Samenvatting Middeleeuwen ABC
Week 1ABC Middeleeuwen algemeen
De middeleeuwen
De middeleeuwen duurden van het jaar 500 tot het jaar 1500.
Vóór de middeleeuwen waren de Romeinen de baas in ons land.
In de middeleeuwen heette het hier ‘De Lage Landen’.
Er waren veel grote bossen en heidevelden.
Bij de kust zag je kleine vissersdorpjes.
Er leefden toen nog wilde dieren, zoals wolven en beren.
In de middeleeuwen kon je alleen betalen met zilveren munten.
Soms met gouden munten; veel spullen werden geruild.
De huizen van de gewone mensen waren gemaakt van hout en klei.
De vloer was van leem en het dak van hout en stro.
Het huis had luiken voor de ramen en maar één kamer.
Rijke mensen woonden in een huis van steen.
Het had meer kamers en verdiepingen.
De ramen waren gemaakt van glas in lood.
Aan de luiken en deuren zaten ijzeren scharnieren.
In de middeleeuwen aten de mensen twee keer per dag, met veel vlees.
Bier werd het meest gedronken, omdat het water te vies was.
De meeste mensen werden niet ouder dan 40 jaar,omdat ze weinig over
de ziekten wisten en er geen medicijnen waren.
Rond het jaar 1400 brak de pest uit; miljoenen mensen stierven eraan.
Extra Info: Kinderen in de middeleeuwen
Alle kinderen in de middeleeuwen werden thuis geboren.
Een dokter was er niet; veel vrouwen stierven tijdens de bevalling.
Eén op de drie kinderen ging dood.
Speelgoed was gemaakt van hout, stof of botten.
Kinderen speelden tot hun zevende jaar thuis.
Hierna moesten ze een beroep leren.
Voor rijke kinderen waren er scholen.
De meeste scholen hoorden bij een kerk: parochiescholen of kapittelscholen.
Hier leerden de kinderen lezen, rekenen, schrijven en wat Latijn.
Monniken in heel Europa konden Latijn lezen en spreken.
Scholen die niet bij de kerk hoorden noemde je schrijfscholen of kleine scholen.
Meestal was de school in het huis van de meester.
Er waren klassen van wel honderd kinderen met alle leeftijden door elkaar.
Er waren strenge straffen.
Op het platteland gingen weinig kinderen naar school.
Ze werkten daar mee op het land.
In de stad bepaalden je ouders wat voor vak je ging leren.
Het beroep van je vader of in de leer bij een meester.
Bij de meester leerden ze een ambacht.
Van 7 tot 14 was je leerling en van 14 tot 21 was je gezel.
Na je 21e was je zelf meester.
Middeleeuwse kinderen waren volwassen als ze veertien werden.