Beleggen, wat schuift het?
Introductie
Een accountmanager van een bank heeft met klanten regelmatig een gesprek over de financiële situatie van de klant. In dat gesprek staat dan het financieel overzicht centraal. Op dat overzicht is te zien hoeveel spaargeld de klant heeft, of de klant obligaties en/of aandelen bezit en hoeveel liquide middelen de klant heeft. Aan de hand van dat overzicht wordt besproken wat de beste verdeling van de middelen is. Om een goed advies te kunnen geven, moet de accountmanager ook iets weten over de economische ontwikkelingen: is er sprake van ontwikkelingen in de richting van een hoogconjunctuur of juist in de richting van een laagconjunctuur? En wat betekent dat voor de verdeling van de financiële middelen?
In deze examenopgave staat het gesprek van een accountmanager met een klant aan de hand van een financieel overzicht centraal.
Eindtermen
Deze opdracht behoort tot concept G: Risico en informatie I: Goede tijden, slechte tijden.
Na het maken van de opdracht kun je:
- omschrijven wat wordt bedoeld met de vermogensmarkt.
- uitleggen wat aandelen en obligaties zijn.
- omschrijven wat wordt bedoeld met risicospreiding.
- de invloed van de conjunctuur op de aandelenkoersen voorspellen.
Kernbegrippen:
- aandelen
- obligaties
- conjunctuur.
Activiteiten
Beleggen, wat schuift het?
|
Oriëntatie
|
Inhoud
|
Kennisbank
|
|
Vermogensmarkt + toets
|
|
|
Structuur en conjunctuur + toets
|
Examen
|
Inhoud
|
Vragen
|
|
Wat hebben aandelenkoersen en de ontwikkeling van de conjunctuur met elkaar te maken?
|
Correctiemodel
|
|
Hoeveel punten zijn je antwoorden waard?
|
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 uur nodig.
- 1,5 uur voor het bestuderen/herhalen van de onderwerpen in de Kennisbank en het maken van toetsen.
- 0,5 uur voor het maken en nakijken van de examenvragen.
Oriëntatie
Kennisbank: Vermogensmarkt
Bestudeer het volgende onderwerp uit de Kennisbank.
Kennisbank: Structuur en conjunctuur
Bestudeer het volgende onderwerp uit de Kennisbank.
Toets: Structuur en conjunctuur
Examenvragen
Beleggen, wat schuift het?
Een accountmanager van een bank heeft met iedere klant minimaal één keer per jaar een gesprek. In januari 2013 voert hij met een rentenierende klant een gesprek over het afgelopen beleggingsjaar 2012. Daarbij wordt tevens gesproken over het nieuwe beleggingsjaar 2013. De klant is te beschouwen als een gemiddelde belegger.
De klant, die alleen via deze bank belegt, krijgt van zijn accountmanager een financieel overzicht over 2012 (zie tabel 1).
tabel 1 financieel overzicht over 2012 voor de klant
beginsaldo 1-1-2012
|
opnames / stortingen
|
koersontwikkeling
|
rente / dividend
|
eindsaldo 31-12-2012
|
spaarrekening € 87.000
|
geen opnames of stortingen
|
|
ontvangen spaarrente € 1.500
|
spaarrekening na bijschrijving rente € 88.500
|
obligatiebezit € 36.000
|
geen mutaties door aan- of verkopen op de effectenbeurs
|
koersdaling € 6.000
|
ontvangen rente op obligaties € 1.200
|
obligatiebezit € 30.000
|
aandelenbezit € 79.000
|
geen mutaties door aan- of verkopen op de effectenbeurs
|
koersdaling € 9.000
|
ontvangen dividend € 1.500
|
aandelenbezit € 70.000
|
liquide middelen (rekening courant) € 15.000
|
saldo van privé- opnames en privé-stortingen € 10.100
|
|
|
liquide middelen 15.000 – 10.100 + 1.200 + 1.500 = € 7.600
|
In het gesprek geeft de accountmanager de klant de volgende toelichting:
“De aandelenmarkt en de conjunctuur beïnvloeden elkaar wederzijds. In 2012 waren de veranderingen van de aandelenkoersen het gevolg van de ontwikkelingen in de conjunctuur in 2011-2012 en dat heeft u ook gemerkt.”
1
Geef aan of volgens de accountmanager in 2011-2012 sprake was van ontwikkelingen in de richting van een hoogconjunctuur of juist in de richting van een laagconjunctuur. Verklaar je keuze.
De accountmanager stelt verder:
“In de meeste gevallen zijn de aandelenkoersen echter ook een indicator die voorloopt op de ontwikkelingen in de conjunctuur.”
2
Geef een verklaring waarom aandelenkoersen in het algemeen vaak voorlopen op de ontwikkelingen in de conjunctuur.
De accountmanager vervolgt met de stelling: “Achteraf gezien had u in 2012 beter gedeeltelijk kunnen beleggen in binnenlandse staatsobligaties met een rente van 2% in plaats van in binnenlandse bedrijfsobligaties.”
De klant is het met deze stelling slechts gedeeltelijk eens.
3
Geef vanuit het standpunt van de klant een argumentatie tegen en een argument voor deze stelling van de accountmanager.
Later in het gesprek geeft de accountmanager voorspellingen voor 2013 over de beleggingsportefeuille van de klant (zie tabel 2). De grafiek op de volgende pagina geeft voor een gemiddelde belegger het verband weer tussen het koersrendement over 2013 en de te verwachten verandering van zijn consumptie in hetzelfde jaar.
tabel 2 drie scenario’s van gemiddelde koersontwikkelingen van een gelijkblijvende portefeuille van aandelen en obligaties van de klant in 2013
bezit
|
kans op een gemiddelde koersdaling van 10%
|
kans op een gemiddelde koers-ontwikkeling van 0%
|
kans op een gemiddelde koersstijging van 20%
|
in obligaties
|
25%
|
65%
|
10%
|
in aandelen
|
50%
|
10%
|
40%
|
De accountmanager beweert naar aanleiding van de grafiek:
“Koersverliezen zullen voor een gemiddelde belegger als u een sterker effect op de consumptie hebben dan koerswinsten.”
4
Is de bewering van de accountmanager juist of onjuist? Geef met behulp van de grafiek een verklaring.
De klant raakt nieuwsgierig wat in 2013 het verwachte koersrendement zal zijn op de beleggingsportefeuille die hij heeft gekozen. De accountmanager rekent hem dit voor, met gebruikmaking van de effectenverdeling op 31 december 2012 en gegevens uit tabel 2.
5
Bereken dit verwachte koersrendement.
Correctiemodel
1
In de richting van een laagconjunctuur
In 2011-2012 viel de groei van het bruto binnenlands product tegen / bleef de groei van de bestedingen onder de trendgroei, waardoor de winst van (beursgenoteerde) bedrijven tegenviel, hetgeen in 2012 een daling van de aandelenkoersen veroorzaakte (ook in de beleggingsportfolio van de rentenier).
2
Voorbeelden van juiste verklaringen zijn:
-
(Beursgenoteerde) bedrijven kijken vooruit, dus als ze verwachten dat de bestedingen in volgende jaren verbeteren, zullen ze nu meer gaan investeren, waardoor beleggers gaan geloven dat koerswinsten mogelijk zijn door nu al aandelen te kopen. (Dit kan leiden tot koersstijging.)
-
Het consumentenvertrouwen is onder andere gebaseerd op ontwikkeling van de huidige aandelenkoersen. Als de aandelenkoersen stijgen, voelen mensen zich rijker / verbetert het consumentenvertrouwen en gaan mensen op een gegeven moment meer (aan luxegoederen) besteden, waardoor de groei van het bbp later meevalt.
3
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
argument tegen de stelling:
De rentenier wil ook in 2012 zo hoog mogelijke periodieke opbrengsten. De renteopbrengst per staatsobligatie is 2% en dat is minder dan de (gemiddelde) renteopbrengst op de bedrijfsobligaties (te weten (1200/36000) x 100% = 3,33%).
argument voor de stelling:
Staatsobligaties zijn ten opzichte van bedrijfsobligaties een beduidend minder risicovolle belegging (want de staat wordt geacht niet failliet te kunnen gaan), dus zouden de koersen van staatsobligaties zich gunstiger ontwikkelen dan die van bedrijfsobligaties (in een periode van laagconjunctuur).
4
Juist
1% koerswinst per belegde euro heeft in 2013 naar verwachting 1% extra consumptie tot gevolg, maar 1% koersverlies per belegde euro heeft naar verwachting 2% consumptiedaling tot gevolg.
5
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
- Het verwachte koersrendement op obligaties is:
(0,25 × −10%) + (0,1 × 20%) = −0,5%.
Het verwachte koersrendement op aandelen is:
(0,5 × −10%) + (0,4 × 20%) = 3%
- Het gewicht van de aandelen en obligaties binnen de in 2013 ongewijzigde portefeuille van de klant is 70% respectievelijk 30% (zie eindsaldo 2012).
Het gewogen gemiddelde van het koersrendement van de portefeuille van aandelen en obligaties over 2013 is (0,3 × −0,5%) + (0,7 × 3%) = 1,95%