K4 Procenten, Verhoudingen en Rekenen

K4 Procenten, Verhoudingen en Rekenen

Inleiding

week data les 1 les2 les3
5 29-1 t/m 2-2 A1.1 Procenten A1.2 Procenten A.2.1 en 2.2 Verhoudingen
6 5-2 t/m 9-2 B.  3.1 en 3.2 maten omrekenen B. 3.3maten omrekenen B3.4 en 3.5 maten omrekenen
7 12-2 t/m 16-2 Carnaval
8 19-2 t/m 23-2 C.4.1rekenen met tijden C.4.2 Snelheid C.4.3 Wetenschappelijke notaties
9 26-2 t/m 1-3 oefenen PTA oefenen PTA oefenen PTA
10 4-3 t/m 8-3 Trap 2b

Beste leerlingen,

De onderwerpen die nu aan bod komen gaan we tijdens trap 2b toetsen.

Dit is dan ook tevens jullie laatste PTA-toets voor het vak wiskunde.

6 maart start TRAP 2b . We hebben dus maar 4 weken voor dit onderdeel.

Je weet het, wiskunde is weinig leren maar veel oefenen!

Heel veel succes!

Werkplan

A. Procenten / verhoudingen

Procenten
Procenten

1. Procenten

1.1 Van procenten naar aantallen (16 punten)

Uitleg:

Toename

Als het aantal stijgt van 100% naar 125%,

het percentage is 125 : 100 = 1,25 keer zo groot.

Het getal 1,25 is de factor.

 

Afname

Als het aantal daalt van 100% naar 60%

Het percentage is 60:100 = 0,6 keer zo groot.

Het getal 0,6 is de factor.

 

 

Oefening:Van procenten naar aantallen

1.2 Van aantallen naar Procenten (16 punten)

Oefening: Van aantallen naar procenten

Start

2. Verhoudingen

2.1 Verhoudingstabellen (15 punten)

Uitleg verhoudingstabel
Klik op de link hierboven voor de uitleg

 

Twee voorbeelden van verhoudingstabellen:

Verhoudingstabellen gebruik je niet alleen bij procenten maar ook om andere verhoudingen te berekenen.

Hieronder twee voorbeelden:

Voorbeeld 1:

Een auto verbruikt 14 liter benzine per 200 km.

Bereken hoeveel benzine de auto verbruikt als je 65 km rijdt.

Antwoord:

 

Voorbeeld 2:

Ik fiets een route van 42 km. Mijn snelheid is 18 km per uur.

Hoeveel minuten doe ik over deze route?

Antwoord:

 

Oefening:Verhoudingen

2.2 Verhoudingen vervolg (32 punten)

Oefening:2.2 verhoudingen vervolg

Extra oefeningen voor p-uren of thuis

Oefening:Extra oefeningen voor P-uren of thuis Procenten en verhoudingen

B. Maten omrekenen en ruimte figuren

Test je voorkennis bij onderdeel B

Toets: Test je voorkennis bij onderdeel B

Start

3.1. Lengte maten (10 punten)

Ezelsbruggetje

Oefening:lengtematen omrekenen

3.2 Oppervlakte (18 punten)

Veel gebruikte eenheden bij oppervlakten zijn km², m² ,dm² en cm².

Bij grondoppervlakten worden vaak de maten: 1 centiare  = 1 m²

                                                                           1 are  = 100 m²  (1 dam²)

                                                                           1 hectare (1 ha) =  1 hm²

 

 

Uitleg: hoe bereken je de oppervlakte van een kubus?
Klik op de link hierboven voor de uitleg

Uitleg: Hoe bereken de oppervlakte van een balk
Klik op de link hierboven voor de uitleg

Uitleg : Hoe bereken je de oppervlakte van een cilinder
Klik op de link hierboven voor uitleg

Uitleg: Hoe bereken je de oppervlakte van een piramide?
Klik op de link hierboven voor de uitleg

Oefening: Rekenen met oppervlakte

3.3 Inhoud (23 punten)

Bij het omrekenen van inhoudsmaten gebruik je vaak: 

1m³  (1 kuub) = 1000 dm³ = 1000 liter

Elk stapje van m³ naar dm³ en naar cm³ x 1000                                                            

               

Elk stapje van liter naar dl naar cl naar ml x10

 

1 dm³ = 1 liter

1 cm³ = 1 ml       

Oefening:Rekenen met Inhoudsmaten

3.4 Inhoud samengestelde ruimtefiguren

Een samengestelde ruimtefiguur bestaat uit verschillende standaard ruimtefiguren:

Zie voorbeelden hieronder

 

Uitleg: Hoe bereken je de inhoud van een samengestelde ruimte figuur?
Klik op de link hieronder voor de uitleg

Oefening: Samengestelde ruimtefiguren (20p)

Start

3.5 Gewicht (13 punten)

Bij het omrekenen van gewichtsmaten kun je het onderstaande schema gebruiken.

Slimleren - Basis – eenheden van gewicht

 

 

Oefening: rekenen met gewicht

Start

C. Rekenen

4.1 rekenen met tijd (13 punten)

Voor het omrekenen van uren naar minuten en voor het omrekenen van minuten naar seconden kun je gebruik maken van ht onderstaande schema.

 

Let op!

2,3 uur  =  2 uur en 3/10 van 60 minuten

Dus 2 uur en (0,3 x 60) 18 minuten

 

 

Oefening: Rekenen met tijd

Start

4.2. Snelheid (12 punten)

Snelheid, afstand en tijd

Als een auto in één uur tijd een afstand van 80 km rijdt, dan is de snelheid 80 kilometer per uur. De snelheid is een maat van hoe snel de auto zich voort beweegt.

Hoe langer de auto rijdt, hoe groter de afstand die wordt afgelegd. De afgelegde weg hangt dus af van de snelheid en van de tijd.

Omdat de snelheid tijdens de autorit niet constant zal zijn, wordt hier de gemiddelde snelheid bedoeld. De snelheid bereken je door de afgelegde weg te delen door de tijd.

Woordformule:

 

 

afstand

 

[eenheid van lengte]

snelheid

=

----------------

 

 

 

 

tijd

 

[eenheid van tijd]

 

Je weet dat:

1 km = 1000 m 

1 uur = 60 minuten = 3600 seconden

 

Berekenen van de snelheid

Voorbeeld:

Een fietser fietst 9 kilometer in 30 minuten. Wat is dan de snelheid per minuut en per uur?

De snelheid is 9 : 30 = 0,3 km/min. Lees 0,3 kilometer per minuut.

De snelheid is dan 0,3 x 60 = 18 km/uur. Dus 18 kilometer per uur.

 

De snelheid is de afgelegde weg gedeeld door de tijd.

 

Verhoudingstabel

Vaak is het handig om een verhoudingstabel te gebruiken.

De tabel laat zien dat als 200 m in 10 seconden wordt afgelegd, dit overeenkomt met 72 km in 1 uur.

De snelheid is dan 20 m/sec ofwel 72 km/uur.

 

Tabel 1: berekenen snelheid

       
   
     

   


Je kunt met deze kennis het volgende schema maken.

 

Van klein-naar-groot doe je keer

en van groot-naar-klein moet je delen                                 

 

Onthoud:

Van m/sec -> km/uur is KEER 3,6.

Van km/uur -> m/sec is DELEN door 3,6.

 

Oefening: Rekenen met snelheid

Start

4.3 wetenschappelijke notatie (12 punten)

Grote getallen worden vaak in de wetenschappelijke notatie geschreven.

Hierbij wordt een getal tussen 1 en 10 vermenigvuldigd met een macht van 10

Op ons rekenmachientje
Op ons rekenmachientje

wetenschappelijk notatie van grote getallen

 

 

Kleine getallen tussen de 0 en 1 worden soms ook met de wetenschappelijke notatie aangegeven.

Je gebruikt dan een negatieve exponent

 

Op ons rekenmachientje
Op ons rekenmachientje

Wetenschappelijk notatie van kleine getallen

Oefening:Wetenschappelijke notatie

Oefenstof

Extra oefeningen voor p-uren of voor thuis

Deel A

Oefenstof deel A Procenten en verhoudingen:

 

Opgaven 1

Een boekhandelaar verkoopt per week 1800 boeken. 20% van deze boeken zijn thrillers. Hoeveel thrillers verkoopt de boekhandelaar per week?

 

Opgave 2

In klas 4B zitten 28 leerlingen. Voor een proefwerk wiskunde hadden 8 leerlingen een onvoldoende. Hoeveel procent van de leerlingen had een voldoende? Rond je antwoord af op twee cijfers achter de komma.

 

Opgave 3

Op het Wellandcollege komen 675 leerlingen met de fiets naar school. Dit is 54% van alle leerlingen.
Bereken hoeveel leerlingen in totaal op deze school zitten.

 

Opgave 4

De verhouding van limonadesiroop en water is 1:6.
Je wilt één liter (= 1000ml) limonade maken.
Hoeveel ml limonadesiroop heb je ongeveer nodig? Rond af op een geheel ml.

 

Opgave 5

Een fiets kost in de winkel 199 euro inclusief BTW.  BTW is 21%.

Bereken de prijs van de fiets exclusief BTW.

 

Opgave 6

In een supermarkt heb je de keuze uit twee merken pindakaas.
In een pot van merk A zit 450 gram pindakaas. De pot kost € 2,49.
Een pot van merk B bevat 530 gram pindakaas en kost € 2,99.
Welk merk is in verhouding het goedkoopst? Laat zien hoe je aan je antwoord komt.

 

Opgave 7

Op 10 februari waren de GDD 86 796  Corona testen met een positieve uitslag.

Op 11 februari waren 80 676 positieve testen.

Met hoeveel procent zijn de positieve testen afgenomen?

Deel B

Oefenstof deel B maten omrekenen

1. Reken om

 

2. Reken om:

 

3.

Laat met een berekening zien dat er 90 000 liter water in het zwembad kan.Een zwembad is 6 m lang,  50 dm breed en 300 cm hoog.

 

4.

Van het zwembad wordt 5/6 deel gevuld met water.

Bereken hoeveel liter dit is.

 

5.

Camp Nou is het voetbal stadion van F.C. Barcelona.

Het speelveld van het stadion is 68 m bij 105 m.

Bereken hoeveel hectare de oppervlakte van het speelveld is.

 

6. 

De familie Hendriksen heeft in een jaar 233,6 m3 water verbruikt.

Bereken hoeveel liter water de familie gemiddeld per dag verbruikt.
 

7. 

 

Je ziet een houten kuip met een inhoud van 1,8 m3.

De kuip wordt helemaal gevuld met water.

Hiervoor worden emmers van 12 liter gebruikt.
Bereken hoeveel emmers water je nodig hebt om
deze kuip te vullen.

Oefen PTA k4 rekenen