal O:

 

Totaal B:

 

Totaal T:

 

 

 

 

 

Welke 4 leerstijlen zijn er?

R (Reproductiegerichte leerstijl): je leert voor een diploma. Alleen daarvoor ben je gemotiveerd, en niet voor de inhoud van de studie. Je richt je op het opnemen van kennis en het kunnen navertellen.

O (Ongerichte leerstijl): je leert zonder duidelijk doel. Wat je leert, verwerk je niet. Als je leert, doe je dat vooral omdat anderen dat van je verwachten. Je hebt niet echt een specifieke leermethode.

B (Betekenisgerichte leerstijl): je bent intrinsiek gemotiveerd en hebt persoonlijke interesse in de leerstof. Je richt je op het begrijpen van de leerstof en het leggen van verbanden tussen losse onderdelen van de leerstof. Je wilt graag steeds meer leren.

T (Toepassingsgerichte leerstijl): je leert om het geleerde later toe te kunnen passen, bijvoorbeeld in het beroep waarvoor je aan het leren bent. Je vertaalt leerstof steeds naar de praktijk en bent vooral gemotiveerd voor leerstof waar je in de praktijk iets mee kunt.

 

Ik heb een:

leerstijl.
 

 

5 tips om je leren te verbeteren

  1. Reflecteer op jouw manier van leren. Werkt deze manier goed voor je? Als je doorgaat, bereik je dan wat je wilt bereiken?
     
  2. Denk kritisch na over wat je leert. Bedenk waarom bepaalde lesstof zinvol voor je is. Waar draagt het aan bij?
     
  3. Wees proactief. Stel jezelf niet afhankelijk op (‘wat moeten we precies weten voor het examen? Wanneer was dat ook alweer?’), maar komt zelf in actie.
     
  4. Plan goed en studeer regelmatig. Op die manier blijft kennis veel beter hangen dan ‘last minute studeren’.
     
  5. Leer van je klasgenoten. Hoe pakken zij het aan? Wat kun je daarvan meenemen voor jezelf?

Les 5: Reflecteren

Periode 1, les 5

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

Tijdens je leven kom je in veel verschillende situaties terecht. Achteraf gezien heb je dan soms keuzes gemaakt die niet heel handig waren. Door te reflecteren op wat er gebeurd is, kun je soms voorkomen dat een situatie zich herhaalt. Maar hoe reflecteer je nu eigenlijk? Daar ga je deze les mee aan de gang! Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les heb je:

- Gereflecteerd op je leerstijlentest

- Gepraat met je klasgenoten over hun leerstijlentest

- Een STARTT verslag geschreven over een leersituatie in je leven

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Je hebt vorige week een leerstijlentest gemaakt. Hiervan heb je de uitslag in je digitale portfolio gezet. Pak deze erbij en lees de uitslag nog een keer door. Ga vervolgens de volgende vragen beantwoorden:

  • Als je deze uitslag bekijkt, heb je dan het idee dat deze klopt? Waarom wel/niet?
  • Omschrijf een situatie uit het verleden waarin jij deze leerstijl hebt laten zien.
  • Welke kanten van de test kloppen niet?
  • Waaruit blijkt dit?
  • Omschrijf een situatie uit het verleden welke je anders had kunnen aanpakken

Als je de vragen hebt beantwoord, ga je naast een klasgenoot zitten met een andere leerstijl. Ga met elkaar in gesprek over:

  • Wat is jullie leerstijl?
  • Wat zijn de verschillen?
  • Wat zijn de overeenkomsten?
  • Wat zijn de voordelen en nadelen van jullie leerstijlen?
  • Wat kun je van elkaar leren?

 

 

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Reflecteren volgens de STARTT-methode De STARRT-methode is een hulpmiddel om te reflecteren. Reflecteren is terugblikken op je ervaringen en gedrag. Reflecteren is een manier van leren. Je onderzoekt de wijze waarop je handelt en de betekenis daarvan voor je leerproces. Door te reflecteren ontdek je wie je bent, wat je motiveert, wat goed gaat en minder goed afgaat en waar uitdagingen voor je liggen. Door reflecteren leer je bewust en bekwaam te handelen.

Starrt- methode bestaat uit 6 stappen:

S = situatie
T = taak
A = activiteiten
R = resultaat
R = reflectie
T = toepassen

Situatie
Beschrijf een/meerdere concrete beroepssituaties zo duidelijk mogelijk.

  • Wat was de situatie?
  • Waar en wanneer vond die situatie plaats?
  • Wie waren er bij betrokken?
  • Welke kerncompetenties (zie leerwijzer) stonden centraal?
  • Wat was de mate van zelfsturing?
  • Wat boeide en belemmerde je?

Taak
Beschrijf nauwkeurig jouw taak of functie in die situatie.

  • Wat was jouw taak?
  • Wat wilde je bereiken?
  • Wat was je verantwoordelijkheid?

Activiteiten/actie
Beschrijf concreet de acties die je hebt ondernomen.

  • Welke acties heb je gepland en uitgevoerd?
  • Welke middelen en materialen heb je gebruikt?
  • Wat hielp je en wat belemmerde je?
  • Hoe was het gedrag van anderen?
  • Hoe heb je gereageerd op het gedrag van anderen?

Resultaat
Beschrijf wat je hebt bereikt.

  • Wat zijn de resultaten?
  • Welke kennis, vaardigheden en houding heb je toegepast?
  • Welke keuzes heb je gemaakt en waarom?
  • Ben je tevreden over de kwaliteit van je handelen?

Reflectie
Reflecteer op je eigen handelen.

  • Hoe kijk je terug op deze situatie?
  • Op welke manier zijn je competenties verder ontwikkeld? (kerncompetenties stage & school)
  • Wat lukte goed?
  • Wat zou je anders doen?
  • Wat heb je geleerd?
  • Welke competenties wil je verder ontwikkelen?

Toepassen
Beschrijf hoe je het geleerde kunt toepassen in andere, meer complexe situaties.

  • Wat ga je anders doen door je nieuwe inzichten?
  • Welke leerdoelen neem je mee voor opleiding?
  • In welke situaties wil je het toepassen?
  • Welke mogelijkheden heb je tot je beschikking?
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2

Jij hebt zojuist de STARRT methode gelezen. Blik eens terug op het verleden waar er een situatie was waar het leren niet goed gegaan is. (Onvoldoende, blijven zitten, opdrachten niet op tijd af, opdrachten afraffelen.)

Ga deze situatie beschrijven aan de hand van de STARTT methode en kijk hoe je dit beter kunt doen in de toekomst.

Les 6: Werkveld

Periode 1, les 6

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

De eerste periode van de opleiding zit er inmiddels bijna op. Je hebt je ingeschreven met bepaalde verwachtingen, maar zijn deze ook uitgekomen? Welk beeld heb jij bij het beroep dat je later gaat uitoefenen? Voordat je dit beroep kunt uitoefenen, zul je eerst de opleiding af moeten maken. Welke doelen stel jij jezelf om dit te bereiken? Dit is waar je deze les mee bezig gaat, veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- Heb je nagedacht over welk beeld jij hebt van het beroep

- Heb je gereflecteerd op dit beeld

- Heb je doelen opgesteld om deze opleiding te behalen

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Je hebt je ingeschreven voor deze opleiding. Hier had je vast bepaalde redenen en verwachtingen van. Beantwoord de volgende vragen:

- Waarom heb jij je ingeschreven voor deze opleiding?

- Hoe wist je dat deze opleiding bestond?

- Met wie heb je het besproken dat je deze opleiding wilde gaan doen en wat was hun reactie?

- Wat heb je gedaan om je voor te bereiden op deze opleiding?

- Wat verwachtte je vooraf  van de opleiding?

- Zijn deze verwachtingen uitgekomen? Wat wel/wat niet?

- Wat was er anders dan je had verwacht?

Als je klaar bent bespreek je je antwoorden met je klasgenoten en daarna klassikaal.

 

Opdracht 2

 

Teken jezelf op een A3-formaat in het toekomstig werk wat jij gaat doen met daarin verschillende vragen:

  • Wat kun/wil jij met deze opleiding nadat je deze hebt afgerond?
  • Hoe ziet je werkomgeving er dan uit? Waar ben je aan het werk?
  • Wat voor werkzaamheden doe je dan? Hoe ziet een werkdag eruit?
  • Welke kwaliteiten moet je dan bezitten?
  • Waarom denk je dat dit werk zo leuk is?
  • Wat is je doel? Wanneer heb je je doel gehaald?

Om dit beroep te mogen uitoefenen moet je eerst je diploma halen. Maar hoe ga je dit doen?

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Smart-doelen

Wat is de smart-methode?

De SMART-methode zorgt ervoor dat je doelen échte doelen worden. Dit komt doordat je je doel Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden maakt. Als je doel alle 5 die punten aanvinkt, maak je het jezelf makkelijker om leerdoelen te behalen. Wie wil dat nou niet?

 

Wanneer gebruik je smart-doelen?

SMART-doelstellingen gebruik je wanneer je maar wilt: bij goede voornemens of bij wensen voor thuis en/of persoonlijke veranderingen. Ook gebruik je de SMART-methode op werk bij je loopbaanbegeleiding.

Je maakt doelen SMART in 5 simpele stappen:

  1. Specifiek zijn
  2. Meetbaar maken
  3. Acceptabel voor jezelf en anderen
  4. Realistisch uitvoeren
  5. Tijdgebonden maken

1. Specifiek zijn

De eerste stap bij het stellen van een SMART-doel is door het specifiek te maken. Dat doe je door de 5 W-vragen te beantwoorden:

  • wat wil je bereiken?
  • wie zijn erbij betrokken?
  • waar ga je dit doen?
  • wanneer ga je het doen?
  • waarom wil je het bereiken?

voorbeelden van specifieke doelen

  • Ik wil het eerste kennisexamen halen, door 2 weken van tevoren te beginnen met leren, om hulp te vragen als ik dit nodig heb, zodat ik geen vertraging oploop.

2. Meetbaar maken

Dan gaan we door naar de meetbaarheid. Aan de hand van welke cijfers of voorwaarden weet je dat je je doel hebt behaald? Dit kan groei voor je bedrijf zijn, extra werkdagen die je gaat werken of een bepaalde eis die je stelt. Hoe je dat precies doet? Dat doe je door deze 3 vragen te beantwoorden:

  1. hoeveel moet er gedaan worden?
  2. hoe meet je dat?
  3. wat is het eindresultaat?

voorbeelden van meetbare doelen

  • voor het eerste kennisexamen ga ik 2 avonden in de week leren zodat ik deze bij de eerste kans minimaal afrond met een 8.

3. Acceptabel voor jezelf en anderen.

Een acceptabel doel houdt in dat het doel logisch is ontstaan uit je werkzaamheden en waar jezelf én je docenten helemaal achter staan. Het moet niet zomaar uit de lucht komen vallen, zeg maar. Je moet iets hebben aan je doel! Ook hierbij zijn er weer een paar vragen die ervoor zorgen dat je doel acceptabel wordt:

  • sta je helemaal achter je doel?
  • staan je docenten ook achter het doel?
  • is het doel logisch ontstaan vanuit je werkzaamheden?

voorbeelden van acceptabele doelen

  • Door het kennisexamen in 1 keer te behalen zorg ik ervoor dat ik deze niet hoef te herkansen. Dit scheelt mij stress op het moment dat de tweede kans bijna gelijk valt met het tweede kennisexamen.

4. Realistisch uitvoeren

Een realistisch doel: dat klinkt vrij logisch, maar wordt vaak over het hoofd gezien. Met een haalbaar doel motiveer je niet alleen jezelf, maar ook alle andere mensen die erbij betrokken zijn. En als je doel te moeilijk of te makkelijk is, dan raak je snel je motivatie kwijt. Dat moeten we niet hebben! Om je doel haalbaar te maken, stel je jezelf de volgende vragen:

  1. zijn de stappen die je moet zetten richting je doel haalbaar?
  2. heb je genoeg kennis en middelen in huis om je doel te halen?
  3. is het doel niet te makkelijk of moeilijk?

voorbeelden van realistische doelen

  • ik ga een uur per dag de lesstof herhalen om me zo voor te bereiden op mijn examen.

5. Tijdgebonden maken

Om er zeker van te zijn dat je je doel hebt behaald, zijn een startdatum en einddatum ideaal. Hierdoor weet je precies waar je aan toe bent en houdt de deadline je gemotiveerd. SMART-doelen zijn daarom ook vaak op de korte termijn.

Heb je een doel voor de lange termijn? Probeer deze dan op te splitsen in kleinere, kortere doelen. Maak je doelstelling tijdgebonden door de volgende vragen mee te nemen:

  • wanneer ga je van start?
  • wanneer ben je klaar?
  • wanneer heb je je doel gehaald?

voorbeelden van tijdgebonden doelen

  • Vanaf 1 november tot het eerste kennisexamen op 6 december leer ik elke week een stukje meer van de lesstof
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 3

Je hebt net de theorie gelezen over hoe je SMART doelen kunt maken. Ga nu voor jezelf nadenken welke doelen jij hebt voor periode 2 van de opleiding. Bedenk er minstens 3. Deze maak je in een Word document en upload je naar je Padlet.

Les 7: Seksualiteit

Periode 1, les 7

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

In deze les gaan we het hebben over seksualiteit. Welke relaties heb jij met mensen? Hoe denk jij over seksualiteit en voorbehoedsmiddelen? Daar gaan we deze les naar kijken. Veel succes!

 

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

- Aan het einde van deze les ken je het verschil tussen liefde, relaties en seksualiteit.
- Aan het einde van deze les heb jij kennis over verschillende voorbehoedsmiddelen.
- Aan het einde van deze les kun jij jouw mening geven over onderwerpen binnen seksualiteit.

 

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Liefde, relaties en seksualiteit
Iedereen die te maken heeft met andere mensen heeft relaties. Vaak denk je bij een relatie aan verliefdheid en liefde. Toch heb je veel verschillende soorten relaties. Denk bijvoorbeeld aan vrienden, klasgenoten, collega's, familie. Binnen iedere relatie heb je te maken met verwachtingen: mensen verwachten iets van jou en jij van hen. Vaak gaat het hierbij om gedrag en communicatie.

Bijvoorbeeld: jouw docent verwacht dat je goed op let en huiswerk maakt. Jouw collega verwacht dat je op tijd aanwezig bent op het werk en doet wat afgesproken is. Jouw vriendin verwacht dat je tijd voor haar vrijmaakt.


Soms is het moeilijk om aan de verwachtingen van een relatie te voldoen. Het kan zijn dat je sommige verwachtingen niet reëel vindt of dat je teleurgesteld raakt als iemand niet voldoet aan jouw verwachtingen. En soms wil je juist niet voldoen aan verwachtingen, omdat je het niet prettig vindt. Duidelijk communiceren binnen relaties is erg belangrijk.

 

Als het om liefdesrelaties gaat valt op dat Nederlandse jongeren steeds later een serieuze relatie krijgen. De meeste Nederlandse jongeren hebben rond hun 17e of 18e hun eerste relatie. Samenwonen gebeurt de laatste jaren steeds later. Eind twintig is hierbij normaal. Ook gaan steeds minder mensen trouwen. De gemiddelde leeftijd voor het huwelijk ligt bij mannen op 34 en bij vrouwen op 31,7 jaar.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1 Relaties
a. Noem vier personen met wie je een relatie hebt en geef aan wat voor type relatie dit is.

b. Heb je wel eens meegemaakt dat er iets mis ging met verwachtingen binnen een relatie? Licht toe.

c. Hoe denk je dat het kan dat jongeren steeds later een serieuze relatie krijgen?

d. Wat vind je hier van?

e. Zou je zelf ooit willen trouwen? Waarom wel of niet?

Opdracht 2 Seks

Bekijk de video en beantwoord onderstaande vragen.

a. Wat vind jij een 'normale' leeftijd om voor het eerst seks te hebben?

b. Is hierbij een verschil tussen meisjes en jongens? Waarom wel of niet?

c. Hoe denk jij dat het kan dat jongeren steeds later seksueel actief worden?
d. Bespreek de opdracht klassikaal na.

 

 

Opdracht 3 Voorbehoedsmiddelen

Zoek in tweetallen via Google naar drie verschillende soorten voorbehoedsmiddelen en beantwoord per middel de volgende vragen:

a. Wie gebruikt dit middel; de man of de vrouw?

b. Wat doet het middel?

c. Beschermt het middel tegen een SOA? Waarom (niet)?

d. Beschermt het middel tegen een zwangerschap? Waarom (niet)?

e. Welke voordelen heeft dit middel?

f. Welke nadelen heeft dit middel?
 

Seksualiteit, omgaan en praten over seks(ualiteit) en hier uiting aan geven kan voor iedereen heel sterk verschillen. De één vindt alles normaal en praat er gemakkelijk ander, voor de ander kan het een groot taboe zijn. Cultuur, geloof en opvoeding spelen hier in een grote rol.

Als land is Nederland heel tolerant; dat wil zeggen dat hier veel kan en mag. Denk aan het homohuwelijk, advertenties met sexy beelden en veel bloot op televisie. In andere landen kan dit heel anders zijn. Toch zijn er ook binnen Nederland grote verschillen. Homoseksuele mensen mogen in Nederland trouwen, maar hoe is het om als homo in de metaalsector te werken? Bewust zijn van jouw eigen mening en hoe deze van andere mensen kan verschillen is belangrijk.

 

Opdracht 4 Mening omtrent seksualiteit
Lees onderstaande teksten door en beantwoord de vragen in groepjes van vier. Probeer met elkaar in gesprek te gaan en de verdieping op te zoeken door elkaar vragen te stellen naar elkaars mening.
 

 

 

 

 

 

 

1. Erdogan
a. Wat vind je van de uitspraak van Erdogan?

b. Hoe denk je over de gelijkheid tussen man en vrouw als jij deze uitspraak leest?

c. Is het wel of niet zwanger raken vooral de verantwoordelijkheid van de man of de vrouw?

 

 

 

 

 

 

2. Parkpop
d. Hoe vind je het dat jongeren gratis condooms krijgen bij een festival?

e. Hoe normaal vind jij het wel of niet om bijvoorbeeld op een festival een 'one night stand' te hebben?

f. Wat vind je van de uitspraak 'ik wil geen seks voor het huwelijk'?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3. Sociaal Cultureel Planbureau
g. Wat is jouw mening over homo- en biseksuele mensen?

h. Hoe 'homo vriendelijk' denk je dat de technieksector is? Hoe kan dit denk je?

i. Vind jij het belangrijk dat homoseksuele mensen dit over zichzelf vertellen? Waarom wel of niet?

j. Wat zou deze school kunnen doen om homo-intolerantie onder jongeren tegen te gaan?

Les 8: Middelengebruik

Periode 1, les 8

Kwaliteitsreflectie & Vitaal burgerschap

Dit is de laatste les van periode 1. In deze les gaan we kijken naar middelengebruik. Je gaat kijken naar wat het is, wat het met je doet en hoe je er zelf eigenlijk over denkt! Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van de les heb jij kennis en inzicht wat middelengebruik betekent.
Aan het einde van de les kun jij een eigen mening formuleren omtrent middelengebruik.

 

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Bij middelengebruik gaat het meestal over genotmiddelen. Dit zijn middelen die invloed hebben op hoe jij je voelt. Je kunt er bijvoorbeeld vrolijk, ontspannen of energiek van worden. Een ander kenmerk van genotmiddelen is dat je ze schadelijk zijn voor je gezondheid. (Overmatig) gebruik is daarom gevaarlijk. Bekende genotmiddelen zijn drugs, alcohol en tabak. Legale genotsmiddelen zijn alcohol en tabak. Wel is er steeds meer bekend over de schadelijke gevolgen voor de gezondheid. Zo is de leeftijdsgrens voor alcohol en tabak van 16 naar 18 jaar verschoven. Ook worden bijvoorbeeld sigaretten steeds duurder. En op de pakjes staan waarschuwende teksten en nare afbeeldingen van gevolgen van roken. In cafés en andere uitgaansgelegenheden mag niet gerookt worden. En ook op terrassen kan je niet meer zomaar een sigaret opsteken. Doel hiervan is om gebruikers te ontmoedigen te roken. Of je nu vindt dat dit werkt of niet, feit is wel dat het aantal jongeren dat (wel eens) rookt afneemt.

 

 

 

 

 

 

 

Naast roken is alcohol ook een bekend genotmiddel. Veel mensen drinken sowieso wekelijks alcohol. Net als roken is ook het gebruik van alcohol slecht voor je gezondheid. Toch wordt dit maatschappelijk erg geaccepteerd. Sterker nog, het wordt als normaal gezien dat mensen een biertje of een wijntje drinken. Kies je er voor om geen alcohol te drinken, dan wordt dit in veel situaties bijna als 'raar' gezien. Vreemd natuurlijk, waarom doen we dat eigenlijk?

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1 Over de streep

De docent zal jullie de volgende vragen stellen. Van jullie wordt verwacht dat je over de streep loopt wanneer je het ermee eens bent. Ben je het er niet mee eens? Dan blijft je staan. De docent zal jullie vragen om soms een antwoord toe te lichten.

1. Illegale drugs moet je eens proberen om te weten wat het is.
2. Net zoals op sigarettenpakjes het geval is, moet er op de etiketten van alcoholische dranken een waarschuwing staan.
3. Als je stoer wilt doen moet je roken.
4. Met ouders valt goed over drugs te praten.
5. De leeftijd van alcoholgebruik moet 16 zijn in plaats van 18 jaar.
6. Iedereen kan drugsverslaafd worden.
7. Zonder alcohol is het leuk om uit te gaan.
8. Een school moet een drugsgebruiker van school verwijderen.
9. Eigen invulling van vragen?

 

Opdracht 2 Alcoholgebruik
Kijk onderstaand filmpje over alcohol en jongeren en beantwoord vervolgens de vragen in groepjes van vier.
 

 

 

Opdracht 2

a. Wie is volgens jou verantwoordelijk voor het drinkgedrag van jongeren; de jongere zelf of hun ouders? Waarom?

b. Drink jezelf alcohol? Wanneer ben je hier mee begonnen en hoe vaak/veel drink je? Zo niet; waarom niet?

c. Zie je in jouw omgeving wel eens nare gevolgen van alcohol? Wat vind je hiervan?

d. Wat is jouw mening over NIX18 (geen 18? Geen druppel!)? Denk je dat het werkt? Waarom wel/niet?

e. Er wordt gezegd dat er onder jongeren veel gedronken wordt door 'sociale druk'. Wat is jouw mening?

f. Wat vind je van de uitspraak 'het is pas echt gezellig met alcohol'?

Opdracht 3 Middelengebruik
In Nederland is het hebben en gebruiken van drugs verboden. Dit staat in de Opiumwet. Drugs zijn middelen die je rookt, eet, injecteert of snuift die een bepaald effect hebben. Dit kan verdovend, hallucinerend of stimulerend zijn. Kenmerk van drugs is dat het verslavende middelen zijn. Het effect is dat je vaker wilt gebruiken en vaak steeds meer van het middel nodig hebt om hetzelfde effect te bereiken. Niet voor niets dus dat drugs verboden zijn in Nederland. Toch is er een kleine uitzondering. De wet maakt onderscheid tussen harddrugs en softdrugs. Softdrugs zijn gedoogd. Dit betekent dat je van dit middel toch iets mag hebben om te gebruiken. De hoeveelheid is wel beperkt. Heb je meer dan de toegestane hoeveelheid? Ben je alsnog strafbaar. Gedoogde softdrugs zijn bijvoorbeeld cannabisproducten (wiet/hasj), slaap- en kalmeringsmiddelen. Harddrugs zijn middelen als XTC, cocaïne, GHB, amfetamine enzovoorts.


Beantwoord de volgende vragen in groepjes van 4:
a. Wat is jouw mening over soft- en harddrugs?

b. Wat wordt bedoeld met hallucinerend? En verdovend? En stimulerend?

c. Waarom denk je dat mensen drugs gebruiken? En wat vind je hier van?

d. Wat kunnen de effecten zijn van het gebruik van drugs?

e. Softdrugs (wiet en hasj) worden door jongeren steeds meer als 'normaal' gezien. Wat vind jij hiervan?

f. Wat vind je van de stelling: Om criminaliteit te voorkomen zouden veel meer soorten drugs legaal moeten worden.


Opdracht 4 Test je kennis
Je hebt je zojuist verdiept in verschillende thema’s omtrent middelengebruik. Klik op onderstaande link om de testen te kunnen openen. Test nu jouw eigen kennis van de volgende onderdelen en noteer de uitslag:
Alcohol makkelijk:
Tabak makkelijk:
Test naar eigen keuze:

 

Kennistesten alcohol en drugs - Jellinek

Hieronder zie je het schema van periode 1. Ga naar je Padlet en kijk of je hier alle opdrachten van periode 1 in hebt staan. Als dit niet zo is dan ga je hier alsnog mee aan de gang.

 

Lesweek

Opdracht

Behaald/niet behaald

1

Opdracht 2

 

Opdracht 3

 

2

Opdracht 2

 

Opdracht 3

 

3

Opdracht 3

 

4

Opdracht 1                    

 

Opdracht 2

 

5

Opdracht 1

 

Opdracht 2

6

Opdracht 1

 

Opdracht 3

7

Opdracht 1

 

Opdracht 2

Opdracht 3

8

Opdracht 1  

Opdracht 2

Periode 2

Periode 2
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk

 

In deze periode staat de motievenreflectie en de sociaal-maatschappelijke dimensie van burgerschap centraal. Hieronder staat weergegeven wat deze termen betekenen en wat jij aan het einde van de periode hebt geleerd. Heel veel leerplezier toegewenst.

Sociaal-maatschappelijk: de sociaal-maatschappelijke dimensie heeft te maken met het deel uitmaken van een gemeenschap. Om hiermee ook een actieve bijdrage aan te leveren. Het gaat hier om het functioneren in je eigen woon- en leefomgeving. Maar ook om de acceptatie van verschillende culturen.

Motievenreflectie: het nadenken over wensen en waarden die van belang zijn voor je loopbaan. Het gaat om bewustwording van wat je belangrijk vindt, wat je voldoening geeft en wat je nodig hebt om arbeidsvreugde te voelen in je job.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze periode:
- Weet jij wat jouw werkwaarden zijn.
- Kan jij verbanden leggen tussen eerdere ervaringen in jouw leven en jouw waarden.
- Kan jij verbanden leggen tussen beroepsdilemma’s en jouw waarden.
- Heb jij inzicht in de kenmerken van verschillende culturen en toon jij in jouw opvattingen
en gedrag respect voor culturele verscheidenheid.
- Kun je uitleggen wat jij verstaat onder Nederlandse identiteit.

Opdracht
Opdracht

 

 

 


Elke lesweek staan er verschillende opdrachten centraal die aansluiten op de bovenstaande thema’s. Van jou wordt verwacht dat je deze opdrachten uitvoert en opslaat in jouw eigen digitale portfolio. Aan het einde van de periode zal je dit in overleg met de docent inleveren of presenteren. In de checklist kun jij checken of het portfolio compleet is.

Les 1: Motivatie

Periode 2 les 1
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk

 

In deze les ga jij aan de slag met jouw motivatie voor de opleiding. Motivatie is de persoonlijke drijfveer die mensen aanzet om iets te doen. Die drijfveer kan tussen mensen erg verschillen. Wat is de reden waarom je iets wel of juist niet doet? Wat beweegt jou om iets erg graag te willen en daar alles voor te doen om dat te bereiken? We noemen dat motivatie. Motivatie is het Latijnse woord voor ‘bewegen’. Ofwel: wat beweegt jou om het maximale uit je studie te halen en te willen leren voor je tentamens?

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Weet jij het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie.
- Weet jij of je zelf intrinsiek of extrinsiek gemotiveerd bent.
- Kan jij aangeven wat je leuk en interessant vindt aan de opleiding.

Theorie
Theorie

 

 


 

Intrinsieke en extrinsieke motivatie
De psycholoog Herzberg heeft, voortbouwend op de theorie van Maslov, onderzoek gedaan naar wat nu werkelijk motiverend is voor mensen. Hij zocht vooral naar de vraag: wat maakt mensen nu tevreden? Daarbij ontdekte hij dat er twee typen motivatie zijn:
1. Intrinsieke motivatie
2. Extrinsieke motivatie

Intrinsieke motivatie
Bij intrinsieke motivatie is de activiteit die je doet, op zichzelf motiverend. Je hebt interesse in de taak of activiteit, je wilt er meer van weten, je vindt het fijn om te doen, het is leerzaam, je doet meer ervaring op, enz. Je volgt bijvoorbeeld deze opleiding omdat je het werken in deze vakrichting heel erg leuk vindt. Je hebt passie voor het vak en bent bereid daar wat extra’s voor te doen als dat nodig is. Je hebt er plezier in.

Extrinsieke motivatie.
Bij extrinsieke motivatie spelen vooral de resultaten van wat je uitvoert een rol. Bijvoorbeeld een beloning in de vorm van geld. Of de kans op een betere baan, een vrijstelling voor een tentamen, een snellere afronding van je studie, enz. De beweegredenen om iets te doen of te willen liggen dus buiten de activiteit zelf. Een prikkel van buitenaf beïnvloedt de motivatie.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1 Intrinsiek en extrinsiek

Hieronder zie je een tabel met meerdere voorbeelden van motivatie. Zet bij elk voorbeeld of dit intrinsiek is of extrinsiek.

Je doet iets omdat…

Intrinsiek of extrinsiek

Je jezelf wilt ontwikkelen

 

Je ervan geniet

 

Je ergens beter in wilt worden

 

Je er plezier uithaalt

 

Je er een beloning voor krijgt

 

Je een diploma wilt halen

 

Je een hoog cijfer wilt halen

 

Je bang bent om afgewezen te worden

 

Het belangrijk is voor je toekomst

 

Je jouw familie trots wilt maken

 

 

 

Opdracht 2. Test jouw eigen intrinsieke/extrinsieke motivatie.

Prestatiemotivatie | test je intrinsieke en extrinsieke motivatie | 123test.nl

Beantwoord de volgende vragen:

1. Vertel in eigen woorden welke uitslag je hebt gekregen van de test.

2. Waarin herken jij jezelf in deze uitslag?

3. Waarin herken jij jezelf niet in deze uitslag?

4. Welke elementen vanuit de opleiding motiveren jou intrinsiek en extrinsiek?

 

Opdracht 3. Maak een collage/poster/folder in Canva, waarin jij vanuit jouw eigen perspectief kan aangeven a.d.h.v. zinnen/belevingen/foto’s wat jij leuk en interessant vindt aan de opleiding. Dit doe je zogenaamd voor studenten die zich willen aanmelden bij jouw opleiding. Onderbouw waarom jij het leuk/interessant vindt en waarom jij dus de opleiding zou aanbevelen.

Les 2: Drijfveren

Periode 2 les 2
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk

 

In deze les ga jij aan de slag met jouw eigen drijfveren. Een drijfveer beweegt je om door te zetten. Daarom is het handig om je drijfveren goed onder woorden te brengen als je op zoek gaat naar een passende stage, een vervolgstudie of als je gaat solliciteren naar een baan.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun je aangeven wat jouw drijfveren zijn.
- Weet jij wat jouw werkwaarden zijn.
- Kan jij verbanden leggen tussen eerdere ervaringen in jouw leven en jouw waarden.

 
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Maak een poster, folder of collage via Canva, waarin jij onderstaande punten meeneemt die jou als persoon kenmerken. Zie de bijgevoegde afbeelding voor voorbeelden.

1. Ik krijg energie van …
2. Als ik energie kwijt wil ga ik …
3. Als ik tot rust wil komen ga ik …
4. Op stage …
5. Ik kom in actie als …
6. Werk is …

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 2:
Welke vijf waarden vind jij het belangrijkst? Sleep de waarden in de juiste volgorde, waarbij 1 het meest belangrijk voor jou is. Onderbouw waarom jij deze het belangrijkst vindt. Beantwoord vervolgens de volgende vragen:
1. Kijk naar wat bij je past, jouw persoonlijke waarden en wat jou inspireert. Hoe zie je dat terug in het vak waar je voor wordt opgeleid?
2. Wat is jouw meerwaarde voor toekomstige collega’s?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 3A: Noteer 3 mensen die jou inspireren en motiveren om verder te komen en leg uit waarom en hoe zij dit doen.

 

 

 

 

 

Opdracht 3B:

Keuzeopdracht: Kies één van onderstaande opdrachten uit en maak ze op jouw eigen creatieve manier. 

1: Maak een levensverhaal in een tijdlijn waarin jij verbanden legt in waarden en interesses van vroeger en nu. Begin bij de kleuterschool en ga door tot nu. Behandel onderwerpen als: hobby, muziekstijl, sport, eten, favoriete schoolvak, veel of weinig spelen, welk beroep leek je leuk etc.

2: Schrijf een songtekst of rap op een bestaand nummer. Behandel onderwerpen als:

  • Wat vind ik belangrijk?
  • Waar kom ik vandaan?
  • Waardoor ben ik geworden wie ik nu ben?

Les 3: Diversiteit

Periode 2 les 3
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk


In deze les gaan we in op diversiteit in jouw omgeving. Lange Frans en Baas B rapten: ‘kom uit het land met de meeste culturen per vierkante meter’. Maar hoeveel weet jij nu eigenlijk over deze andere culturen? In deze les ga jij de diversiteit in jouw omgeving onderzoeken en leer jij over de verschillende culturen om je heen. Veel leerplezier toegewenst!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun jij de belangrijkste kenmerken van een cultuur uit je omgeving benoemen.
- Weet jij welke verschillende culturen er in je omgeving voorkomen.
- Kun je beargumenteren waarom sociale en culturele vaardigheden belangrijk zijn in de toekomstige arbeidsmarkt.  

Opdracht
Opdracht

Wat is Cultuur? Huh?

 

 

Opdracht 2: Bekijk het filmpje over wat nu eigenlijk cultuur is. Beantwoord vervolgens de onderstaande vragen:
- Wat herken jij voor jezelf uit het filmpje?
- Welke culturen ken jij vanuit jouw omgeving?
- Heb jij wel eens een misverstand gehad met iemand uit een andere cultuur?
- Welke tips zou jij kunnen geven over het omgaan met cultuurverschillen?

Opdracht 3: Ga naar de volgende website: https://random.country/ en onderzoek welke culturele kenmerken voor jou van belang zijn om te weten. Maak hier een poster of collage van via Canva en onderbouw waarom deze kenmerken belangrijk zijn om te weten. Beantwoord tenminste de volgende vragen:
- Welke cultuurverschillen zijn er met jouw toegewezen land en Nederland?
- Welke sociale en culturele kenmerken zijn in jouw toekomstig beroep van belang om te weten?
- In hoeverre wist jij deze kenmerken al?
- Wat zou jij hierin nog graag willen leren?

 

 

 

 

Keuzeopdracht: Voer één van onderstaande opdrachten uit:

A: Maak een menu met daarin een voor- hoofd- en nagerecht uit een cultuur naar keuze. Verwerk in je menukaart feiten over deze cultuur.

B: Onderzoek een cultuur uit jouw omgeving. Interview iemand uit deze cultuur en breng in kaart hoe deze cultuur in Nederland is gekomen. Onderzoek het percentage mensen uit deze cultuur in jouw omgeving, normen en waarden en bijzonderheden over deze cultuur.

Les 4: Identiteit

Periode 2 les 4
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk


 Veel leerplezier toegewenst en succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun jij benoemen welke waarden bij de Nederlandse normen horen.
- Kun je uitleggen wat een grondwet is en daar ten minste twee artikelen uit noemen.
- Heb jij nagedacht hoe het is voor jou om Nederlander te zijn.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Wat is typisch Nederlands? Stroopwafels? Dijken? Iedereen heeft daar wel een mening over. Toch zijn er ook veel regels en afspraken waar bijna iedereen het over eens is en die de basis vormen van onze samenleving. Dat is de grondwet. De grondwet is bedoeld om onze manier van leven te waarborgen. Ze beschermt de democratie, zorgt ervoor dat iedereen kan leven zoals hij/zij wil en voorkomt machtsmisbruik en criminaliteit.
 

Opdracht 1: Onderzoek de volgende vragen en neem de antwoorden op in jouw digitale portfolio.
- Hoeveel grondwetten en -rechten heeft Nederland?
- Wat vind jij ervan dat Nederland deze grondwetten en -rechten heeft?
- Geef in eigen woorden weer wat artikel 1 van de grondwet inhoudt.
- Geef in eigen woorden weer wat artikel 7 van de grondwet inhoudt.
- Soms botsen grondwetsartikelen met elkaar. Als je naar artikel 1 en 7 kijkt, kun je daar dan een voorbeeld van geven?

Opdracht 2:

Maak onderstaande opdracht

 

 

Opdracht 3: Luister het nummer ‘Het Land van’ van Lange Frans en Baas B op YouTube. Welke elementen over de Nederlandse identiteit komen hieruit terug? Wat vind jij ervan als je dit zo hoort?

Het land van

 

Opdracht 4: Er zijn een aantal zaken die typisch Nederlands zijn. Maak een collage op Canva, waarbij je voor de volgende onderwerpen een plaatje zoekt op internet. Deze plaatjes moeten laten zien wat jij typisch Nederlands vindt.

De onderwerpen:

  • Beroemde Nederlanders
  • Gebouwen
  • Landschap
  • Kunst & Cultuur
  • Feestdagen
  • Muziek
  • Weer & Klimaat
  • Eten & Drinken
  • Omgang met anderen

Hieronder zie je een voorbeeld van hoe zo'n collage eruit kan zien.

Les 5: Religie

Periode 2 les 5
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk

 

In Nederland krijg je te maken met veel verschillende culturen, maar ook met verschillende religies. Vandaag gaan we kijken naar enkele van deze religies en wat deze inhouden. Veel succes!

Wat is religie?

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Religies

Er zijn in de wereld veel verschillende religies. Om deze allemaal te bespreken hebben wij heel wat meer tijd en tekst nodig. Hierdoor is er gekozen om de vijf grootste religies te bespreken. Hieronder zie je een korte beschrijving van deze vijf religies.

Christendom

Het christendom is een geloof, waarin de Bijbel en Jezus Christus centraal staan. Het is een wereldreligie en tevens de grootste godsdienst ter wereld, gevolgd door de islam.

Christenen geloven in één God, die toch uit Drie Personen bestaat (de zogeheten drie-eenheid), namelijk God de Vader, zijn zoon Jezus Christus en de Heilige Geest. Ze geloven ook dat God de aarde en de Hemel heeft geschapen (Schepping). Toen de zonde Vraagteken2.png de wereld in kwam, zond hij zijn zoon Jezus Christus om de mensheid daarvan te bevrijden. Hij is als het ware de grondlegger (oprichter) van het Christendom, dat voortgekomen is uit het Jodendom.

Christenen geloven dat in het Oude Testament van de Bijbel deze bevrijding al werd aangekondigd. Christenen hebben heel verschillende opvattingen over de betekenis van Jezus' dood aan het kruis en zijn verrijzenis uit de dood. Wie Jezus als Redder aanneemt, en wie hem volgt, zal volgens veel christenen uiteindelijk na de dood voor altijd in de Hemel zijn, want daar zit God. Volgen van Jezus doe je door God te zoeken en je naaste lief te hebben.

Islam

De islam is het geloof van de moslims. Zij geloven in God of Allah (het Arabische woord voor 'god'). Het woord 'islam' betekent 'onderwerping' (zich overgeven aan iets of iemand), namelijk onderwerping aan Allah. Mohammed is zijn boodschapper en profeet.

De islam is net zoals het christendom en het jodendom een abrahamitische religie. Moslims geloven namelijk net zoals christenen en joden dat Abraham hun stamvader is. Daarnaast geloven moslims dat de eerste profeet Adam is en de laatste Mohammed. Abraham is voor moslims, net als voor het christendom en het jodendom een belangrijke aartsvader en wordt Ibrahim genoemd. De fundamenten van de islam worden gedragen door de 5 zuilen.

De moslims lezen uit het 'heilige boek': de Koran. Moslims gaan naar de moskee. Dit is een versierd gebouw waar de moslims bidden. Je mag niet met schoenen aan de moskee naar binnen. De leider van de moskee heet een imam, wat letterlijk leiderschap betekent. Er bestaan verschillende opvattingen over de rol en betekenis van de imam. Binnen de grootste stroming in de islam, het soennisme, is de imam een voorganger in het gebed (de salat). 

Jodendom

Het Jodendom ontstaat tweeduizend tot duizend jaar voor Christus. Net als bij de islam en het christendom geloven religieuze joden in één God. Die is schepper van het heelal en de god van Abraham, Isaak en Jakob. Ze noemen hem Jahweh maar spreken zijn naam nooit uit. Gelovige joden geloven in de woorden van de aartsvaders Abraham, Isaak, Jakob en die van de profeten zoals Mozes. Joden wachten op een Messias die vrede zal brengen. Verder geloven ze dat de ziel zuiver is bij de geboorte en dat mensen een vrije wil hebben.

Joden hebben niet één bindende geloofsleer waar iedereen het over eens is. Wat hen bindt is hun geschiedenis, gedragsregels en tradities. Eén van de belangrijkste elementen van die Joodse geschiedenis is de exodus. De Hebreeuwse Bijbel beschrijft deze uittocht als volgt: drie- tot vierduizend jaar geleden leven Joodse stammen in Egypte onder de farao’s. Ze heten dan nog geen Joden maar worden Israëlieten genoemd. De Egyptenaren laten hen als slaven werken. Mozes is geboren in een Israëlitisch of Hebreeuws gezin, maar de farao heeft bevolen dat alle pasgeboren Hebreeuwse jongens gedood moeten worden. Om haar kind te redden, legt Mozes’ moeder hem in een mandje dat ze in de rivier laat glijden. De dochter van de farao vindt de baby en Mozes groeit op in het huis van de farao. Vele jaren later kiest God Mozes uit om het Joodse volk – dan nog de Israëlieten – te bevrijden. Mozes leidt de Joden weg uit Egypte om door de woestijn naar het beloofde land – het huidige Israël – te gaan, dit staat bekend als de exodus. Hij splijt de Rode Zee zodat ze er doorheen kunnen lopen naar de berg Sinaï. Mozes beklimt die berg om Gods woord te horen en God legt hem de Thora uit. Mozes komt terug met twee stenen tafels waarin de tien geboden gehouwen zijn. Volgens het joodse geloof schrijft Mozes de Thora, de eerste vijf boeken van het Oude Testament. Alle boeken van de Hebreeuwse bijbel vormen samen de Tenach. Daarnaast is er ook nog een mondelinge Thora die later wordt opgeschreven in twee andere heilige boeken: de Misjna en de Talmoed.

Hindoeïsme:

Het hindoeïsme is een wereldgodsdienst: zo'n 15% van de wereldbevolking is hindoe. De meeste hindoes leven in India. Het is een van de oudste godsdiensten ter wereld.

Over het aantal goden wordt in het hindoeïsme verschillend gekeken. De meesten hindoes die buiten India wonen, geloven dat er maar 1 god is die op verschillende manieren teruggekomen is naar de aarde, in verschillende lichamen. Zij zien de verschillende goden als verschillende kenmerken.

Het hindoeïsme kent veel oude geschriften die duizenden jaren oud zijn. De oudste zijn de vier Veda's. Veda betekent 'weten'.

Naast de vier Veda's wordt er ook veel waarde gehecht aan de Upanishaden. Zowel de Veda's als de Upanishaden zijn in het Sanskriet geschreven. Anders dan in het jodendom, het christendom en de islam, is er geen heilig boek waar steeds op terug gegrepen kan worden om te kijken wat de waarheid is. De heilige boeken in het hindoeïsme worden steeds aangevuld.

In het hindoeïsme heeft de wereld geen echt begin en ook geen echt einde. Als je doodgaat, geloven de hindoes dat je opnieuw geboren wordt en weer als een ander wezen doorleeft..

Hindoes kunnen in de tempel bidden of thuis bij het huisaltaar. Het gebed noemen ze puja (uitspraak poedja). In het Hindoeïsme zijn er honderden goden. De beroemdste goden zijn: Shiva (verwoester), Brahman (schepper) en Vishnu (beschermer).Als hindoe moet je op zijn minst de belangrijkste goden aanbidden.

De hindoes hadden een kastenstelsel. Hij is in 1950 afgeschaft, maar sommige mensen gebruiken het nog steeds. Bovenin zitten de priesters, dan de vorsten en ridders, daarna boeren en handelslieden en als laatste de slaven. Als je geboren werd in een arm gezin, dan werd het gezien als een straf omdat je in het vorige leven niet goed hebt geleefd.

Boeddisme

Het boeddhisme is zowel een filosofie als een religie. Bekend van het boeddhisme zijn de enorme beelden, die soms van goud of ander edelmetaal zijn. De meeste mensen die in het boeddhisme geloven mediteren ook vaak, Gautama Boeddha is de stichter van dit geloof.

Boeddhisme is een levensbeschouwelijke en religieuze stroming. Velen zien boeddhisme zelfs niet als een religie, omdat het geen goden vereert en persoonlijke spiritualiteit nastreeft. Ze noemen het een 'traditie', een 'leer' of een 'levensbeschouwing' met zedelijke voorschriften voor wie een goed mens wil worden. In plaats van dat ze goden vereren, houden boeddhisten zich vooral bezig met het overwinnen van het lijden. Boeddhisten geloven in de vier edele waarheden:

Het leven is vol lijden.

Lijden wordt veroorzaakt door verlangen: we zijn nooit tevreden met wat we hebben, we willen altijd meer. Als we wel hebben wat we willen, zijn we vaak bang om het kwijt te raken.

Het lijden kan worden gestopt door het verlangen te stoppen. Het einde van het lijden wordt verlichting genoemd.

De weg naar verlichting is het achtvoudige pad.

De vijf voorschriften zijn de regels voor boeddhisten:

Niet doden.

Niet stelen.

Geen seksueel wangedrag.

Niet liegen.

Geen alcohol en drugs gebruiken.

Boeddhisten geloven in reïncarnatie: dat betekent je na je dood opnieuw wordt geboren als een mens of dier. Hoe je volgende leven eruitziet, hangt af van alle goede en slechte daden in je leven. Als je vooral goede dingen deed, zul je in je volgende leven veel geluk hebben; als je vooral slechte dingen deed, krijg je in je volgende leven veel ongeluk. Boeddhisten noemen dit karma. Als je verlichting bereikt, word je na je dood niet meer opnieuw geboren, maar kom je in het nirvana, een toestand zonder lijden en dood. Verder spreken de boeddhisten over zes zintuigen: oren, neus, mond, proeven, voelen en de geest. Dat wil dus zeggen dat ze de geest ook als zintuig zien.

 

 

Opdracht 2

 

 

Les 6: Kritisch denken

Periode 2 les 6
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk


Niet alleen in je privésituatie, maar ook op het werk vragen mensen soms wat jij van iets vindt. Een antwoord als: ‘dat vind ik goed of dat lijkt me niet normaal’ is dan vaak niet genoeg. Er zijn situaties waarbij jou gevraagd wordt om je uitspraak te onderbouwen met argumenten. Oftewel dat je uitlegt wat je er goed of niet normaal aan vindt. Vandaag ga je aan de slag met het thema: kritisch denken. Veel leerplezier toegewenst!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Weet jij wat kritisch denken inhoud.
- Kun jij hoofd- en bijzaken onderscheiden.

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Niet zomaar iets aannemen

Als je kritisch denkt sta je in ieder geval ook open voor de mening van anderen. Je bent daarnaast bereid om je eigen mening kritisch te bekijken. Klopt het wel wat ik beweer? Iemand die kritisch denkt heeft naast een open ook een onderzoekende houding. Als je kritisch denkt neem je niet zomaar iets aan. Je hebt belangstelling voor hoe de dingen in elkaar zitten en stelt vragen bij wat mensen als waarheid verkondigen.

Iemand die kritisch denkt is nieuwsgierig naar argumenten van een ander. Dingen zijn nu eenmaal niet altijd zoals ze zich in eerste instantie aan ons voordoen. Op sommige momenten zal je bereid moeten zijn om je mening bij te stellen.

Het is bekend dat iedereen zo zijn of haar blinde vlekken heeft. Je hebt bijvoorbeeld altijd gedacht dat iets zus of zo in elkaar zit, maar later blijkt dat je het toch verkeerd hebt gezien.

Een korte definitie van kritisch denken is: ‘De kunst van het juist oordelen'. Soms zijn dingen voor jou vanzelfsprekend, terwijl iemand anders er vragen bij stelt. Als kritische denker zeg je niet zomaar wat, maar doe je in ieder geval een poging om argumenten te hebben, die gebaseerd zijn op goede bronnen. Anders gezegd: Je denkt over de dingen na en komt dan met een oordeel.

Als je het ergens niet mee eens bent, geef je aan wat er volgens jou niet klopt in een redenering of welke argumenten – volgens jou – nergens op slaan. Als kritische denker kan je een zwakke plek in het verhaal van een ander aangeven, en als het goed is ben je zo sportief dat je toegeeft als je zelf met zwakke of onbetrouwbare argumenten komt.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Soms is het lastig om tegen een verhaal iets in te brengen. Als je wilt weten of je bij de groep kritische denkers hoort, zou je eens kunnen kijken of je je herkent in de hierna volgende kenmerken:

In welke herken jij je?

Ik …………

  • ben eerlijk tegenover mezelf (ook met betrekking tot vooroordelen of als het gaat om egoïsme.)
  • verzet me tegen mensen die anderen manipuleren
  • stel kritische vragen
  • baseer meningen op argumenten en bewijs
  • zoek naar verbanden, maar dingen die met elkaar te maken hebben
  • ben in mijn denken onafhankelijk en laat me niet zo gemakkelijk beïnvloeden
  • ben onderzoekend wat betreft zeer uiteenlopende onderwerpen ben graag goed geïnformeerd
  • ben zelfverzekerd als het gaat om het geven van een mening
  • sta echt open voor andere opvattingen en zienswijzen
  • geef niet gelijk een oordeel maar ik ben zorgvuldig in hoe ik tot een mening kom
  • ben zeker bereid een meningen opnieuw te bekijken en als het nodig is pas ik mijn mening   aan

Ik herken mijzelf in:

Ik herken mijzelf niet in:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 2: Als werknemer, student en gewoon als mens krijg je tegenwoordig veel informatie te verwerken. Door de opkomst van internet en sociale media is het vrij eenvoudig om in korte tijd veel informatie met anderen te delen en dus ook te ontvangen. Hoe kun je hier het beste mee omgaan? Hoe scheid je hoofd- en bijzaken van elkaar, zodat je op een prettige manier kunt blijven functioneren?


Stap 1:
Maak om te beginnen een lijst met informatie die jij elke dag binnen krijgt. Je mailbox(en), whatsapp berichten, facebook, twitter, informatie van school of van je werk, informatie via radio en tv, telefoontjes en alle andere zaken die jij dagelijks onder ogen krijgt. Maak je lijst zo compleet mogelijk en zet alle ‘informatiebronnen’ onder elkaar.

Stap 2:
Geef bij elke informatiebron met het cijfer 1 t/m 5 aan hoe belangrijk de informatie is. (5 is heel belangrijk en 1 is onbelangrijk).

Stap 3:
Maak een tweede lijst met dingen die je zo op een dag als vandaag allemaal doet en moet doen. Dit zijn dingen die je zelf wilt doen, maar ook dingen die van je verwacht worden.

Stap 4:

Zet het geheel in het schema van tijdsbesteding

Schema van tijdsbesteding

 

Spoed ( urgent)

Geen spoed ( niet urgent)

Belangrijk

 

1.

 

 

 

 

2.

 

Onbelangrijk

 

3.

 

 

 

 

4.

 

 

Opdracht 3

  • Wat is slim om minder aandacht of tijd aan te besteden?

  • Wat is handig of goed om meer aandacht of tijd aan te besteden?

  • Wat is in het overzicht ‘hoofdzaak’ voor jou?

  • Welke dingen zijn onbelangrijk of bijzaak?

  • Welke actie is, als het gaat om het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, voor jou een stap in de goede richting?

  • Wat kan hierbij een steun in de goede richting zijn?

Les 7: Relaties en Intimiteit

Periode 2 les 7
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk

 

In je klas, op je werk en privé: je hebt met veel mensen een relatie. Hoe meer je jezelf met een ander verbonden voelt, hoe belangrijker het is om te communiceren over je grenzen en verwachtingen. In de vorige periode hebben we het gehad over seksualiteit, in deze les ga jij aan de slag met het onderwerp relaties & intimiteit. Je kunt uitleggen wat je kunt doen om een relatie goed te houden.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun je aspecten noemen die een relatie gezond houden.
- Kun je je grenzen bespreekbaar maken.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1. Of je nu een liefdesrelatie hebt of een vriendschap, iedere relatie is anders. Toch kun je op verschillende manieren relaties gezond houden. Wat vind jij? Beantwoord de volgende vragen met ja/nee en leg uit waarom.

1. Ruzie hoort bij een relatie.
2. Als je verkering hebt, ben je zoveel mogelijk bij elkaar.
3. Als je echt van elkaar houdt, verbied je elkaar niks.
4. Als je echt van elkaar houdt, kun je aanvoelen wat de ander wil.
5. Als je verkering hebt, moet de ander geen vriendschap meer hebben met de andere.
6. Jaloezie is een teken van liefde.

Opdracht 2. Door aan te geven wat je wel en niet wilt respecteer je jezelf, maar ook de ander. Deze weet nu waar hij of zij aan toe is. Hoe zou jij je grenzen aangeven?
1. Iemand met wie je uitgaat probeert je te zoenen. Jij zit hier niet op te wachten.
2. Jouw klasgenoot komt dichter bij je staan dan je prettig vindt.
3. Een internetdate wil ineens blijven slapen, omdat deze anders terug moet met de trein.

Als je klaar bent met de vragen te beantwoorden, vergelijk je jouw antwoorden met je klasgenoot. Hebben jullie hetzelfde gereageerd?

 

Opdracht 3. Zoek informatie op over een onderwerp rond relaties en intimiteit. Maak groepjes van vier en verdeel de volgende onderwerpen klassikaal:

  • Grenzen aangeven
  • Seksuele diversiteit
  • Soa’s
  • Loverboys
  • Een eigen onderwerp

Kies een onderwerp uit waar jullie nog graag jullie kennis in willen vergroten. Verwerk de informatie in een folder met informatie en een vraag-en-antwoordrubriek. Hier heb je ongeveer 30 minuten voor.

Na deze 30 minuten gaan jullie je folder presenteren aan de rest van de klas. Als je aan het luisteren bent, bedenk dan een vraag die je achteraf aan het groepje wat aan het presenteren is kunt stellen. De presentatie moet ongeveer 5 minuten duren.

Tot slot, upload je de folder.

Les 8: Feedback geven en ontvangen

Periode 2 les 8
Motievenreflectie & sociaal-maatschappelijk

 

Professioneel samenwerken doe je ook met mensen die een andere werkstijl of mening hebben. Het is daarom belangrijk om duidelijk te communiceren en assertief te zijn. Je bewaakt je eigen grenzen en hebt respect voor de grenzen van anderen. Na deze les kun jij je groepsgenoten feedback geven waardoor de samenwerking beter wordt.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Weet jij wat assertief gedrag inhoudt.
- Kun je feedback geven.

 

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1. Maak de assertiviteitstest en kijk of jij assertief reageert in situaties. Schrijf de uitslag op in je eigen woorden en onderbouw of je het ermee eens bent of niet door de volgende vragen te beantwoorden:

  • Waar ben je het mee eens en waarom?
  • Waar ben je het niet mee eens en waarom?
  • Vind jij jezelf assertief, welk cijfer zou jij jezelf geven, 1 helemaal niet, 10 helemaal wel?
  • Zou je assertiever willen zijn? Waarom vind je dat?


Opdracht 2. Om goede feedback te geven zijn de volgende regels van belang:
1. beschrijf alleen veranderbaar gedrag
2. wees feitelijk en specifiek
3. hanteer de ik-boodschap
4. beperk je tot recent gedrag
5. benoem het gewenste gedrag
6. laat de ander reageren
7. verken verbeterpunten en oplossingen.

Voer de feedbackoefening uit in de klas, zie de instructievideo
 
 

Beantwoord na het uitvoeren van de opdracht de volgende vragen:
- Hoe vond je het om feedback te geven?
- Hoe vond je het om feedback te ontvangen?
- Heb je iets gehoord waar je aan zou willen werken?
- Op welke manier heb jij de feedback regels toegepast?

Opdracht 3. Vraag 3 mensen met wie je deze periode hebt samengewerkt om het 360-graden feedbackformulier over jou in te vullen. Lees de feedback en bedenk voor jezelf waar je goed in bent en wat je leerpunten zijn. Verwerk je conclusie en formuleer vanuit hier (SMART)leerdoelen (Zie les 6, periode 1).


Hiermee zijn wij aangekomen bij het einde van periode 2. Dit wil zeggen dat alle opdrachten die je de afgelopen periode hebt gemaakt nu in je digitale portfolio moeten staan. Hieronder volgt een checklist, zodat je makkelijk kunt zien of jij alle opdrachten die er in moeten ook echt in je portfolio hebt staan.

 

Lesweken

Opdracht

Behaald/niet behaald

1

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

2

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

Opdracht 3 A of B

 

3

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

Opdracht 3

 

Keuzeopdracht A of B

 

4

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

Opdracht 3

 

Opdracht 4

 

Opdracht 5

 

5

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

6

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

7

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

Opdracht 3

 

8

Opdracht 1

 

Opdracht 2

 

Opdracht 3

 

Periode 3

Periode 3

Werkexploratie & Digitaal Burgerschap

 

In deze periode staan werkexploratie en digitaal burgerschap centraal. Hieronder staat weergegeven wat deze termen betekenen en wat jij aan het einde van de periode hebt geleerd. Heel veel leerplezier toegewenst.

Werkveldexploratie: Bij werkveldexploratie ga je het werk en de werkzaamheden, de eisen en waarden in je mogelijk toekomstige beroep onderzoeken. Je ontwikkeld de competentie om werk te vinden waarin je persoonlijke waarden overeenkomen met de normen en waarden die in dit werk gelden. Ook ga je in gesprek over werkvelden waar je nog geen goed beeld van hebt, verdiep je je in het werk waar je interesse in hebt en kijk je of dit werk ook echt bij jou past.

Digitaal burgerschap: digitaal burgerschap betekent dat je bewust en verantwoord met sociale media leert omgaan. Ook bij het gebruik van internet, mobiele telefoon en andere media dien je een goede, verantwoordelijke burger te zijn.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze periode:

- Heb jij de organisatiecultuur van een bedrijf onderzocht
- Ben jij op de hoogte van de ontwikkelingen in het werkveld
- Weet jij welke beroepscompetenties nodig zijn in het werk waarvoor jij leert
- Weet jij welke leeractiviteiten je moet ondernemen om deze beroepscompetenties te kunnen ontwikkelen
- Ken jij de gevaren van social media.
- Heb jij kennis over de veiligheid van wachtwoorden, hacken/phishing.
- Ben jij je meer digitaal bewust over het gebruik van de smartphone.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Elke lesweek staan er verschillende opdrachten centraal die aansluiten op de bovenstaande thema’s. Van jou wordt verwacht dat je deze opdrachten uitvoert en opslaat in jouw eigen digitale portfolio. Aan het einde van de periode zal je dit in overleg met de docent inleveren of presenteren. In de checklist kun jij checken of het portfolio compleet is.

Les 1: Zelfregulering

Periode 3, les 1

Werkexploratie & Digitaal burgerschap

In deze les ga jij je verdiepen in het werkveld waar jij in wilt gaan werken. Je gaat onderzoek doen naar de dilemma's die daar spelen en naar wat nu eigenlijk de cultuur op de werkvloer is. Veel succes met je onderzoek!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van de les:

- heb jij onderzocht welke beroepsdilemma’s er momenteel in jouw werkveld spelen;

- heb jij de organisatie en de cultuur binnen die organisatie van jouw toekomstig beroep onderzocht;

- ben jij op de hoogte van actuele ontwikkelingen van jouw toekomstig beroep.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Met welk nieuwsitem heeft jouw beroep negatief in het nieuws gestaan? Zoek een krantenartikel/nieuwsbericht waarbij dit naar voren komt. Bespreek dit in tweetallen.

- Waarom heb je dit krantenartikel gekozen?
- Welk probleem wordt hier besproken?
- Wat vind jij van het krantenartikel?
- Hoe zou jij op deze situatie reageren?

 

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Beroepsdilemma’s

Binnen verschillende sectoren komen beroepsdilemma’s aan de orde. Een beroepsdilemma is een werkactiviteit waarvan je gevraagd wordt om iets uit te voeren, maar waarbij je in gedachten (met jouw normen en waarden) in tweestrijd komt. Je kunt er een raar gevoel bij hebben en heel erg nadenken over wat je moet doen, en de keuze die je maakt kan goed maar ook fout zijn.

Bij jouw sector is er ook wel eens een beroepsdilemma. Lees hieronder een aantal beroepsdilemma’s van verschillende sectoren.

  • Een leerling heeft epilepsie. Hij kan op elk moment een levensbedreigende aanval krijgen. De klassen assistent in de klas moet een injectie kunnen toedienen, terwijl dit niet binnen zijn takenlijst valt.
  • Maaltijdenbezorgbedrijf Deliveroo vraagt van werknemers ZZP’er te worden. Op deze manier zijn ze niet verzekerd voor ongevallen. De maaltijdbezorgers gaan staken; ze willen voor ongevallen tijdens het werk verzekerd zijn.
  • Een mannelijke zorgverlener heeft regelmatig te maken met zorgweigering; een patiënt wil niet door een man aan het bed geholpen worden
  • Een luitenant van 21 die net is afgestudeerd gaat voor het eerst op uitzending. Tijdens deze missie komt de luitenant tegenover een kindsoldaat te staan.
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2

In een dilemma is er sprake van een botsing tussen verschillende waarden, dus dingen die belangrijk voor je zijn. We noemen dit een moreel dilemma. Bij een moreel dilemma is er geen juiste oplossing, want je zult altijd één of meerdere waarden van iemand anders of jezelf kwetsen. Toch kun je wel op zoek gaan naar de best mogelijke oplossing. Daarvoor kun je in gesprek gaan over de situatie aan de hand van een stappenplan. Dit stappenplan wordt de ethische analyse genoemd. Je doorloopt 6 fasen om uiteindelijk antwoord te krijgen op hoe jij in het dilemma zou handelen.

In groepjes van 3-4 ga je op zoek naar een moreel dilemma binnen jou werkveld. Dit kun je doen door middel van internet, maar ook door in gesprek te gaan met iemand die in jouw werkveld werkt.

Dit dilemma ga je vervolgens in je groepje bespreken aan de hand van het stappenplan en aan het einde weet je welk besluit jij gemaakt zou hebben. Deze stappen ga je vastleggen in een Word - document. 

 

1. Dilemma verkennen
In deze fase gaat het erom een compleet beeld te krijgen van de situatie door het
verzamelen van feiten (dus geen meningen). Verzamel zoveel mogelijk feitelijke informatie.
I. Wat is de situatie?
II. Welke vragen komen in je op?
 
2. Morele vraag formuleren
In deze fase ga je de morele vraag formuleren waar je een antwoord op wilt vinden.
Bijvoorbeeld: je werkt bij Defensie en wordt voor het eerst uitgezonden naar Afghanistan. Je
komt in de strijd oog in oog te staan met een kindsoldaat. Een morele vraag kan zijn: ‘Moet ik
de kindsoldaat als iedere andere vijand beschouwen?’
I. Formuleer de belangrijkste morele vraag van het dilemma (moet met ‘ja’ of ‘nee’ te
beantwoorden zijn).
II. Welke handelingsmogelijkheden zijn er?
III. Welke feitelijke informatie ontbreekt nog?
 
3. Analyseren
In deze fase ga je de situatie analyseren. Wie zijn erbij betrokken en hoe kijkt ieder tegen de
situatie aan? Welke argumenten wegen mee voor het maken van een beslissing?
I. Wie zijn er bij de situatie betrokken?
II. Bekijk de situatie vanuit de ogen van iedere betrokkene. Hoe kijkt ieder tegen de
situatie aan?
III. Welke argumenten zijn belangrijk voor het beantwoorden van de morele vraag?
Beschrijf de voor- en tegenargumenten.
 
4. Afwegen
In deze fase ga je de argumenten bij langs en weeg je ze tegen elkaar af. Welke argumenten
wegen het zwaarst? Wat gaat je beslissing, op basis van deze afweging, waarschijnlijk zijn?
I. Weeg de argumenten tegen elkaar af. Denk hierbij aan vragen als:
i. Wat is mijn plicht in deze situatie?
ii. Wat is het gevolg als ik deze beslissing maak? Wat betekent dat voor mij en
de anderen?
iii. Als ik deze beslissing maak, is dat dan nog volgens mijn normen en waarden?
II. Welk argument weegt het zwaarst voor jou?
 
5. Besluiten
In deze fase neem je een besluit. Hoe ga jij handelen in deze situatie? Wat is het antwoord
op de morele vraag?
I. Wat is je antwoord op de morele vraag? Waarom?
 
6. Evalueren In deze fase kijk je terug op het doorlopen van de stappen.
I. Is iedereen genoeg aan bod gekomen?
II. Wat ging goed?
III. Welke verbeterpunten zijn er en hoe ga je dit de volgende keer aanpakken?
Stappenplan
Stappenplan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 3

Binnen de sector waar jij je opleiding volgt of hebt gevolgd zijn verschillende bedrijven. Dit kunnen kleine of grote bedrijven zijn. Om te weten hoe een bedrijfscultuur eruit ziet en te kijken of die bij jou past, gaan we deze onderzoeken.

Doorloop de volgende stappen.

Stap 1

Zoek op internet een bedrijf waar je veel informatie over kunt vinden, of neem een bedrijf waar je stage loopt of hebt gelopen. Het moet een bedrijf zijn die jouw toekomstige functie aanbiedt.

Stap 2

Beantwoord de volgende vragen.

  • Hoe heet het bedrijf?
  • Wat is de core business (oftewel kerntaken, producten of diensten) van het bedrijf? Waar staat het bedrijf om bekend?
  • Hoe ziet de organisatie van het bedrijf eruit? Hoeveel vestigingen zijn er? Waar bevind het bedrijf waar jij nu naar kijkt? Wat is de locatie? Welke afdelingen heeft een vestiging? Hoe wordt het bedrijf geleid (bijvoorbeeld door een manager, directeur, medewerkers enzovoort)?
  • Beschrijf de missie (de opdracht die het bedrijf zichzelf stelt) van het bedrijf. Wat willen ze bereiken?
  • Omschrijf de cultuur van het bedrijf. Dit kun je misschien vinden bij de vacatures van het bedrijf.
  • Hoe werkt iedereen met elkaar samen? Welke (ongeschreven) regels zijn er? Een voorbeeld van een ongeschreven regel is dat wanneer je jarig bent, je collega’s trakteert op een gebakje van de plaatselijke bakker
  • Welke functies zijn er zoal binnen het bedrijf? Welke functies zouden er bij jou passen?
  • Welke functie zou je willen uitoefenen bij dit bedrijf? Welke kwaliteiten van jou sluiten aan bij een functie van dit bedrijf?

Les 2: Hacking/Phishing

Periode 3 les 2
Werkexploratie & Digitaal Burgerschap


Soms hacken studenten elkaars Instagram-account en zitten ze een dag later weer naast elkaar in de klas. In deze les ga je aan de slag met de onderwerpen hacken/phishing, zodat jij digitaal weerbaarder wordt. Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

- Aan het einde van deze les ken jij de gevaren van sociale media en weet jij welke stappen jij kunt zetten om hiermee om te gaan.
- Aan het einde van deze les heb jij kennis over de veiligheid van wachtwoorden.
- Aan het einde van de les kun jij anderen informeren over de gevaren van hacken/phishing.

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Voor jongeren kent sociale media vele positieve effecten, zoals het gemakkelijk contact maken met vrienden en omgeving. Jongeren voelen zich op deze manier verbonden. Daarnaast blijven ze op de hoogte van verschillende activiteiten en nieuws (Kloosterman & Beuningen, 2015). Daarnaast kan het ook negatieve effecten met zich meebrengen, waardoor jongeren bijvoorbeeld makkelijk gehackt kunnen worden of slachtoffer kunnen zijn van phishing. Phishing zijn bijvoorbeeld valse e-mails, waarin de fraudeur probeert (bank)gegevens te ontvangen. Dit kan op vele manieren gebeuren, waardoor het gevaar groot is dat het zich snel voordoet (Veiligbankieren, Z.D.). Door de escaperoom zul je inzicht krijgen in deze gevaren en weten jij welke stappen je kunt zetten om hier in het echte leven mee om te gaan.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

Opdracht 1: Online escaperoom
De docent maakt groepjes van 2. Jullie krijgen de opdracht om in deze groepjes zo snel mogelijk uit de online escaperoom te komen. Klik op onderstaande link. Veel succes!

Kan jij de code kraken?

Opdracht 2: Wachtwoorden
Bekijk onderstaande video over wachtwoorden.

Wachtwoorden raden

Ga vervolgens in gesprek in viertallen over:
- Wat vonden jullie van de video?
- Hoe denk je nu over je eigen wachtwoorden?
- Hoe vaak wijzigen jullie je wachtwoorden?
- Is er wel eens iemand gehackt?
- Test hoe sterk jullie wachtwoorden zijn: https://www.testjewachtwoord.nl/
- Onderzoek met elkaar wat je kan doen om te voorkomen dat je gehackt wordt.
- Check of jouw gegevens wel eens zijn gelekt via: www.haveibeenpwned.com

Via www.haveibeenpwned.com is te achterhalen of je slachtoffer bent geworden van een lek bij een bedrijf of organisatie waar je in het verleden persoonlijke gegevens hebt achtergelaten (bijvoorbeeld voor de aankoop van een product, de registratie van software, de deelname aan een forum e.d.). De website controleert of je e-mailadres voorkomt in de databases van bij hun bekende hacks. Wordt je e-mailadres aangetroffen dan geeft de website aan bij welke diensten deze is gelekt en om welke gegevens het gaat (zie afbeelding). Deze gegevens zijn ooit openbaar geworden en sindsdien ergens in een donker steegje van internet te downloaden. In theorie zou dus Jan en alleman daar misbruik van gemaakt kunnen hebben, maar dat hóeft niet!


Opdracht 3: Informatiefolder
Maak in tweetallen een informatiefolder/collage over de gevaren van hacken/phishing om te voorkomen dat anderen gehackt worden. Op deze manier laat jij zien dat jij de kennis kunt overdragen om deze gevaren te voorkomen.

Les 3: Digitale bewustwording

Periode 3 les 3
Werkexploratie & Digitaal Burgerschap

 

In deze les gaan we in op de digitale bewustwording van het gebruik van je smartphone. We kunnen er tegenwoordig niet omheen dat we bijna niet zonder kunnen. Maar wat voor effect heeft dit gebruik op jou en anderen?

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

- Aan het einde van deze les ben jij je bewust van het gebruik van jouw smartphone.
- Aan het einde van deze les kun jij benoemen wat voor rol jouw smartphone voor jou in jouw dagelijks leven heeft.
- Aan het einde van deze les ben jij je bewust van je gedrag op Whatsapp
- Aan het einde van deze les kun jij benoemen wat jij wel of niet wilt veranderen in het gebruik van je mobiele telefoon.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1
Tijdens deze opdracht gaan we kijken naar het mobiele verbruik.

Geef antwoord op de volgende vragen:

1. Denk jij dat je een maand zonder telefoon kunt?
2. Hoeveel uur per dag zit jij gemiddeld op je telefoon?
3. Wat doe jij het vaakst op je telefoon?
4. Moet je altijd gelijk op je telefoon kijken als je een melding binnen krijgt?

Nadat de vragen beantwoord zijn, ga je dit controleren.

Ga naar schermtijd op je mobiel. Hier ga je de volgende gegevens opschrijven:

1. Hoeveel uur zit je in een week op je mobiel. (Schermtijd geeft alleen tijden per dag, tel dus de zeven dagen bij elkaar op!)
2. Kijk daarna welke 5 apps jij het vaakst gebruikt.
3. Schrijf van deze 5 apps op hoeveel uur je in een week hierop hebt gezeten.

Reflecteer op je schermtijd.

Geef antwoord op de volgende vragen:

1. Had je jouw schermtijd goed ingeschat?
2. Schrok je van de uiteindelijke tijd? Wat vind je ervan nu je dit weet?
3. Welke app gebruik je vaker dan je dacht?
4. Wil je ook iets gaan veranderen aan je schermtijd in een week? Zo ja, welk effect zou dat op je kunnen hebben?

Opdracht 2 Stellingen

Verspreid in het lokaal liggen vier papieren met onderstaande stellingen. Je gaat in groepjes van 2 tot 4 bij alle tafels langs en schrijft op of je het met de stelling eens bent of niet en waarom. Bespreek je antwoord in je groepje. Er mag best een discussie ontstaan.

  1. Van Whatsapp wordt je slimmer.
  2. Ik krijg stress van Whatsapp.
  3. Van appen wordt je socialer.
  4. Whatsapp beïnvloed mijn schoolprestaties in negatieve zin.
  5. Mijn ouders mogen altijd weten waar ik ben middels de ‘livelocatie’.
  6. Ik doe wel eens stoer in een groepsapp.
  7. Ik stel mij kwestbaarder op in een privé chat dan in een groepsapp.
  8. Ik vind dat er geen afspraken gemaakt hoeven te worden over hoe je met elkaar omgaat in een groepsapp.

Als laatste: Omschrijf wat je hebt geleerd tijdens deze stellingen en wat je meeneemt.

Opdracht 3a Zelfstandige opdracht 
Je gaat zelf aan de slag met de volgende opdrachten via onderstaande link. https://lab.nos.nl/projects/telefoonverslaving/index.html

Als je de hele website doorlopen hebt maak je 5 wist-je-datjes.

Opdracht 3b Reflectie
Vervolgens ga je na de les van vandaag een reflectie schrijven, die je upload in jouw digitaal portfolio. Je maakt daarin een koppeling met wat jij hebt geleerd vandaag, waar jij je meer bewust van bent geworden en wat je meeneemt uit deze les. Schrijf vervolgens 1 leerdoel op waar jij de komende week aan wilt werken als het gaat om jouw eigen telefoongebruik.

Les 4: Me, Myselfie and I

Periode 3 les 4
Werkexploratie & Digitaal Burgerschap

 

In deze les staat het onderwerp ‘Me, myselfie and I’ centraal. Dus waar zal deze les over gaan? Wat roept deze titel bij je op? Wat is een selfie? Wanneer maak je die? Waarom maak je die?

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

- Aan het einde van deze les ben jij je bewust van het gebruik van jouw smartphone.
- De studenten worden zich bewust van het aantal selfies die zij op het internet plaatsen en met welk doel.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Selfie
Docent leidt de opdracht:
1. Overal worden selfies van gemaakt, maar wat vinden we hier eigenlijk van? Kent de student bijvoorbeeld het begrip RIP-selfie? Bij het overlijden van Maradonna werden er selfies gemaakt bij de doodskist door werknemers. Wat vind je daarvan?

2. Schrijf het volgende op:
Welke selfie had je liever niet gezien van een ander? Deel vervolgens de antwoorden met elkaar.

3. Hoeveel selfies maak je per dag/week/maand? Heb je wel eens een selfie gemaakt wat je beter niet had kunnen doen? Voor welke social media gebruik je selfies? Wat denk jij dat er met je Selfies gebeurd nadat jij ze op Social Media plaatst? 

4. Je krijgt een lijst van je docent met daarop een aantal Selfie opdrachten. Je hebt 20 minuten de tijd om zoveel mogelijk van deze opdrachten uit te voeren. Je mag deze Selfie's zowel in de school als buiten de school nemen. Te laat terug in het lokaal is gediskwalificeerd en degene die de meeste juiste Selfies heeft, wint (Wil je een Selfie maken met iemand die je niet kent, vraag dan wel even om toestemming...)

5. Deel de Selfie die jij het leukste vind op je Social Media.

Opdracht 2
Docent leidt de opdracht
- Pak je mobiel, zet het geluid aan, leg hem op het bureau van de docent.
- Gedurende de hele les blijft je mobiel op het bureau van de docent liggen.
- Aan het einde van de les gaan we hier een aantal vragen over stellen.

Opdracht 3: Over de streep
Docent leidt de opdracht en stelt de volgende vragen:

- Loop over de streep als jij je mobiel meeneemt naar de wc.
- Loop over de streep als je wel eens geld hebt verdiend met social media.
- Loop over de streep als jij je wel eens irriteert aan het mobiel gebruik van je ouders.
- Loop over de streep als jij je wel eens irriteert aan het mobiel gebruik van je leeftijdsgenoten.
- Loop over de streep als jij wel eens stress hebt ervaren van jouw mobiele telefoon.
- Loop over de streep als je jouw mobiel bewust thuis laat als je een afspraak hebt.
- Loop over de streep als je jouw mobiel gebruikt tijdens het besturen van een auto/fiets.
- Loop over de streep als jij meer dan 5 Selfies op een dag plaatst.
- Loop over de streep als jij meerdere malen per dag controleert of je ook likes hebt gehad op je Selfies.
- Loop over de streep als jij Selfies onzin vindt.
- Loop over de streep als je … invulling studenten.

Opdracht 4

Je bent nu de hele les met je mobiel bezig geweest, zowel in je hand als op tafel. Beantwoord de volgende vragen.

  1. Hoe vond je het om je mobiel een gedeelte van de les te moeten inleveren?
  2. Hoe reageerde je als je mobiel afging?
  3. Werd je afgeleid door alle geluiden?
  4. Wat zou je er van vinden als je elke les je mobiel moest inleveren?
  5. Vond je het moeilijk om de opdrachten uit te voeren? Waarom?
  6. Kijk je nog wel eens terug naar de Selfies die je in het verleden hebt gemaakt?
  7. Met welke reden deel je Selfies op Social Media? Wat vind je daar van?
  8. Wat heb jij deze les geleerd als het gaat om het gebruik van je mobiel?

 

Les 5: Beroepscompetenties

Periode 3 les 4
Werkexploratie & Digitaal Burgerschap

De meeste studenten gaan na hun opleiding het beroep uitoefenen waarvoor ze hebben geleerd. Om te weten wat je beroep precies inhoudt, is het belangrijk om een duidelijk beroepsbeeld te ontwikkelen. Weet jij precies welke werkzaamheden bij jouw (toekomstige) beroep hoort? Hoe ziet de werkomgeving eruit? Op basis van informatie van anderen ontwikkel je vaak je eerste beelden van het beroep. Je gaat zelf beelden verzamelen die jouw kijk op het beroep compleet maken.

Aan het eind van deze les:

  • weet je welke beroepscompetenties nodig zijn in het werk waarvoor je leert;
  • weet je welke leeractiviteiten je moet ondernemen om die beroepscompetenties te kunnen ontwikkelen.
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Beroepsbeeld in kaart brengen
Werk in een groepje van 2 – 4 personen. Maak een flyer, brochure of een poster waarin je onderstaande vragen gaat uitwerken. Iemand die jullie flyer/brochure/poster bekijkt, zou dan geen vragen meer moeten hebben over het beroepsbeeld.

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Welke beroepen kun je na het behalen van je diploma gaan uitoefenen? Schrijf er zoveel mogelijk op.
  2. Kies nu één beroep uit die jou het meest aanspreekt. Kun je dit beroep uitvoeren als zelfstandige zonder personeel (zzp’er)? Of kun je bij een baas werken?
  3. Wat heeft jouw voorkeur? Waarom?
  4. Komt het beroep vooral bij grote of juist bij kleine bedrijven of instellingen voor? Wat heeft jouw voorkeur en waarom?
  5. Beschrijf hoe je werkdag er dan uitziet. Denk aan: wat doe je zoal op een dag? Hoe laat begint en eindigt je werkdag? Werk je alleen of samen? Werk je binnen of buiten, of een combinatie van die twee? Moet je je lichamelijk of geestelijk veel inspannen? Moet je veel zitten of staan?
  6. Wat vind je hiervan? Wat heeft jouw voorkeur en wat absoluut niet?
  7. Kun je flexibel in je uren werken of juist niet? Wat vind je daarvan?
  8. Hoeveel ga je netto per maand verdienen (dus: wat krijg je op je rekening gestort)? Wat vind je van dit salaris?
  9. Stel dat je verder gaat studeren, welke opleidingen sluiten dan aan op dit beroep?

 

Opdracht 2: Vacature zoeken

Er zijn verschillende manieren om je beroepsbeeld verder aan te vullen. Je kunt bijvoorbeeld mensen uit het werkveld interviewen, een dag meelopen op een bedrijf, ouderejaars en afgestudeerde studenten spreken, via de media informatie opzoeken, maar ook door het bekijken van vacatures. Zo kun je bekijken welke beroepscompetenties nodig zijn voor het beroep dat jij wilt uitoefenen. Beroepscompetenties zijn kennis en vaardigheden die je zou moeten hebben om in een bepaalde beroepssituatie goed te kunnen werken. Bijvoorbeeld: in de zorg moet je sterk zijn, omdat je fysiek ouderen moet kunnen helpen bij het in bed komen.

 

Zoek een vacature op die gaat over je toekomstige beroep en beantwoord de volgende vragen:

 

  1. Staat er informatie in de vacature over het beroep wat je nog niet wist of in de vorige oefening opgeschreven had? Zo ja, noteer dit.
  2. Beroepscompetenties:
    1. Welke beroepscompetenties worden beschreven?
    2. Welke passen wel/niet bij jou en waarom?
    3. Welke eisen worden gesteld in de vacature?
  3. Wat valt je nog meer op in de vacature? Welke voor- en nadelen zijn er?
  4. Zou je deze functie willen hebben wanneer je ervan uitgaat dat je aan alle eisen voldoet? Waarom wel/niet?
  5. Waar ga je bij een vacature op letten als je gaat solliciteren? Welke twee of drie punten vind je het allerbelangrijkst wat een functie moet hebben?

 

Les 6: Bronnen

Periode 3 les 6
Werkexploratie & digitaal


De muziek die we luisteren, de filmpjes die we kijken en de teksten die we lezen, allemaal zijn deze door iemand gemaakt. Weet jij de regels over copyright en kun jij echt van fake onderscheiden? In deze les leer jij hoe je professioneel kunt omgaan met bronnen. Veel leerplezier toegewenst!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun jij benoemen welke media jij wel mag kopiëren en welke niet.
- Kun jij checken of bronnen wel of niet betrouwbaar zijn.
 

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Wat mag wel en wat mag niet? Onderzoek bij de volgende beweringen of het wel of niet mag en vergelijk daarna de antwoorden.

Wat mag wel en wat mag niet?

Wel

Niet

1. Een samenvatting van een boek of film online zetten.

 

 

2. Een fragment uit een tv-programma uploaden naar YouTube.

 

 

3. Een alinea overtypen uit een boek.

 

 

4. Een film of game downloaden.

 

 

5. Een filmpje embedden in je website of blog.

 

 

6. Een foto van internet gebruiken met bronvermelding erbij.

 

 

 

Opdracht 2

Auteursrecht, wat is dat nu eigenlijk?

Wanneer jij een foto, filmpje, tekst of lied maakt, heb je automatisch het auteursrecht. Auteursrecht wordt ook wel copyright genoemd.

Het auteursrecht helpt de maker zijn werk te beschermen tegen reproductie of publicatie zonder zijn toestemming. Op die manier kan hij/zij er zijn brood mee te verdienen.

Speel deze themaquiz en ontdek hoeveel jij al weet over wat mag en niet mag bij het maken en verspreiden van foto’s en filmpjes.

https://www.ikbeslis.be/jongeren/fotos-en-filmpjes/quiz

Maak een groepje van 3 à 4 personen. Je hebt in je groepje pen en papier, een rode kaart en een groene kaart nodig. Lees eerst (eventueel voor jezelf) de webpagina door over auteursrecht.

https://www.mediawijsheid.nl/auteursrecht/

Formuleer daarna met je groepje 2 tot 4 stellingen over auteursrecht. Bijvoorbeeld: auteursrecht wordt ook wel copyright genoemd. Is ieder groepje daarmee klaar? Dan gaat ieder groepje de stellingen voorleggen aan de rest van de klas. Ieder groepje kan antwoord geven door de groene kaart of de rode kaart in de lucht te houden (groen = de stelling is waar, rood = de stelling is niet waar).

Het doel is dat je aan het eind van deze opdracht in eigen woorden kunt uitleggen wat auteursrecht inhoudt en waar je rekening mee moet houden.

Opdracht 3

Dit is een groepsopdracht voor 4 personen:
- Bespreek in je groep wat volgens jullie de gevaren zijn van nepnieuws en waarom mensen hier alert op moeten zijn. Schrijf jullie conclusie op.
- Zoek een bron op internet die schrijft over nepnieuws en de gevaren ervan. Noteer wat volgens deze bron de gevaren van nepnieuws zijn.
- Bespreek in je groep wie er nepnieuws berichten plaatst. Zijn dat individuen, bedrijven of organisaties? Schrijf dit op.
- Bespreek in je groep om welke redenen er nepnieuws wordt verspreid. Ook de samenvatting van deze redenen schrijf je op.

Opdracht 4: Dit is een groepsopdracht voor 4 personen:
Verzamel in je groep 5 (fake)nieuwsfeiten per persoon. Schrijf aan de voorkant van een kaartje de bewering, meld aan de achterkant of de bewering waar of niet waar is en vermeld daarbij de bron. Test dit vervolgens in groepjes uit. Wie kan het echte nieuws het beste van fake onderscheiden?

Les 7: Digitaal competent

Les 8: Kritisch denken

Periode 3 les 4
Werkexploratie & Digitaal Burgerschap

Aan het eind van deze les:

  • kun je benoemen waarom het belangrijk is om kritische denkvaardigheden te ontwikkelen;
  • weet je welke vaardigheden horen bij kritisch denken;
  • heb je een groepsgesprek gevoerd waarin je kritische denkvaardigheden toepast.
Theorie
Theorie

 

 

 

 

Theorie

Wat is kritisch denken?
Om goed te kunnen meedraaien in onze samenleving is het belangrijk dat je kritisch leert denken. Bij een kritische denkhouding is het belangrijk dat je leert om te luisteren naar anderen, open te staan voor andere meningen en standpunten. Daarnaast leer je ook om kritisch te kijken naar je eigen mening door deze te onderbouwen.

Onder kritische denkvaardigheden wordt verstaan:

  • informatie (-bronnen) op waarde weten te schatten en daarbij het onderscheid kunnen maken tussen argumenten, beweringen, feiten en aannames;
  • het perspectief van anderen kunnen innemen;
  • kunnen nadenken over hoe eigen opvattingen, beslissingen en handelingen tot stand komen.
     

Voorwaarden van een kritisch groepsgesprek
Om het gesprek aan te gaan in de klas in het van belang dat er een veilige omgeving is. Zonder veilige omgeving is er geen ruimte om uit te durven komen voor een mening of respectvol naar elkaars mening te luisteren. Daarnaast kan het ook prettig zijn om een aantal basisregels met elkaar te formuleren. Denk bijvoorbeeld aan:

  • Wij luisteren naar elkaar;
  • Wij laten anderen uitpraten / praten niet door elkaar heen;
  • Wij respecteren de mening van anderen;
  • Wij proberen anderen niet over te halen;
  • Er is geen goede of foute mening, wel een onderbouwde mening;
  • We schreeuwen niet en gebruiken geen scheldwoorden.
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 1A: Foto’s kritisch bekijken

Vorm samen met iemand anders een tweetal. Kies daarna één van drie foto’s hieronder uit. Daarna ga je samen met je maatje de volgende vragen beantwoorden:

  • Waar denk je als eerst aan als je de foto ziet?
  • Wat zie je?
  • Welk onderwerp staat hier centraal?
  • Wat vind je ervan?
  • Wat betekent dit beeld voor jou?
  • Wat maakt dat je dit (on)belangrijk vindt?
  • Wat kan dit beeld voor anderen betekenen?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 1B: Klassikaal foto’s bespreken

Je hebt net de vragen beantwoord met je maatje. Klassikaal wordt nu elke foto nabesproken.

  • Wat zijn de antwoorden die zijn gegeven op de vraag?
  • Welke overeenkomsten zitten in jouw antwoorden en die van je klasgenoten?
  • Wat zijn de verschillen in de antwoorden?
  • Wat heb je gehoord waar je zelf nog niet over had nagedacht of nog niet had gezien?
  • Wat heeft je aan het denken gezet?

 

Opdracht 2A: Kritisch leren denken

We passen kenmerken van kritisch denken toe op een casus waar we allemaal mee te maken hebben: beroepsonderwijs in Nederland. Bij kritisch denken gaat het om het formuleren van jouw visie of mening. Bij deze opdracht doen we dat aan de hand van de volgende stelling:

“Als je goed bent in je vak, is een goede beroepshouding niet zo belangrijk”

 

Bij deze opdracht werk je in een tweetal. Je oordeel of je mening stel je nog even uit. Jullie krijgen de opdracht om aandacht te besteden aan de volgende deelopdrachten:

 

  1. Bedenk minimaal drie argumenten voor en drie argumenten tegen de stelling. Noteer de argumenten kort en bondig.
  2. Verplaats je nu naar een werkgever. Wat zijn twee argumenten die een werkgever kan hebben over deze stelling?
  3. Verwoord nu allebei je eigen standpunt. (Ben je voor- of tegen de stelling?)
  4. Kies individueel een sterk argument waarmee jij je mening ondersteunt.
  5. De voorstanders vormen nu een groep, en de tegenstanders ook.
  6. Zowel de voor- als de tegenstanders kiezen hun beste twee argumenten en iemand uit elke groep gaat dit verwoorden.
  7. Iemand uit de groep voorstanders houdt een kort betoog, en iemand uit de groep tegenstanders doet dat ook.
  8. Studenten uit de twee verschillende groepen stellen elkaar nu vragen en doen een poging om feiten, meningen en interpretaties van elkaar te scheiden. Hier mag je ook het bord voor gebruiken.
  9. Bedenk nu voor jezelf: zijn er argumenten genoemd waardoor je bent gaan twijfelen of waardoor je zelfs van mening zou willen veranderen?
  10. Welke conclusies kunnen jullie als groep trekken als het gaat om de stelling?

 

Opdracht 2B: Nabespreken

Voer samen met je klasgenoten en docent een leergesprek over de volgende bespreekpunten:

 

  • Welke vaardigheden zijn belangrijk bij kritisch denken?
  • Hoe gaan mensen in deze groep om met kritiek op hun standpunt of mening?
  • In welke mate lukt het om je eigen standpunt te verwoorden?
  • Welke van de genoemde argumenten heb je als ‘sterk’ ervaren?
  • In welke mate werd de mening van een ieder in de groep gerespecteerd?
  • Wie heeft zijn of haar mening tijdens deze les geheel of gedeeltelijk bijgesteld?
  • Noem een situatie waarbij je de vaardigheid ‘kritisch denken’ beslist nodig hebt?

Checklist periode 3


Om periode 3 te behalen dienen onderstaande opdrachten in jouw digitaal porfolio aanwezig te zijn en voldoende te worden beoordeeld.

 

Lesweken

Opdracht

Behaald/niet behaald

1

Opdracht 1

 

Opdracht 3

 

2

Opdracht 1

 

3

Opdracht 1

 

4

Opdracht 1

 

 

 

5

Opdracht 3

 

6

Opdracht 4

 

7

N.v.t.

 

Periode 4

Periode 4

Loopbaansturing & Economisch Burgerschap

In deze periode staan loopbaansturing en economisch burgerschap centraal. Hieronder staat weergegeven wat deze termen betekenen en wat jij aan het einde van de periode hebt geleerd. Heel veel leerplezier toegewenst.

Loopbaansturing: Bij loopbaansturing leer je hoe je zelf kunt plannen, beïnvloeden en bespreken om jezelf te ontwikkelen tijdens je loopbaan. Je ontwikkeld de competentie om zelf verantwoordelijkheid te nemen en om een plek op de arbeidsmarkt te kunnen krijgen.

Economische dimensie: De economische dimensie bestaat uit twee onderdelen. 

1. Hoe kun je goed functioneren op de arbeidsmarkt en binnen een bedrijf.
2. Hoe kun je goed handelen op de consumptiemarkt.

1. Om goed te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt is het nodig dat je de regels en procedures binnen een bedrijf en op de arbeidsmarkt kent. Je weet wat je rechten en plichten zijn en kunt goed overweg met je collega's

2. Om goed te kunnen handelen op de consumptiemarkt is het nodig dat je weet hoe je informatie over producten kunt verzamelen om een goede keuze te maken. Je weet wat je wilt en of dit mogelijk is binnen jouw huidige budget. Ook hou je rekening met duurzaamheid en het klimaat tijdens de aanschaf van producten.

 

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze periode:

  • Kun jij doelen stellen voor jouw studieloopbaan.
  • Baseer jij keuzes in jouw leerproces op jouw kwaliteiten en waarden, en op jouw toekomstwensen.
  • Organiseer jij de begeleiding die jij nodig hebt om jouw leerproces te sturen.
  •  
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Elke lesweek staan er verschillende opdrachten centraal die aansluiten op de bovenstaande thema’s. Van jou wordt verwacht dat je deze opdrachten uitvoert en opslaat in jouw eigen digitale portfolio. Aan het einde van de periode zal je dit in overleg met de docent inleveren of presenteren. In de checklist kun jij checken of het portfolio compleet is.

Les 1: Succesvol zijn

Periode 4, les 1

Loopbaansturing & Economisch burgerschap

In deze les ga je kijken naar wat jij nodig hebt om succesvol te zijn. Hoe kun jij je beste zelf zijn? Wat heb je nodig om dit te kunnen bereiken en ook wie heb je daar voor nodig? 

Aan het einde van deze les:

  • Heb je gediscusieerd over wat het betekent om succesvol te zijn.
  • Heb je 3 tussendoelen geformuleerd en bepaald wat de waarde hiervan voor jou is voor de komende periode.
  • Het je SMART-doelen gemaakt met bovenstaande tussendoelen.
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Bekijk onderstaand filmpje.

De schommelstoel

Je hebt zojuist een filmpje bekeken over wat er nodig is voor succes. We gaan klassikaal een mindmap maken hierover. Met in het midden 'Succesvol zijn'. Je krijgt 3 post-it's, hier schrijf je eerst zelf op wat jij vindt dat nodig is om succesvol te zijn. Als jouw drie post-it's vol zijn dan plak je ze op het bord. Als iedereen klaar is bespreken we klassikaal wat iedereen heeft opgeplakt.

Als laatste, klassikaal:

  • Heb jij al een idee over wat je in je leven wilt bereiken?
  • Voor welk doel ben jij bereid je volledig in te zetten?
Theorie
Theorie

 

 

 

 

Wanneer zal jij je als student echt inspannen voor je studie? Wat zijn jouw beweegredenen om goed je best te doen? Waarom zou je meer doen dan het halen van een zes voor je tentamens? En wat kun je doen om je motivatie voor je studie voor een langere tijd vast te houden?

Het gebrek aan motivatie lijkt de grootste belemmering te zijn in het behalen van studiesucces. Het gebrek aan motivatie laat zich zien als: te laat komen, afwezig zijn, opdrachten niet of te laat inleveren, slordig of oppervlakkig werk, afspraken missen, het negeren van hulp, niet meedoen in klassengesprekken of activiteiten, om er maar een paar te noemen. Verontrustend is het grote aantal studenten dat voortijdig stopt met hun opleiding. In het mbo en voortgezet onderwijsstopten in het schooljaar 2013 –2014 meer dan 25.000 studenten voortijdig met hun opleiding. Zij verlieten hun school zonder startkwalificatie en maken minder kans op een baan. Deze cijfers liegen er niet om. Jij kunt bij de groep horen die op school blijft en zich ontwikkelt.

Verwachtingen en waarde

Om een studie met succes te doorlopen zijn van jou als student een aantal inspanningen nodig. Bijvoorbeeld een werkstuk maken, leren voor een toets, op stage gaan, enz. Jouw motivatie om deze inspanningen te (blijven) doen wordt bepaald door twee dingen:

1.De verwachting dat jouw inspanningen resultaatopleveren.
2.De waarde die jij aan het resultaat toekent.

Daar is een mooie formule voor: Motivatie = Verwachting x Waarde

Een mooi voorbeeld is het onderwerp roken. De motivatie om te stoppen met roken wordt bepaald doordat iemand verwachtdat hijdoor niet (meer) te roken minder kans heeft om op latere leeftijd ernstig ziek te worden. De waarde van deze inspanning is dan dat hij langer leeft en fit blijft. Zo gaat dat ook met studiemotivatie. Een student zal zich echt inspannen voor zijn studie als hij verwacht dat zijn inspanningen leiden tot het behalen van zijn diploma (het doel) en dat hij met dit diploma leuk werk zal vinden met veel zelfstandigheid en een goed salaris.

Nog een paar voorbeelden:

Tussendoelen

Nu ben je net begonnen met je studie en het duurt nog even voordat jij je diploma gaat halen. Om je motivatie vast te houden is het handig om tussendoelen te stellen. Dat is overzichtelijk en het behalen van je tussendoelen werkt stimulerend. Ga voor jezelf na wat voor tussendoelen je wilt halen en wat de waarde ervan is voor jou. Zo kan een gewenst tussendoel of resultaat zijn dat je voor al je tentamens een voldoende wilt halen, met als waarde dat je binnen één jaar overgaat naar het volgende leerjaar. Er zijn vele tussendoelen die je eerst moet bereiken om uiteindelijk het gewenste diploma (einddoel) te bereiken. En telkens spelen je verwachtingen en de waarde van je inspanningen een belangrijke rol in de mate waarin jij gemotiveerd blijft.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2

Vul drie resultaten (dat zijn tussendoelen) in voor de aankomende 10 weken. Leg uit welke waarde elk resultaat voor jou heeft. Resultaten zijn de dingen die jij mee wilt nemen aan het eind van deze 10 weken. Bijvoorbeeld een voldoende voor de afgelegde examens. Het is nog niet belangrijk om te weten HOE je dit gaat bereiken, alleen maar WAT jewilt bereiken en WAAROM.

Opdracht 3

Vul hier drie ervaringen in die je wilt hebben in de aankomende 10 weken. Naast elke ervaring leg je uit wat voor waarde deze ervaring voor jou heeft. Onthoud dat deze ervaringen dingen zijn die je wil meemaken tijdens deze 10 weken. Bijvoorbeeld plezier hebben of een gevoel van samenwerken. Opnieuw: het is niet belangrijk te weten HOE je dit gaat bereiken, alleen maar WAT je wilt bereiken en WAAROM.

 

Gewenste resultaten voor deze aankomende tien weken

Waarde voor mij

1.

 

 

 

 

 

 

2.

 

 

 

 

 

 

3.

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 4

Kijk nog eens goed naar de tussendoelen (schema 1) en ervaringen (schema 2) die je hebt opgeschreven. Je gaat nu 3 SMART-doelen (zie les 6 van periode 1) opstellen voor de komende tien weken. Als je hier klaar mee bent, vergelijk je jouw doelen met die van je buurman/buurvrouw en geef je feedback op elkaars doelen.

 

Les 2: Keuzes

Periode 4, les 2

Loopbaansturing & Economisch burgerschap

In deze les gaan jullie nadenken over de keuzes die jullie maken. Dit zal gaan om de makkelijke keuze van nog een keer snoozen of niet, tot de moeilijkere keuze van welke opleiding wil ik afmaken. Het is belangrijk dat je hierin eerlijk bent over wat je echt zou kiezen. Veel plezier!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- kun jij benoemen welke keuzes jij zoal op een dag maakt;

- heb je de slimme keuze methode toegepast om een probleem op te kunnen lossen.  

- kun jij verwoorden hoe de slimme keuze methode jou helpt om jouw leerproces te sturen.

 

 

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Keuzes

Schrijf kort op welke keuzes jij vanochtend al hebt gemaakt. Je hebt hier 3 minuten voor, daarna wordt het klassikaal besproken.

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Slimme Keuze Methode

Welke opleiding kies ik? Hoe zal ik deze opdracht eens aanpakken? Ga ik vanavond wel of niet mee op stap? Hoe verbeter je de keuzes die je maakt? Hoe zorg je ervoor dat jij zelf verantwoordelijk bent voor de keuzes die je maakt, de uitkomsten ervan en daarmee de ervaringen in je leven. Kiezen is een belangrijk onderdeel in het nemen van persoonlijke verantwoordelijkheid.

Slim kiezen

Wanneer je voor een moeilijke keuze staat, kun je een verstandige beslissing nemen door de zes vragen van de Slimme Keuze Methode te beantwoorden.

De methode kent 6 stappen:

Voorbeeld:

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2: Kiezen als een regisseur

Slimme Keuze Methode toepassen

Werk in een groepje van 4. In je groepje is er 1 vrager/gids, 1 spreker en 2 observanten.

  • De vrager/gids: stelt de vragen aan de spreker volgens de Slimme Keuze Methode en vraagt zo nodig door. Laat de spreker ZELF nadenken!
  • De spreker: beantwoordt de vragen zo concreet mogelijk vanuit eigen oplossend vermogen.
  • De observanten: kijken en luisteren. Nadat het gesprek klaar is, geven de observanten kort feedback op hoe de spreker antwoord heeft gegeven op de vragen.

Als een gesprek klaar is, wissel je door van rol, zodat iedereen elke rol een keer heeft gehad.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 3: Nabespreking

Je hebt nu verschillende rollen in het gesprek gespeeld, hier ga je op terugkijken door middel van de volgende vragen te beantwoorden:

  • Hoe was het om gids te zijn?
  • Hoe was het voor je om geen advies te geven en de ander zijn eigen problemen op te laten lossen?
  • Wat is je ervaring als persoon die een oplossing wilde voor zijn probleem?
  • Heb je iets positiefs ontdekt als je op deze manier met problemen omgaat?
  • Wat is je les hier?
  • Wat is je opgevallen als observant?
  • Heb je hier iets van gebruikt in je eigen gesprekken?
  • Beschrijf hoe de slimme keuze methode jou gaat helpen in het sturen van jouw leerproces?

 

Deze opdracht komt in je digitale portfolio.

Les 3: Budget

Periode 4, les 3

Loopbaansturing & Economisch burgerschap

Eén op de vijf mbo-studenten heeft al eens geld geleend bij anderen of via DUO. Een groot deel van de studenten geeft aan vaak geld te kort te komen, 15% geeft zelfs aan een financieel probleem te hebben. De gemiddelde schuld van zo’n 65.000 mbo’ers bedraagt maar liefst 1.265 euro.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- Heb je in kaart gebracht wat jij weet van jouw financiële situatie.

- Kun je in eigen woorden financiële begrippen uitleggen.

- Heb jij in kaart gebracht wat jouw persoonlijk inkomsten en uitgaven zijn.

- Kun jij benoemen welke oplossingen er zijn voor een financiële probleemsituatie.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

WAT WEET JIJ AL OVER BUDGETTEREN?

BUDGETTEREN  BINGO

EEN SPAARREKENING AANGEMAAKT

SPIJT GEHAD VAN EEN GROTE UITGAVE

EEN FINANCIEEL DOEL BEHAALD

FINANCIËLE PROBLEMEN GEHAD

GELD GESPAARD

EEN EIGEN BEDRIJF GEHAD

VASTE LASTEN IN DE MAAND GEHAD

EEN FINANCIEEL OVERZICHT GEMAAKT

VAN EEN BEGROTING GEHOORD

VOOR IEMAND IN LOONDIENST GEWERKT

SCHULDEN GEHAD

GEHOORD VAN ECONOMISCHE STELSELS

 

IK HEB WEL EENS...

GELEEND BIJ DUO

GELD TERUGGEKREGEN VAN DE BELASTING

VAN HET BEGRIP DONUTECONOMIE GEHOORD

ONDERZOEK GEDAAN NAAR EEN BETEKENIS- ECONOMIE

EEN LENING AANGEVRAAGD

GEHOORD VAN EEN FINANCIËLE CRISIS

VAN HET BEGRIP BUDGETTEREN GEHOORD

 

 

GEKEKEN NAAR HET INKOMEN IN MIJN VAKGEBIED

 

 

GELD MOETEN TERUGBETALEN AAN DE BELASTING

BEWUST MET MIJN OUDERS OVER GELD GEPRAAT

EEN MAANDBEDRAG VOOR MIJZELF INGESTELD

MOEITE GEHAD MET HET SPAREN VAN GELD

 

       

WAT WEET JIJ AL OVER BUDGETTEREN?

VUL JE SCORE IN

Categorieën                                     Hoeveel vakjes staan aangekruist?

  1. Persoonlijke uitgaven
  2. Vakmanschap
  3. De samenleving
  4. Wereldburgerschap
  5. Overig

Vul de volgende vragen in:

In welke categorie heb je het meeste vakjes aangekruist?

In welke categorie heb je het minste vakjes aangekruist?

Waarom denk je dat je in deze categorieën het meeste en het minste vakjes hebt aangekruist?

Welke begrippen die in de bingo voorkwamen ken je nog niet?

 

Opdracht 2

Hieronder zie je een sleepoefening. Hierin staan enkele begrippen die je gaat tegenkomen in je leven op het gebied van geldzaken. Sleep de juiste betekenis naar het juiste begrip. Als je hiermee klaar bent, ga je met je tafelgenoot praten over de volgende vragen:

- Welke begrippen kende je al?
- Welke begrippen kende je nog niet?
- Vind je het belangrijk om deze begrippen te kennen? Waarom wel/niet?

ls iedereen klaar is, dan gaan we het klassikaal nabespreken. Kun je nu in eigen woorden uitleggen wat deze begrippen betekenen?

Opdracht 3

Elke maand ontvang je waarschijnlijk geld op je rekening en geef je geld uit. Zo ontvang je loon over een bijbaantje dat je hebt of krijg je iedere maand studiefinanciering. Misschien krijg je ook zakgeld of kleedgeld. Anderzijds geef je ook geld uit. Denk aan de rekening voor je telefoon, nieuwe kleding, je favoriete snacks uit de supermarkt, een drankje (of meerdere) nemen in de club... Als je 18 bent, komen er zelfs verplichte kosten bij, zoals het betalen van je zorgverzekering.

 

Maak een overzicht van jouw maandelijkse inkomsten en uitgaven. Schrijf op hoeveel je ontvangt en uitgeeft en waarvoor dat is.

 

Daarna ga je met je buurman of buurvrouw in gesprek over jouw overzicht:

  • Wat zijn de verschillen tussen jullie lijstjes? Waardoor komt dat, denk je?
  • Wat zijn de overeenkomsten?
  • Wat is het verschil in bedrag tussen jouw inkomsten en uitgaven? Geef je meer uit dan dat je ontvangt?
  • Wat vind je van de balans tussen jouw inkomsten en uitgaven? Wat zou je eventueel willen veranderen?

 

 

 

Opdracht 4

Kies 1 van onderstaande casussen en ga in tweetallen de informatie lezen en de vragen beantwoorden. Welke adviezen zouden jullie deze persoon geven?

Maak een pitch van 1 á 2 minuten, waarin jullie het probleem en jullie advies presenteert.

Les 4: Arbeidsmarkt & Voorzieningen

Periode 4, les 4

Loopbaansturing & Economisch burgerschap

Je bent aan het leren voor een diploma. Het doel van dit diploma is dat jij aan het werk gaat in de sector waar jij voor geleerd hebt. Maar waarom doe je dit nu eigenlijk? Alleen omdat je het leuk vindt, of er geld mee verdiend? En wat gebeurt er met je als je niet meer kunt werken? In deze les gaan we hiernaar kijken. Veel plezier!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- Leg je uit waarom je werkt.

- Kun je benoemen wat jouw rol is in de arbeidsmarkt.

- Kun je in eigen woorden uitleggen welke sociale voorzieningen er zijn en waar dit geld vandaan komt.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Waarom wil jij eigenlijk gaan werken? Denk hierover na en schrijf minimaal drie redenen op waarom jij het belangrijk vindt om een baan te hebben. Als je snel klaar bent, vergelijk je jouw antwoorden met je buur. Daarna wordt dit klassikaal besproken.

Opdracht 2

Maak een woord-web met in het midden het beroep dat jij later wil gaan doen. Probeer daar omheen de verschillende manieren op te schrijven waarop dat beroep bijdraagt aan de samenleving.

Theorie
Theorie

 

 

 

 

In Nederland bestaat er een arbeidsmarkt. Dat is niet een fysieke markt waar je naar toe kunt gaan. Wanneer mensen het over de arbeidsmarkt hebben, bedoelen zij de verhouding tussen mensen die werk zoeken en de mensen die werk aanbieden. In een ideale situatie zou de vraag en het aanbod gelijk zijn. Dus, er zijn evenveel vacatures als mensen die op zoek zijn naar werk.

Op dit moment hebben we te maken met een krappe arbeidsmarkt. Dit wil zeggen dat er heel veel mensen zijn die werk aanbieden, maar te weinig mensen die op zoek zijn naar werk. Dit heeft als voordeel dat als je wel op zoek bent, je een grotere kans maakt om de baan te krijgen en je beter kunt onderhandelen over bijvoorbeeld loon en vakantiedagen. Het nadeel is dat er veel vacatures leeg blijven en er dus een tekort is aan mensen die het werk willen uitvoeren.

 

 

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 3

Wat zijn werkgevers en wat zijn werknemers? Leg het uit en verklaar het verschil tussen de twee.

 

Opdracht 4

Kijk goed naar de volgende reeks zinnen. De docent gaat deze voorlezen en als jij denkt dat het hier gaat over een werkgever dan blijf je zitten, als je denkt dat het gaat over een werknemer dan ga je staan.

  1. Rob bezit een winkel waarin hij tweedehands Renault Twingo’s opknapt en verhandelt. 3 andere mensen werken daar voor hem.
  2. Willem is een piloot voor de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij.
  3. Jannie is een bezorger bij een kleine pizzeria.
  4. Karla is een officier bij de marine.
  5. Arthur is een leraar geschiedenis.
  6. Jeroen is een advocaat die werkt voor een advocatenkantoor.
  7. Nicole is laboratoriummedewerkster.
  8. Patricia is eigenaar van een succesvol restaurant “Scaloppa City”.
  9. Marlies is een rijschoolhouder.
  10. Nadia is een schoenfabrikant met eigen personeel.
  11. Jeffrey is een frituurchef.
  12. Rowan is een minister in het kabinet.
Theorie
Theorie

 

 

 

 

Als je werkt verdien je geld, dat geld heb je natuurlijk nodig om te kunnen leven. Maar soms is het zo dat je een lange tijd niet kan werken. Misschien ben je lang ziek, of ben je ontslagen en kun je geen nieuwe baan meer vinden. Om ervoor te zorgen dat je dan nog steeds mee kan doen zijn er in Nederland sociale zekerheden. Dat zijn allemaal verschillende afspraken/overeenkomsten tussen de overheid en de mensen. Als je bijvoorbeeld door een ongeluk een lange tijd niet meer kan werken, dan krijg je geld van de overheid om jezelf mee te kunnen onderhouden. Dit is vaak minder dan wat je zou verdienen als je nog wel zou werken, maar het zorgt er wel voor dat je nog rond kan komen.

Er zijn twee soorten sociale zekerheid in Nederland: Sociale voorzieningen en Sociale verzekeringen. Sociale voorzieningen krijg je van de overheid. Je hoeft er zelf dus niks voor te betalen. Sociale verzekeringen kosten je technisch gezien wel geld. Het geld voor sociale verzekeringen wordt namelijk automatisch van het loon dat je verdient afgehaald.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 5

Bekijk eerst het filmpje, hierin wordt meer uitleg gegeven over de sociale voorzieningen en verzekeringen. Daarna krijg je enkele casussen te zien, kies elke keer welke verzekering of voorziening van toepassing is.

Sociale verzekeringen en voorzieningen

Les 5: Consumeren

Periode 4, les 5

Loopbaansturing & Economisch burgerschap

We leven in een wereld vol spullen. Je kunt de computer niet aanzetten of er je ziet advertenties waarin producten aangeboden worden. Hoe snel ben jij te verleiden? Maak jij je druk om hoe de produceten gemaakt worden? Hoe belangrijk vind jij de prijs? Daar ga je deze les over nadenken.

Veel plezier!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- kun je uitleggen wat consumeren is.

- heb je inzicht in hoe jouw eigen consumentengedrag is.

- kun je vertellen wat jouw ethiek is rondom consumeren.

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Vraag en aanbod.

De economie van een land bestaat uit alle dingen die te doen hebben met geld. Zoals banen, banken en winkels. Het omvat veel verschillende dingen, maar wat ze allemaal in het gemeen hebben is dat het werkt volgens de wet van vraag en aanbod. Deze wet houdt in dat de prijzen voor alles dat je kan kopen, bepaald worden door twee dingen: de vraag en het aanbod.

Met de vraag worden geen letterlijke vragen bedoeld. De vraag is hoeveel mensen iets willen hebben en hoe graag ze het willen hebben. Als jij een nieuw paar schoenen nodig hebt, dan heb jij vraag naar schoenen. Als heel veel mensen op hetzelfde moment nieuwe schoenen nodig hebben is er een grote vraag naar schoenen.

Het aanbod is hoeveel er van iets is. Als iemand 30 paar schoenen heeft en die graag wil verkopen, dan is er een aanbod van 30 schoenen. Als er veel vraag is maar weinig aanbod, is er niet genoeg voer iedereen. Wanneer er meer aanbod is dan vraag, dan blijven er dingen over.
 

Prijs

Vraag en aanbod proberen altijd met elkaar in evenwicht te blijven. Dat gebeurt doormiddel van de prijs. Wanneer de prijs hoger wordt, daalt de vraag maar stijgt het aanbod. Meer mensen zouden een paar schoenen van €10,- kopen, dan een paar schoenen van €100,-. Maar het aanbod wordt juist hoger, want als je meer geld kan verdienen door iets te verkopen, gaan meer mensen het verkopen.

Wanneer de prijs daalt stijgt de vraag maar daalt het aanbod, als dingen goedkoper waren zouden meer mensen het willen kopen. Voor de mensen die het aanbieden wordt het dan juist minder aantrekkelijk om hun product te verkopen, omdat ze er minder voor terug krijgen. De prijs waarop de vraag en het aanbod aan elkaar gelijk zijn, noemt men het marktevenwicht.

De prijs bepaalt de vraag en het aanbod dus, maar het aanbod en de vraag bepalen tegelijkertijd ook de prijs. Als er weinig aanbod of veel vraag is, zal de prijs stijgen. Wanneer er veel aanbod of weinig vraag is, zal de prijs dalen. Aanbod, vraag en prijs hebben dus constant invloed op elkaar.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

 

Opdracht 1

Hoe komt vraag en aanbod voor in jouw dagelijkse leven? Bedenk 5 ‘dingen’ waar jij vraag naar hebt en schrijf ze op.

Bedenk 4 ‘dingen’ waar meer vraag naar is, dan aanbod. Schrijf ze op.

Opdracht 2

Schrijf 3 producten/diensten op die duurder zijn geworden door een dalend aanbod. Waarom is volgens jou, dit aanbod gedaald?

Opdracht 3

Lees de volgende stukken tekst en schrijf voor ieder stuk of het aanbod, de vraag en de prijs, stijgen, dalen of hetzelfde blijven.

  • Andrea is de eigenaar van een bedrijf dat gespecialiseerde springveren maakt, haar bedrijf is de enige die dit soort springveren maakt. Vanwege een tekort aan materiaal kan Andrea niet meer gaan produceren. Een nieuwe uitvinding heeft ervoor gezorgd dat veel andere bedrijven de springveren nodig hebben.
  • Matthias heeft een winkel die kleding verkoopt. In de buurt is er laatst een andere kledingwinkel opengegaan die goedkoper is dan de winkel van Matthias. Hierdoor gaan de klanten van Matthias naar de andere winkel.
  • Jakob produceert bakstenen. Hij kreeg laatst een grote opdracht van een bouwbedrijf, om veel bakstenen aan hun te leveren. Nadat Jakob de bakstenen gemaakt had, kwam hij erachter dat het bedrijf dat hem de opdracht gaf, failliet is gegaan. Nu is er niemand om de bakstenen te kopen.
  • Toen Sylvia jong was verzamelde ze postzegels die niet meer geproduceerd worden. Nu heeft ze teveel zegels en wil ze van een aantal af. In de laatste jaren is de hobby steeds populairder geworden, waardoor veel mensen de zegels wel willen kopen.

Consumeren

Bespreek klassikaal:

  • Wat is consumeren?
  • Waarom consumeren we?
  • Wat is kritisch consumeren?
Theorie
Theorie

 

 

 

 

Wat is consumeren?

In deze les gaat het over consumeren. Wat betekent dat precies? Consumeren is het kopen van producten of diensten door de consument. De consument is de persoon die het product gebruikt. Als consument kun je verschillende producten of diensten kopen. Wat is nou het verschil tussen die twee?

Producten zijn spullen. Bijvoorbeeld: een auto, een sporttas of een televisie. Als je een dienst koopt, dan betaal je voor iemand die iets voor jou doet. Bijvoorbeeld een automonteur, een schoonmaakster of een bijlesdocent.

 

Waarom consumeren we?

Er zijn verschillende redenen waarom wij producten en diensten kopen:

  • om aan onze basisbehoeften (onderdak, warmte, eten, drinken) te voldoen
  • om een gevoel van zekerheid en veiligheid te krijgen
  • om erbij te horen
  • om waardering, succes en status te krijgen
  • om jezelf te blijven ontwikkelen en beter te worden (studie)

 

Wat is kritisch consumeren?

Kritisch consumeren gaat over het zorgvuldig kijken WAT je koopt en WAAROM je het koopt. Als je een kritische consument bent, houd je rekening met dingen zoals:

  • Prijs
  • Kwaliteit
  • Gezondheidseffecten
  • Effecten bij het productieproces
  • Duurzaamheid

 

Voordat je een product of een dienst koopt, moet je dus goed nadenken of je achter je koopkeuze staat. Hierbij hoort ook de vraag: is mijn koop ethisch gezien een juiste keuze? Wat dit precies inhoudt en hoe belangrijk die juiste keuze voor jou is, ga je in onderstaande opdracht ontdekken.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Pieter wilt graag een nieuw shirt kopen en ziet dat die te koop is voor € 5,-. Erna ziet hij bij een andere winkel exact hetzelfde shirt, maar dan voor € 30,-. Als hij beide labels checkt ziet hij het verschil: het eerste shirt is “Made in Pakistan”, een land dat bekend staat om haar slechte arbeidsomstandigheden, en het tweede shirt is “Made in Finland”, een land dat juist bekend staat om haar hele goede arbeidsomstandigheden. Om deze reden besluit Pieter het shirt van € 30,- te halen.

Beantwoord de volgende vragen:

  • Wat betekent het begrip ‘ethiek’? Je mag hiervoor het internet gebruiken.
  • Waarom heeft Pieter het duurdere shirt gekocht? Verwerk in je antwoord het begrip ‘ethiek’
  • Vindt jij de hogere prijs voor het shirt gemaakt in Finland terecht?
  • Welk shirt zou jij kopen en waarom?

Overleg kort met degene naast je:

  • Tot in hoeverre zijn de ethische waarden achter de producten en services voor jullie belangrijk?
  • Zou je vanwege ethische waarden een duurder product of service kopen?

Les 6: Op koers blijven

Periode 4, les 6

Loopbaansturing & Economisch burgerschap

In les 4.1 heb je geleerd hoe je succesvol kunt zijn, hoe jij het beste uit jezelf kunt halen. Je hebt doelen gesteld en je hebt in kaart gebracht wat je nodig had om die doelen te bereiken. Toch is het niet altijd makkelijk om vol te blijven houden waar je ooit voor wilde gaan. Misschien ervaar je tegenslagen en vind je het lastig om jezelf zo nu en dan op weg te helpen. In deze les ga je in kaart brengen hoe goed je nog bezig bent met het bereiken van je doelen en wat er nog nodig is om deze te bereiken. Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van de les:

- heb je gereflecteerd op eerder gestelde doelen en deze bijgesteld.

- heb je getest hoe gedisciplineerd jij bent.

- kun je benoemen hoe jij je (nieuwe) doelen kunt bereiken.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1

Als je doelen hebt gesteld, is het goed om af en toe te kijken of je nog op de goede weg bent. Je onderzoekt hoe het gaat. In deze opdracht kijk je naar jezelf in de rol van student. Hoe gaat het met verschillende vakken? Waar ben je afgedwaald en is een koerscorrectie nodig? Wees eerlijk en kom met een plan voor een koerscorrectie.

Beantwoord de volgende vragen:

1. Kijk naar al je vakken en ga na in welk vak je het meest bent afgedwaald. Schrijf op wat je in dit vak wilt bereiken en waar je op dit moment staat. Als je denkt dat je in al je vakken goed gaat, schrijf dan over waar je bent afgedwaald in een andere rol. Op dit moment ben ik afgedwaald in: ………..

2. Welke feedback (van jezelf of anderen) heb je ontvangen om je te laten weten dat je niet op de juiste weg zit? Dat kunnen woorden zijn, maar ook cijfers of een gevoel. Wat vertelt deze feedback je over de oorzaak van je probleem? Is het je huidige manier van denken, voelen, doen of geloven? Wat zorgt ervoor dat het probleem in stand blijft?

3. Welke andere, nieuwe manieren van denken, voelen, doen en of geloven kunnen je oude manieren vervangen en je weer op de juiste weg helpen? Wat ga je anders doen? Beschrijf in maximaal 10 zinnen concreet wat je plan van aanpak wordt.

Theorie
Theorie

 

 

 

 

Wat is discipline?

Discipline is een eigenschap. Iemand met discipline doet wat er van hem of haar verwacht wordt en volgt de regels op of komt de afspraken na, ook als hij of zij er geen zin in heeft. Iemand met discipline kan zichzelf aan het werk zetten.

Een student met veel discipline zal meestal zijn huiswerk doen. Hij heeft er geen zin in, maar doet het toch.

Je wilt afvallen, je eet een zak M&M’s leeg. Je wilt je doelen bereiken, je hangt rond op Facebook. Als je weinig discipline hebt dan kom je lastig vooruit in het leven. Het lijkt of je jezelf niet in de hand hebt, en dat kan behoorlijk frustrerend voelen. Discipline helpt je de dingen te doen die nodig zijn voor je toekomstige succes, ook al heb je er nu geen zin in. Hoe meer discipline je hebt, des te makkelijker je dingen in je leven kunt veranderen.

 

Wil jij meer discipline ontwikkelen? Hieronder vind je drie praktische tips.

 

1. Besef dat je discipline kunt trainen

Discipline is als een spier. Je kunt het vergroten door het te trainen, als je het verwaarloost wordt het kleiner. En net als bij een spier kun je het ook uitputten. Dat wil zeggen, je hebt per dag een beperkte

hoeveelheid discipline tot je beschikking. Als je meer discipline wilt opbouwen dan is het belangrijk dat je het traint, iedere dag opnieuw. Dat doe je door jezelf te pushen om iets te doen waar je eigenlijk geen zin in hebt. Hoe vaker je dat doet, des te sterker je discipline wordt. Dat klinkt vervelend en moeilijk, en dat is het ook. Maar het wordt makkelijker en steeds minder vervelend. En bovendien heeft meer discipline op de lange termijn enorme voordelen. Meer voordelen dan lui zijn.

 

2. Geef jezelf kleine overwinningen

Een simpele manier om je discipline te trainen is door jezelf kleine overwinningen te gunnen. Je weet dat je nog een schoolopdracht moet afmaken en je hoort jezelf denken: “Dat doe ik later wel”. Als je op zo’n moment jezelf pusht om de opdracht (voor een deel) te maken, dan heb je een kleine overwinning geboekt. Of als je rondhangt op Instagram terwijl je eigenlijk iets nuttigers wilt doen. Je kleine overwinning is in zo’n geval het afsluiten van Instagram en aan de slag gaan met die nuttige taak. De hele dag door kun je kleine overwinningen boeken. Je zult merken dat het steeds makkelijker wordt om jezelf iets te laten doen waar je geen zin in hebt. En je zult het steeds leuker vinden. Want een leven met meer discipline is uiteindelijk leuker, luchtiger, bevredigender en makkelijker dan een leven vol luiheid en uitstelgedrag.

 

3. Onderhandel met jezelf

Soms zit je niet in de flow om een taak af te ronden, je laat je steeds afleiden door gedachten en andere prikkels. Op zo’n moment is het makkelijk om de handdoek in de ring te gooien en te stoppen. Maar het is bijna net zo makkelijk om jezelf even te pushen om tóch verder te gaan. Het is heel eenvoudig.

Er komen gedachten in je naar boven die je van je werk willen houden. Gedachten die je overhalen om iets leukers, iets eenvoudigers te doen. Ga dan onderhandelen met jezelf. Als je merkt dat je graag op de bank wilt liggen, maak dan gewoon een deal met je ‘luie zelf’. “Oké, als dit artikel gepubliceerd is ga ik even op de bank liggen.” Prima, en weer door. Je zult merken dat je automatisch minder wordt afgeleid door je luie gedachten, en dat het je nauwelijks moeite kost om aan het werk te blijven.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2

 

Maak de test ‘hoe gedisciplineerd ben jij?’ en tel de punten bij elkaar op. Bekijk de uitslag en beantwoord de volgende vragen:

Open vragen:

- Wat is de uitslag van de test? Ben je het daarmee eens? Waarom wel/niet?

- Wat zou jij willen leren op het gebied van discipline en hoe ga je dat aanpakken?

- Wat spreek je daarvoor met jezelf af?

Hoe gedisciplineerd ben jij?

35 punten of minder:

Jij mag soms iets strenger zijn voor jezelf.

Jij kan de kantjes er nog al eens vanaf lopen. En misschien vind je dat ook prima zo.

35 – 75 punten:

Je bent redelijk gedisciplineerd.

75 punten of meer:

Jij hebt enorm veel discipline. Ga zo door!

Wil je toch graag iets meer discipline? Goed nieuws: wilskracht kun je trainen. Het kan bijvoorbeeld helpen om jezelf in te beelden dat je die ene vervelende taak aan het doen bent. Ongeacht of je er echt geen zin in hebt. Je zult zien dat het vervolgens ook makkelijker wordt om de taak daadwerkelijk uit te voeren. Lees ook de theorie over discipline.

Opdracht 3

In les 4.1 heb je doelen voor jezelf geformuleerd. Misschien heb je deze doelen inmiddels gehaald, misschien niet. Of je hebt inmiddels alweer nieuwe doelen voor jezelf gesteld waar je aan wilt werken. In deze opdracht ga je voor jezelf ophelderen wat je wilt bereiken (op school of privéleven, dat maakt niet uit) en welke stappen je moet maken om te bereiken wat je wilt.

Uitleg opdracht: Deze opdracht doe je in 2-tallen. Ook heb je 10 A4-papieren nodig. Schrijf op elk vel papier één cijfer, zodat je uiteindelijk de cijfers 1 t/m 10 hebt. Leg deze papieren op een rij op de grond neer (1 onderaan, 10 bovenaan).

Eén persoon is de Schaalloper en de ander is de Begeleider. Nadat dat opdracht is uitgevoerd, wissel je van rol. De Begeleider is degene die volgens onderstaande stappen/vragen hardop de Schaalloper gaat begeleiden. De Schaalloper is degene die antwoord geeft op de vragen en doet wat de Begeleider zegt. De Schaalloper zal tijdens deze opdracht heen en weer gaan lopen op de schaal/de cijfers. De Begeleider loopt steeds met de Schaalloper mee op dezelfde hoogte.

Stap 1: De huidige situatie

- Vraag de Schaalloper: welk probleem ervaar je op dit moment in je studie/je leven?

- Geef een cijfer in hoeverre je dit als een probleem ervaart. (1 = ik voel me enorm slecht bij dit probleem. 10 = ik ben erg tevreden met de situatie zoals hij nu is). Laat de Schaalloper ook op dat cijfer gaan staan.

Stap 2: De ideale situatie

- Zeg dat de Schaalloper op het cijfer 10 mag gaan staan.

- Vraag de Schaalloper: Op dit moment bevindt je je ideale situatie, je staat immers op nummer 10. Beeld je in hoe je ideale situatie zou zijn, dus als het probleem er niet zou zijn. Hoe ziet die eruit?

* Let er goed op dat de Schaalloper concrete, duidelijke antwoorden geeft. Als het vaag is, kun je vragen: kun je dat concreter verwoorden? Wat bedoel je dan precies?

- Vraag de Schaalloper: hoe voelt het om in de ideale situatie te zitten?

Stap 3: Terugkijken

- Laat de Schaalloper terugstappen naar het cijfer van de huidige situatie.

- Laat de Schaalloper omkijken naar de lagere cijfers die achter hem/haar liggen en vraag:

o Wat maakt dat je toch al op deze plek staat?

o Wat gaat er al zó goed dat je hier staat?

o Wie of wat heeft je daarbij geholpen?

- Vraag de Schaalloper: zijn er wel eens momenten geweest waarop je hoger op de schaal stond? Zo ja, laat de Schaalloper daar staan en vraag: wat was daar anders dan nu?

Stap 4: Stappen vooruit maken

- Laat de Schaalloper weer naar het cijfer te stappen van de huidige situatie.

- Vraag de Schaalloper: als je één stapje verder op de schaal omhoog maakt:

o Wat is daar dan anders dan nu? (vraag goed door naar de verschillen)

o Wat kun je concreet doen/met jezelf afspreken om die stap te maken?

o Wanneer en hoe ga je dat doen?

Heeft de Schaalloper genoemd welke kleine stap hij/zij kan maken om zijn/haar doel te bereiken? Dan wissel je van rol.

Periode 5

Periode 5
Politiek/juridisch

 

In deze periode staan de politiek/juridische dimensie van burgerschap centraal en de loopbaancompetentie netwerken. Hieronder staat weergegeven wat deze term betekent en wat jij aan het einde van de periode hebt geleerd. Heel veel leerplezier toegewenst.

De politiek-juridische dimensie heeft te maken met het leren begrijpen van de politiek voor jou als student. Denk hierbij aan stemmen voor de officiële verkiezingen. Maar ook interactief of actieve vormen van betrokkenheid bij besluitvorming op verschillende politieke niveaus. Denk bijvoorbeeld op Europees, landelijk, regionaal of gemeentelijk gebied. Hiervoor is inzicht nodig over de besluitvorming in de politiek. Omdat er namelijk veel belangen en ideeën spelen tussen alle politieke partijen. Hierbij heb je namelijk invloed zodra je gaat stemmen.

Netwerken: als je kijkt naar de loopbaancompetentie netwerken ben je als student met iets anders bezig. Je gaat met name aan de slag met het opbouwen en onderhouden van contacten voor je eigen loopbaanontwikkeling. Het is dus belangrijk dat je als student leert netwerken om stappen te kunnen zetten in je loopbaan. Een netwerk kan gebruikt worden om kwaliteiten en motieven te achterhalen, maar ook voor het onderzoeken van werk of een opleiding. Een netwerk helpt ook om te kijken welke vervolgstappen genomen kunnen worden in je loopbaanproces.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze periode:
- Kun jij zelf standpunten formuleren van jouw eigen politieke partij en ben jij je bewust van wat jij belangrijk vindt binnen de maatschappij.
- Kun jij presenteren hoe jij positief hebt bijgedragen aan de door jou onderzochte instantie.
- Heb jij een realistisch projectplan gemaakt voor een project in jouw leefomgeving.
- Beschik jij over een netwerk van mensen die mij kunnen helpen bij mijn (studie)loopbaan.
- Onderhoudt ik mijn netwerk en kan ik het uitbreiden.
- Kun jij een pitch geven waarin jij jezelf krachtig presenteert.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Elke lesweek staan er verschillende opdrachten centraal die aansluiten op de bovenstaande thema’s. Er wordt van jou verwacht dat je deze opdrachten uitvoert en opslaat in jouw eigen digitale portfolio. Aan het einde van de periode zal je dit in overleg met de docent inleveren of presenteren. In de checklist kun jij checken of het portfolio compleet is.

Les 1: Debatteren

Periode 5 les 1
Politiek/juridisch en Netwerken

 

Een debat wat is dat? In deze les ga jij aan de slag met het kennismaken van belangrijke onderwerpen die terugkomen in de politiek en ga jij in debat met jouw klasgenoten. Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun je een discussie voeren met respect voor de mening van anderen.
- Kun je benoemen waarom je in een democratie vaak te maken krijgt met meningen.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Zoveel mensen, zoveel meningen.
Zet bij elk onderwerp een nummer neer, waarbij 1 heel belangrijk is en 8 het minst belangrijk. Beantwoord vervolgens onderstaande vragen en ga erover in gesprek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 2: Vandaag in het nieuws
Wil je echt in gesprek komen? Dan is een debat een goede manier waarbij stellingen verdedigd of juist bestreden worden.

Stap 1: Je gaat het nieuws van vandaag lezen en zoekt individueel 3 stellingen uit die jij kan inbrengen. Voorbeeld: de basisbeurs voor studenten moet blijven bestaan. Zie de volgende link voor tips om een juiste stelling te maken: http://www.debatindeklas.nl/stellingen/zelf-een-stelling-maken/

Opdracht 3: Over de streep
Jullie gaan aan de slag met de stellingen uit de vorige opdracht. De opdracht is dat jullie een denkbeeldige streep in het midden van het lokaal hebben, waarbij 1 kant eens en de andere kant oneens is. 1 student wordt aangewezen om de rechter te zijn die vervolgens 1 stelling inbrengt en de discussie leidt. Wanneer er voldoende is gesproken over het onderwerp geeft de rechter de beurt aan de volgende rechter.

Tips voor de rechter:
- Verdeel de spreektijk eerlijk. Probeer dat iedereen aan de beurt komt en zijn/haar mening kan geven.
- Houd de discussie bij het onderwerp.
- Vraag om opheldering wanneer iets onduidelijk is.

Les 2: Politieke partij

Periode 5 les 2
Politiek/juridisch en Netwerken

 

In deze les gaan jullie het begrotingsspel spelen, zodat jij kan ervaren hoe het is om de minister van financiën te zijn en gaan jullie in groepen ook aan de slag met het ontwikkelen van jullie eigen politieke partij. Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun jij zelf standpunten formuleren van jouw eigen politieke partij en ben jij je bewust van wat jij belangrijk vindt binnen de maatschappij.
- Kun je benoemen wat een politieke partij doet en wanneer een partij links of rechts is. 

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Stemwijzer
Voer de stemwijzer uit en ontdek welke partij het beste bij jou aansluit. Omschrijf in jouw digitaal portfolio wat jij van de uitkomst vindt.

https://www.kieskompas.nl/nl/tools/over-de-provincialestatenverkiezingen-2023/

Beantwoord daarna de volgende vragen:

  • Wat is een politieke partij?
  • Wat is het doel van een politieke partij?
  • Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen links en rechts? (Kijk onderstaand filmpje)
  • Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen conservatief en progressief?
  • Jij hebt net de stemwijzer gemaakt. Welke partij kwam hieruit en is deze links of rechts?
  • Snap jij waarom deze partij voor jou de beste keuze is? Licht toe.
  • Beschrijf de drie belangrijkste standpunten van deze politieke partij.

Links of rechts?

 

 

 


Opdracht 2: Richt je politieke partij op
Binnen Nederland mag iedereen van 18 jaar of ouder een politieke partij oprichten. Je verzamelt dan mensen die jouw mening delen. Er komt een naam en een logo en een lijst met jullie belangrijkste standpunten. Afhankelijk van deze standpunten is jullie partij meer links, meer rechts of een middenpartij. Als je een partij hebt opgericht, kun je gekozen worden bij verkiezingen. Zo kun je in de tweede kamer terechtkomen. Een goede campagne is nodig om zoveel mogelijk stemmen te krijgen. Politieke partijen trekken kiezers door op straat en via media hun standpunt te uiten over actuele onderwerpen. Zij gaan in gesprek met mensen op straat, geven pitches, toespraken en houden debatten.

Opdracht les 2: vorm een groep van drie tot vijf personen. Richt met je groep een nieuwe politieke partij op.
1. Kies een leider. Doe dit zo democratisch mogelijk.
2. Praat met jullie groep over wat jullie belangrijk vinden: Waar moet de politiek volgens jullie over praten? Maak hierin eventueel ook een koppeling met jouw vakgebied.
3. De leider noteert op een groot vel papier jullie vijf belangrijkste standpunten.
4. Formuleer samen wat jullie willen bereiken met deze standpunten (dit hoeft niet op de poster te staan).
5. Kies een naam en een logo voor jullie partij.
6. Zijn jullie een linkse partij, een rechtse partij of een middenpartij?
7. Zijn jullie progressief of conservatief? Past dit bij jullie naam?
8. Welke kleur zijn jullie? Past dit bij jullie logo?
9. Maak een verkiezingsposter (digitaal).

Les 3:
Presenteer jullie partij met jullie standpunten aan de andere groepen. Gebruik jullie verkiezingsposter. Voor welke partij zou jij kiezen (kies niet je eigen partij)? Waarom? Welke partij kreeg de meeste stemmen in de klas? Wat is daarvoor de reden denken jullie?

Periode 5 les 3
Politiek/juridisch

 

In deze les gaan jullie verder aan de slag met het ontwikkelen van jullie eigen politieke partij. Veel succes!

 

 

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun jij zelf standpunten formuleren van jouw eigen politieke partij en ben jij je bewust van wat jij belangrijk vindt binnen de maatschappij.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Richt je politieke partij op
Binnen Nederland mag iedereen van 18 jaar of ouder een politieke partij oprichten. Je verzamelt dan mensen die jouw mening delen. Er komt een naam en een logo en een lijst met jullie belangrijkste standpunten. Afhankelijk van deze standpunten is jullie partij meer links, meer rechts of een middenpartij. Als je een partij hebt opgericht, kun je gekozen worden bij verkiezingen. Zo kun je in de tweede kamer terechtkomen. Een goede campagne is nodig om zoveel mogelijk stemmen te krijgen. Politieke partijen trekken kiezers door op straat en via media hun standpunt te uiten over actuele onderwerpen. Zij gaan in gesprek met mensen op straat, geven pitches, toespraken en houden debatten.

Opdracht les 2 + 3: vorm een groep van drie tot vijf personen. Richt met je groep een nieuwe politieke partij op.
1. Kies een leider. Doe dit zo democratisch mogelijk.
2. Praat met jullie groep over wat jullie belangrijk vinden: Waar moet de politiek volgens jullie over praten? Maak hierin eventueel ook een koppeling met jouw vakgebied (Defensie).
3. De leider noteert op een groot vel papier jullie vijf belangrijkste standpunten.
4. Formuleer samen wat jullie willen bereiken met deze standpunten (dit hoeft niet op de poster te staan).
5. Kies een naam en een logo voor jullie partij.
6. Zijn jullie een linkse partij, een rechtse partij of een middenpartij?
7. Zijn jullie progressief of conservatief? Past dit bij jullie naam?
8. Welke kleur zijn jullie? Past dit bij jullie logo?
9. Maak een verkiezingsposter (digitaal).

 

Les 4:
Presenteer jullie partij met jullie standpunten aan de andere groepen. Gebruik jullie verkiezingsposter. Voor welke partij zou jij kiezen (kies niet je eigen partij)? Waarom? Welke partij kreeg de meeste stemmen in de klas? Wat is daarvoor de reden denken jullie?

Les 3: Politieke partij

Periode 5 les 3
Politiek/juridisch en Netwerken

 

In deze les gaan jullie verder aan de slag met het ontwikkelen van jullie eigen politieke partij. Veel succes!

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Kun je de jouw eigen politieke partij presenteren en kun je goed onderbouwen waarom je welke keuzes hebt gemaakt.  
- Heb je een STARRT reflectie gemaakt over je eigen inzet tijdens de lessen.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Presenteer de politieke partij
In deze les gaan jullie je eigen politieke partij presenteren, waarbij onderstaande punten tenminste aan bod komen. Je weet hierin de belangrijkste standpunten te noemen en brengt 1 stelling in, waarover je met de klas in discussie gaat. Je probeert tijdens jullie presentatie zoveel mogelijk stemmen van de klas te bemachtigen. De groep met de meeste stemmen wint en mag door in de (fictieve) verkiezingsronde.  


1. Kies een leider. Doe dit zo democratisch mogelijk.
2. Praat met jullie groep over wat jullie belangrijk vinden: Waar moet de politiek volgens jullie over praten? Maak hierin eventueel ook een koppeling met jouw vakgebied.
3. De leider noteert op een groot vel papier jullie vijf belangrijkste standpunten.
4. Formuleer samen wat jullie willen bereiken met deze standpunten (dit hoeft niet op de poster te staan).
5. Kies een naam en een logo voor jullie partij.
6. Zijn jullie een linkse partij, een rechtse partij of een middenpartij?
7. Zijn jullie progressief of conservatief? Past dit bij jullie naam?
8. Welke kleur zijn jullie? Past dit bij jullie logo?
9. Maak een verkiezingsposter (digitaal).


Opdracht 2: Reflecteren
Na het uitvoeren van de presentaties en het stemmen schrijf jij jouw eigen individuele reflectieverslag a.d.h.v. de STARRT-methode. Hierin reflecteer jij op jouw rol binnen de groep, jouw inbreng en de uitvoering van de presentatie en discussievorm.

Les 4: Netwerken

Periode 5 les 4
Netwerken & Politiek/Juridisch


Netwerken is werken. Dat betekent dat je vandaag gaat oefenen in de klas met het voeren van netwerkgesprekken, leer jij de juiste vragen te stellen en ga jij jezelf pitchen. Heel veel succes!

Leerdoel
Leerdoel

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Weet jij wat een netwerkgesprek is.
- Kun jij een netwerkgesprek voeren.
- Kun jij een pitch geven, waarin jij jezelf krachtig presenteert.
 

Opdracht
Opdracht

Bekijk het filmpje

Opdracht 1

Je gaat aan de slag met het maken van een ecogram. Je ecogram geeft inzicht hoe jij je netwerk kunt inzetten bij de volgende onderwerpen:

* Sollicitatie
* Administratie
* Verhuizen
* Andere opleiding
* Referentie
* Probleem op het werk
* Plannen voor een feest

Bedenk zelf nog 5 andere onderwerpen waar jij je netwerk voor in zou kunnen zetten. Maak een mindmap met daarin jezelf in het midden en de verschillende netwerken die jij hebt eromheen.

Zet vervolgens de juiste onderwerpen bij het juiste netwerk. Let op: Sommige onderwerpen vallen onder meerdere netwerken.

Zie hieronder het voorbeeld.

Theorie
Theorie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat is een netwerkgesprek?

Tijdens een netwerkgesprek praat je met mensen die het werk doen wat jij wilt doen óf die werken bij een voor jou interessant bedrijf. Je kan een netwerkgesprek voeren met iemand die je al kent, bijvoorbeeld uit een eerdere functie of via je vrijwilligerswerk. Het kan ook dat je een netwerkgesprek voert met een nog onbekend, maar relevant persoon die je via-via hebt leren kennen. Netwerken kan tijdens een kop koffie of lunch, maar ook net zo goed via Zoom, FaceTime of Teams.        

Het doel van een netwerkgesprek is niet direct een baan, maar om informatie te verzamelen, om jezelf te laten zien en om interesse te tonen in de ander. Tijdens een netwerkgesprek krijg je de kans om even binnen te kijken bij een bedrijf, voordat je eventueel gaat solliciteren. Mooi, want zo krijg je vaak meer informatie dan in de standaard vacaturetekst.

Voeren van een netwerkgesprek:

Je hebt jezelf goed voorbereid, dus je hoeft niet aan jezelf te twijfelen. Neem je vragen mee, dan weet je zeker dat je ook de antwoorden krijgt. Voer een positief, open gesprek met je eigen nieuwsgierigheid en enthousiasme als basis.

Een netwerkgesprek bestaat grofweg uit de volgende fasen:

  • Informele opening: je wisselt wat informatie uit met je gesprekspartner, bijvoorbeeld over het weer of de weg naar jullie bestemming.
  • Inhoudelijke introductie: introduceer jezelf, bijvoorbeeld middels een elevator pitch. Ontdek wat je voor elkaar kan betekenen.
  • Inhoudelijke vragen: stel je vragen en leer je gesprekspartner beter kennen door ook zijn/haar vragen te beantwoorden.
  • Afsluiting: bedank je gesprekspartner dat hij of zij tijd voor je heeft vrijgemaakt.
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 2 Elevator Pitch

Je stapt in de lift en komt iemand tegen die je zou kunnen helpen aan die droombaan. Bekijk tips voor een goede pitch op internet. Een goede pitch duurt ongeveer 60 seconden.

De elevator pitch is een krachtige manier om jezelf te kunnen presenteren. Van belang is dat je dit goed voorbereid en ontdekt bij jezelf waar je voor staat. Maak een elevator pitch, waarin je de volgende vragen kunt beantwoorden en schrijf je pitch uit en voeg deze toe aan jouw digitaal portfolio:

- Waarom doe je wat je doet, waar geloof je in?
- Hoe doe je dit, hoe onderscheid jij je van anderen?
- Wat doe je? Wat maak je?

Oefen vervolgens je pitch in tweetallen of je alles hebt kunnen zeggen binnen de tijd en geef elkaar feedback.

 

Opdracht 3 Netwerkgesprek
Als je bovenstaande theorie hebt gelezen, zie jij welke stappen terugkomen tijdens het voeren van een netwerkgesprek. Jullie gaan in groepjes van drie een netwerkgesprek oefenen, waarin je van te voren eerst 10 vragen voorbereid die je tijdens zo’n netwerkgesprek zou willen stellen. Werk deze vragen uit in jouw digitaal portfolio.

Rollen:
- 1 persoon stelt de vragen die hij/zij heeft voorbereid en voert het gesprek volgens de 4 fasen.
- 1 persoon doet alsof hij werkt in die organisatie en probeert de vragen te beantwoorden en eventueel door te vragen.
- 1 persoon geeft feedback.

Je rouleert bovenstaande rollen. Nadat iedereen is geweest evalueer je hoe het is verlopen in jouw groep en werk je dit uit. Je reflectieverslag neem je op in jouw digitaal portfolio.

Tip: onderzoek welke slimme vragen voor een succesvol netwerkgesprek je kunt stellen op internet om je op weg te helpen.

 

Les 5: Online sociaal netwerk

Periode 5 les 5
Netwerken & Politiek/Juridisch

 

In deze les ga je aan de slag met het ontwikkelen van jouw eigen online platform om te kunnen netwerken. Je gaat hierin gebruik maken van LinkedIn.

 
Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Beschik jij over een netwerk van mensen die je kunnen helpen bij jouw (studie)loopbaan.
- Heb jij een online sociaal platform gemaakt, waarin jij weet hoe je kunt netwerken.

 
Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Project online sociaal netwerk

LinkedIn is niet alleen handig voor nieuwe connecties, maar ook voor het onderhouden van bestaande relaties. Zo kun je door de berichten die mensen posten zien waar ze mee bezig zijn en hoe hun leven verloopt op zakelijk gebied. Andere voordelen die LinkedIn biedt, is het ontdekken van informatie die kunnen helpen bij een (sollicitatie) gesprek, het vinden van een nieuwe baan en geïntroduceerd worden bij nieuwe mensen.

1. Vandaag ga jij starten met het project ‘online sociaal netwerk’. Hierin begin jij zelf met het onderzoeken wat LinkedIn is, waarvoor het wordt ingezet, welke personen hier gebruik van maken, hoe je een goed profiel aanmaakt en maak jij hier een samenvatting van.

2. Nadat je de samenvatting hebt gemaakt ga jij deze vergelijken met drie andere klasgenoten. Je vult de informatie aan die nog nodig is en geeft elkaar hierin feedback.

3. Jullie gaan aan de slag om een goede profielfoto te maken voor op jouw eigen LinkedIn. Dit doe je in tweetallen. Zoek van te voren goed op waar een goede foto aan moet voldoen.

4. De vierde stap is dat jij jouw eigen LinkedIn pagina gaat maken, waarin jij rekening houdt met waar een goed profiel uit bestaat. Houdt hierbij jouw samenvatting bij de hand met alle belangrijke stappen.

5. Zoek tenminste 30 waardevolle contacten uit op jouw netwerk te vergroten.

6. Voeg de link van jouw LinkedIn toe in jouw digitaal portfolio.

Succes!

Les 6: Goede ideeën

Periode 5 les 6
Politiek/juridisch en Netwerken

 

In deze les gaan jullie aan de slag met het kijken/ontwikkelen van hoe jij invloed kan uitoefenen. Want stel dat jij nou een goed idee hebt. Hoe laat je dit dan werkelijkheid worden? Zonder iemand met een goed idee had jouw sportclub bijvoorbeeld niet eens bestaan.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:
- Heb jij een realistisch stappenplan gemaakt voor een bijdrage aan jouw leefomgeving.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Keuzeopdracht
Vandaag maak jij een keuze tussen één van onderstaande opdrachten. Je bereid hierin een stappenplan voor en werkt vervolgens de opdracht uit.

Keuze 1: Brainstorm met twee anderen over wat jullie positief kunnen bijdragen aan jullie omgeving. Doe dit door het spel te maken. Houd je plan klein. Werk het uit in het stappenplan en maak een presentatie. Overtuig daarmee een instantie, medestanders of je doelgroep.
https://drive.google.com/file/d/1SX2Mz6SIsMGyMvaNrHwrMXEobZlBFB87/view

Keuze 2: Bezoek een initiatief in jouw omgeving waar jij enthousiast van wordt. Werk in groepjes van drie. Dit mag alles zijn: een sportclub, een bedrijf, een sociaal initiatief. Interview iemand die heeft meegewerkt aan het plan. Maak een documentaire over het initiatief dat je hebt bezocht.

Opdracht 2: Stappenplan
Werk onderstaand stappenplan uit, waarin de volgende thema’s/onderwerpen terugkomen:

1. Idee uitwerken:
- Titel:
- Wat:
- Voor wie:
- Door wie:
- Waar:
- Benodigdheden
- Waarom:
- Einddoel: Omschrijf of teken wat er is veranderd als het project is geslaagd.

2. Plannen:
- Startdatum uitvoering:
- Deadline:
- To do list:

3. Risico’s
- Wat zijn twee valkuilen van het project:
- Hoe voorkom je dat je in deze valkuil stapt:

Opdracht 3: Uitvoeren keuzeopdracht
Als je de vorige stap goed hebt voorbereid ga je nog tijdens de les of in eigen tijd aan de slag de komende week met de uitvoering van de keuzeopdracht. In de volgende les geef jij een korte pitch/presentatie over de uitvoering ervan en vertel jij hoe jij invloed hebt kunnen uitoefenen. Veel succes!

Les 7: Projectplan

Periode 5 les 7
Politiek/juridisch en Netwerken

 

In deze les gaan jullie aan de slag met het presenteren van hoe jij invloed hebt kunnen uitoefenen. Want stel dat jij nou een goed idee hebt. Hoe laat je dit dan werkelijkheid worden? Zonder iemand met een goed idee had jouw sportclub bijvoorbeeld niet eens bestaan.

Leerdoelen
Leerdoelen

 

 

 

 

Aan het einde van deze les:

- Kun jij presenteren hoe jij positief hebt bijgedragen aan de door jou onderzochte instantie.
- Heb jij een realistisch projectplan afgemaakt voor een initiatief in jouw leefomgeving.
- Heb jij een STARRT reflectie gemaakt over je eigen inzet en het resultaat van het project.

Opdracht
Opdracht

 

 

 

 

Opdracht 1: Pitch/presenteren

In deze les geven jullie een korte pitch of presentatie over de uitvoering van de keuzeopdracht. Daarin wordt er een koppeling gemaakt op welke manier jullie op een positieve manier invloed (kunnen) hebben in jouw leefomgeving. Je voegt je projectplan en de presentatie toe in jouw digitaal portfolio.

Opdracht 2: Reflectie
Je schrijft een reflectieverslag n.a.v. de uitvoering van de opdracht en de presentatie. Je doet dit a.d.h.v. de STARRT-methode. Hierin reflecteer jij op jouw rol binnen de groep, jouw inbreng en de uitvoering van de opdracht en presentatie


Checklist periode 5


Om periode 5 te behalen dienen onderstaande opdrachten in jouw digitaal porfolio aanwezig te zijn en voldoende te worden beoordeeld.

Lesweken

Opdracht

Behaald/niet behaald

1

1

 

2

 

3

 

4

 

2

1

 

2

 

3

1

 

4

2

 

5

1

 

2

 

6

1

 

2

 

7/8

Optioneel i.o. met de docent