Theorie

Kijk hieronder het filmpje over meervoudsvormen. Als je het filmpje begrijpt kun je verder met opdracht 4.

Meervoudsvormen https://youtu.be/D-aGui502CU

Hieronder staat ook nog eens de theorie uit je boek. Als je na het filmpje denkt de theorie te snappen, mag je ook gelijk door naar de opdracht. Twijfel je? Lees dan hieronder zeker de theorie ook even door.

Kom je er tijdens het maken van de opdracht achter dat het nog  niet helemaal goed gaat? Pak dan de theorie erbij uit je boek of  bekijk het filmpje nog eens.

 

 

 

Theorie uit het boek (bladzijde 255-256)

Het meervoud van zelfstandige naamwoorden maak je meestal met -en of -s. Zo maak je een meervoud op -en:

  • Zet -en achter het woord: tocht – tochten; woord – woorden.

  • Als je het woord anders verkeerd uitspreekt, verdubbel je een medeklinker of haal je een klinker weg: klok – klokken; naam – namen; tros – trossen.

  • Een -s wordt soms -z-: kies – kiezen, een -f wordt soms -v: duif – duiven.

Het meervoud van een woord dat eindigt op -ee maak je met -ën: idee – ideeën.
Bij het meervoud van een woord dat eindigt op -ie kijk je naar de klemtoon:
– klemtoon op -ie → voeg -ën toe: knie – knieën;
– klemtoon niet op -ie → zet een trema op de laatste e en voeg -n toe: olie – oliën.

Zo maak je een meervoud op -s:

  • Zet -s achter het woord: bezem – bezems; koekje – koekjes; film – films.

  • Zet een apostrof () voor de -s als je het woord anders verkeerd uitspreekt: taxi’s, menu’s, hobby’s en bij afkortingen: tv’s, pc’s.