Het is maar een spelletje
Inleiding
Computerspellen zijn razend populair. Er zijn echter maar weinig bedrijven die populaire spellen kunnen produceren. Over wat voor markt hebben we het hier? Hoe komt de prijs tot stand? Is het voor een producent van computerspellen beter om te streven naar maximale omzet of juist naar maximale winst of is dat hetzelfde? En wat betekent dat voor de prijs?
Over deze vragen gaat het in de volgende examenopgave.
Wat ga je leren?
Deze opdracht behoort tot concept D: Markt.
Na het maken van de opdracht kun je:
- aangeven wat het verschil is tussen een oligopolie en monopolistische concurrentie.
- uitleggen wat het verschil is tussen streven naar maximale winst en maximale omzet.
- consumentensurplus en producentensurplus berekenen.
Kernbegrippen:
- marktvormen
- maximale winst
- surplus
- elasticiteiten
Wat ga je doen?
Het is maar een spelletje
|
Vooraf
|
Inhoud
|
Kennisbank
|
|
Markt - Marktvormen + toets
|
Kennisbank
|
|
Markt - Winst en aanbod + toets
|
Kennisbank
|
|
Markt - Surplus + toets
|
Kennisbank
|
|
Markt - Elasticiteiten + toets
|
Examen
|
Inhoud
|
Vragen
|
|
Op welke markt opereren gamewinkels?
En hoe bepalen gamewinkels de prijs voor een spel?
|
Correctiemodel
|
|
Hoeveel punten zijn je antwoorden waard?
|
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 uur nodig.
- 1,5 uur voor het bestuderen van de onderwerpen in de Kennisbank en het maken van toetsen.
- 0,5 uur voor het maken en nakijken van de examenvragen.
Vooraf
Kennisbank: Marktvormen
Bestudeer het volgende onderwerp uit de Kennisbank.
Kennisbank: Winst en aanbod
Bestudeer het volgende onderdeel uit de Kennisbank.
Kennisbank: Surplus
Bestudeer het volgende onderwerp uit de Kennisbank.
Kennisbank: Elasticiteiten
Bestudeer het volgende onderwerp uit de Kennisbank.
Examenvragen
Het is maar een spelletje
Klokslag 0.00 uur openden 150 Nederlandsegamewinkels hun deuren voor degenen die een exemplaar van het computerspel Great Car Robbery 5 (GCR5) wilden kopen. Al ruim voor middernacht stonden er in Nederland lange rijen voor de gamewinkels. GCR5 is ontwikkeld door het softwarebedrijf Splendid: één van de weinige bedrijven die dergelijke spellen produceren. De eerste versie van het spel (GCR1) werd in september 2013 wereldwijd geïntroduceerd. Tot nu toe zijn er in totaal 127 miljoen exemplaren verkocht.
- Maak van de onderstaande zinnen een economisch juiste tekst.
De gamewinkels hebben op de …(1)… de meeste invloed op de prijs. Op de verkoopmarkt is sprake van de marktvorm …(2)… en op de inkoopmarkt is sprake van de marktvorm …(3)….
Kies uit:
bij (1) inkoopmarkt / verkoopmarkt
bij (2) monopolistische concurrentie / oligopolie
bij (3) monopolistische concurrentie / oligopolie
Voorafgaand aan de introductie van het spel GCR5 vond er in de directievergadering van Splendid een discussie plaats over de verkoopprijs. De financieel directeur: “Bij de eerste vier versies wilden we een groot marktaandeel en was onze doelstelling maximale omzet. Ik vind dat we bij GCR5 moeten streven naar maximale totale winst.” De algemeen directeur: “Dat betekent dat we een hogere prijs moeten kiezen.”
Bron 1
kosten en opbrengsten computerspel GCR5
GO = -Q + 50
MO =- 2Q + 50
TK = 5Q +150 mln.
MK = 5
|
GO = gemiddelde opbrengst per spel (€)
MO = marginale opbrengst (€)
TK = totale kosten (€)
MK = marginale kosten (€)
Q = aantal verkochte spellen (x miljoen)
GTK = gemiddelde totale kosten (€)
|
|
- Bereken de prijs die past bij de doelstelling van maximale omzet.
- Bereken de prijs die past bij de doelstelling van maximale totale winst.
Bron 2 consumenten en producentensurplus van computerspel GCR5
|
- Geef met letters het oppervlak aan dat het consumentensurplus en het producentensurplus weergeeft indien het softwarebedrijf streeft naar maximale totale winst.
Salim en zijn klasgenoot Kees hebben de introductie van het spel GCR5 als onderwerp voor een werkstuk. Het valt hen op dat bij de introductie van GCR5 alleen jongens in de rij stonden: geen meisje te bekennen. Om zich een beeld te vormen van het koopgedrag van jongeren bij dit computerspel maken Salim en Kees een schatting van prijselasticiteitscoëfficiënten (bron 3). Bij één waarde (letter a) verschillen ze van mening. Salim verwacht hier een elasticiteit van -0,1 terwijl Kees uitgaat van een elasticiteit van -1,0.
Bron 3
|
|
prijselasticiteitscoëfficiënt bij potentiële kopers van GCR5
|
meisjes
|
-0,9
|
jongens
|
a
|
- Zou bij (a) een prijselasticiteitscoëfficiënt van -1,0 of -0,1 passen om een economisch juiste tabel te krijgen?
Verklaar het antwoord.
Ook vragen Salim en Kees zich af waarom GCR5 pas vanaf een leeftijd van 18 jaar mag worden gespeeld. Tijdens hun onderzoek stuiten ze op een PEGI-richtlijn (bron 4). Salim: “Er is sprake van zelfbinding omdat softwarebedrijf Splendid zich aan deze PEGI-richtlijn moet houden.”
Bron 4
Voor computergames bestaat er een Europese PEG- richtlijn, waardoor in alle EU-lidstaten de minimale leeftijden
voor games gelijk zijn. GCR5 heeft de classificatie 18+ gekregen. Daarmee wordt benadrukt dat dit spel beslist niet geschikt is voor personen onder de 18 jaar. PEGI is door de Europese Unie (EU) verplicht gesteld. Het is een richtlijn ter bescherming van kinderen.
|
- Is de uitspraak van Salim juist of onjuist?
Verklaar het antwoord.
Correctiemodel
- bij (1) verkoopmarkt
bij (2) monopolistische concurrentie
bij (3) oligopolie
- Een voorbeeld van een juiste berekening is:
Maximale omzet wordt bereikt bij
MO = 0
−2Q + 50 = 0
2Q = 50
Q = 25 (aflezen uit grafiek is toegestaan)
GO = −Q + 50
GO = −25 + 50
GO = 25: de prijs is € 25
- Een voorbeeld van een juiste berekening is:
Maximale totale winst wordt bereikt bij
MO = MK
−2Q + 50 = 5
2Q = 45
Q = 22,5
GO = −Q + 50
GO = −22,5 + 50
GO = 27,5: de prijs is € 27,50
- oppervlak consumentensurplus: cde
oppervlak producentensurplus: aceg
- −0,1
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Er staan alleen jongens in de rij om als eerste een computerspel te kopen. Jongens blijken dus minder prijsgevoelig dan meisjes bij de vraag naar games.
- onjuist
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
De PEGI-richtlijn wordt verplicht opgelegd door de EU. (Bij zelfbinding moet er sprake zijn van een vrijwillige strategie.)