PAX VMBO - Organen en Cellen

PAX VMBO - Organen en Cellen

Van cel tot .....

Intro

Dit thema gaat over cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels en organismen.

Ook gaat het over de microscoop, want als we cellen willen gaan bekijken hebben we de microscoop nodig!

Ons lichaam bestaat uit verschillende orgaanstelsels.
Weet je daar al wat van?

 

 

Vooraf

Aan het eind van de lessen kun je:

 

  • drie verschillende celonderdelen van zowel een plantaardige als een dierlijke cel benoemen.
  • uitleggen wat de functies van deze celonderdelen zijn.
  • uitleggen wat een weefsel is.
  • uitleggen wat een orgaan is.
  • uitleggen wat orgaandonatie is.
  • minimaal vijf orgaanstelsels benoemen met één of twee organen.
  • de namen en functies van de onderdelen van een microscoop benoemen.
  • een microscoop gebruiken.
  • op de goede manier gebruik maken van de microscoop
  • een preparaat maken
  • een biologische tekening maken
  • de onderdelen van een microscoop benoemen
  • beschrijven hoe de cellen van dieren, planten, schimmels en bacteriën zijn opgebouwd.

 

 

leerdoelen LOB

  • Je kunt vertellen hoe je het vindt om met een microscoop te werken en welke vaardigheden je daar voor nodig hebt.
  • Je kunt een aantal beroepen noemen waarbij ze werken met de microscoop.

Van cel tot organisme

Intro

Stel dat we met een camera heel ver in kunnen zoomen. Zo het menselijk lichaam in. Wat zien we dan?

Bekijk onderstaande video. Wat valt je op als er steeds verder wordt ingezoomd?

In deze opdracht zoomen we in op de mens (een organisme); we kijken naar organenstelsels, organen, weefsels en cellen.

inzoomen

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel:

 

Van cel tot orgaanstelsel

 

Maak na het bestuderen van de Kennisbanken de volgende oefening.

Vul ná het maken van de oefening de goede antwoorden in in je werkboek.

 

Stap 2

In de kennisbank heb je van de verschillende orgaanstelsels enkele belangrijke organen gezien.
Weet je welk orgaan tot welk orgaanstelsel behoort?

Maak onderstaande oefening. Vul daarna de goede antwoorden in in je werkboek.

Stap 3

Maak nu de twee toetsjes over cellen. weefsels, organen, orgaanstelsels en organismen.

 

Schrijf daarna de goede antwoorden op in je werkboek.

 

Stap 4

Je longen zijn van levensbelang voor het opnemen van zuurstof.
Maar stel nu dat één of beide longen het niet meer goed doen.
Kijk naar het verhaal van Eline. Wat is er aan de hand met haar longen?

Video: Orgaandonatie



Dokters kunnen tegenwoordig ontzettend veel.
Ze kunnen zieke mensen zelfs een nieuw hart of nieuwe longen geven!
Het nieuwe orgaan wordt dan uit het lichaam gehaald van iemand die overleden is.
Die persoon moet daar natuurlijk tijdens zijn leven wel toestemming voor geven.
Dat kan door het donorcodicil.
Vanaf de zomer 2020 is iedereen die niet heeft vastgelegd of hij/zij donor wil zijn, automatisch donor.
Op die manier hoopt de regering het tekort aan donoren terug te dringen. Meer informatie daarover lees je op de site van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

 

Stap 5

Wat vind jij?

Ga naar de website https://donorwise.nl/.


Kijk een tijdje rond op de website. Speel in ieder geval de quiz over organen, weefsels en donatie.

Vermeld je score van de quiz in je werkboek.

Ga ook naar de stellingen op de site. Wat is jouw mening over deze stellingen over orgaandonatie?
Bespreek je mening over de stellingen met een of enkele klasgenoten.

Schrijf je mening over de stellingen in je werkboek.

Leg dit ook uit!

 

 

We gaan deze site klassikaal bekijken en bespreken.

stap 6

Wat vind mijn geloof van doneren?

 

Ga opnieuw naar donorwise.

https://donorwise.nl/quiz/donatie-en-geloof?

 

Je vindt hier informatie over de verschillende geloven met betrekking tot orgaandonatie:

  • Hindoeïsme
  • Humanisme
  • Islam
  • Jodendom
  • Katholicisme
  • Protestantisme
  • Boeddhisme

Lees de argumenten voor en tegen orgaandonatie.

Noteer deze in je werkboek.

Begrippenlijst

 

 

Ademhalingsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor het opnemen van zuurstof en het uitscheiden van koolstofdioxide. Ademhalingsorganen zijn o.a. luchtpijp en longen (met longblaasjes).
Verteringsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor de spijsvertering. Spijsverteringsorganen zijn o.a. de maag, alvleesklier, dunne darm en dikke darm.
Voortplantingsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die betrokken zijn bij de voortplanting van dieren, mensen en planten.
Spierstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit spieren, die in samenwerking met het zenuwstelsel en het skelet ervoor zorgen dat je kunt bewegen.
Botstelsel
Orgaanstelsel dat zorgt voor stevigheid en bescherming van een organisme en ook beweging mogelijk maakt door spieraanhechting. Bijvoorbeeld: het geraamte bij gewervelde dieren (inwendig skelet) en het pantser (uitwendig skelet) bij geleedpotige dieren (bijvoorbeeld insecten).
Zenuwstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die betrokken zijn bij het waarnemen van en reageren op prikkels uit de omgeving en uit het lichaam zelf. Organen van het zenuwstelsel zijn o.a. zintuigen, hersenen en ruggenmerg.
Zintuigstelsel
Orgaanstelsel dat een verandering in de omgeving kan waarnemen en signalen doorgeeft aan delen van het zenuwstelsel (zenuwcellen).
Uitscheidingsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor het verwijderen van schadelijke en overbodige stoffen uit het lichaam. Uitscheidingsorganen zijn o.a. nieren, lever en de huid.
Hormoonstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen en klieren die hormonen maken en afgeven. Hormonen worden vervoerd via het bloed en regelen allerlei lichaamsprocessen, zoals ademhaling, bloeddruk, hartslag, spijsvertering, slapen en voortplanting. Betrokken organen zijn o.a. de hypofyse en schildklier.
Bloedvatenstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit alle aders, slagaders en haarvaten.
Nieren
Organen die betrokken zijn bij de uitscheiding (urine).
Tussencelstof
Stof tussen cellen die de eigenschappen van het steunweefsel bepaalt. Bestaat o.a. uit vezels, haarvaten en weefselvocht.
Steunweefsel
Steunweefsel zorgt voor stevigheid in het skelet of tussen organen. Er zijn drie typen; bindweefsel, kraakbeenweefsel en beenweefsel.
Beenweefsel
Een relatief stijf steunweefsel.
Kraakbeenweefsel
Een relatief elastisch steunweefsel.
Bindweefsel
Steunweefsel dat een beschermende en verzorgende functie heeft voor alle organen.
Spierweefsel
Weefsel dat bestaat uit spiercellen.
Zenuwweefsel
Weefsel bestaande uit zenuwcellen.

Cellen nader bekeken

Intro

Planten en dieren bestaan uit cellen.
Maar er zijn duidelijke verschillen tussen dierlijke cellen en plantaardige cellen.
Over de verschillen tussen deze cellen gaat deze opdracht.

Kijk naar het volgende filmpje.
Wat denk je: is dit een dierlijke of een plantaardige cel?

In deze opdracht bekijk je dierlijke en plantaardige cellen met een microscoop.
Je leert de onderdelen van een cel kennen.
En je leert hoe cellen samen een weefsel vormen.


Veel succes!

Vooraf

Na deze opdracht kun je:

  • de verschillende celonderdelen van zowel een plantaardige als een dierlijke cel benoemen.
  • uitleggen wat de functies van deze celonderdelen zijn.


Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met het maken van:

  • biologische tekeningen van een plantaardige en een dierlijke cel.
  • de toets 'Cellen nader bekeken'.


Groepsgrootte
Je werkt de theorie in de kennisbank alleen door.
Tijdens de practica werk je samen met een klasgenoot.

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 3 lesuren nodig.

Stap 1

Bouw van een cel
Bestudeer uit de kennisbank biologie het volgende onderdeel:

KB: Bouw van een cel

 

KB: Plantaardige en dierlijke cel

 

  Teken in je werkboek een dierlijke en een plantaardige  cel. Benoem ook de verschillende onderdelen. Werk volgens de tekenregels!


Maak daarna de volgende oefening.

 

Noteer de goede antwoorden in je werkboek.

Stap 2

Je gaat samen met een klasgenoot een spel maken waarin je de volgende begrippen verwerkt:

cel - weefsel - organisme - orgaan - orgaanstelsel - bloedvatenstelsel - ademhalingsstelsel - verteringsstelsel - spierstelsel - botstelsel - zenuwstelsel - zintuigstelsel - uitscheidingsstelsel - hormoonstelsel

Aan jullie de keus hoe jullie deze begrippen verwerken. Jullie kunnen denken aan:

  • een memoryspel met op het ene kaartje het begrip en op het bijbehorende kaartje de definitie.
  • een kwartetspel waarbij je dieper ingaat op de verschillende stelsels (welke organen enzovoort).
  • een kruiswoordpuzzel

Kijk voor meer ideeën nog in de gereedschapskist hieronder.
Lees voor je begint even de punten waar je docent op let tijdens de beoordeling.

Beoordeling
Jullie docent let bij het beoordelen van het spel op het volgende:

  • alle begrippen zijn verwerkt in het spel.
  • de begrippen zijn op de juiste manier verwerkt in het spel. Daarmee wordt bedoeld dat de begrippen op de juiste manier aan hun definitie of elkaar zijn gekoppeld.
  • het spel is uitvoerbaar en getest door klasgenoten. Eventuele verbeterpunten zijn aangebracht.
  • het geheel ziet er netjes, verzorgd en overzichtelijk uit.
  • bij een spel waarvan de spelregels niet gelijk duidelijk zijn is een handleiding gemaakt. Vraag eventueel aan jullie docent of hij/zij dit noodzakelijk vindt bij jullie spel.

Klaar
Lever jullie spel in bij je docent.

Gereedschapskist

Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!

 

stap 3

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.

 Noteer de goede antwoorden in je werkboek.
Klik op Start om te beginnen.

Succes!

Begrippenlijst

Cel
Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme.

Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen, zoals zich voortplanten, zich voeden en reageren.

Protoplasma
De inhoud van een cel, bestaande uit het cytoplasma en de kern.

Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.

Celkern
Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat.

Organel
Onderdeel van een cel met een bepaalde functie.

Celmembraan
Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft.

Kernmembraan
De buitenste laag van het kernplasma.

Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten.

Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.

Plastiden
Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen.

Planten
Organismen waarvan de cellen een celkern hebben en een celwand, meestal met bladgroenkorrels. Er bestaan zowel eencellige (eencellige algen) als meercellige planten. Door bladgroenkorrels doen planten aan fotosynthese. Planten zijn producenten (ze maken voedsel).

Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten.

Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.

Microscoop

Intro

Bekijk het filmpje.
In het filmpje zwemmen diertjes rond die zo klein zijn, dat je ze met het blote oog niet kunt zien.
De diertjes zijn in een druppel water onder de microscoop gelegd en gefilmd.


In deze opdracht staat de microscoop centraal.
Je bestudeert hoe de microscoop in elkaar zit.
Je leert waar de verschillende onderdelen voor gebruikt worden.
Ook bekijk je een paar filmpjes over het werken met de microscoop.

Natuurlijk ga je ook zelf met de microscoop aan de slag.
Je bekijkt hoe een letter uit een krant er onder de microscoop uitziet.

Vooraf




Leerdoelen
Na deze opdracht kun je:

  • de namen en functies van de onderdelen van een microscoop benoemen.
  • een microscoop gebruiken.

Werkwijze
Je doet de opdracht samen met een klasgenoot.
Voor de opdracht heb je 1 lesuur nodig.

Stap 1

Leer de microscoop kennen
Met een microscoop kun je iets bekijken wat je met het blote oog niet kan zien.
Bestudeer de onderdelen van de microscoop in de Toepassing.

Toepassing: Microscoop

 

Verder oefenen? Microscoop 2

 



Maak nu de oefening en noteer daarna de goede antwoorden in je werkboek.

 

 

Oefening:Leer de microscoop kennen

Stap 2

Vergroten
Met een microscoop kun je sterk vergroten.
Het preparaat dat er onder ligt zie je soms wel 400x zo groot.

Maar hoe weet je nou hoe sterk de vergroting is?
Daarvoor is er een handige som:

  • Op het oculair (de bovenste lens), staat een getal van vergroting.
    Meestal 10x.

  • Op de objectieven (de onderste lenzen), staat ook een vergroting.
    Bijvoorbeeld 4x, 10x of 40x.

  • Als je het getal van de bovenste lens en het getal van de onderste lens vermenigvuldigd (keer elkaar doet), dan weet je hoeveel de vergroting is.

Stap 3

Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.

Laat je score zien aan je docent zodat die dat kan aftekenen.

Klik op Start om te beginnen.

Succes!

Werken met de microscoop

 

Nu tijd om te werken met de microscoop!

We gaan een krantenletter bekijken onder de microscoop maar ook plantaardige en dierlijke cellen.

Die gaan we ook tekenen, natuurlijk volgens de tekenregels van biologie.

Stap 1

Werken met de microscoop
Op internet vind je verschillende filmpjes waarin wordt uitgelegd hoe je met een microscoop moet werken. Hieronder twee van die filmpjes.

 

Vraag jezelf af of je nu de belangrijkste dingen weet om veilig met een microscoop te kunnen werken.

Stap 2

Preparaat maken
Hoe ziet een letter uit de krant er onder de microscoop uit?
Hiervoor moet je eerst een preparaat maken van een krantenletter.

Een preparaat bestaat meestal uit twee glaasjes.
Daartussen zit het voorwerp dat je wilt bekijken.

In het geval van het preparaat van een krantenletter gebruiken we één glaasje (objectglas) en plakband om de letter vast te zetten.

Je kunt zelf zo’n preparaat maken.

Preparaat maken van een stukje krantenpapier

  1. Pak een schoon en droog objectglas aan de randen beet.
  2. Leg het uitgeknipte stukje krantenpapier met de letter op het objectglas. Dit is je preparaat.
  3. Plak de letter met plakband op het objectglas.
  4. Leg het preparaat op de tafel van je microscoop en klem het tussen de preparaatklemmen.

 

Microscopie
Je gaat een krantenletter onder de microscoop bekijken.

  • Werk met z'n tweeën.
  • Zorg dat je het preparaat van de krantenletter bij de hand hebt.
  • Haal de microscoop op.
  • Leg het preparaat op de voorwerptafel.
  • Stel scherp met de grote en de kleine schroef.
  • Bekijk beide hoe de krantenletter er uit ziet.
  • Beschrijf elkaar wat je ziet.
  • Teken de letter die je ziet volgens de tekenregels

 

Teken de letter die je onder de microscoop ziet in je werkboek. Vermeld ook de vergroting.

Hoe denk je dat het komt dat je de letter in spiegelbeeld ziet?

Stap 3

Je gaat nu zelf echte preparaten maken van waterpest of rode ui.

Volg daarbij de volgende stappen:

  1. Doe eerst een druppel water op het objectglas.

  1. Leg met een pincet voorzichtig het voorwerp dat je wilt bekijken in het water op het objectglas.

  1. Pak nu een dekglaasje en een prepareernaald.

  1. Zet het dekglaasje schuin tegen de naald en laat het voorzichtig op het voorwerp zakken.
    Doe het rustig. Zo heb je weinig luchtbellen.

  1. Komt er water onder het dekglaasje uit? Houd er dan voorzichtig een vloeipapiertje tegenaan.

Stap 4

Practicum waterpest en rode ui
Je gaat twee schematische tekeningen maken van plantencellen en je benoemt de zichtbare onderdelen:

  • celwand
  • celmembraan
  • celkern
  • celplasma
  • bladgroenkorrel (chloroplast)
  • kleurstofkorrel (chromoplast)
  • vacuole.


Pak uit de materialenbak het werkblad Waterpest en rode ui.
Lees het werkblad inclusief de beoordeling een keer helemaal door.
Zoek de benodigdheden bij elkaar.
Voer het practicum uit, maak de tekeningen in je werkboek.


Klaar?
Vul zelf de beoordeling in en laat de beoordeling invullen door je docent.

Schematische tekening maken

Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.

 

Stap 5

Practicum wangslijmvlies
Je gaat nu een schematische tekening van enkele wangslijmvliescellen maken.

Ook nu benoem je de zichtbare onderdelen:

  • celmembraan
  • celkern
  • cytoplasma.


Pak uit de materialenbak het werkblad Wangslijmvliescellen.

Lees het werkblad inclusief de beoordeling een keer helemaal door.

Zoek de benodigdheden bij elkaar.

Voer het practicum uit, maak de tekening in je werkboek.


Klaar?
Vul zelf de beoordeling in en laat daarna de beoordeling invullen door je docent.

Stap 6

Dierlijke en plantaardige cellen
Je hebt plantencellen en dierencellen onder de microscoop bekeken.

Beantwoord nu de volgende vragen.

  Noteer de goede antwoorden in je werkboek.

 

Oefening:Dierlijke en plantaardige cellen

Stap 7

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.

Klik op start om te beginnen.

  Laat je score aftekenen door je docent.

Succes!

 

Eindtoets:Cellen nader bekeken

Begrippenlijst Cellen nader bekeken

TOETSEN

Kennisbanken