Economie v456
Stercollecties
Deze informatie hoort bij de stercollecties economie die in opdracht van VO-content door StudioVO zijn ontwikkeld.
Een Stercollectie is leermateriaal dat voldoet aan de volgende kenmerken:
- kerndoelen of eindtermen dekkend.
- gebaseerd op de door de SLO ontwikkelde leerdoelspecificaties voor het vak economie.
- onderdeel van een leerlijn.
- voor een vak, een afdeling, een leerjaar.
- leerboek en werkboekvervangend.
- digitaal met onderdelen op papier.
- beschikbaar via VO-content.nl en Wikiwijs.
- wordt onderhouden en geactualiseerd op basis van het kwaliteitszorgsysteem van de Stercollecties.
Voor economie worden de volgende Stercollecties ontwikkeld:
- economie leerjaar 3 vmbo b
- economie leerjaar 4 vmbo b
- economie leerjaar 2 vmbo kgt
- economie leerjaar 3 vmbo kgt
- economie leerjaar 4 vmbo kgt
- economie leerjaar 2 hv
- economie leerjaar 3 hv
- economie leerjaar 4 + 5 h
- economie leerjaar 4 + 5 + 6 v
Docentenmateriaal
Als jouw school deelneemt aan Stichting VO-content krijg je ook exclusief toegang tot het docentenmateriaal dat bij de Stercollecties hoort.
Check hier of jouw school al deelneemt aan VO-content. Als dit het geval is, kun je direct binnen ‘Mijn VO-content’ het docentenmateriaal eenvoudig filteren op vak, niveau en leerjaar waarna je precies ziet welke materialen er beschikbaar zijn. Denk aan:
- Toetsen en antwoordmodellen
- Werkbladen
- Werkplannen
- Samenvattingen
- Woordenlijsten
- Stercollectie handleidingen
- Extra oefenmaterialen
Contact
Heb je een inhoudelijke of technische vraag over de Stercollecties? Neem gerust contact op met onze helpdesk of telefoonnummer: 085-0443100 (tot 12 uur).
Deelnemer worden aan Stichting VO-content?
Wanneer jouw school (vanaf dit schooljaar) deelneemt aan VO-content* krijgen jij en collega’s exclusief toegang tot een basispakket met het docentenmateriaal én allerlei programma’s die onderwijs op maat mogelijk maken. Daarnaast kun je er ook voor kiezen om het basispakket aan te vullen met drie extra keuzeprogramma’s. Door deel te nemen draagt je school bovendien bij aan de doorontwikkeling van open leermateriaal (Stercollecties). Een mooie maatschappelijke doelstelling!
Basispakket:
|
Docentenmateriaal
Extra materialen zoals handleidingen, toetsen, extra oefenmateriaal behorende bij de Stercollecties.
|
|
SterMonitor
Digitale leeromgeving waarin de Stercollecties getoond worden met daarin ook de voortgang van de leerlingen.
|
|
Oefenprogramma Engels
Een adaptief oefenprogramma voor Engelse lees-, kijk-, en luistervaardigheid.
|
|
Extra Programma Nederlands
Naslagwerk Nederlands met theorie en oefeningen.
|
|
Rekensite
Een adaptief oefenprogramma voor rekenvaardigheid van niveau 1F t/m 3F.
|
Keuzeprogramma's:
|
ExamenKracht
Oefenprogramma waarin leerlingen online examens oefenen en feedback krijgen.
|
|
Kracht in Controle (KIC)
Lesprogramma sociaal-emotionele ontwikkeling waarmee je inzicht krijgt in de groepsdynamiek en de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen bevorderd.
|
|
Portfolio-site
Een digitale tool waarin leerlingen de ontwikkeling van hun competenties bijhouden.
|
Wil je meer weten over deelname aan VO-content? Op onze site staat meer informatie maar we vertellen er graag meer over. Neem contact met ons op via 030-232 48 22 of mail ons!
* Is jouw school al langer deelnemer aan VO-content en nog niet overgestapt naar het actuele deelnamemodel? Dan kan het zijn dat jullie school geen toegang heeft tot onze nieuwe programma’s SterMonitor en Extra Programma Nederlands. Wil je dit aanpassen? Neem dan contact met ons op.
Opdrachten
Stercollecties voor de 2e fase VWO
De leerstof voor het vak economie bestuderen de leerlingen door opdrachten te maken.
Er zijn drie soorten opdrachten:
|
1 Kennisbankopdrachten
In een Kennisbankopdracht bestuderen de leerlingen een Kennisbankitem. Beantwoorden bij dat item een aantal (toepassings)vragen en checken door een toetsje te maken of ze de theorie begrijpen.
|
|
2 Onderzoeksopdrachten
In de onderzoeksopdrachten gaan de leerlingen in een context op zoek naar het antwoord op een onderzoeksvraag. Voor ze met de onderzoeksvraag aan de slag gaan, kijken ze of de benodigde theorie beheersen door de relevante Kennisbankitems te bestuderen.
|
|
3 Eindexamenopdrachten
In een eindexamenopdracht gaan de leerlingen aan de slag met vragen uit een eindexamen economie. Maar voor ze de examenvragen gaan maken, bestuderen ze eerst de relevante items uit de Kennisbank. Om te kijken of ze de benodigde theorie beheersen maken ze de toets die hoort bij het Kennisbankitem.
|
Schaarste
Introductie + opdrachten
Checklist
De leerling kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het maken van keuzes.
Bekijk de video
Opdrachten
Leerdoelen
Een kandidaat kan in contexten:
-
de spanning verklaren die bestaat tussen behoeften en beperkte middelen en beoordelen in hoeverre keuzes gebaseerd zijn op een bepaalde mate van hiërarchie;
-
de samenhang ontdekken in het gegeven dat binnen gezinnen, ondernemingen en de overheid overeenkomsten en verschillen bestaan in de afwegingen die worden gemaakt op basis van alternatieve aanwendbaarheid;
-
de opofferingskosten bepalen die behoren bij keuzes die gezinnen en bedrijven maken;
-
onderzoeken of jongeren meer budgettaire problemen hebben dan ouderen.
Ruil
Introductie + opdrachten
Checklist
Bekijk de video.
Opdrachten
Leerdoelen
Ruil
Een kandidaat kan in contexten:
-
het onderscheid tussen productie en consumptie verklaren en de functie van ruil hierin beschrijven;
-
motieven van winststreven en behoeftebevrediging verklaren;
-
de stelling bekritiseren dat bij ruil mannen meer waarde hechten aan statusgoederen dan vrouwen
-
comparatieve en absolute kostenvoordelen onderscheiden en aantonen dat deze niet alleen een rol spelen bij internationale ruil maar ook binnen het gezin;
-
aantonen dat bij ruil wederzijds voordeel ontstaat;
-
met voorbeelden uitleggen op welke wijze specialisatie en arbeidsdeling de arbeidsproductiviteit toe kan nemen;
-
met behulp van transactiekosten verklaren waarom bedrijven bestaan of waarom bedrijven zich splitsen;
-
de samenhang ontdekken tussen eigendomsrechten en transactiekosten.
Geld als smeermiddel van ruil
Een kandidaat kan in contexten:
-
voorbeelden geven van geld als ruil-, reken- en oppotmiddel;
-
verklaren waarom transactiekosten niet alleen in geld kunnen worden uitgedrukt en waarom transactiekosten bij ruil door de introductie van geld gedeeltelijk verdwijnen;
-
randvoorwaarden beschrijven van het functioneren van een geldsysteem (zoals fiducie en technische vereisten);
-
chartaal geld van giraal geld onderscheiden;
-
met voorbeelden uitleggen op welke wijze een commerciële bank door geldschepping zijn liquiditeitspositie kan veranderen en dit rekenkundig onderbouwen;
-
intrinsieke en extrinsieke waarde van geld onderscheiden en deze begrippen in relatie brengen met de Wet van Gresham.
Markt
Introductie en opdrachten
De kandidaat kan in contexten analyseren dat keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek.
Bekijk de video
Opdrachten
Leerdoelen
D1: Vraag en Aanbod
De kandidaat kan analyseren welke factoren invloed hebben op de gevraagde en aangeboden hoeveelheid. De kandidaat kan opbrengst, kosten en winst van aanbieders met elkaar in verband brengen. De kandidaat kan analyseren op welke wijze door vraag en aanbod een marktprijs tot stand komt en dat verandering van vraag en/of aanbod invloed heeft op de prijs en de afzet.
Vraag en Aanbod
-
Betalingsbereidheid als de maximale prijs die een vrager bereid is te betalen voor één eenheid van een goed.
-
De individuele vraaglijn die het verband weergeeft tussen de gevraagde hoeveelheid van één vrager bij uiteenlopende prijzen.
-
Het verband tussen de individuele vraaglijn en de collectieve vraaglijn.
-
Het verband tussen de betalingsbereidheid van alle vragers en het verloop van de collectieve vraaglijn.
-
Verschuiving van de collectieve vraaglijn als gevolg van verandering van het inkomen, de behoeften, prijzen van andere goederen en het aantal vragers.
-
Prijselasticiteit (alleen segmentelasticiteit) als een maat voor de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een relatieve prijsverandering.
-
Het onderscheid tussen een prijselastische en een prijsinelastische vraag.
-
Inkomenselasticiteit (alleen segmentelasticiteit) als een maat voor de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een relatieve inkomensverandering.
-
Het onderscheid tussen inferieure, normale en luxe goederen, in relatie met de waarde van de inkomenselasticiteit.
-
Substitueerbaarheid en complementariteit van goederen, in relatie tot de vraag naar een (ander) goed; kruiselingse elasticiteit.
-
De individuele aanbodlijn die het verband weergeeft tussen de aangeboden hoeveelheid van één aanbieder bij uiteenlopende prijzen.
-
Het verband tussen de individuele aanbodlijn en de collectieve aanbodlijn.
-
De verschuiving van de collectieve aanbodlijn als gevolg van een verandering van de prijzen van productiefactoren, technische ontwikkeling en aantal aanbieders. 1
-
De verschuiving van de collectieve aanbodlijn als gevolg van heffingen of subsidies.
-
De samenhang tussen prijs, afzet en totale opbrengst (omzet).
-
De betekenis van de prijselasticiteit van de vraag voor de verandering van de totale opbrengst (omzet) bij prijsveranderingen.
-
De onderverdeling van totale kosten in vaste kosten en variabele kosten.
-
Het onderscheid en de samenhang tussen totale, gemiddelde en marginale kosten.
-
Het verband tussen de individuele aanbodlijn en het verloop van de marginale kosten(lijn) bij hoeveelheidsaanpassing.
-
De invloed van het verloop van opbrengst en kosten voor de omvang van de winst, zowel gemiddeld als totaal.
-
De bepaling van de break-even-afzet bij een gelijkheid van totale kosten en totale opbrengsten.
-
De invloed van marginale opbrengsten en marginale kosten op de marginale winst en de totale winst.
-
De betekenis van de markt als coördinatiemechanisme van vraag en aanbod.
-
Marktevenwicht als zijnde de gelijkheid van de gevraagde en aangeboden hoeveelheid bij de evenwichtsprijs.
-
De invloed van veranderingen in vraag en aanbod op de evenwichtsprijs, de evenwichtshoeveelheid en de totale opbrengst(omzet).
D2: Marktstructuur
De kandidaat kan analyseren welke invloed de kenmerken van de markt, zoals aantal marktpartijen, heterogeniteit van de goederen en toetredingsmogelijkheden, hebben op de marktmacht van de aanbieder en daardoor op het marktresultaat.
De marktvormen
-
Het onderscheid tussen de marktvormen op basis van het aantal marktpartijen, heterogeniteit van de goederen en toetredingsmogelijkheden:
I Volledige mededinging/ volkomen concurrentie: veel aanbieders, een homogeen goed en vrije toetreding.
Marktvormen waarbij sprake is van onvolkomen concurrentie kennen beperkte toetredingsmogelijkheden:
II Monopolistische concurrentie: veel aanbieders en heterogene goederen.
III Oligopolie: weinig aanbieders en een homogeen goed of heterogene goederen.
IV Monopolie: één aanbieder en een homogeen goed.
-
Het bepalen van de prijs en afzet die bij volkomen concurrentie, monopolistische concurrentie of monopolie maximale totale winst opleveren.
-
De mogelijkheden voor en gevolgen van prijsdiscriminatie voor evenwichtsprijzen, afzet en winst bij monopolie.
D3: Welvaart en economische politiek
De kandidaat kan analyseren op welke wijze de uitkomsten op de markt worden beïnvloed door marktmacht of vormen van overheidsbemoeienis. Daarbij analyseert de kandidaat ook de mate waarin het marktresultaat Pareto-efficiënt is. Daarnaast kan de kandidaat analyseren hoe marktmacht of overheidsbemoeienis het verband tussen omvang en verdeling van het surplus, het verloren surplus (deadweight loss) en de welvaart beïnvloeden.
Surplus als maatstaf voor Pareto- efficiency
-
Consumentensurplus als het verschil tussen de marktprijs en de betalingsbereidheid van vragers die bereid zijn meer te betalen dan die marktprijs.
-
Producentensurplus als het verschil tussen de marktprijs en de prijs waartegen alle producenten bereid zijn aan te bieden.
-
Het totale surplus als de optelsom van het consumentensurplus en het producentensurplus.
-
De omvang van het totale surplus als maat voor het marktresultaat.
-
Pareto-efficiency als de optimale verdeling van consumenten- en producentensurplus.
-
De omvang van het totale surplus als een indicator van maatschappelijke welvaart.
-
De invloed van marktmacht op de omvang van het totale surplus en het verloren surplus/Harberger-driehoek (deadweight loss).
-
De invloed van marktmacht op de verdeling van het totale surplus tussen aanbieders en vragers.
-
De manier waarop een monopolist via prijsdiscriminatie een deel van het consumentensurplus kan afromen.
-
De invloed van overheidsingrijpen via heffingen of subsidies op het marktresultaat en daardoor op de omvang en de verdeling van het totale surplus.
-
De invloed van prijsregulering door middel van minimumprijzen of maximumprijzen op het marktresultaat en daardoor op de omvang en verdeling van het totale surplus.
-
Effecten van octrooien/patenten op marktgedrag en marktresultaat.
Ruilen over tijd
Introductie en opdrachten
De kandidaat kan, binnen de contexten van gezinshuishoudingen 2 , bedrijfshuishoudingen en overheidshuishoudingen, analyseren dat ruil niet alleen op één moment in de tijd plaatsvindt, maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil coördineert is de rente.
Bekijk de video
Leerdoelen
E1: Intertemporele ruil
De kandidaat kan in economische contexten met verschillende belanghebbenden een situatie van intertemporele ruil analyseren met daarbij de risico’s die met deze ruil samenhangen.
-
De intertemporele ruil waarbij niet in de tijd samenvallende rendementen vergeleken worden: afweging tussen individuele prijs van tijd en marktprijs van tijd.
-
Lenen en sparen door deelnemers aan intertemporele ruil als schuiven met koopkracht in de tijd.
-
De keuze om al dan niet vermogen te vragen of aan te bieden met daarbij argumenten als tijdsvoorkeur en risico-aversie.
-
Rente als de prijs voor sparen en lenen die op de vermogensmarkt tot stand komt.
-
De invloed van risico’s als inflatie, (dreiging van) wanbetaling en informatieasymmetrie en het risico omtrent inflatie op het gedrag van aanbieders en/of vragers van vermogen en daarmee op de rente.
-
Het onderscheid en de samenhang tussen nominale grootheden en reële grootheden.
-
Het belang van investeringen bij de vorming van publiek kapitaal zoals infrastructuur, of privaat kapitaal zoals menselijk kapitaal of kapitaalgoederen van bedrijven.
-
Het verschil tussen voorraad- en stroomgrootheden en hun onderlinge verband.
-
Intertemporele ruil door de overheid vergelijken met een dergelijke ruil in de private sector gelet op de staatsschuld en de bijzondere positie van het overheidstekort als uitgestelde belastingheffing.
-
Belastingspreiding in de tijd als methode om welvaartsverliezen als gevolg van belastingheffing te spreiden in de tijd.
E2: Registratie intertemporele ruil
De kandidaat kan in economische contexten de registratie van de gevolgen van intertemporele ruil binnen gezinshuishoudingen, bedrijfshuishoudingen of overheid analyseren.
-
De levensloop binnen gezinshuishoudingen en de rol van de overheid met daarbij:
– welvaartsvaste- of waardevaste pensioenen
– het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel als het gaat om de financiering van het pensioen
– intergenerationele ruil
-
De elementaire balans en resultatenrekening van bedrijfshuishoudingen met daarbij:
– activa, eigen en vreemd vermogen als onderdelen van de elementaire balans (voorraadgrootheden)
– kosten, opbrengsten en resultaat als onderdelen van de elementaire resultatenrekening (stroomgrootheden)
– afschrijvingen als waardeverlies van investeringen in vaste activa
-
De vermogenspositie van de overheid met daarbij:
– de staatsschuld
– het financieringstekort
2 Omwille van de eenduidigheid worden consumptiehuishoudingen respectievelijk productiehuishoudingen in de specifieke eindtermen aangeduid met de benamingen ‘gezinshoudingen’ respectievelijk ‘bedrijfshuishoudingen’. (Het hedendaags gezin kan samengesteld zijn uit vader, moeder en kinderen, maar een andere samenstelling is ook mogelijk).
Samenwerken en onderhandelen
Introductie en opdrachten
De kandidaat kan in contexten analyseren dat, wanneer belangen van individuele actoren conflicteren, samenwerken en onderhandelen meer oplevert voor (markt)partijen dan vertrouwen op individuele acties. Centralisatie, waarbij (collectieve) dwang het middel is om acties tot stand te brengen, kan een alternatief coördinatiemechanisme zijn voor keuzes.
Bekijk de video.
Leerdoelen
F1: Speltheorie
De kandidaat kan in de context herkennen en toepassen:
-
Het belang van voldoende en van gelijke informatie voor de spelers.
-
De weergave van het spel in een pay-off matrix of een spelboom (beslisboom).
-
Het onderscheid tussen een simultaan en een sequentieel spel.
-
Het optreden van een Nash-evenwicht.
-
Het optreden van een gevangenendilemma waarin sprake is van een dominante strategie voor de spelers met daarbij het suboptimale Nash evenwicht.
-
Een spelsituatie waarbij niet altijd een dominante strategie aanwezig is.
-
Zelfbinding als alternatief voor de eigen dominante strategie indien deze een lagere pay-off oplevert en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.
-
De invloed van sociale normen op de pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.
-
Het effect van de reputatie die de spelers in het verleden hebben opgebouwd op de pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.
-
Het effect van de reputatie die de spelers gedurende het spel opbouwen op de toekomstige pay-offs in de matrix en het effect hiervan op de keuze die één of meerdere spelers gedurende het verdere verloop van het spel maken.
-
De invloed van zelfbinding op de geloofwaardigheid van een dreiging, bijvoorbeeld de dreiging van een prijzenoorlog bij toetreding.
F2: Suboptimale situaties
De kandidaat kan in een economische context het optreden van bijzondere situaties analyseren.
-
Het optreden van een berovingsprobleem indien er sprake is van verzonken kosten: kosten die al gemaakt zijn en niet kunnen worden teruggedraaid vanwege het specifieke karakter van de investering.
-
Het optreden van een tegenstelling tussen individueel en collectief belang bij collectieve goederen.
-
Het optreden van meeliftersgedrag indien er sprake is van een dominante strategie van niet bijdragen aan een collectief goed.
-
Het optreden van positieve of negatieve externe effecten.
Risico en informatie
Introductie en opdrachten
De kandidaat kan in contexten analyseren dat gezinnen en bedrijven bij het maken van keuzes informatie verzamelen ten einde onzekerheid te verkleinen. Aangezien de informatie vaak een beperkt karakter zal hebben moeten transactiepartijen een inschatting maken van mogelijke gebeurtenissen (risico) en de mate waarin transactiepartners gebeurtenissen beïnvloeden of informatie achterhouden die relevant is voor het tot stand brengen van een transactie (asymmetrische informatie).
Bekijk de video's.
Leerdoelen
G1: Risico
De kandidaat kan in een economische context risico’s herkennen en toepassen.
G2: Asymmetrische informatie
De kandidaat kan in een economische context het verschijnsel onvolledige en/of asymmetrische informatie herkennen en toepassen.
G3: Asymmetrische informatie in bedrijf
De kandidaat kan in een economische context van bedrijfsuitoefening onvolledige en/of asymmetrische informatie herkennen en toepassen.
-
De keuze die een ondernemer maakt bij het verkrijgen van eigen en/of vreemd vermogen en de functie van onderpand bij het verkrijgen van krediet.
-
Principaal-agentrelaties, het risico op averechtse selectie en moral hazard 3 .
Te denken valt aan:
* opdrachtgever – opdrachtnemer
* vermogensverschaffer(eigendom) – ondernemer(leiding)
* kredietgever – kredietnemer
-
Het hanteren van contracten in een principaal-agentrelatie en het inzetten van prikkels.
-
De rol van toezichthouders op financiële en op andere markten.
G4: Risico verzekeren
De kandidaat kan in een economische context herkennen en toepassen dat er bij het verzekeren van een risico sprake is van onvolledige en/of asymmetrische informatie.
-
De betekenis van risicoaversie met betrekking tot het afsluiten van een verzekering.
-
De afweging tussen kosten en risico bij verzekeren door beide transactiepartijen.
-
Het effect dat (verplichte)solidariteit kan hebben op risicomanagement van verzekerden.
-
Averechtse selectie en middelen om dit te beperken: het verplicht voorschrijven van een verzekering; het instellen van een collectieve verzekering.
-
Moral hazard3 en middelen om dit te beperken: bijvoorbeeld eigen risico, bonus-malussysteem.
G5: Beleggen
De kandidaat kan in een economische context herkennen en toepassen dat er bij beleggen sprake is van onvolledige en/of asymmetrische informatie.
3 Moral hazard wordt in deze syllabus cursief genoteerd, omdat het hier om een Engelse term gaat. In het Nederlands komen de volgende termen voor: moreel risico, moreel gevaar en moreel wangedrag. Ook wel: risico op moreel wangedrag.
Welvaart en groei
Introductie en opdrachten
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.
Bekijk de video.
Leerdoelen
H1: Algemeen evenwicht
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
-
Dat ontwikkelingen op een bepaalde markt gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten op een andere markt;
-
De reële en monetaire kringloop waarbij de volgende sectoren worden onderscheiden: gezinnen, ondernemingen, overheid, buitenland en financiële instellingen.
H2: Het meten en verdelen van de welvaart
De kandidaat kan in contexten herkennen, beschrijven en analyseren:
-
De relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
– bruto toegevoegde waarde
– netto toegevoegde waarde
– afschrijvingen
-
De vorming van het BBP (Bruto Binnenlands Product) en NBP (Netto Binnenlands Product) waarbij de volgende methoden kunnen worden onderscheiden:
– de objectieve methode,
– de bestedingsmethode
– subjectieve methode
-
De relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto)
-
De omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf, rekening houdend met;
– nominaal en reëel
– eng versus ruim welvaartsbegrip
– welvaartsbegrip per capita
– de rol en omvang van de informele sector
– Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten)
-
Het systeem van de Nationale Rekeningen (inclusief de Staat van Middelen en Bestedingen), met in achtneming van de volgende sectoren:
– gezinnen
– ondernemingen
– overheid
– buitenland
– financiële instellingen
-
De betalingsbalans (boekhoudkundig) als overzicht van de handel en betalingen tussen landen;
– lopende rekening (inclusief saldi)
– kapitaalrekening (inclusief saldi)
-
De relatie tussen het nationale spaarsaldo en het saldo op de lopende rekening.
-
De relatie tussen de wisselkoers en de betalingsbalans en de wijze waarop een wisselkoers tot stand komt.
-
De Lorenzcurve als weergave van de verdeling van het primaire inkomen en het secundaire inkomen;
– Gini coefficient
– percentage, percentielen, kwintielen
– nivelleren en denivelleren
-
De categoriale inkomensverdeling, als de verdeling van het BBP over de verschillende inkomenscategorieën pacht, loon, rente/huur en winst, zijnde de beloningen voor de inzet van productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal, ondernemerschap) in het productieproces.
-
De arbeidsinkomensquote (=AIQ) als het deel (of het percentage) van het nationaal inkomen dat dient als beloning voor de verschaffing van de productiefactor arbeid.
-
Belastingstelsels als afspiegeling van de opvattingen over de gewenste mate van inkomens(on)gelijkheid tussen individuen en groepen;
– marginaal belastingtarief
– gemiddeld belastingtarief
– heffingskortingen (zoals de algemene korting en de arbeidskorting)
-
Verschillende tariefstructuren binnen belastingstelsels zoals
– boxenstelsel
– progressief tarief
– proportioneel tarief (vlaktaks)
– degressief tarief
H3: Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
-
Structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren arbeid , natuur, kapitaal, ondernemerschap en de relatie tussen de zowel de kwantitatieve als kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren (aanbodfactoren),
-
Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit bepalen, zoals:
– scholing
– know-how / ervaring
– gezondheid
– specialisatie
-
Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor arbeid bepalen, zoals:
– arbeidstijd en deeltijdwerk
– personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren
– arbeidsparticipatie
– vergrijzing
– wig
– (potentiële) beroepsbevolking
– leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd
– loonkosten per eenheid product
-
Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor kapitaal en/of productiviteit bepalen, zoals:
– onderzoek en ontwikkeling
– internationalisering
– creatieve destructie en (duurzame) innovatie
-
Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals;
– investeringen (uitbreiding- en/of vervangingsinvesteringen)
– investeringsklimaat
– stimuleringsmaatregelen
-
De economische motieven voor het al dan niet aangaan van internationale samenwerkingsvormen in relatie tot welvaart en economische groei;
– vrijhandel
– protectie (zoals invoerrechten, contingentering, dumping, infant industry)
Goede tijden, slechte tijden
Introductie en opdrachten
De kandidaat kan in contexten analyseren waarom er sprake is van korte termijn schommelingen in economische activiteiten en welke mogelijkheden en grenzen er zijn voor conjunctuurbeleid. Conjunctuurschommelingen laten zich niet gemakkelijk beïnvloeden door toedoen van rigiditeiten.
Bekijk de video
Leerdoelen
I.1 Beschrijving van de conjunctuur
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
-
Geaggregeerde vraag als de relatie tussen de gevraagde hoeveelheid productie en nationaal prijsniveau op alle markten samen (op de korte en lange termijn);
– consumptieve bestedingen
– investeringen
– overheidsbestedingen
– netto vraag uit het buitenland
-
Het geaggregeerde aanbod als de relatie tussen de aangeboden hoeveelheid productie en nationaal prijsniveau op alle markten samen (op de korte en lange termijn)
-
Evenwicht op de korte termijn en de lange termijn als de gelijkheid tussen geaggregeerde vraag en aanbod.
-
Het onderscheid tussen korte en lange termijn aanbod – en vraagveranderingen op nationaal niveau.
– prijsrigiditeit
– loonstarheid
– productiecapaciteit
-
De verkeersvergelijking van Fisher (MV = PT), waarbij M als de maatschappelijke geldhoeveelheid, V de omloopsnelheid van het geld, P het prijsniveau en T het aantal transacties.
I.2 Conjuncturele verschijnselen
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
-
Veranderingen van het evenwicht op de korte termijn en de lange termijn in relatie tot hoogconjunctuur, laagconjunctuur en trendmatige ontwikkelingen
– Consumenten- en producentenvertrouwen
– Werkloosheid en vacatures
– Aantal uitzenduren
– conjunctuurklok
-
Het effect van automatische stabilisatoren ten tijde van hoogconjunctuur en laagconjunctuur
– sociale uitkeringen
– belastingen
-
Phillipscurve en de korte-termijn afruil tussen inflatie en werkloosheid in relatie tot hoogconjunctuur en laagconjunctuur *
-
De mogelijkheden en beperkingen van het gebruik en toepassing van de Phillipscurve *
-
De invloed van de verandering van prijzen, inflatie, deflatie en stagflatie op de koopkracht van mensen.
-
De relatie tussen het prijsindexcijfer, koopkracht en inflatie/deflatie.
-
De relatie tussen nominale en reële grootheden
– economische groei
– uitkeringen (welvaartsvast en waardevast)
– geldillusie
I.3 Beleid en overheid
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
-
Het onderscheid tussen anticyclisch- en procyclisch conjunctuurbeleid.
-
Fiscaal beleid als het beïnvloeden van de conjunctuur middels de
– belastingen
– overheidsuitgaven
– inverdieneffecten
– uitverdieneffecten
-
De betekenis van de Non Accelerating Inflation Rate of Unemployment (NAIRU) voor het fiscaal beleid. *
I.4 Beleid en de Centrale Bank
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
-
Monetair beleid als het beïnvloeden van de conjunctuur middels;
– rentebeleid
– wisselkoersbeleid
– geldhoeveelheidsbeleid
-
De beperkingen die gesteld kunnen worden aan de effectiviteit van monetair beleid zoals de liquiditeitsval en de zero lower bound.
-
De Centrale Bank als
– toezichthouder op de infrastructuur van financiële markten en betalingsinstrumenten
– beheerder van eigen externe reserves
– uitgever van bankbiljetten
– toezichthouder op aanbieders van risicomijdende en risicozoekende beleggingen
-
De betekenis van de Non Accelerating Inflation Rate of Unemployment (NAIRU) voor het monetair beleid. *
* vanaf 2019 vervallen.
Kennisbank en begrippenlijst
Kennisbank
Kennisbank Economie tweede fase
Over de belangrijkste onderwerpen vind je in de Kennisbank uitleg.
De leerstof is onderverdeeld in acht concepten:
- Schaarste
- Ruil
- Markt
- Ruilen over tijd
- Samenwerken
- Risico en informatie
- Welvaart en groei
- Goede en slechte tijden
Ga naar de: Kennisbank economie
Begrippenlijst
Examentraining
Markt
Examenvragen - vwo
Op deze pagina vind je een of meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.
VWO 2017-2
VWO 2018-TV1
VWO 2018-TV2
VWO 2019-TV1
VWO 2019-TV2
VWO 2021-TV2
Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.
Ruilen over tijd
Examenvragen - vwo
Op deze pagina vind je een of meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.
VWO 2018-TV1
VWO 2019-TV1
VWO 2021-TV1
VWO 2021-TV3
Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.
Samenwerken en onderhandelen
Examenvragen - vwo
Op deze pagina vind je een of meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.
VWO 2016-TV2
VWO 2019-TV2
VWO 2021-TV3
Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.
Risico en informatie
Examenvragen - vwo
Op deze pagina vind je een of meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.
VWO 2017-TV1
VWO 2017-TV2
VWO 2019-TV2
VWO 2021-TV2
Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.
Welvaart en groei
Examenvragen - vwo
Op deze pagina vind je een of meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.
VWO 2018-TV1
VWO 2018-TV2
VWO 2019-TV2
VWO 2021-TV1
Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.
Goede tijden, slechte tijden
Examenvragen - vwo
Op deze pagina vind je een of meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.
VWO 2018-TV2
VWO 2019-TV1
VWO 2021-TV1
Meer oefenen?
Ga naar ExamenKracht en oefen ook met de nieuwste examens.