In deze module wordt de kennis van klas 2 herhaald en uitgebreid.
In de tweede klas ging het vooral over mengsels, zuivere stoffen en scheidingsmethoden zoals we deze kunnen waarnemen (macroniveau).
In deze module gaan we nadenken over hoe dit er op deeltjesniveau (microniveau) uit zou kunnen zien.
Onderstaande video laat een stukje van de wondere wereld van de Scheikunde zien.
Bron: youtube.com kanaal: Frank Gregorio Onderwerp: Introduction to Chemistry
Je ziet in de video dat alle stoffen zijn opgebouwd uit atomen. In periode 2 gaan we hier verder op in. Deze periode kijken we vooral naar moleculen (groepjes atomen vormen samen een molecuul). Hoe ziet een mengsel er bijvoorbeeld uit op molecuulniveau? En wat is het verschil met een zuivere stof?
De leerdoelen van deze module vind je in de studiewijzer op It's Learning en aan het eind van deze module.
Basisvaardigheden
Bij scheikunde leer je onder andere door te experimenteren. Om de practica op een veilige manier uit te voeren en hier op een beknopte wijze verslag van te leggen, zijn er een aantal basisvaardigheden die je moet beheersen.
De vaardigheden die je in deze module leert zijn:
Waarnemingen en conclusies op de juiste wijze noteren
Tekenen van chemisch glaswerk
Veiligheid bij practica
Werken met een brander
Er worden bij dit onderdeel twee practica uitgevoerd, waarbij je onderzoek doet naar de oplosbaarheid van jood en olie in drie verschillende oplosmiddelen.
Waarneming en conclusie
Als je practica gaat uitvoeren is het belangrijk dat je verschil maakt tussen een waarneming en een conclusie.
Een waarneming doe je met je zintuigen en om een conclusie te trekken moet je nadenken over de waarneming die je gedaan hebt. Dat klinkt heel makkelijk, maar soms ligt iets zo voor de hand dat je een conclusie al bij de waarnemingen opschrijft.
Bijvoorbeeld:
Een leerling schudt een flesje cola en draait hem daarna open. Bij de waarnemingen schrijft hij: 'Er komt koolstofdioxide vrij'. De juiste waarneming moet echter zijn: 'Er komen gasbelletjes vrij of de vloeistof gaat bruisen'. Je kunt namelijk niet zien dat er koolstofdioxide vrij komt, hier moet je eerst (soms heel kort) over nadenken.
Hoe schrijf je waarnemingen op de juiste wijze op?
Als je een stof kort en duidelijk wilt omschrijven, schrijf je in ieder geval de kleur en de fase op.
De stof suiker zie je als 'witte vaste stof'.
Bij vloeistoffen geef je ook weer of de vloeistof helder of troebel is.
Melk omschrijf je dus als een 'troebele, witte vloeistof',
water wordt omschreven als een 'heldere kleurloze vloeistof'.
Let op: als een vloeistof geen kleur heeft, dan heet dit kleurloos (en niet 'wit').
Een paar oefeningen
Waarnemingen doe je met je zintuigen. Om een conclusie te trekken moet je nadenken over de waarnemingen die je gedaan hebt.
Geef bij onderstaande zinnen steeds aan of het cursieve stukje een waarneming of een conclusie is.
Chemisch glaswerk
In een laboratorium wordt veel gebruik gemaakt van glaswerk. Het is belangrijk dat je weet hoe het glaswerk heet en waar je het voor gebruikt.
Bij het maken van verslagen voor het vak scheikunde maak je gebruik van doorsneetekeningen. Een doorsnede is een verticale snede door het voorwerp. Deze wordt gemaakt op de meest specifieke plek, zodat de doorsnede representatief voor het voorwerp is.
Opdracht 1
Teken van ieder stuk glaswerk dat op deze pagina is weergegeven een doorsneetekening en zet erbij waar het glaswerk voor gebruikt wordt.
Opdracht 2
Een bekerglas, erlenmeyer en een maatcilinder hebben alledrie maatstreepjes op het glaswerk staan. Toch hebben ze een hele verschillende functie.
Leg uit wat deze verschillende functies zijn en leg uit welk glaswerk het meest nauwkeurig is.
Veiligheid
Als je practicum gaat doen moet je altijd letten op je eigen veiligheid en op de veiligheid van anderen.
Veiligheidsregels
Lees onderstaande veiligheidsregels goed door en luister altijd goed naar de instructies van je docent en toa (technisch onderwijs assistent).
Draag ALTIJD een labjas en veiligheidsbril.
Doe sjaals af en bind lange haren samen als je met een brander gaat werken.
Meld het meteen als er glaswerk of iets anders kapot gaat.
Loop zo min mogelijk door het lokaal en gedraag je als een voorbeeldige leerling. (Ja, dit kun jij!)
Ruik niet rechtstreeks aan de gebruikte stoffen en proef NOOIT iets van de chemicaliën.
Zorg dat je goed voorbereid bent door VOORAF de werkwijze door te nemen.
Ruim na afloop op volgens de instructie van je docent en laat je werkplek schoon achter.
Was tot slot je handen met zeep en doe als ALLERLAATSTE je labjas uit en bril af.
Werken met stoffen
Er zijn risico's aan het werken met sommige stoffen. Voor deze stoffen staan gevarensymbolen (GHS-symbolen) op de flessen.
Van onderstaande gevarensymbolen moet je de betekenis kennen.
Tot slot:
Gebruik nooit meer stof dan in de instructie staat.
Gebruik een schone spatel om vaste stoffen in een reageerbuis te doen. De spatel maak je na gebruik schoon met een papieren doekje en NIET met je labjas!
Vul reageerbuizen maximaal halfvol (liever minder); dit maakt het makkelijker om de inhoud te 'kwispelen'. Schud een reageerbuis NOOIT met je duim op het uiteinde, gebruik een plastic stopje.
Giet nooit overtollige stof terug in de voorraad. Hiermee verontreinig je de voorraad.
Bij practica gebruiken we gedestilleerd water in plaats van kraanwater. Dit vind je in spuitflesjes. Zorg dat de punt van de spuitfles schoon blijft. Vul de fles bij als deze leeg is.
Stoffen die niet in de prullenbak of door de gootsteen mogen, worden apart ingezameld in een bekerglas in de zuurkast.
Hoe werk je met een brander?
Tijdens practica werk je regelmatig met een brander.
Het is belangrijk dat je dit op een veilige manier kunt doen.
In onderstaande video wordt in 4 minuten uitgelegd hoe je met de brander moet werken.
Bekijk de video en beantwoord tijdens het kijken de vragen.
Bron: Youtube.com Kanaal van Thieske66
Vragen bij de video:
Hoe krijg je een gele vlam en waar wordt deze voor gebruikt?
Welke vlam wordt het meest gebruikt om iets te verwarmen?
Wat is de heetste vlam en hoe maak je deze?
Waarom is het onverstandig om de gele vlam te gebruiken om iets te verwarmen?
Kun je een reden bedenken waarom het verstandig is om eerst de gasregelknop dicht te draaien en pas daarna de gastoevoerknop dicht te draaien?
Practicum 'Hoe werk je met een brander?'
Met onderstaand practicum laat je zien dat je de hierboven geleerde theorie kunt toepassen in de praktijk.
Daarbij leer je hoe je op een veilige manier een vloeistof kunt verwarmen.
In dit onderdeel leer je wat het verschil is tussen macro- en microniveau en je leert wat de vier uitgangspunten zijn van het molecuulmodel.
De beroemde Oostenrijkse natuurkundige Boltzmann schreef (citaat): “…it is a strange desire of the human mind to build models and to try to improve them to get closer and closer to reality…”
Macro/Micro
Als je proeven doet, schrijf je waarnemingen op. De beschrijving van alles wat je waarneemt, wordt macroniveau genoemd.
Om te kunnen verklaren wat je op macroniveau waarneemt, gebruiken we modellen (zoals het molecuulmodel). Dit noemen we microniveau.
Deze modellen zijn vaak een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, zoals die er op microniveau uit zou kunnen zien.
Een paar oefeningen
Geef van de volgende beweringen steeds weer of ze goed of fout zijn.
Het molecuulmodel
Het molecuulmodel is een modelweergave op microniveau van de kleinste deeltjes van een stof. Scheikundigen gebruiken het molecuulmodel om eigenschappen van een stof (macroniveau) te verklaren.
De vier uitgangspunten van het molecuulmodel zijn al meer dan twee eeuwen geleden opgesteld en worden nog steeds gebruikt.
Elke stof is opgebouwd uit heel kleine deeltjes, die moleculen zijn genoemd.
Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen. Een molecuul zuurstof is anders dan een molecuul water.
Moleculen zijn altijd in beweging. Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen bewegen.
Moleculen trekken elkaar aan.
Tegenwoordig is er veel meer bekend over de kleinste deeltjes van een stof. Het molecuulmodel is echter nog steeds bruikbaar voor het begrijpen en verklaren van eigenschappen van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen en het toelichten van de verschillende scheidingsmethoden.
Bekijk onderstaande video waarin wordt uitgelegd wat moleculen zijn. Maak daarna de vragen bij de video.
Bron: youtube.com Kanaal: NEMO Kennislink, onderwerp: Wat zijn moleculen?
Vragen bij de video:
De video laat zien dat moleculen uit nog kleinere deeltjes zijn opgebouwd. Hoe heten deze deeltjes?
Hoe luidt de beschrijving van een molecuul, dat vaak gebruikt wordt?
Welke twee praktische problemen worden bij de beschrijving van een molecuul genoemd?
De volgende video laat zien wat er op macro- en op microniveau gebeurt wanneer een gas wordt samengeperst tot een vloeistof.
Bron: Schooltv.nl
Vragen bij de video:
In de video wordt gesproken van speciale aantrekkingskrachten.
Wanneer treden deze krachten op?
Hoe worden deze krachten genoemd?
Deze krachten zijn niet bij alle moleculen even sterk. Zoek op internet waar de sterkte van de krachten van afhangt. (alleen voor vwo)
Zuivere stoffen
In dit onderdeel leer je hoe je zuivere stoffen kunt herkennen aan hun stofeigenschappen.
We gaan wat dieper in op de stofeigenschap dichtheid. Je leert de afkortingen voor de vaste, de vloeibare en de gasfase en die voor stoffen die opgelost zijn in water.
Tot slot leer je rekenen met de temperatuurschalen graden Celsius en Kelvin.
Stofeigenschappen
Met "zuivere stof" geef je in de scheikunde aan dat het om één stof gaat. In een zuivere stof komt maar één soort moleculen voor.
Een zuivere stof kun je herkennen aan zijn stofeigenschappen.
Er zijn heel veel verschillende soorten stofeigenschappen.
Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
kleur: goud heeft een eigen kleur.
geur: benzine kun je ruiken.
smaak: suiker heeft een zoete smaak.
brandbaarheid: aardgas is brandbaar, water niet.
giftigheid: koolstofmonooxide is een giftig gas.
dichtheid: de dichtheid van water is 1 kg/dm³
kookpunt: het kookpunt van alcohol is 78°C
smeltpunt: het smeltpunt van alcohol is -114 °C
oplosbaarheid in water: keukenzout is goed oplosbaar in water.
geleidbaarheid van elektrische stroom: koper geleid de stroom goed.
Elke stof heeft een unieke combinatie van stofeigenschappen. Je hebt vaak meerdere stofeigenschappen nodig om een stof te herkennen of te onderscheiden van andere stoffen.
Bekijk onderstaande video en maak tijdens het kijken de vragen bij de video.
Bron: Youtube.com Kanaal: Scheikundelessen
Vragen bij de video:
Wanneer is een stofeigenschap ook een stofconstante?
Waarom zijn massa, volume en vorm geen stofeigenschappen?
Wat betekent g.cm-3?
Fase-overgangen
De fase bij kamertemperatuur is ook een stofeigenschap.
IJs, water en waterdamp bestaan alle drie uit moleculen van dezelfde stof: water. Toch ziet ijs er anders uit dan water. Dit komt doordat je hier hebt te maken met verschillende fasen van de stof water. Een stof kan in drie fasen voorkomen: de vaste, de vloeibare en de gasvormige fase.
De fase van een stof wordt bepaald door de temperatuur van de stof (en de druk):
Een stof is vast bij een temperatuur die lager is dan het smeltpunt.
Een stof is vloeibaar bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt ligt.
Een stof is gasvormig bij een temperatuur die hoger is dan het kookpunt.
Hieronder zie je de namen van fase-overgangen tussen een vaste stof, een vloeistof en een gas . Deze namen moet je kennen!
De fasedriehoek waarin alle fase-overgangen weergegeven zijn.
Opdracht:
Teken moleculen in vaste, vloeistof en gasfase op microniveau.
Bekijk als je klaar bent met bovenstaande opdracht de volgende video om je antwoord te controleren.
Bron: Youtube.com Drie fasen
Toestandsaanduidingen
De fase waarin een stof voorkomt, kun je aangeven door middel van een letter tussen haakjes. Als een stof vast is, schrijf je (s) erachter. De s is afgeleid van solid. IJs geef je dus weer met: water (s).
Bevindt een stof zich in de vloeibare fase, dan geef je dat aan met (l). De letter l komt van liquid. Vloeibaar water geef je weer als: water (l).
Als een stof gasvormig is, geef je dat aan met (g). De letter g komt van gas.
Als een stof wordt opgelost in water, dan geef je dat aan met (aq) van aqua. Suiker die in water is opgelost noteer je als: suiker (aq).
De notatie s, l, g en aq noem je toestandsaanduidingen.
Temperatuurschalen
Normaal gesproken geef je de temperatuur aan in °C. Bij scheikunde en natuurkunde wordt vaak ook de eenheid kelvin gebruikt, weergegeven met het symbool K.
Je kunt de temperatuur in °C omrekenen in kelvin. Als je bij de temperatuur in graden Celsius (°C) 273 optelt, krijg je de temperatuur in kelvin. Trek je van de temperatuur in kelvin 273 af, dan krijg je de temperatuur in graden Celsius.
Als het 20 °C is, dan is het 20 + 273 = 293 K.
Als het 373 K is, dan is het 373 - 273 = 100 °C.
Het absolute nulpunt
Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen bewegen. In de gasfase zijn de aantrekkingskrachten tussen de moleculen klein en is de ruimte tussen de moleculen groot. De moleculen bewegen in de gasfase door elkaar. Een gas kun je dan ook samenpersen. In de vloeistoffase trekken de moleculen elkaar stevig aan, maar kunnen ze nog wel langs elkaar bewegen. In de vaste fase is de aantrekkingskracht zo groot dat de moleculen niet meer van plaats kunnen wisselen. Ze kunnen alleen nog op hun eigen plaats trillen.
Bij nog verder afkoelen zal uiteindelijk een toestand worden bereikt waarbij de moleculen niet meer kunnen bewegen en helemaal stil staan. Dat is het geval bij -273°C of 0 K, dit noemen we het absolute nulpunt.
Bij de Kelvinschaal komen geen negatieve temperaturen voor.
Verwerkingsopdrachten 1
Opdracht 1
Leg bij de volgende waarnemingen uit of het gaat om een stofeigenschap.
De stof is oplosbaar in wasbenzine.
De stof is vierkant.
De stof is brandbaar.
De stof heeft een massa van 6,5 gram.
Opdracht 2
Niet elke stofeigenschap is goed bruikbaar om een stof te herkennen. Leg bij de volgende stofeigenschappen uit of deze goed/slecht bruikbaar is om een stof te herkennen.
Geef bij elk antwoord een korte uitleg.
De stof is wit.
De stof geleidt stroom.
De stof is vloeibaar bij kamertemperatuur.
De stof heeft een kookpunt van 100°C.
Opdracht 3
In één van de paragrafen heb je iets geleerd over de afkortingen van toestandsaanduidingen. Wat betekent dan onderstaande stof in combinatie met de toestandsaanduiding:
Water (s)
Ammoniak (aq)
Opdracht 4
Een Nederlandse student, Boyan Slat, bedacht in 2012 een manier om het plastic afval in de oceanen op te ruimen. Hij ontwierp een installatie van lange drijvende armen die in de vorm van een V op strategische plekken in zee worden geplaatst. Plastic wordt opgevangen, opgeslagen en later opgehaald door een tanker, waarna het aan land kan worden gerecycled.
Alleen het plastic dat op het zeewater drijft kan worden opgevangen. De dichtheid van zeewater is 1,02 g/cm3.
Leg uit welke plasticsoorten uit onderstaande tabel de installatie vooral op zal vangen.
Opdracht 5
In onderstaande tabel staan enkele stoffen met hun smeltpunt en kookpunt.
Reken alle temperaturen in de tabel om naar Kelvin.
Ga na wat de fase van elke stof is bij kamertemperatuur (21°C).
De TOA zet de vier stoffen in een koelkast waarin het 7°C is.
Bij welke stof zal een fase-overgang optreden? Hoe heet deze fase-overgang?
Leg op microniveau uit wat er gebeurt tijdens deze fase-overgang.
Mengsels
In dit onderdeel leer je verschillende soorten mengsels herkennen: oplossing, suspensie, emulsie, schuim, nevel en rook. Hierbij leer je de begrippen: oplosbaarheid, verzadigd, onverzadigd en emulgator, gebruiken.
Daarna leer je rekenen met het massapercentage, het volumepercentage (alleen VWO) en de concentratie.
Er worden bij dit onderdeel twee practica uitgevoerd, waarbij je onderzoek doet naar de oplosbaarheid van jood en olie in drie verschillende oplosmiddelen.
Soorten mengsels
In een mengsel zitten twee of meerdere stoffen. Een mengsel bestaat dan ook uit verschillende soorten moleculen.
Er bestaan meerdere soorten mengsels. Onderstaande mengsels moet je kennen.
Oplossingen
Mengsels van twee vloeistoffen die samen goed mengen en mengsels van een vaste stof en een vloeistof waarbij de vaste stof niet meer zichtbaar is in de vloeistof noem je een oplossing. Een oplossing is altijd helder (doorzichtig), maar hoeft niet kleurloos te zijn.
Wanneer er zo veel vaste stof in een vloeistof is opgelost, dat er niet meer kan oplossen, dan noem je deze oplossing een verzadigde oplossing. Wanneer de maximale hoeveelheid vaste stof nog niet is opgelost, spreek je van een onverzadigde oplossing.
Suspensies
Mengsels van een vaste stof en een vloeistof waarbij de vaste stof niet is opgelost in de vloeistof noem je een suspensie. Een suspensie is altijd troebel, er zijn rondzwevende vaste stof deeltjes zichtbaar. Suspensies ontmengen na enige tijd. De stof met de grootste dichtheid (meestal de vaste stof) komt op de bodem te liggen.
Emulsies
Mengsels van vloeistoffen die niet met elkaar mengen, noem je een emulsie.
Een emulsie is altijd troebel en er zijn rondzwevende vloeistofdruppeltjes zichtbaar. Emulsies ontmengen na enige tijd. Er ontstaan dan twee vloeistoflagen, waarin de vloeistof met de kleinste dichtheid drijft op de andere.
Er ontstaat wél een stabiele emulsie wanneer je aan het mengsel een 'hulpstof' (een stabilisator) toevoegt. Voor een emulsie heet de stabilisator een emulgator: een stof die in beide vloeistoffen oplost en die er voor zorgt dat de rondzwevende vloeistofdruppeltjes niet de kans krijgen samen te vloeien tot een complete vloeistoflaag.
Schuim, Nevel en Rook
Bekijk de volgende video waarin onder andere de mengselsschuim, nevelenrookworden toegelicht.
Daarnaast zie je een herhaling van de volgende begrippen: oplossing, verzadigd, onverzadigd, oplosbaarheid en suspensie.
Bron: www.youtube.nl kanaal scheikundelessen
Vragen bij de video:
In de video wordt suiker in water opgelost. Op een gegeven moment lost niet alle suiker meer op. Hoe noemen we deze oplossing dan?
Wat kan je doen om te zorgen dat alsnog al het suiker in het water zal oplossen? Noem twee manieren.
Welke kleur heeft de suspensie in de video?
Geef een goede omschrijving van schuim?
Geef een goede omschrijving van nevel?
Wat is het verschil tussen nevel en rook?
Rekenen met massa% en vol%
Dit onderdeel is alleen voor vwo leerlingen.
Bij mengsels kun je het massapercentage of volumepercentage van een stof in het mengsel uitrekenen. Dit doe je met de volgende algemene formule voor het rekenen met procenten.
Wanneer je deze formule aanpast voor het massa% en het volume% krijg je de volgende formules:
Let op: De eenheid van het getal boven de deelstreep (het deel) moet gelijk zijn aan de eenheid van het getal onder de deelstreep (het geheel).
Hieronder zie je de omreken'trappen' voor massa en volume.
Een voorbeeld
1,2 m3 lucht bevat 250 dm3 zuurstof. Bereken het volumepercentage zuurstof in de lucht.
Schrijf de formule voor vol% op.
Vul de gegevens op de juiste plaats in de formule in:
volume stof (deel) = 250 dm3 zuurstof
volume mengsel (geheel) = 1,2 m3 lucht --> omrekenen naar zelfde eenheid = 1200 dm3
Uitrekenen: 250 dm3/1200 dm3 x 100% = 20,8 vol%
Bekijk onderstaande video waarin rekenen met het massapercentage en volumepercentage op meerdere manieren wordt voorgedaan.
Bron: youtube.com Kanaal: Scheikundehulp havo vwo
Vragen bij de video
Bereken, op dezelfde wijze als in de video, wat het massapercentage suiker is in een mengsel van 400 gram suiker en 550 gram zout. Schrijf de volledige berekening op. Als je dit goed het gedaan kom je op het antwoord van 42%.
Bereken, op dezelfde wijze als in de video, hoeveel mL alcohol je binnen krijgt als je 3 glazen bier drinkt. Het vol% alcohol in bier is 5% en er gaat 250 mL bier in één glas.
Het juiste antwoord is 37,5 mL alcohol.
Rekenen met concentratie
Bij oplossingen geef je de hoeveelheid opgeloste stof weer als concentratie.
Hierbij reken je uit hoeveel gram stof is opgelost in 1,00 L oplosmiddel.
De oplosbaarheid van een stof wordt ook weergegeven met een concentratie. De oplosbaarheid is de maximale hoeveelheid van een stof (in gram) die kan oplossen in 1 L oplosmiddel.
Als de maximale hoeveelheid van een stof is opgelost, is de oplossing verzadigd. Wanneer je meer van deze stof toevoegd, zal deze niet meer oplossen. De vaste stof zal dan op de bodem blijven liggen.
Wanneer een oplossing verwarmd wordt zal er meer vaste stof of vloeistof in kunnen oplossen. De oplosbaarheid wordt dan groter. Bij gassen is dat andersom: een gas lost minder goed op in een warme oplossing dan in een koude.
Een voorbeeld
Op het etiket van halfvolle melk staat dat er 3,5 g eiwit in 100 mL melk aanwezig is. Bereken de concentratie eiwit in melk.
Schrijf de formule voor concentratie op.
Vul de gegevens op de juiste plaats in de formule in:
massa opgeloste stof = 3,5 g eiwit
volume oplossing = 100 mL --> omrekenen naar L = 0,100 L
Uitrekenen: 3,5 g / 0,100 L = 35 g/L
Voor iedereen die het lastig vindt om getallen om te rekenen van mg naar gram of m3 naar L zijn hieronder de omreken'trappen' voor massa en volume weergegeven. Zorg dat je dit goed beheerst, dit is een onderdeel dat je veel gebruikt bij het rekenen in de scheikunde.
Extra oefeningen
Bekijk het filmpje hieronder. Daarin wordt eerst kort de theorie nog een keer uitgelegd en daarna worden er twee oefenopgaven gemaakt. Zet dan steeds eerst het filmpje stil, zodat je rustig de opgave zelf kunt maken voordat je de uitwerking bekijkt.
Je gaat twee practica uitvoeren waarbij je de oplosbaarheid van jood en de oplosbaarheid van olie in verschillende oplosmiddelen onderzoekt.
Van deze twee practica schrijf je een verslag. Je mag hiervoor het half ingevulde verslag gebruiken dat je hieronder kunt vinden. Daarin vind je ook de werkwijze.
Denk eraan dat je je vooraf goed voorbereid!!!
Dit doe je door het eerste deel van het verslag door te lezen (t/m de waarnemingen) en de hypothese in te vullen!
Bestudeer vooral goed de werkwijze.
Dit is een keuzepracticum. Overleg met je docent of en wanneer dit practicum uitgevoerd kan worden.
Bij dit practicum werk je met de brander. Zorg dat je
VOORAF bij vaardigheden het onderdeel 'hoe werk je met de brander?' goed bestudeert!
Je gaat onderzoeken wat het massapercentage zout in zeewater is.
Van dit practicum schrijf je een verslag. Je mag hiervoor het half ingevulde verslag gebruiken dat je hieronder kunt vinden. Daarin vind je ook de werkwijze.
Denk eraan dat je je vooraf goed voorbereid!!!
Dit doe je door het eerste deel van het verslag door te lezen (t/m de waarnemingen) en de hypothese in te vullen!
Bestudeer vooral goed de werkwijze.
Hieronder zie je foto’s van chocomelk, ranja en sladressing.
Geef op juiste wijze de waarnemingen van de drie mengsels. (zie vaardigheden/waarnemingen en conclusie)
Leg uit welk van deze mengsels een oplossing, welk een suspensie en welk een emulsie is.
Laat zien hoe deze mengsels er op microniveau uitzien. Gebruik twee verschillende kleuren bolletjes voor de verschillende moleculen in het mengsel.
Opdracht 2
Kies de juiste woorden.
Een oplossing is altijd/soms helder.
Een oplossing is altijd/soms gekleurd.
Een emulsie is altijd helder/troebel.
Een suspensie is altijd helder/troebel.
Een suspensie is altijd verzadigd/onverzadigd.
Opdracht 3 (alleen vwo)
Lucht is een mengsel dat bestaat uit 78 vol% stikstof, 21 vol% zuurstof en nog ongeveer 1 vol% overige gassen zoals edelgassen, waterstof en koolstofdioxide.
Bereken hoeveel m3 stikstof er in 15 m3 lucht zit.
Bereken hoeveel L overige gassen er in 15 m3 lucht zit.
Opdracht 4
Bereken de concentratie van de volgende oplossingen in g/L. Gebruik indien nodig de ‘rekentrappen’ voor massa en volume.
Er is 2,3 gram suiker opgelost in 0,35 dm3 water.
Er is 0,20 kg zout opgelost in 3,5 L water.
Er is 15 mg jood opgelost in 55 cm3 alcohol.
Opdracht 5
Je docent drinkt koffie met twee klontjes suiker. In een grote mok past 300 mL koffie. De gemiddelde massa van een suikerklontje is 4,0 g.
De maximale oplosbaarheid van suiker in water (bij kamertemperatuur) is 2000 g/L.
Bereken de suikerconcentratie in de koffie van je docent.
Leg uit of deze oplossing verzadigd is of onverzadigd.
Meestal is koffie warmer dan kamertemperatuur. Is de oplosbaarheid van suiker dan groter of kleiner van 2000 g/L?
Opdracht 6
Melk is een emulsie van water en vet. In het water zijn nog andere stoffen opgelost zoals eiwitten, mineralen, vitaminen en koolhydraten.
Wanneer je verse koemelk hebt, zie je na een tijdje een laagje vet boven op de melk drijven.
Waarom drijft het vet bovenop de melk en zakt het niet naar de bodem? Leg je antwoord uit, waarbij je de juiste stofeigenschap van vet en water gebruikt.
Welke stof wordt in de fabriek aan de melk toegevoegd om te voorkomen dat de melk ontmengt?
(vanaf hier alleen vwo)
Er bestaat volle, halfvolle en magere melk. De benaming is afhankelijk van de hoeveelheid vet die in de melk aanwezig is. Halfvolle melk bevat 1,5 massa% vet. Volle melk bevat 3,5 massa% vet.
Bereken hoeveel gram vet je binnenkrijgt als je een glas halvolle melk van 210 gram drinkt.
Bereken hoeveel gram vet dit is bij een glas volle melk van 210 gram.
Klopt de benaming ‘volle’ en ‘halfvolle’ melk? Leg uit.
Mengsel of zuivere stof?
Soms is meteen zichtbaar dat je met een mengsel te maken hebt. Denk maar aan een mengsel van krijt en water. Maar wanneer iets wel helemaal oplost, dan is het niet te zien of je een mengsel of een zuivere stof hebt.
In dit onderdeel leer je hoe je met een simpel experiment kunt onderzoeken of je met een zuivere stof of een mengsel te maken hebt.
Je gaat het experiment ook zelf uitvoeren, waarbij je gaat onderzoeken of kaarsvet een zuivere stof of een mengsel is.
Homogeen/Heterogeen
Soms kun je meteen zien of iets een mengsel is of niet, bijvoorbeeld bij een suspensie. Soms is het niet te zien bijvoorbeeld bij een oplossing.
Bij een homogeen mengsel kun je de verschillende bestanddelen niet meer onderscheiden en bij een heterogeen mengsel zijn de verschillende bestanddelen nog wel zichtbaar. Heterogene mengsels zijn dan ook altijd troebele mengsels.
Een homogeen mengsel is regelmatig gemengd op microniveau, terwijl een heterogeen mengsel op microniveau klontjes bevat.
Kookpunt/Kooktraject
Hoe weet je wanneer een stof zuiver is, of dat je te maken hebt met een mengsel of een verontreinigde stof?
Een eenvoudige methode om daarachter te komen is het uitvoeren van een smeltpunts- of kookpuntsbepaling.
Dit geeft een directe aanwijzing over de zuiverheid van een stof. Een zuivere stof heeft een vastsmeltpunt en een vast kookpunt. Bij een mengsel of een verontreinigde stof loopt de temperatuur tijdens het smelten of het verdampen omhoog.
We spreken dan van een smelttraject, respectievelijk een kooktraject.
Analysemethoden
De zuiverheid van stoffen wordt tegenwoordig bepaald met behulp van instrumentele analysemethoden, zoals gas- en vloeistofchromatografie, UV- en IR-spectrometrie, massaspectrometrie en NMR. In de meeste van deze gevallen berust de scheiding en/of identificatie van de componenten op een verschil in andere stofeigenschappen dan het smeltpunt of kookpunt.
In de volgende video wordt bovenstaande theorie nog een keer rustig uitgelegd.
Bron: www.youtube.nl kanaal scheikundelessen
Practicum zuivere stof of mengsel
Bij dit practicum werk je met de brander. Zorg dat je VOORAF bij vaardigheden het onderdeel 'hoe werk je met de brander?' goed bestudeert!
Je gaat onderzoeken of kaarsvet een mengsel is of een zuivere stof.
Van dit practicum schrijf je een verslag. Je mag hiervoor het half ingevulde verslag gebruiken dat je hieronder kunt vinden. Daarin vind je ook de werkwijze.
Denk eraan dat je je vooraf goed voorbereid!!!
Dit doe je door het eerste deel van het verslag door te lezen (t/m de waarnemingen) en de hypothese in te vullen!
Bestudeer vooral goed de werkwijze.
Een onbekend mengsel smelt tussen de 45°C en 50°C.
De smeltcurve is hiernaast weergegeven.
Bereken bij hoeveel Kelvin dit mengsel smelt.
Wat gebeurt er op tijdstip t1?
Wat gebeurt er op tijdstip t2?
Welke fase(s) zijn/is aanwezig tussen t1 en t2?
Welke fase(s) zijn/is aanwezig na t2?
Schets de grafiek van het temperatuurverloop wanneer dit mengsel weer wordt afgekoeld tot 20°C.
Opdracht 3
Femke heeft onderzocht of het kaarsvet van een waxinelichtje een zuivere stof of een mengsel is. Dit heeft zij gedaan door stukjes kaarsvet in een reageerbuis te verwarmen met de kleurloze vlam. Iedere 15 seconden heeft ze de temperatuur van het kaarsvet gemeten.
De grafiek die ze bij deze proef gemaakt heeft staat hieronder.
Is het onderzochte kaarsvet een zuivere stof of een mengsel? Leg je antwoord uit.
Hoe zou de grafiek eruit hebben gezien als Femke…
… niet om de 15 seconden, maar om de 30 seconden de temperatuur had gemeten?
… 2 keer zoveel kaarsvet had verwarmd?
… de ruisende vlam zou hebben gebruikt?
Opdracht 4
Je haalt wat ijsblokjes uit de vriezer en gaat deze langzaam verwarmen totdat alles verdampt is.
Geef de namen van de twee fase overgangen die plaatsvinden tijdens dit experiment.
Schets een grafiek van dit experiment waarbij je de temperatuur uitzet tegen de tijd. Ga ervan uit dat het hier om zuiver water gaat.
Schets in dezelfde grafiek (gebruik een andere kleur) hoe de temperatuur zou verlopen als het water verontreinigd zou zijn geweest.
Toetsvoorbereiding
Maak een samenvatting of een conceptmap met behulp van de leerdoelen van deze module.
Hiernaast zie je een voorbeeld van een kleine conceptmap.
Het is handig om kleine post-its te gebruiken voor de begrippen, deze kun je dan namelijk makkelijk verschuiven op je blaadje totdat je de voor jouw logische indeling hebt gevonden.
Aan het eind van deze module zou je deze leerdoelen moeten beheersen.
Controleer of je alle leerdoelen begrijpt en kunt uitleggen. Vraag toelichting aan je docent over leerdoelen die nog niet helemaal duidelijk zijn.
Leerdoelen theorie:
Macro/Micro
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen macro- en microniveau.
Ik kan de 4 uitgangspunten van het molecuulmodel beschrijven.
Ik kan met behulp van het molecuulmodel de volgende begrippen op microniveau beschrijven: vaste stof, vloeistof, gas, zuivere stof, mengsel.
Zuivere stoffen
Ik kan de volgende stofeigenschappen beschrijven: kleur, geur, smelt/kookpunt, fase, dichtheid, brandbaarheid en toxiciteit.
Ik kan uitleggen waarom massa, volume en vorm geen stofeigenschap is.
Ik kan het begrip dichtheid uitleggen en beredeneren of iets wel of niet blijft drijven.
Ik kan de afkortingen voor de toestandsaanduidingen s, l, g en aq gebruiken.
Ik kan rekenen tussen de temperatuurschalen graden Celsius en Kelvin.
Mengsels
Ik ken de overeenkomsten en verschillen tussen de volgende mengsels: oplossing, suspensie en emulsie.
Ik kan uitleggen waaruit de volgende mengsels bestaan: schuim, nevel en rook.
Ik kan de volgende begrippen gebruiken: oplosbaarheid, verzadigd, onverzadigd en emulgator.
Rekenen aan mengsels
Ik kan rekenen met het massapercentage en het volumepercentage. (alleen vwo)
Ik kan rekenen met de concentratie opgeloste stof in een oplossing.
Zuivere stof of mengsel?
Ik ken het verschil tussen een homogeen en een heterogeen mengsel.
Ik kan m.b.v. een kookpuntsbepaling of smeltpuntbepaling uitleggen of een stof zuiver is of niet.
Ik kan een smeltcurve (en curves van andere faseovergangen) schetsen en op juiste wijze aflezen.
Leerdoelen vaardigheden:
Veiligheid
Ik ken de practicumregels m.b.t. veiligheid.
Ik weet waar de veiligheidsvoorzieningen zijn in het scheikunde lokaal en hoe ik moet handelen in een noodsituatie.
Ik ken de GHS symbolen voor brandbaar, schadelijk, bijtend, giftig, milieugevaarlijk en oxidatiemiddel.
De brander
Ik kan de brander veilig aansteken en uitzetten.
Ik kan de volgende onderdelen van de brander benoemen en uitleggen wat hun functie is: schoorsteen, luchtregelschijf en gasregelknop.
Ik kan de brander instellen op de gele, de kleurloze en de ruisende vlam en weet waar elke vlam voor gebruikt wordt.
Ik weet waar de ruisende vlam het heetst is.
Ik kan op een veilige manier een vloeistof verwarmen (in een reageerbuis en een bekerglas).
Waarnemingen en conclusie
Ik kan een waarneming op de juiste wijze weergeven.
Ik ken het verschil tussen een waarneming en een conclusie en kan dit ook toepassen.
Chemisch glaswerk
Ik ken het volgende glaswerk: reageerbuis, erlenmeyer, bekerglas, trechter, maatcilinder.
Ik kan van bovengenoemd glaswerk hun functie uitleggen en een doorsnee-tekeningen maken.
Een wordbestand van deze leerdoelen vind je op It's Learning.
Het arrangement Scheikunde: De basis is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Harriet Berg
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2021-10-07 14:06:09
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.