Brug Spelling

Brug Spelling

Startpagina

Hoi hoi,

Wat leuk dat je er bent. Deze les ga je aan de slag met de stof van de Brug Spelling. Je hebt hier nog geen les over gehad, maar eht is stof van vorig jaar. Als het goed is moet er nog wat zijn beklijven bij je.  

 

We behandelen in deze wikiwijs de volgende onderwerpen: hoofdletters en leestekens (onderdeel 1), verkleinwoorden (onderdeel 2), meervoudsvormen (onderdeel 3) en het bijvoeglijke naamwoord (onderdeel 4).

 

Je kunt de theorie ook in je boek vinden op de volgende bladzijdes:

  • Hoofdletters en leestekens : 254-255
  • Verkleinwoorden: 255
  • Meervoudsvormen: 255-256
  • Bijvoeglijk naamwoord: 256

 

Het is de bedoeling dat je heel de wikiwijs doorloopt van boven naar beneden. Dat betekent dus dat je precies doet wat er staat. Als er een filmpje moet worden gekeken, doe je dat. Als je iets moet lezen, doe je dat ook. Deze les draait het om verantwoordelijkheid. Je zult het deze les van de wikiwijs en van elkaar moeten hebben. Ik ga morgen namelijk minimale aandacht besteden aan de Brug Spelling. Dat houdt dus in dat je jezelf ermee hebt als je de theorie niet serieus hebt bekeken/gelezen/in praktijk hebt gebracht. Ik vertrouw erop dat je dit kunt en dit serieus aanpakt!

 

Je hebt deze les nodig:

  • Je laptop
  • Oortjes
  • Lesboek
  • De online methode van NieuwNederlands
  • Iets waarmee je verder kunt als je klaar bent met de opdrachten (een leesboek, ander werk).

 

Als je er niet uitkomt, help elkaar dan. Wees lief voor de invaldocent en houd het rustig in de klas. Deze opdrachten zijn huiswerk voor morgen (denk aan het instructieblad). Dat betekent dat je thuis deze wikiwijs gaat afmaken als je het niet binnen de les redt.

Ik zal woensdagochtend controleren wie de opdrachten af heeft en wie niet. Degene die het niet af heeft maakt met mij een afspraak om een uurtje extra op school te blijven om de opdrachten af te maken. Wees dus wijs ;)

Denk ook aan je andere huiswerkopdrachten van vorige week over Formuleren HS 2 (variatie in zinsopbouw) (zie ook instructieblad)!

 

SUCCES VANDAAG! Tot morgen

 

Groetjes,

Mevrouw Schenk

Onderdeel 1: Hoofdletters en leestekens

Starter

!! Bladzijdes in je boek: 254-255

Het eerste deel gaat over hoofdletters en leestekens. Hoe zat dat ook alweer? Wanneer plaats je een punt, wanneer een vraagteken of een uitroepteken? Bij welke woorden kwam nou ook alweer een komma en bij welke woorden niet?

Daarnaast ga je kijken naar het gebruik van hoofdletters. Wanneer plaats je een hoofdletter en wanneer niet?

Ga dat eens na voor jezelf bij deze startopdracht.

 

STARTOPDRACHT 1

Oefening:Starteropdracht hoofdletters en leestekens

Theorie

En? Had je alle drie de zinnen goed? Zo ja? Goed zo! Lekker bezig. Zoniet? Dat geeft niet, er is ruimte vandaag om te herhalen.

 

THEORIE IN FILMPJES

Dit was de opfrisser. Nu ga je een filmpje kijken over het gebruik van leestekens en hoofdletters.

Hoofdletters plaatsen

Leestekens

THEORIE UIT HET BOEK

Om nog eens duidelijk te maken wanneer je hoofdletters gebruikt en wanneer welke leestekens volgt hieronder de theorie uit het boek. Lees de theorie eerst goed door, maak daarna de opdracht.

Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

Je schrijft een hoofdletter:

  • aan het begin van een zin: Op de snelweg staat een lange file.

  • bij namen: Klaas van Boven, Greenpeace, Hoofdstraat, Urk, België, Noordzee. Let op: tussenvoegsels, zoals de, van of van de schrijf je zonder hoofdletter als de voornaam of voorletter ervoor staat. Als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter: Jet van der Valk, mevrouw J.B. van der Valk-de Lange, mevrouw Van der Valk-de Lange.

  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Duits, West-Friese.

    Géén hoofdletter krijgen de namen van   dagen, maanden, seizoenen en windstreken:   vrijdag, oktober, herfst, westen.

Zo gebruik je leestekens:

  • Je eindigt een zin met een punt,   een vraagteken of een uitroepteken:

  • Een punt komt aan het einde van een   gewone zin: Jesse houdt van games.

  • Een vraagteken komt na een vraag: Hoe laat vertrekken we?

  • Met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk: Kijk uit voor die auto!

  • Je zet een komma:
    – tussen twee persoonsvormen: Als jij de jassen haalt, ga ik betalen.
    – tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en): Lea spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.
    – tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin: Heb jij je huiswerk al af, Ewoud? Stop eens, ik heb een lekke band!
    – voor verbindingswoorden als doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra.

    Zet in het algemeen geen komma voor en en of.

  • Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

    – een opsomming: Lea spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.

    – een toelichting: Ik sport drie keer per week: dat is goed voor de conditie.

    – een citaat: Merel vroeg: ‘Ga je vanavond mee naar de film?’

Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
– Vlad zei: ‘Ik word later profvoetballer.’
Als het citaat voorop staat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Ik word later profvoetballer’, zei Vlad.
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens.
– Vlad zei dat hij later profvoetballer wordt.

Opdracht 1 en 2

Nu je de theorie hebt doorgenomen is het tijd om aan de slag te gaan. Maak opdracht 1 en 2 van de Brug Spelling via de online planning NieuwNederlands.

Doet je laptop het niet? Of lukt het je niet om bij de online planning te komen? Maak dan opdracht 1 en 2 van de Brug Spelling in je boek (blz. 254-255).

 

Als je klaar bent met het maken van opdracht 1 en 2 kun je doorgaan naar Onderdeel 2: Verkleinwoorden.

Onderdeel 2: Verkleinwoorden

Starter

!! Bladzijdes in je boek: 255

Het tweede deel gaat over verkleinwoorden. Wat is ook alweer een verkleinwoord? Hoe ga je om met de schrijfregels rondom een verkleinwoord? Wanneer schrijf je een hoge komma? Wanneer een extra klinker of medeklinker?

 

Ga dat eens na voor jezelf bij deze startopdracht.

 

STARTOPDRACHT 2

Oefening:Verkleinwoorden startersopdracht

Theorie

En? Had je alle vijf de woorden goed geschreven? Zo ja? Goed zo! Lekker bezig. Zoniet? Dat geeft niet, er is ruimte vandaag om te herhalen.

Dit was de opfrisser. Lees nu de theorie rondom de regels van het schrijven van verkleinwoorden vanuit zelfstandige naamwoorden. Ga pas na het lezen van de theorie verder naar de opdracht.

 

THEORIE IN HET BOEK

Hoe maak je verkleinwoorden in het Nederlands, zoals karretje, bloempje en kettinkje? Zijn daar vaste regels voor?

Verkleinwoorden worden gevormd met het achtervoegsel -tje en met zijn varianten -etje, -pje, -kje en -je. De slotklank van het eraan voorafgaande woord bepaalt meestal de vorm van het achtervoegsel. Soms is (ook) de klemtoon van invloed. Hieronder staan de belangrijkste categorieën.

 

Het type gummetje, kinnetje, gangetje, balletje
Als een woord eindigt op een nasale klank (m, n, ng) of op een l, én er gaat een korte klank (maar geen sjwa/‘toonloze e’) aan vooraf, dan komt er -etje achter. Voorbeelden: bommetje, cd-rommetje, inhammetje, accordeonnetje, lampionnetje, nonnetje, slangetje, tangetje, tongetje, kringetje, stringetje, parasolletje, forelletje, spelletje, tabelletje. Staat er voor -etje één medeklinker na een klinker, dan moet die medeklinker wel verdubbeld worden.

Het type leerlingetje, oefeningetje
Als een woord eindigt op -ing en er gaat een onbeklemtoonde lettergreep aan vooraf, wordt ook -etje toegevoegd. Voorbeelden: buitelingetje, lievelingetje, krakelingetje, tekeningetje, vergaderingetje, versnaperingetje, verstekelingetje, verzamelingetje, wandelingetje.

 

Het type karretje
Als een woord uit één lettergreep bestaat, een korte klank bevat én op een r eindigt, wordt ook -etje toegevoegd. Voorbeelden: barretje, porretje, sterretje. Dat geldt ook voor woorden die zijn samengesteld met zo’n eenlettergrepig woord: minibarretje, hangsnorretje, filmsterretje, enz.

 

Het type bezempje, filmpje, wormpje
Als een woord eindigt op een m met daaraan voorafgaand een lange klank of sjwa, of als een woord eindigt op -lm of -rm, wordt -pje toegevoegd. Voorbeelden: albumpje, bodempje, geheimpje, kostuumpje, lichaampje, museumpje, pluimpje, probleempje, referendumpje; filmpje, riempje, psalmpje, zalmpje, schermpje, uniformpje, wormpje. Het is ook columnpje: de n valt weg in de uitspraak, maar moet wel worden opgeschreven.

 

Het type puddinkje
Als een woord meer dan één lettergreep heeft, eindigt op -ing én de hoofdklemtoon ligt op de lettergreep vóór -ing, wordt -kje toegevoegd. De g valt dan weg. Voorbeelden: beloninkje, bestellinkje, buiginkje, campinkje, harinkje, kettinkje, koninkje, meninkje, ontploffinkje, ontstekinkje, puddinkje, sluitinkje, verfrissinkje, vertellinkje, woninkje. Dat geldt ook voor samenstellingen die op zo’n woord eindigen: halskettinkje, winterkoninkje, ritssluitinkje, enz.

 

Het type streepje, taartje, hoekje, eendje, baasje, boefje
Na woorden die (in de uitspraak, niet per se in de spelling) eindigen op de medeklinkers p, t, k, d, s en f wordt -je toegevoegd. Voorbeelden: popje, potje, websiteje bakje, cakeje, smaakje, kladje, stadje, hemdje, mesje, busje, pluisje, neusje, briefje, hofje, kalfje.

 

Overige gevallen: -tje

  • Woorden die eindigen op een n, l of r die voorafgegaan wordt door een lange klank of een sjwa. Voorbeelden: banaantje, clowntje, tuintje, keeltje, kuiltje, lepeltje, altaartje, kikkertje.
  • Woorden die uit meerdere lettergrepen bestaan en eindigen op een korte klank (maar geen sjwa) plus een r. Voorbeelden: radartje, motortje, sponsortje, tractortje, lucifertje.
  • Woorden die (in de uitspraak, niet per se in de spelling) eindigen op een klinker. Voorbeelden: anekdotetje, autootje, cadeautje, bulletintje, compromistje (naast compromisje, omdat de slot-s ook kan worden uitgesproken), dinertje, koetje, pasteitje, portemonneetje, relaistje, rendez-voustje, reutje, slaatje, soupertje, truitje.
  • Leenwoorden die eindigen op een van de uitgangen -ade, -ave, -ffe, -ine, -tte, -ule, -ure, -ute en waarbij de eind-e (sjwa) van het grondwoord voor het verkleiningsachtervoegsel wordt uitgesproken: giraffetje (naast girafje zonder sjwa), moleculetje (naast molecuultje zonder sjwa), machinetje (naast machientje zonder sjwa), enveloppetje (naast envelopje zonder sjwa), blessuretje (naast blessuurtje zonder sjwa), brunettetje (naast brunetje zonder sjwa), mascottetje (naast mascotje zonder sjwa), bouillabaissetje (naast bouillabaisseje zonder sjwa), directoiretje, moussetje (naast mousseje zonder sjwa), actricetje, adviseusetje, affairetje, portefeuilletje. Als de eind-e van het grondwoord voor het verkleiningsachtervoegsel niet wordt uitgesproken, wordt het grondwoord vernederlandst. Voorbeelden: karbonaadje, piafje, tartuufje, racletje, parachuutje.
  • Woorden die (in de uitspraak) eindigen op een j of een w. Voorbeelden: kooitje, haaitje, leeuwtje, klauwtje.

 

!!! Bijzondere gevallen

  • Bij woorden die uit twee lettergrepen bestaan, waarbij de klemtoon op de eerste lettergreep ligt, en waarin die laatste lettergreep een korte klank is gevolgd door een n, m, ng of l, is naast -etje (zie hierboven) ook -tje, -pje of -kje toegestaan. Voorbeelden: pythontje, consultje, pelgrimpje, saronkje.
  • Bij woorden die uit één lettergreep bestaan en eindigen op een p, b of g is naast -je (zie hierboven) ook -etje mogelijk. Voorbeelden: kippetje, poppetje, schubbetje, kribbetje, ruggetje, slabbetje, vlaggetje, weggetje, wiggetje.
  • Bij woorden die eindigen op een lange klank plus m en n is naast -pje (zie hierboven) ook -etje toegestaan; soms heeft het geheel dan een andere betekenis. Voorbeelden: bloemetje (‘bos(je) bloemen’), katoenetje (‘kledingstuk van katoen’).
  • Bij woorden die eindigen op een lange klank plus l is naast -tje soms ook -etje toegestaan: wieletje.
  • Bij Franse leenwoorden die eindigen op een -t of -d wordt -je toegevoegd, ook al wordt die d of t in zo'n leenwoord niet uitgesproken: biscuitje, circuitje, colbertje, chaletje, toupetje, pernodje, boulevardje.
  • Bij een aantal woorden verandert de klinker in het verkleinwoord. Voorbeelden: blad-blaadje, gat-gaatje (gatje betekent ‘kontje’), glas-glaasje, lot-lootje (naast lotje), pad-paadje, schip-scheepje, vat-vaatje.
  • Kindertjes en kleertjes komen alleen in het meervoud voor.
  • De verkleinvorm van rad is radje, raadje of radertje.

 

A4’tje en sms’je

In verkleinvormen als A4’tje, A5’je, mp3’tje en 6’je is een apostrof nodig tussen het cijfer en het achtervoegsel tje/je. Dat geldt ook voor verkleinvormen van afkortingen: in bv’tje, dvd’tje en sms’je komt er een apostrof voor het achtervoegsel tje/je (geen streepje, zie ook dit advies).

 

Maak nu de oefenopgave hieronder.

Oefening:Verkleinwoorden oefenopdracht

EXTRA KENNISCLIP

Is de theorie je nog niet helemaal duidelijk? Had je de veel fouten in de oefenopgave? Bekijk dit filmpje dan even. Dit filmpje gaat ook over het maken van verkleinwoorden. Hierin worden nog eens kort alle regels even uitgelegd.

Het schrijven van verkleinwoorden

Opdracht 3

Nu je de theorie hebt doorgenomen is het tijd om aan de slag te gaan. Maak opdracht 3 van de Brug Spelling via de online planning NieuwNederlands.

Doet je laptop het niet? Of lukt het je niet om bij de online planning te komen? Maak dan opdracht 3 van de Brug Spelling in je boek (blz. 254-255).

 

Als je klaar bent met het maken van opdracht 3 kun je doorgaan naar Onderdeel 3: Meervoudsvormen.

Onderdeel 3: Meervoudsvormen

Starter

!! Bladzijdes in je boek: 255-256

Het derde deel gaat over meervoudsvormen. Hoe zat dat ook alweer? Hoe schrijf je de juiste vorm van een zelfstandig naamwoord in het meervoud? Waneer schrijf je -en erachter en wanneer een -s? Welk woord heeft uberhaupt geen meervoud? We gaan eerst oriënteren op deze stof.

Maak voor jezelf deze startopdracht.

 

STARTOPDRACHT 3

Theorie

Kijk hieronder het filmpje over meervoudsvormen. Als je het filmpje begrijpt kun je verder met opdracht 4.

Meervoudsvormen

Hieronder staat ook nog eens de theorie uit je boek. Als je na het filmpje denkt de theorie te snappen, mag je ook gelijk door naar de opdracht. Twijfel je? Lees dan hieronder zeker de theorie ook even door.

Kom je er tijdens het maken van de opdracht achter dat het nog  niet helemaal goed gaat? Pak dan de theorie erbij uit je boek of  bekijk het filmpje nog eens.

 

 

 

Theorie uit het boek (bladzijde 255-256)

Het meervoud van zelfstandige naamwoorden maak je meestal met -en of -s. Zo maak je een meervoud op -en:

  • Zet -en achter het woord: tocht – tochten; woord – woorden.

  • Als je het woord anders verkeerd uitspreekt, verdubbel je een medeklinker of haal je een klinker weg: klok – klokken; naam – namen; tros – trossen.

  • Een -s wordt soms -z-: kies – kiezen, een -f wordt soms -v: duif – duiven.

Het meervoud van een woord dat eindigt op -ee maak je met -ën: idee – ideeën.
Bij het meervoud van een woord dat eindigt op -ie kijk je naar de klemtoon:
– klemtoon op -ie → voeg -ën toe: knie – knieën;
– klemtoon niet op -ie → zet een trema op de laatste e en voeg -n toe: olie – oliën.

Zo maak je een meervoud op -s:

  • Zet -s achter het woord: bezem – bezems; koekje – koekjes; film – films.

  • Zet een apostrof () voor de -s als je het woord anders verkeerd uitspreekt: taxi’s, menu’s, hobby’s en bij afkortingen: tv’s, pc’s.

 

Opdracht 4

Nu je de theorie hebt doorgenomen is het tijd om aan de slag te gaan. Maak opdracht 4 van de Brug Spelling via de online planning NieuwNederlands.

Doet je laptop het niet? Of lukt het je niet om bij de online planning te komen? Maak dan opdracht 4 van de Brug Spelling in je boek (blz. 256).

 

Als je klaar bent met het maken van opdracht 4 kun je doorgaan naar Onderdeel 4: Bijvoeglijk naamwoord.

Onderdeel 4: Bijvoeglijk naamwoord

Starter

!! Bladzijdes in je boek: 256

Het laatste deel gaat over bijvoeglijke naamwoorden. Wat is ook alweer een bijvoeglijk naamwoord? Wanneer schrijf je de lage vorm en wanneer de korte vorm? Hoe zat het met letters die erbij komen of letters die eraf worden gehaald of veranderen?

 

Ga eens na wat je nog allemaal weet van het bijvoeglijk naamwoord en van de regels. Maak hiervoor deze startopdracht.

 

STARTOPDRACHT 4

Oefening:Bijvoeglijk naamwoord

Theorie

Het laatste onderdeel gaat dus over het bijvoeglijk naamwoord. Je weet nu weer wat het bijvoeglijk naamwoord is. Dus nu kun je verder met de theorie die hoort bij de Brug.

 

Belangrijk: 

Bij dit onderdeel binnen de NieuwNederlands methode gaat het er niet per se om dat je het bijvoeglijk naamwoord kunt vinden. Het gaat erom dat je weet hoe je het bijvoeglijk naamwoord schrijft. Wanneer krijg je een korte vorm? Wanneer krijg je een lange vorm? 

 

 

 

 

Bekijk nu eerst dit filmpje over de schrijfwijze van het bijvoeglijk naamwoord. Ga daarna pas verder.

Korte of lange vorm?

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Lees nu de theorie. Nadat je de theorie hebt gelezen kun je verder gaan met de laatste opdracht.

 

THEORIE UIT JE BOEK

De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte (aardig, knap) en een lange vorm (aardige, knappe).
Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord:

  • Zet een -e achter het woord: mooi – mooie; steil – steile.

  • Als je het woord anders verkeerd uitspreekt:

    – verdubbel je een medeklinker: glad – gladde; los – losse.

    – haal je een klinker weg: groot – grote.

    – zet je een trema op de klinker: officieel – officiële.

  • Een -s wordt soms een -z-: vies – vieze; een -f wordt soms een -v-: lief – lieve.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets gemaakt is. Het eindigt meestal op -en (een zilveren armband, de houten stoel), maar niet altijd (een plastic tas).

Opdracht 5

Tijd voor de laatste opdracht! Goed bezig. Je bent er bijna! Als je deze opdracht af hebt ben je helemaal klaar en heb je je huiswerk af.

Nu je de theorie hebt doorgenomen is het tijd om aan de slag te gaan. Maak opdracht 5 van de Brug Spelling via de online planning NieuwNederlands.

Doet je laptop het niet? Of lukt het je niet om bij de online planning te komen? Maak dan opdracht 5 van de Brug Spelling in je boek (blz. 256).

Afsluiting van de wikiwijs

YEEEEAAAAAAHHHHHH !!!!

 

Je hebt heel de wikiwijs doorlopen. Heel goed gedaan. Je hebt alle opdrachten gemaakt, dus dat betekent geen werk meer voor jou. 

Denk erom: ik kan zien of je het daadwerkelijk hebt gemaakt, dus zorg dat je echt de opdrachten hebt gemaakt voor morgen.

 

Je mag nu wat voor jezelf doen, totdat de bel gaat. Denk aan een boek lezen, verder werken aan ander huiswerk.

 

Tot morgen.

 

Groetjes,

mevrouw Schenk