In deze quest leer je meer over de structuren van je leefomgeving. Zijn alle structuren door de mens bedacht, of waren ze al in het landschap aanwezig? Ook leer je kaarten en atlassen gebruiken om hier meer te weten over te komen.
Je verdient er 10 zeemijlen mee.
1. Jij begint
Motivatiemotor
➜ Sla een lege bladzijde open in je schrift. Schrijf bovenaan de titel van deze quest: Alles is bedacht.
➜ Kijk om je heen en schets een plattegrond van je klaslokaal. Staat alles op een logische plek? Hebben je docenten nagedacht over de structuur van de inrichting? Wat denk jij? Schrijf je gedachten bij je plattegrond.
➜ Waar ben je nog benieuwd naar? Schrijf dit op in vraag-vorm. (bijvoorbeeld "Wie bepaalt eigenlijk hoe een nieuwe wijk eruit ziet?")
2. Alles is bedacht in je leefomgeving
NIVEAU VMBO
Wonen in de stad
Intro
In en rond een stad vind je verschillende soorten woongebieden: slaapsteden, vinexwijken, centrum, woonerven.
Elk woongebied heeft weer verschillende typen woningen: herenhuizen, stadswoningen, portiek- en galerijflats, woonboten.
Deze opdracht gaat over verschillende typen woningen.
Op de afbeeldingen zie je een paar type woningen.
In welk woongebied komen deze huizen voor, denk je?
Wat kan ik straks?
Aan het eind van deze opdracht kan ik:
het begrip suburbanisatie omschrijven en twee redenen voor suburbanisatie noemen.
omschrijven wat wordt bedoeld met groeikernen en slaapsteden en het ontstaan van groeikernen en slaapsteden verklaren als gevolg van urbanisatie.
omschrijven wat wordt bedoeld met een vinexwijk en twee voorbeelden van vinexwijken noemen.
minimaal vijf verschillende soorten woningen noemen die je in een stad kunt tegenkomen.
Wat ga ik doen?
Activiteiten
De activiteiten in deze opdracht dragen bij tot het volgende leerdoel:
Je onderscheidt de opbouw van de verschillende wijken (en woningtypen) in een Nederlandse stad.
Aan de slag
Stap
Activiteit
Stap 1
Je leest hoe woningen in een (oud) stadscentrum gesitueerd zijn. Je kijkt er een video over en beantwoordt een vraag erover.
Stap 2
Je leest wat de kenmerken van een tuindorp zijn en waarom het vroeger betondorp werd genoemd. Je bekijkt een video, beantwoordt vragen en zoekt afbeeldingen.
Stap 3
Je leert wat portiekflats en galerijflats zijn en waar ze voorkomen. Je leest over het ontstaan en de voor- en tegens van wijken als de Bijlmer. Je bekijkt een video over de Bijlmer, beantwoordt vragen en zoekt afbeeldingen.
Stap 4
Je leest over het ontstaan van woonerven en het nut ervan. Je zoekt afbeeldingen.
Stap 5
Je leert wat suburbanisatie is, wat groeikernen. slaapsteden en vinexwijken zijn. Je zoekt afbeeldingen.
Afronding
Onderdeel
Activiteit
Begrippen
De begrippen gaan over urbanisatie, suburbanisatie en de verschillende woongebieden en woningtypen.
Eindopdracht
Je maakt een eindopdracht naar keuze, waarbij je gebruikmaakt van de afbeeldingen die je verzameld hebt.
Terugkijken
Terugkijken op de opdracht.
Benodigdheden
Afhankelijk van de keuze van het eindproduct.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 lesuren nodig.
Aan de slag
Stap 1: Wonen in het centrum
Stadscentrum
Het centrum van veel Nederlandse steden is al heel oud.
Je vindt er nog gebouwen, bijvoorbeeld kerken, die uit de middeleeuwen stammen.
De stad werd vroeger meestal omringd door een stadswal en een gracht.
Zo kon de vijand op afstand worden gehouden.
Sporen van dit verleden tref je in oude steden nog aan.
Soms zijn delen van een stadsmuur of gracht nog te zien.
Soms vertellen straatnamen als Walstraat of Molenpoort iets over vroeger.
De woningen in het historisch centrum van een oude stad zijn vaak klein en staan dicht op elkaar.
Dit zie je terug in een stad als Utrecht.
Bekijk de video en beantwoord de vraag over de video.
Zoek ook twee afbeeldingen van woningen in het oude centrum van een stad.
Stap 2: Tuindorpen
Rond 1930 komt er meer aandacht voor woonomstandigheden.
Veel arbeiderswoningen in de grote steden verslechterden.
Daarom werden er tuindorpen gebouwd om deze woningen te vervangen.
Een tuindorp kenmerkt zich door lage eengezinswoningen.
De woningen hebben vaak een voor- en achtertuin.
In de omgeving is veel groen.
In de tuindorpen is niet veel te doen.
Je vindt er meestal geen kroegen of bioscopen.
Zo is geprobeerd om de wijk een fatsoenlijk en burgerlijk karakter te geven.
Een voorbeeld van een tuindorp is Watergraafsmeer in het oosten van Amsterdam.
Er werd voor het eerst veel beton gebruikt bij de bouw.
Daarom ging dit tuindorp in de volksmond ‘Betondorp’ heten.
Bekijk de video over Betondorp en beantwoord de vragen erover.
Zoek ook twee afbeeldingen van woningen in een tuindorp.
Print ze uit of sla ze op in een (Google-)document.
Bij de eindopdracht heb je ze nodig.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Na de Tweede Wereldoorlog neemt de bevolkingsgroei in Nederland snel toe.
De behoefte aan nieuwe woningen is dan ook groot.
Begin jaren 60 worden er grote nieuwe wijken gebouwd.
Een voorbeeld van zo'n wijk is Kanaleneiland in Utrecht.
Dat werd een ruim opgezette wijk met veel groenvoorzieningen en hoogbouw.
Kenmerkend voor Kanaleneiland zijn de portiekflats met vier woonlagen.
Ook in Amsterdam worden in die jaren veel flats gebouwd.
De bekendste zijn de galerijflats in de Bijlmer. Deze flats hebben tien verdiepingen.
Er wordt verschillend gedacht over de wijken als Kanaleneiland en de Bijlmer.
Aan de ene kant zijn de wijken geliefd vanwege de fantastische speelruimte voor jonge kinderen.
Ook het vele mooie groen en de rangschikking van de woonblokken wordt bewonderd.
Aan de andere kant vinden mensen dat de wijken ver van het stadscentrum liggen.
Ze worden soms ervaren als saaie wijken waar niets te doen is.
Bekijk de video over de Bijlmer op Schooltv. De vragen in de oefening gaan over de video.
Zoek daarna twee afbeeldingen van portiekflats en twee afbeeldingen van galerijflats.
Print ze uit of bewaar ze in een (Google-)document.
Bewaar ze voor de eindopdracht.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Rond 1970 kwam er een omslag in de massale en grootschalige woningbouw.
Mensen wilden een gevarieerdere woonomgeving.
Er werd gezocht naar nieuwe woonvormen die geen grootschalig karakter hadden.
Gezelligheid en de menselijke maat moesten centraal staan in het ontwerp.
Zo zou de ontmoeting tussen de bewoners worden bevorderd.
Kronkelige straten en kleinschalige bouwvormen moesten het gevoel van veiligheid, overzichtelijkheid en saamhorigheid verder versterken.
Zo ontstonden de woonerfwijken. Ze worden ook wel 'bloemkoolwijken' genoemd.
Die naam verwijst naar de structuur van deze wijken.
De woonwijken zijn als bloemkoolroosjes aan elkaar gehaakt.
De woningen in woonerfwijken zijn geliefd bij jonge gezinnen en mensen die graag een woning met een tuin willen.
Zoek twee afbeeldingen van woningen in woonerven.
Print ze uit of bewaar ze in een (Google)-document.
Je hebt ze nodig bij de eindopdracht.
Stap 5: Slaapsteden en vinexwijken
Urbanisatie houdt in dat veel mensen naar de stad verhuizen als gevolg van industrialisatie en mechanisatie.
De tegengestelde beweging - mensen die vertrekken uit de stad - noem je suburbanisatie.
De 'vlucht' uit de stad had verschillende oorzaken: gebrek aan woonruimte, veel lawaai, luchtvervuiling, enzovoorts.
De overheid hield hier rekening mee door groeikernen aan te wijzen.
Groeikernen zijn vaak kleinere gemeenten die in de buurt van een stad liggen.
Deze gemeenten mochten extra huizen bouwen om de groei op te vangen.
Suburbanisatie zorgde ook voor extra mobiliteit: mensen die in de stad werkten en buiten de stad woonden.
Het begrip forens is hier sterk aan gekoppeld.
Het resultaat was het onstaan van slaapsteden.
Tussen 1995 en 2005 ontstaan ook de zogenaamde vinexlocaties.
In het filmpje wordt kort uitgelegd wat deze begrippen inhouden.
Zoek ook twee afbeeldingen op van woningen in een vinexwijk.
Print ze uit of sla ze op in een (Google-)document.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Urbanisatie
De trek van het platteland naar stedelijk gebied.
Suburbanisatie
De trek van dichtbevolkte gebieden naar dunbevolkte gebieden.
Industrialisatie
De omschakeling van het produceren van goederen met de hand naar de productie met machines.
Mechanisatie
Wanneer machines het werk van arbeiders steeds meer overnemen.
Platteland
Gebieden met een lage bebouwingsdichtheid en veel open ruimte.
Agglomeratievorming
Een stad met daaraan vastgegroeide omliggende dorpen en steden.
Megastad
Een stad met meer dan 10 miljoen inwoners.
Segregatie
Bevolkingsgroepen met vergelijkbare afkomst, opleiding en inkomen komen bij elkaar te wonen.
Stadsvernieuwing
Het proces van renovatie en/of nieuwbouw van stedelijke gebieden om de leefbaarheid van het gebied te verbeteren.
Galerijflat
Flatgebouw waarbij langs de afzonderlijke woningen op de bovenverdiepingen een toegangsgalerij loopt.
Portiekflat
Een portiekflat is een flatwoning waarbij de voordeur uitkomt op een gemeenschappelijk afsluitbaar trappenhuis, een centrale hal of een gesloten portiek.
Tuindorpen
Wijken met eengezinswoningen met tuin en openbaar groen, zonder cafe, bioscoop, o.i.d. Dit is om deze wijken fatsoenlijk en burgerlijk te houden.
Woonerf
Een straat of plein(tje) waarbij de nadruk zeer sterk ligt op de verblijfsfunctie: wonen, spelen, wandelen, enzovoort.
Doorgaande wegen zijn er niet. De nadruk ligt op bestemmingsverkeer.
Slaapsteden
Een slaapstad of forensenstad is een stad waarvan het grootste deel van de in deze stad woonachtige bewoners, niet in deze stad werkt en waar het aantal arbeidsplaatsen lager ligt dan het aantal beroepsgeschikten.
Vinexwijken
Grootschalige nieuwbouwwijken dichtbij de stad. Dit om het woon-werkverkeer te bekorten en wat natuur over te houden.
Eindopdracht: Eigen eindproduct
Jullie hebben in de verschillende stappen afbeeldingen verzameld van:
woningen in het oude centrum van een stad;
woningen in een tuindorp;
portiekflats en galerijflats;
woningen in woonerven;
woningen in een vinexwijk.
Met deze afbeeldingen ga je samen met een klasgenoot een eindopdracht maken.
Jullie kunnen bijvoorbeeld een poster maken, maar ook een (memory)spel.
Overleg samen wat jullie het beste bij de eindopdracht vinden passen.
Kijk voor ideeën in de gereedschapskist.
Klaar?
Het eindproduct laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
de inhoud: het eindproduct laat zien dat er verschillende woningtypen zijn.
de vorm: jullie hebben het eindproduct met zorg gemaakt.
Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!
Terugkijken
Intro
Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
Kun je al een aantal woningtypen onderscheiden?
Kan ik wat ik moet kunnen?
Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
Kun je het verschil tussen urbanisatie en sub-urbanisatie benoemen?
Hoe ging het?
Eindopdracht
Heb je samen met je klasgenoot een geschikte eindopdracht gemaakt?
Hoe verliep jullie samenwerking, waren de taken gelijk verdeeld?
NIVEAU HAVO/VWO
Leefbaarheid
Intro
Wat vind je van je eigen buurt? Woon jij in een rustige of in een drukke buurt?
Zijn er veel winkels of zijn er veel bomen en tuinen?
Of woon je misschien in een dorp waar steeds minder mensen wonen, een 'spookdorp'?
Wat bepaalt het karakter van een woonomgeving?
In deze opdracht denk je na over wat jij in jouw buurt anders of beter wilt.
Misschien vind je wel dat er in jouw wijk eigenlijk niets verbeterd hoeft te worden.
Bedenk dan een initiatief voor mensen die het in hun buurt minder getroffen hebben.
Om een indruk te krijgen van waar je woont: kun je iets schrijven over de woonsituatie is in jouw eigen straat of wijk?
Wat kan ik straks?
Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:
drie voorbeelden noemen van voorzieningen die van belang zijn voor de leefbaarheid en je kunt uitleggen waarom er verschillen in voorzieningen tussen regio's zijn.
uitleggen waarom in bepaalde regio's het aantal voorzieningen afneemt en uitleggen wat er gebeurt als de voorzieningen afnemen.
omschrijven wat een spookdorp is en waar, naar verwachting, in Nederland spookdorpen gaan ontstaan.
twee voorbeelden van maatregelen beschrijven om de leefbaarheid in een regio die wordt bedreigd met leegloop te verbeteren.
Wat ga ik doen?
Activiteiten
De activiteiten in deze opdracht dragen bij tot het volgende leerdoel:
Je kunt verschillen in leefbaarheid tussen gebieden binnen de eigen regio verklaren en je kunt maatregelen treffen om problemen met de leefbaarheid in eigen regio op te lossen.
Aan de slag
Stap
Activiteit
Stap 1
en
Je leert hoe je leefbaarheid kunt toetsen aan een aantal criteria. Je vult een enquête in over je eigen buurt.
Stap 2
en
Je leert wat sociale samenhang in een buurt inhoudt. Je kijkt naar drie video's, waarin buurtinitiatieven tot buurtprojecten uitgroeien.
Stap 3
en
Je leest een tekst over de gevolgen van leegloop uit dorpen. Samen met een klasgenoot bekijk je een video en bespreekt de situatie in het dorp op de video. Daarna beantwoord je vragen.
Stap 4
en
Je gaat met je klasgenoot uitzoeken hoe het is gesteld met de voorzieningen in je eigen omgeving.
Afronding
Onderdeel
Activiteit
Eindopdracht
Je gaat samen met een klasgenoot een affiche maken over een zelfbedacht initiatief ter verbetering van een voorziening in je eigen wijk.
Terugkijken
Terugkijken op de opdracht.
Benodigdheden
Word of Excel
printer
kleurstiften
Tijd
Voor alle opdrachten binnen dit onderwerp heb je ongeveer 2 uur nodig.
Aan de slag
Stap 1: Leefbaarheid
Wat is er nodig om prettig te kunnen leven in een buurt, stad of dorp?
Hoe belangrijk is het dat buurtgenoten elkaar kennen?
Welke voorzieningen zijn er in een wijk?
Is het veilig en schoon op straat?
De leefbaarheid van een buurt kun je toetsen aan de hand van een aantal criteria.
Door middel van deze enquête onderzoek je de leefbaarheid van jouw eigen buurt.
Opdracht
Download de enquête, print deze uit en vul hem in.
Omcirkel per vraag het getal dat je als rapportcijfer geeft voor jouw buurt.
Je kunt de enquête ook opslaan in je eigen Google-omgeving en het getal markeren.
Kijk aan de hand van jouw scores waar vooral nog behoefte aan is in jouw buurt.
Kijk kritisch naar het rapport dat je aan jouw buurt gegeven hebt.
Waar zitten de verbeterpunten?
Welk verbeterpunt is voor jou het belangrijkst?
Voor welk punt zou jij je buurtgenoten in beweging krijgen?
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot die in een andere buurt woont.
Heeft hij/zij hele andere antwoorden?
Bespreek de verschillen.
Stap 2: Buurtinitiatief
Leefbaarheid heeft te maken met hoe burgers samenleven in een straat, wijk, dorp, stad en/of land.
Weten wie je buren zijn, veilig met elkaar kunnen leven, betrokken zijn bij de buurt, zijn aspecten die bijdragen aan de leefbaarheid van een plek: er is dan sprake van sociale samenhang.
Bekijk onderstaande video's over projecten van buurtbewoners.
Daarna beantwoord je vragen, die betrekking hebben op deze video's.
Video 1: Buurt in beeld
Deze video gaat over het kunstproject Buurt in beeld in Amstelveen.
Kunstenaars hebben een aantal fotopanelen gemaakt voor op de gevel van een verouderde flat.
Je hoort en ziet hier de reacties van buurtbewoners.
Video 2: Buurtteam Tuin aan de Maas
'Tuin aan de Maas' is een buurtinitiatief in Rotterdam.
Buurtbewoners hebben een gezamenlijke moestuin.
Je hoort en ziet hoe deze moestuin met subsidie van de gemeente tot stand is gekomen.
Video 3: Buurtbox
Op de site www.alleszelf.nlvind je in de Buurtbox Haren meer informatie over dit buurtinitiatief
Je kunt diensten aanbieden, maar ook hulp vragen.
Zo leer je je buurtbewoners ook beter kennen.
Heb je de video's bekeken? Maak dan nu de oefening.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lees onderstaande tekst over het toenemende aantal mensen dat naar de stad verhuist.
Werk samen met de klasgenoot met wie je in vorige stappen ook hebt samengewerkt.
Samen gaan jullie de video bekijken.
Bespreek daarna wat jullie in de video hebben gezien.
In Nederland wonen de meeste mensen in de grote steden. En nog steeds groeit het aantal stadsbewoners.
Dat komt onder meer doordat mensen wegtrekken van het platteland naar de stad.
Het klinkt onwerkelijk, maar over dertig jaar zijn er dorpen in Nederland waar bijna geen mensen meer wonen.
Deze dorpen veranderen in spookdorpen.
De leegloop van dorpen gebeurt vooral aan de rand van Nederland.
Met name in de provincies Groningen, Limburg en in Zeeland vinden we deze krimpgemeenten.
Veel mensen trekken hier weg en gaan naar grote steden in de buurt of naar de Randstad.
Vooral jongeren verhuizen van de dorpen naar de stad, om naar school te gaan of om te werken. Er blijven vooral ouderen over die geen kinderen meer krijgen. Dit betekent dat er weinig kinderen bijkomen terwijl de groep ouderen groeit. De gemiddelde leeftijd van de inwoners van het dorp wordt daardoor steeds hoger. Het dorp vergrijst.
Dorpen zijn niet hetzelfde als steden.
In een dorp zijn veel minder voorzieningen dan in een stad, zoals winkels, scholen, restaurants enzovoort.
Als de mensen verdwijnen, verdwijnen ook de winkels. Er zijn simpelweg te weinig klanten.
Voor de mensen die er blijven wonen is er steeds minder te doen. Het dorp wordt daardoor weer minder aantrekkelijk.
Steeds meer mensen trekken weg. Het dorp wordt door die leegloop steeds leger en stiller.
Als er nog maar weinig mensen blijven kan het dorp veranderen in een ‘spookdorp’.
Beantwoord de vragen, die betrekking hebben op de video.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In stap 1 heb je geleerd welke criteria belangrijk zijn voor de leefbaarheid in een woonomgeving. Dat er voldoende voorzieningen aanwezig zijn, is belangrijk voor een dorp of wijk.
Welke voorzieningen zijn er in de buurt van jouw school?
Werk samen met de klasgenoot met wie je in Stap 1 en 2 ook hebt samengewerkt.
Opdracht
De dichtstbijzijnde supermarkt of buurtwinkel weet jij vanaf jouw schoolgebouw waarschijnlijk moeiteloos te vinden. Schrijf nog een aantal voorzieningen op:
Welke voorzieningen zijn er in de buurt van jouw school aanwezig?
Wat zijn de dichtstbijzijnde voorzieningen?
Beantwoord de volgende vier vragen:
Wat vinden jullie van de groenvoorzieningen in de buurt van jullie school?
Slecht Goed
Wat vinden jullie van de voorzieningen voor de jeugd in de buurt van de school?
Slecht goed
Wat vinden jullie van het aanbod en de kwaliteit van openbaar vervoer in de buurt van de school?
Slecht Goed
Wat vinden jullie van het aanbod en de kwaliteit van winkels in de buurt van de school?
Slecht Goed
Ga naar Google Maps en typ het adres van jouw school in.
Rechtsonder zie je de zoomschaal. Zoom naar 200 meter.
Print de kaart uit (druk op toetsenbord op de knop PrintScrn, plak in Word, uitlijnen en print vervolgens de plattegrond uit)
Knip de plattegrond uit en plak die op een groter vel papier.
Maak een legenda en plak deze naast de plattegrond.
Zoom nu verder in op Google Maps.
Welke voorzieningen vind je terug in de buurt van jouw school?
Schrijf zoveel mogelijk op.
Als de lijst compleet is, zet je de voorzieningen in volgorde van belangrijkheid.
Kies minstens vijf voorzieningen om op je plattegrond weer te geven.
Schrijf ook op hoe je tot die rangorde komt, welke kenmerken de doorslag gaven.
De vijf voorzieningen die jij het belangrijkste vindt, teken je op de plattegrond.
Bedenk daar pictogrammen of symbooltjes voor. Vermeld in de legenda wat de voorzieningen zijn.
Afronding
Eindopdracht: Affiche maken
Jullie hebben geïnventariseerd wat de sterke en zwakke punten zijn in je eigen buurt of wijk (Stap 1 en 4).
Je weet inmiddels wat er gebeurt als voorzieningen onder druk komen te staan of zelfs verdwijnen (Stap 3).
De video’s over de buurtinitiatieven (Stap 2) hebben je misschien wel geïnspireerd en op ideeën gebracht.
Jullie gaan een actie bedenken om de leefbaarheid in de wijk of het dorp te verbeteren.
Kies minimaal drie verbeterpunten (zie Stap 1) uit waarvoor je steun van buurtgenoten denkt te kunnen krijgen.
Zorg dat een voorziening onderdeel is van de actie.
Schrijf op wat het doel is van de actie. Wat wil je precies bereiken?
Bedenk met zijn tweeën een actie om dat doel te bereiken.
Wat moet er gebeuren?
Je maakt een affiche om een zelfbedacht initiatief onder de aandacht te brengen.
Het initiatief draagt bij aan de leefbaarheid van jouw buurt of dorp.
In de gereedschapskist zie je hoe je een affiche maakt.
Het affiche moet in een oogopslag zichtbaar maken:
waar deze voorziening is;
wat voor een project of actie je gaat beginnen;
voor wie het bedoeld is;
waarom het belangrijk is.
Let ook op een verzorgde vormgeving.
Controleer in de gereedschapskist de beoordelingscriteria voor jullie affiche.
Klaar?
Lever jullie affiche in bij je docent.
De docent zal bij de beoordeling letten op de volgende punten:
is de boodschap of het initiatief op het affiche duidelijk weergegeven?
komt tot uiting dat de boodschap belangrijk is?
is rekening gehouden met de doelgroep, waarvoor dit bestemd is?
ziet het affiche er verzorgd uit, kloppen de afbeeldingen bij de tekst?
Met een affiche geef je op een aantrekkelijke manier informatie door. Het is een soort
reclameboodschap met afbeeldingen en tekst. Het draait om twee dingen: inhoud en vorm.
Terugkijken
Intro
Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
Heb je de situatie in je eigen woonomgeving goed kunnen weergeven?
Kan ik wat ik moet kunnen?
Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
Kun je uitleggen wat de oorzaak is van het ontstaan van spookdorpen?
Waar wordt in Nederland de toename van spookdorpen verwacht?
Hoe ging het?
Inhoud
Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je al veel van leefbaarheid en buurtinitiatieven af?
Schrijf op wat nieuw voor je was.
Eindopdracht
Wat vond je van de eindopdracht? Hebben jullie een leuke actie bedacht?
Vond je het leuk om samen met je klasgenoot een affiche te maken?
3. Atlasgebruik
NIVEAU VMBO
Atlasgebruik Basis
Intro
Kun je op een landkaart aanwijzen waar je op vakantie bent?
Het komt voor dat mensen niet weten waar het land ligt waar ze op vakantie zijn. Hoe zou dat komen, denk je?
In deze opdracht leer je hoe een atlas gebruikt wordt.
Dan weet je in ieder geval waar je op vakantie bent geweest!
Bekijk de volgende video.
Wat kan ik straks?
Aan het eind van deze opdracht kan ik:
herkennen uit welke onderdelen een atlas is opgebouwd.
met behulp van een of meerdere registers een plaats, stad of gebied opzoeken in de atlas.
aan de schaalverdeling op een kaart aflezen wat de werkelijke afstand is.
Wat ga ik doen?
Activiteiten
De activiteiten in deze opdracht dragen bij tot het volgende leerdoel:
Je kunt omgaan met een atlas en er informatie of kaarten in opzoeken.
Aan de slag
Stap
Activiteit
Stap 1
Je leert dat er twee edities zijn van de Bosatlas. Je kunt meer lezen op Wikipedia en maakt een oefening over de Basis Bosatlas.
Stap 2
Je leert dat er systeem in de indeling van de atlas zit. Je maakt een oefening.
Stap 3
Je leert over een wegen-, auto- en stadskaart. Je combineert de kaart met de omschrijving.
Stap 4
Je leert dat er verschillende manieren zijn om iets op te zoeken in een Bosatlas. Je maakt een oefening over de registers in een Bosatlas en in de tweede oefening ga je enkele plekken opzoeken in de atlas.
Stap 5
Je leert wat een kaartvak is en hoe je deze moet gebruiken. Je zoekt enkele plaatsen op in Nederland en noteert het kaartvak.
Stap 6
Je leert dat de legenda het gedeelte van een kaart of model is, waarop wordt uitgelegd wat de afzonderlijke kaartsymbolen betekenen. Met gebruikmaking van de legenda beantwoord je een paar vragen.
Stap 7
Je leert dat de schaalverdeling die bij een kaart in de atlas staat, iets zegt over de verhouding met de werkelijke afstand. Je beantwoordt er enkele vragen over.
Afronding
Eindopdracht
Je maakt tien vragen, waarbij je klasgenoot in verschillende onderdelen van de atlas moet zoeken naar informatie. Jij kunt op jouw beurt de vragen beantwoorden van je klasgenoot.
Benodigdheden
een Basis Bosatlas.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 uur nodig.
Aan de slag
Stap 1: De Bosatlas
Een atlas is een boek vol kaarten, afbeeldingen en andere gegevens.
Wat je kunt opzoeken in een atlas en hoe je dat kunt doen, leer je in deze opdracht.
De Bosatlas bestaat uit twee edities: De Grote Bosatlas en De Basis Bosatlas.
In deze opdracht ga je aan het werk met De Basis Bosatlas.
Wil je meer weten over het ontstaan van de atlas?
Lees er meer over op Wikipedia.
Beantwoord daarna de vragen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De atlas zit vol kaarten.
Die kaarten staan niet kriskras door elkaar, maar in een bepaalde volgorde.
Er zit een systeem in, wat het opzoeken een stuk eenvoudiger maakt.
Doe de oefening over de indeling van de atlas.
Gebruik hierbij De Basis Bosatlas om de antwoorden op te zoeken.
Stap 3: Soorten kaarten
Voorin de Basis Bosatlas vind je een pagina 'Kaarten om ons heen'.
Je ziet er verschillende kaarten:
een stadskaart
een autokaart
een weerkaart.
Lees de omschrijvingen in de oefening en kies de kaart die erbij hoort.
Stap 4: Hoe zoek je in de atlas?
Om iets op te zoeken zijn er verschillende mogelijkheden.
Je kunt kiezen uit:
bladwijzer
inhoudsopgave
zaakregister
landenregister
namenregister.
Welk register kun je het beste raadplegen?
Dat staat omschreven in de oefening.
Tijd om te oefenen.
Ga op zoek naar het antwoord op de volgende vragen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als je een plaats opzoekt in het topografische namenregister, dan staat er iets achter het kaartnummer.
Bijvoorbeeld: Beijing 87 D1.
87 is de kaart die je nodig hebt en D1 geeft aan in welk kaartvak je Beijing vindt.
De letters (in dit geval de D) staan horizontaal bovenaan de kaart.
De getallen (in dit geval de 1) staan verticaal links en rechts op de kaart.
Vak D1 is vak dat in kolom D en in rij 1 ligt.
Oefen nu zelf met het opzoeken van een paar kaarten.
Stap 6: Legenda
Op een kaart worden verschillende kleuren gebruikt.
Er staan ook verschillende symbolen en tekens op de kaart.
Hoe weet je wat die verschillende kleuren, symbolen en tekens betekenen?
Daarvoor gebruik je een legenda.
Ga naar de kaart Nederland - provincies.
Gebruik de legenda en de kaart om antwoord te geven op de volgende vragen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Bij iedere kaart in de atlas staat de schaal aangegeven.
De schaal geeft aan hoe de verhouding is tussen een afstand op kaart en de werkelijke afstand.
Een voorbeeld van een schaal die wordt gebruikt in de atlas is:
1 : 500 000.
1 cm op de kaart is in werkelijkheid 500 000 cm (= 5 km).
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Ter afsluiting van deze opdracht ga je een 'speurtocht door de atlas' maken.
Bedenk tien vragen over informatie die in de atlas is terug te vinden. Probeer allerlei verschillende vragen te bedenken.
Gebruik de bladwijzer of inhoudsopgave en de registers.
Je kunt bij een kaart ook een vraag stellen over de legenda of over het kaartvak.
De tien vragen zet in je in een (Google-)document.
In een ander (Google-)doument noteer je de antwoorden op de vragen.
Print de documenten uit of sla ze op in je eigen omgeving.
Klaar met het maken van de vragen?
Geef je blad met vragen dan aan een klasgenoot.
Spreek vooraf af hoe lang je de tijd krijgt om de vragen te beantwoorden.
Kan hij of zij de antwoorden op de vragen makkelijk vinden?
Natuurlijk probeer je ook zijn/haar vragen te beantwoorden.
Vergelijk na afloop jullie antwoorden.
Beoordeling
Jullie docent zal beoordelen of je de juiste vragen hebt gesteld. Hij/zij zal daarbij letten op:
Zijn de vragen samengesteld uit diverse onderdelen van de Bosatlas?
Is door de vraagstelling duidelijk geworden dat jullie zelfstandig gegevens in de atlas kunnen opzoeken?
Zijn de vragen (redelijk) goed en snel te beantwoorden?
Bevatten de vragen (en antwoorden) geen fouten?
NIVEAU HAVO/VWO
Atlasgebruik
Intro
Kun jij op een landkaart aanwijzen waar je op vakantie naar toe gaat?
Soms hebben mensen geen idee waar het land ligt, waar zij naartoe gaan. Dat komt doordat ze online iets reserveren en alleen kijken naar de aanbieding of het hotel. Ook de huidige navigatiemiddelen zijn daar min of meer schuld aan.
In deze opdracht leer je hoe een atlas gebruikt wordt, zodat jij in ieder geval wel kunt aanwijzen op de kaart waar je op vakantie naar toe gaat.
Wat kan ik straks?
Aan het eind van deze opdracht kan ik:
herkennen uit welke onderdelen een atlas is opgebouwd.
informatie opzoeken aan de hand van kaartvakken, legenda of statistieken.
aan de schaalverdeling op een kaart aflezen wat de werkelijke afstand is.
Wat ga ik doen?
Activiteiten
De activiteiten in deze opdracht dragen bij tot het volgende leerdoel:
Je kunt omgaan met een atlas en er informatie of kaarten in opzoeken.
Aan de slag
Stap
Activiteit
Stap 1
Je leest wat het verschil is tussen De Grote Bosatlas en De Basis Bosatlas. Je beantwoordt een paar vragen over de atlas.
Stap 2
Aan de hand van een sleepoefening leer je uit welke delen de Bosatlas bestaat.
Stap 3
Je leert dat er verschillende soorten kaarten in een Bosatlas zitten om iets op te zoeken. Je doet een combinatieoefening.
Stap 4
Je leert dat er verschillende manieren zijn om iets op te zoeken in een Bosatlas. Je doet een oefening over de registers in een Bosatlas en in de tweede oefening ga je een aantal plekken opzoeken in de atlas.
Stap 5
Je leert wat een kaartvak is en hoe je deze moet gebruiken.
Stap 6
Je leert dat de legenda het gedeelte van een kaart of model is, waarop wordt uitgelegd wat de afzonderlijke kaartsymbolen betekenen. Met gebruikmaking van de legenda beantwoordt je een paar vragen.
Stap 7
Je leert dat de schaalverdeling die bij een kaart in de atlas staat, iets zegt over de verhouding met de werkelijke afstand. Je beantwoordt er een aantal vragen over.
Stap 8
Aan de hand van de statistieken achterin de atlas kun je cijfers aflezen over allerlei zaken in Nederland en ook daarbuiten. Je beantwoordt vragen.
Afronding
Eindopdracht A
Kies je voor opdracht A: dan maak je een staaf- en een cirkeldiagram over het aantal inwoners per provincie.
Eindopdracht B
Kies je voor opdracht B: dan maak je tien vragen, waarbij je klasgenoot in verschillende onderdelen van de atlas moet zoeken naar informatie. Jij kunt op jouw beurt de vragen beantwoorden van je klasgenoot.
Benodigdheden
een Bosatlas.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 uur nodig.
Aan de slag
Stap 1: De Bosatlas
Een atlas is een boek vol kaarten, afbeeldingen en andere gegevens.
Welke informatie je kunt opzoeken in een atlas en hoe je dat kunt doen, lees je in deze opdracht.
De Bosatlas bestaat uit twee edities: De Grote Bosatlas en De Basis Bosatlas.
Weet je waarom de atlas Bosatlas heet? Lees in Wikipedia over Pieter Roelf Bos.
Beantwoord daarna de vragen.
Stap 2: Opbouw van de atlas
De kaarten en afbeeldingen in een atlas staan niet kriskras door elkaar, maar staan in een bepaalde volgorde. Over die volgorde is goed nagedacht. Er zit een systeem in, wat het opzoeken een stuk eenvoudiger maakt.
In de oefening staat beschreven hoe De Grote Bosatlas is ingedeeld en hoe je het beste iets kunt opzoeken. Maak gebruik van een atlas om de ontbrekende woorden in te vullen.
Stap 3: Soorten kaarten
Je kunt in de Bosatlas verschillende soorten kaarten gebruiken om iets op te zoeken.
Combineer de kaartsoort met de omschrijving.
Stap 4: Zoeken
Hoe zoek je iets op in de atlas?
Op welke plek in de atlas je iets wil opzoeken, heeft natuurlijk te maken met hetgeen je op wilt zoeken. Er zijn verschillende zoekmogelijkheden:
in de bladwijzer
in het landenregister
in het register van topografische namen
in het trefwoordenregister.
Vul in de onderstaande zinnen de juiste mogelijkheid in.
Stap 5: Vakken op de kaart
Als je een plaats opzoekt in het register van topografische namen dan staat er vaak nog iets achter het kaartnummer.
Bijvoorbeeld Naarden 22-23 D3.
22-23 is de kaart die je nodig hebt en D3 geeft aan in welk kaartvak je Naarden vindt.
De letters (in dit geval de D) staan horizontaal bovenaan de kaart.
De getallen (in dit geval de 3) staan verticaal links en rechts op de kaart.
Vak D3 is vak dat in kolom D en in rij 3 ligt.
Stap 6: Legenda
Op een kaart worden verschillende kleuren gebruikt en staan mogelijk verschillende symbolen en tekens. Hoe weet je wat die verschillende kleuren, symbolen en tekens betekenen?
Daarvoor gebruik je een legenda. De legenda is het gedeelte van een kaart of model waarop wordt uitgelegd wat de afzonderlijke kaartsymbolen betekenen.
Stap 7: Op schaal
Bij iedere kaart in de atlas staat de schaal aangegeven.
De schaal geeft aan hoe de verhouding is tussen een afstand op kaart en de werkelijke afstand.
Een voorbeeld van een schaal die wordt gebruikt in de atlas is:
1 : 500 000.
1 cm op de kaart is in werkelijkheid 500 000 cm (= 5 km).
Beantwoord de vragen met waar of niet waar.
Bespreek je antwoorden daarna met een klasgenoot.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aan het eind van de Bosatlas vind je het onderdeel Statistiek.
In dit deel staan allerlei cijfers. Niet alleen over Nederland, maar ook over Europa en de rest van de wereld.
Beantwoord de volgende vragen.
Afronding
Eindopdracht A: Statistiek en Excel
Met de gegevens uit het onderdeel Statistiek van de Bosatlas kun je diagrammen maken.
Ter afsluiting maak je in deze opdracht een staafdiagram en een cirkeldiagram, waarin je kunt zien hoe het aantal inwoners over de verschillende provincies is verdeeld.
Open het (Google-) document Bevolking Provincie
Open ook het (Google-)exceldocument Bevolking Provincie
Sla beide documenten op in je eigen omgeving, zodat je ze kunt bewerken.
Loop het (Google-)document stap voor stap door en maak de staafdiagram en de cirkeldiagram.
Lees ook de informatie in de gereedschapskist over het maken van diagrammen.
Klaar?
Sla de diagrammen op in een (Google-)document. Laat deze controleren door je docent.
Hij zal bij de beoordeling letten op de volgende punten:
Is het bevolkingscijfer per provincie duidelijk af te lezen uit de diagrammen?
Zijn de juiste cijfers gebruikt en zijn de diagrammen correct ingevuld?
Is het geheel netjes en zonder fouten vormgegeven?
Een diagram is een goede manier om informatie op een overzichtelijke manier weer te geven.
Eindopdracht B: Een speurtocht
Ter afsluiting van deze opdracht kun je ook kiezen voor een 'Speurtocht door de Bosatlas'.
Bedenk tien vragen over informatie die in de atlas is terug te vinden. Probeer allerlei verschillende vragen te bedenken.
Gebruik het landenregister, de bladwijzer, het register van de topografische namen en het trefwoordenregister. Je kunt bij een kaart ook een vraag stellen over de legenda of over het kaartvak.
De tien vragen zet in je in een (Google-)document en je print het uit, maar niet als je het digitaal laat invullen. In een ander (Google-)document noteer je de antwoorden op de vragen.
Klaar?
Geef je blad met vragen aan een klasgenoot. Kan hij/zij de antwoorden op de vragen makkelijk vinden?
Spreek vooraf een tijdslimiet af waarbinnen de antwoorden moeten worden gevonden.
Natuurlijk probeer je ook zijn/haar vragen te beantwoorden.
Vergelijk na afloop de antwoorden met de antwoorden die je had genoteerd.
Beoordeling
Jullie docent zal beoordelen of je de juiste vragen hebt gesteld. Hij/zij zal daarbij letten op:
Zijn de vragen samengesteld uit diverse onderdelen van de Bosatlas?
Is door de vraagstelling duidelijk geworden dat jullie zelfstandig gegevens in de atlas kunnen opzoeken?
Zijn de vragen (redelijk) goed en snel te beantwoorden?
Bevatten de vragen (en antwoorden) geen fouten?
4. Reflective Journal
Reflective journal
➜ Werk je reflective journal bij door in je schrift antwoord te geven op de volgende vragen:
Vraag 1. Wat waren de leukste 2 dingen die je over stedeninrichting en atlassen hebt geleerd?
Vraag 2. Blader eens terug door je werk en kijk naar de vragen die je in je motivatiemotor stelde. Kun je die vragen nu al beantwoorden?
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.