Introductie
Beste leerlingen,
Welkom op de voor jullie gemaakte pagina, in deze pagina vinden jullie samenvattingen over de leerstof voor de toets van volgende week. Dit is verdeeld over de verschillende paragrafen waarin jullie naast de stof oefenopgaves vinden.
Veel succes!
Hoofdstuk 5
5.1
Bezittingen en schulden:
Het oprichten van een bedrijf doe je niet zomaar, hier is meer voor nodig dan je denkt. Bij het starten van een bedrijf moet je nadenken wat je allemaal nodig gaat hebben en hoe je hier aan gaat komen. Voor een webwinkel zijn computers nodig die aangeschaft moeten worden. Voor een schoenenwinkel is een bedrijfspand nodig (winkel). De bezittingen die je nodig hebt zijn natuurlijk niet gratis. Hoe ga je dit geld bij elkaar verzamelen? Niet iedereen heeft 500.000 euro thuis liggen om een winkel te kopen. Geld moet door veel mensen geleent worden willen zij een bedrijf kunnen opstarten.
Al deze bezittingen en schulden van een bedrijf kan je in een overzichtelijk schema weergeven, dit wordt ook wel een Balans genoemd. De balans geeft een moment opname weer over wat er op dat moment aanwezig is binnen een bedrijf. Je ziet dan dus aan de activazijde wat voor bezittingen dit bedrijf heeft op een bepaald moment en op de passivazijde hoe dit bedrijf dit heeft kunnen financieren. Dat is gelijk de reden dat de balans aan beide zijdes gelijk is. De schulden kant (passivazijde/creditzijde) betaalt de bezittingen kant (activazijde/debetzijde). Dit is dus ALTIJD gelijk aan elkaar.
Soorten bezittingen.
Op de activazijde van de balans staan dus de bezittingen weergegeven van het bedrijf. Deze bezittingen kan je verdelen in verschillende soorten. Hier zit een volgorde in dus leer die uit je hoofd!
De balans begint aan de activazijde met de vaste activa, dit zijn alle bezittingen die langer dan een jaar binnen het bedrijf meegaan. Je begint dan met de vaste activa die de hoogste waarde heeft. Dat is deel 1 van de volgorde.
De balans aan de activazijde gaat daarna verder met de vlottende activa, dit zijn alle bezittingen die minder dan een jaar binnen het bedrijf meegaan. Hier start je ook weer met de hoogste waarde. Dit is deel 2 van de volgorde.
Het laatste deel van deze volgorde is de liquide activa (ook wel de liquide middelen genoemd). Dit zijn de betaalmiddelen van het bedrijf waar zij gelijk gebruik van kunnen maken, de kas en de bank. Ook bij de liquide activa start je met de hoogste waarde.
5.2
Geld investeren.
De bezittingen uit de vorige paragraaf moeten ergens van betaald worden, en hoe jammer het ook is er bestaan nog geen geldbomen. Tegenover elke bezitting aan de activazijde moet er aan de passivazijde iets gebeuren wat dezelfde waarde heeft. Dus als er winst wordt gemaakt voor 500 euro dan komt er geld er via de kas in, dat betekent dat er ook iets moet gebeuren aan de passivazijde voor die 500 euro winst.
Op de passivazijde staan het eigen vermogen en het vreemd vermogen. Dit is net als op de activazijde via een volgorde verdeeld. Het begint met het eigen vermogen, dit is het vermogen dat door de eigenaren zelf in het bedrijf is gestopt. Dit is het geval als een bedrijf een eenmanszaak is (1 eigenaar). Als een bedrijf meerdere eigenaren heeft dan kan je meer geld bij elkaar inleggen dan als je dat in je eentje moet doen. Je kan een besloten vennootschap starten of een naamloze vennootschap. Als je voor de Bv of Nv kiest dan komt er onder je eigen vermogen nog aandelen vermogen te staan. Een aandeel is een stukje van het bedrijf dat jij hebt verkocht voor geld, hierdoor is er meer geld binnen het bedrijf (in de vorm van het eigen vermogen) maar dan heb je er wel een extra eigenaar bij.
Wat is het voordeel voor de aandeelhouder?
Een aandeelhouder is dus mede-eigenaar geworden van het bedrijf, je krijgt dividend uitgekeerd. Dividend is een ander woord voor winstuitkering, Als er binnen dit bedrijf dus winst gemaakt wordt dan wordt er een deek gegeven aan de aandeelhouders. Dat heet dividenduitkering.
Na het eigen vermogen volgt het vreemd vermogen, dit zijn twee delen. Je hebt lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen. Het lang vreemd vermogen zijn de grotere leningen die langer dan een jaar binnen het bedrijf zitten, de lange schulden dus. De meest voorkomende leningen zijn de hypotheek leningen, dit zijn leningen die worden gebruikt om gebouwen/panden te kopen voor het bedrijf.. De bank vraagt hierbij het ontroerend goed waar het om gaat als onderpand. Mocht je niet bij een bank willen lenen kan je altijd naar vrienden of familie stappen, dit heet een onderhandse lending. Het kort vreemd vermogen zijn de schuldes/leningen die minder dan een jaar binnen het bedrijf zitten, de korte schuldes dus. Hieronder vallen de crediteuren, dit zijn de leveranciers die wel al de producten hebben gelevert maar nog geld van jou krijgen.
Gezond bedrijf
Als bedrijf zijnde wil je niet teveel schulden maken, dit moet je altijd terugbetalen en hoe meer je hebt hoe lastiger het is. Naast de schuldes komt er nog rente bij, dit is een percentage van de schuld die jij EXTRA moet betalen. Vandaar de reclame: Geld lenen kost geld.
Als jij bij de bank geld wilt lenen gaat de bank altijd eerst kijken of je een gezond bedrijf hebt. Ze gaan dan kijken naar de verhouding tussen het totaal vermogen en het eigen vermogen. Hoe groter het deel van het totaal eigen vermogen is hoe gezonder het bedrijf. Hoe meer leningen er zitten binnen het bedrijf hoe ongezonder het bedrijf. Deze verhouding wordt solvabiliteit genoemd. Wanneer de uitkomst van de formule (eigen vermogen : totaal vermogen x 100) boven de 50% uitkomt is het bedrijf solvabel. Dan kan het bedrijf met het eigenvermogen alle schuldes aflossen.
Bekijk onderstaand filmpje met oortjes.
https://www.youtube.com/watch?v=mErUSmi0cWY
5.3
Bedrijfskosten.
Een bedrijf heeft kan verschillende doelen hebben. Willen zij de maatschappij vooruit helpen of willen zij graag zoveel mogelijk winst halen. De doelen beginnen allemaal met hetzelfde belang, de kosten terug verdienen. De omzet moet dus hooggenoeg zijn om alle kosten te kunnen dekken. Voor deze omzet zijn ook kosten nodig, dit zijn de bedrijfskosten. Alle kosten die gemaakt worden om omzet te kunnen maken. Naast deze kosten zijn er ook nog inkoopkosten, het bedrag waarvoor de goederen zijn ingekocht.
Verschillende kosten.
De bedrijfskosten van een onderneming kan je onderverdelen in 2 hoofdsoorten. Vaste kosten en de variabele kosten. Vaste kosten zijn kosten die niet samenhangen met de productie, dit is een vaste bedrag elke periode. Variabele kosten zijn kosten die wel samenhangen met de productie, hoe groter de productie hoe hoger de kosten. Dit kunnen verpakkingskosten zijn of grondstofkosten voor de producten.
Soorten kosten.
In de tekst hierboven staan de twee hoofdsoorten van een onderneming, vast en variabel. Hieronder volgen een paar veel voorkomende kosten.
- Loonkosten, het betalen van het personeel dat in dienst is.
- Huisvestingskosten, de kosten voor het huren van panden maar ook voor de elektriciteit en gas.
- Verkoopkosten, de kosten die direct samenhangen met de verkoop van goederen of diensten.
- Rentekosten, de kosten die betaald moeten worden over het geleende geld.
- Afschrijvingskosten, dkosten die een onderneming maakt doordat de duurzame productiemiddelen minder waard worden. Denk aan auto's, machines en computers.
Afschrijvingskosten berekenen.
(aanschafwaarde - restwaarde) : gebruiksjaren = jaarlijkse afschrijvingskosten. De restwaarde is het bedrag dat jiij terugkrijgt als je het duurzame productiemiddel inruild voor een nieuw productiemiddel.
5.4
Winst of verlies.
Er wordt binnen een onderneming winst gemaakt als zij meer geld ontvangen dan er uitgegeven wordt. Ontvangsten > uitgaven. Zijn de uitgaves hoger dan de ontvangsten dan is er sprake van verlies binnen de onderneming.
Als je wilt onderzoeken of een bedrijf winst of verlies maakt dan ga je kijken naar de winst- en verliesrekening. Dit is een overzicht over een bepaalde periode waarin de opbrengsten en uitgaves worden weergegeven.
De winst- en verliesrekening geeft samen met de balans de jaarrekening van een bedrijf. Naast deze twee overzichten staat er ook nog een toelichting bij over de balans en winst- en verliesrekening.
Soorten winst.
- Omzet = Verkoopprijs x aantal verkochte producten.
- Inkoopwaarde = Inkoopprijs x aantal verkochte producten.
- Omzet - inkoopkosten = Brutowinst.
- Brutowinst - bedrijfskosten = Nettowinst
Break-even.
Als een ondernemer geen winst maakt en geen verlies dan is er sprake van Break-even. Je kan dit zien als een gelijkspel. De opbrengsten zijn net zo hoog als de kosten. Voor een ondernemer is het erg belangrijk om te weten waar dit punt ligt, want hoeveel producten moeten er minimaal verkocht te worden tot alles is terugverdiend. Dat is stap 1 van een onderneming, geld terug verdienen en daarna wordt er een keer aan winst gedacht.
Het break-evenpunt bereken je als volgt:
Vaste kosten : ( verkoopprijs - variabele kosten) = het break-even punt. Je weet dan wanneer deze onderneming een gelijkspel bereikt.
Je kan dit punt soms ook afleiden uit een grafiek, dan is het punt dat je zoekt het punt waar de opbrengstenlijn de kostenlijn snijdt.
Maak opgave 21 en 22 uit je boek op bladzijde 149 (herhalingsopdrachten)
Einde pagina
Beste leerlingen,
Julie hebben nu nog een keer alle toetsstof doorgelopen. Ik hoop dat jullie alles snappen. Is dit niet het geval kom dan nog naar mij toe of stuur mij een bericht via teams.
Veel succes voor volgende week!