Het laatste onderdeel gaat dus over het bijvoeglijk naamwoord. Je weet nu weer wat het bijvoeglijk naamwoord is. Dus nu kun je verder met de theorie die hoort bij de Brug.
Belangrijk:
Bij dit onderdeel binnen de NieuwNederlands methode gaat het er niet per se om dat je het bijvoeglijk naamwoord kunt vinden. Het gaat erom dat je weet hoe je het bijvoeglijk naamwoord schrijft. Wanneer krijg je een korte vorm? Wanneer krijg je een lange vorm?
Bekijk nu eerst dit filmpje over de schrijfwijze van het bijvoeglijk naamwoord. Ga daarna pas verder.
Korte of lange vorm? https://youtu.be/ueFggS1jZC8
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord https://youtu.be/zOvCwuRGxVI
Lees nu de theorie. Nadat je de theorie hebt gelezen kun je verder gaan met de laatste opdracht.
THEORIE UIT JE BOEK
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte (aardig, knap) en een lange vorm (aardige, knappe).
Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord:
Zet een -e achter het woord: mooi – mooie; steil – steile.
Als je het woord anders verkeerd uitspreekt:
– verdubbel je een medeklinker: glad – gladde; los – losse.
– haal je een klinker weg: groot – grote.
– zet je een trema op de klinker: officieel – officiële.
Een -s wordt soms een -z-: vies – vieze; een -f wordt soms een -v-: lief – lieve.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets gemaakt is. Het eindigt meestal op -en (een zilveren armband, de houten stoel), maar niet altijd (een plastic tas).