Je eigen Jezus of de echte?

Je eigen persoonlijke Jezus

Depeche Mode - Personal Jesus (Official Video)

Personal Jesus is een nummer van de Britse band Depeche Mode uit 1989. De single haalde in veel landen redelijk hoge posities in de hitlijsten. In het Verenigd Koninkrijk haalde het nummer de 13e positie. Maar in het Nederlandse taalgebied had het nummer weinig succes; De Vlaamse Radio 2 Top 30 werd niet eens gehaald en in Nederland haalde het de 14e positie in de Tipparade.

Hoewel er verschillende interpretaties gegeven worden aan de songtekst, is het interessant dat de titel de naam Jezus verbindt met 'persoonlijk':

Je weet intussen dat gelovige christenen een opvallend persoonlijke relatie hebben met Jezus. In de school vertelt de juf godsdienst aan de kinderen over Jezus als een vriend.

Een ander aspect is, dat Jezus voor iedereen anders is: mensen stellen zich 'hun' Jezus op hun eigen manier voor. Uiteraard zal Jezus dan ook wonderwel overeenkomen met de wensen van de persoon die in Hem gelooft, of wil geloven.

 

Een streepje film: bidden tot Baby Jesus

Tallada Night: Baby Jesus Prayer

In de komische film Talladega Nights zitten een paar mensen aan tafel. Ze bidden tot Jezus voor het eten. Het is duidelijk dat iedereen aan tafel zich Jezus anders voorstelt.

Op zoek naar de historische Jezus

Jezus werd eeuwenlang niet bestudeerd door de historische wetenschap.

  • De historische wetenschap stond immers nog in haar kinderschoenen en bovendien
  • was het not done om Jezus in dezelfde categorie als bijvoorbeeld Alexander de Grote of Napoleon Bonaparte te plaatsen. In een christelijke cultuur was Jezus God zelf, en die stel je niet in vraag.

In de achttiende eeuw kwam daar verandering in.

Het rationalisme van de Verlichting richtte zijn pijlen op de dogma’s van het christendom. Het christelijke geloof werd nu dus voor het eerst kritisch benaderd.

De romantiek wakkerde de belangstelling voor oude geschiedenis aan, en gaf zo mee gestalte aan de historische kritiek.

Reimarus: Jezus was een mislukte rebel

Startsein voor de zoektocht naar de historische Jezus was een studie van Hermann S. Reimarus. In 1778 publiceerde hij een boek waarin hij de Christusfiguur ontdeed van zijn aureool. Hij portretteerde Jezus als een mislukte politieke rebel. Jezus streefde naar de politieke bevrijding van Israël, maar hij faalde in zijn opzet en werd gekruisigd. Het bovennatuurlijk verhaal van verrijzenis daarentegen, dat zijn leerlingen als ersatz voor het mislukte aardse ideaal fabriceerden, werd later een groot succes.

First quest. Tot Schweitzer

Reimarus’ demystificatie van de Christusfiguur sloeg in als een bom en leidde in de negentiende eeuw tot een stroom van publicaties over de historische Jezus. Het eindpunt, maar in zekere zin ook het dieptepunt van deze ‘eerste queeste’ was het boek Geschichte der Leben Jesu Forschung (=Geschiedenis van het onderzoek naar het leven van Jezus) (1906) van Albert Schweitzer, de latere Nobelprijswinnaar.

Schweitzer concludeerde in zijn boek dat er van Jezus’ leven en prediking niets meer terug te vinden is, behalve een boodschap over het einde der tijden. Al de rest was speculatie van auteurs die in Jezus hun eigen idealen projecteerden. Hij was dus degene die voor het eerst begreep dat iedereen zijn eigen Jezus bedacht, en dat de echte Jezus niet meer te achterhalen was.

No quest

Dit scepticisme ten aanzien van de historische Jezus bleef dominant in de eerste helft van de twintigste eeuw – de periode van no quest. Hoogtepunt was het werk van de Duitse protestantse theoloog Rudolf Bultmann, die met zijn Formgeschichte of vormkritiek de mythische ontstaansgeschiedenis van de Bijbelteksten blootlegde. Jezus komt uit zijn onderzoek naar voren als - vooral - een mythische figuur. Over de historische Jezus weten we bijna niets: wat we kunnen lezen over Jezus zijn mythen.

New Quest (2nd Quest)

Als reactie op dit pessimisme ontstond in de jaren vijftig van de vorige eeuw de new quest. Dat kwam doordat de theologen niet blij waren met de tendens om Jezus te reduceren tot een mythische figuur met een louter symbolische waarde. De historische kritiek en de archeologie van het Midden-Oosten hadden inmiddels ook vooruitgang geboekt, en dat sterkte velen in de hoop om alsnog onbetwistbare sporen van Jezus terug te vinden. De ‘nieuwe golf’ of de ‘tweede golf’ van de jaren negentien vijftig had, net zoals de eerste queeste, vooral plaats in het Duitse taalgebied.

Third quest

In de jaren negentig ontstond, mede onder impuls van Angelsaksische auteurs, the third quest.

Een smoking gun heeft de speurtocht naar de historische Jezus vooralsnog niet opgeleverd. Wat meteen opvalt in het Jezus-dossier is het gebrek aan historische bronnen: geen stenen inscripties, geen archiefstukken, geen officiële verslagen en zelfs geen vermelding door een ooggetuige.

De bronnen over Jezus

Als we bij de antieke geschiedschrijvers te rade gaan, is de stilte oorverdovend. De enige uitzondering daarop is een detail in het boek Joodse Oudheden (93 n.Chr.) van Flavius Josephus, de belangrijkste joodse historicus van die tijd. Het gaat over welgeteld zes woorden (in het Grieks) die in vertaling als volgt klinken: ‘…de broer van Jezus die Christus wordt genoemd, genaamd Jacobus, …’ Het fragment dat deze woorden bevat, vertelt dat Jacobus, de broer van Jezus, in het jaar 62 n.Chr. samen met enkele anderen tot steniging veroordeeld werd.

Dit is zowat de enige voetafdruk die Jezus in de geschiedschrijving heeft nagelaten. Maar is deze afdruk wel echt? Een aantal critici denken dat christelijke kopiisten met het bewijsmateriaal geknoeid hebben. Het overgrote deel van de historici is evenwel overtuigd dat dit fragment authentiek is. Als christelijke kopiisten iets zouden hebben gewijzigd of toegevoegd, aldus hun argument, dan zouden ze niet de uitdrukking ‘Jezus die Christus wordt genoemd’ hebben gebruikt, maar veeleer de term ‘Christus’ of ‘de Verlosser’. De formulering kan dus alleen maar van een niet-christelijk auteur zoals Josephus afkomstig zijn.

Een marginale jood

Als dit het hardste historisch bewijs van Jezus is, zegt dat veel over de rest van het bewijsmateriaal. Zo schrijft de Romeinse historicus Tacitus (ca. 55 – 120), wanneer hij de grote brand van Rome onder keizer Nero behandelt, over de christenen: ‘Hun naam komt van Christus, die tijdens het bewind van Tiberius terechtgesteld werd door de procurator Pontius Pilatus.’ Tacitus is verder niet op de hoogte en weet zelfs niet dat Christus in werkelijkheid Jezus heette – in het Aramees Jeshua (Christos is de Griekse vertaling van de titel ‘de gezalfde’, in het Hebreeuws Messias). Deze tekst, die tot stand kwam tussen 110 en 120, is dus wellicht niet meer dan een weergave van wat er toen over de christenen werd verteld.

Ook de vermeldingen bij Suetonius, Plinius de Jongere en Lucianus zeggen iets over de vroege christenen, maar niets over Jezus. Zelfs de joodse filosoof Philo van Alexandrië, een tijdgenoot die de toestand in Jeruzalem goed kende, rept met geen woord over Jezus. Dit stilzwijgen in de toenmalige niet-christelijke literatuur toont aan dat Jezus destijds geen belangrijk figuur kan geweest zijn. In het Jeruzalem van die tijd hadden de meeste mensen wellicht nooit van hem gehoord. De Amerikaanse katholieke Bijbelexegeet John Meier vat het samen als volgt: ‘Jezus was een marginale jood die een marginale beweging leidde in een marginale provincie van een uitgestrekt Romeins Rijk.’

In het Jeruzalem van zijn tijd hadden de meeste mensen wellicht nooit van Jezus gehoord

Heeft Jezus werkelijk geleefd?

De stelling dat Jezus wellicht nooit bestaan heeft, vindt op het internet een podium in tal van websites, blogs en podcasts. Zo is er bijvoorbeeld de website The Jesus Puzzle van de Canadees Earl Doherty en de dagelijkse podcast The Bible Geek van de Amerikaan Robert Price. Hun discours wandelt verder op de gekende paden, zoals de hypothese dat Jezus een samenraapsel is van figuren uit de toen gangbare religies en sektes. Het moet gezegd dat de ‘ontkenning’ van het bestaan van Jezus vandaag in academische middens weinig weerklank, laat staan navolging kent. Hoewel we geen enkel hard bewijs hebben, zijn de meeste geleerden van oordeel dat Jezus wel degelijk bestaan heeft. Volgens het principe - het zogenaamde scheermes - van Ockham, dat eenvoudige verklaringen verkiest boven overbodig ingewikkelde, is dat de meest plausibele verklaring als we rekening houden met alle relevante geschriften. De Vlaamse theoloog Peter Schmidt formuleert het als volgt: ‘Indien men het Nieuwe Testament en alles wat erop volgt bevredigend zou moeten verklaren vanuit de stelling dat Jezus een fictie is, dan zou deze theorie zo oneindig ingewikkeld moeten zijn om het ‘complot Jezus’ te verklaren, dat zij zichzelf hopeloos in de knoei zou werken.’

Hoe ouder, hoe beter?

Normaliter is een historische bron die dichter bij het gebeuren staat, betrouwbaarder dan latere bronnen. Om zo dicht mogelijk bij de historische Jezus te komen, zijn de oudste bronnen dus het meest waardevol.

Als we dan gaan kijken naar een tijdslijn met de datering van de teksten van het Nieuwe Testament, zoals hier afgebeeld, dan zien we dat enkele van de brieven van Paulus de oudste christelijke teksten zijn. Die brieven werden geschreven in de jaren 50 n. Chr., dus zo’n twintig jaar na de dood van Jezus. Maar voor de historicus valt de lectuur van deze brieven behoorlijk tegen. Hoewel Paulus de directe leerlingen van Jezus heeft gekend, is hij niet geïnteresseerd in het leven van Jezus. Hij spreekt over de dood en verrijzenis van Christus, maar verwijst zelden naar woorden en daden van de mens Jezus.

Net zoals de brieven van Paulus helpen ook de andere brieven ons niet veel verder. Blijven er dus de evangeliën, de belangrijkste bron van informatie over Jezus. Eerste vaststelling: geen enkele van de vier canonieke evangelisten was ooggetuige van de feiten. De vier evangeliën werden 40 tot 70 jaar na de dood van Christus geschreven in het Grieks door anonieme auteurs. Met andere woorden, Marcus (volgens de traditie eerst gezel van Paulus en later van Petrus), en Mattheus en Johannes (beiden leerlingen van Jezus) waren niet de echte auteurs van de naar hen genoemde teksten. Het Lucasevangelie (Lucas was een metgezel van Paulus) blijft een twijfelgeval, hoewel de hedendaagse Bijbelexegese het ook hier liever op een onbekend auteur houdt.

De vier door de kerk erkende evangelies, zijn dus:

  1. Het evangelie van Mattheus;
  2. Het evangelie van Marcus;
  3. Het evangelie van Lucas;
  4. Het evangelie van Johannes.

Dit is de volgorde zoals ze in een bijbelboek gerangschikt zijn. Het zal je opvallen, dat het eerste evangelie, Mattheus, in de visie van Augustinus, ook het oudste evangelie is.

De eerste drie evangelies staan bekend als de synoptische evangelies, zoals we verder zullen uitwerken. In het onderzoek van de synoptici blijkt, dat niet Mattheus, maar Marcus de oudste tekst is,

Het geheim van Q

Leuk gemaakt videootje over de verschillende oplossingen voor het synoptisch probleem. Het essentiele fragment begint op 2:00 minuten; de 2-bronnentheorie. Uiteraard kan je best het volledige filmpje bekijken.

Transcriptie van het filmpje over het synoptisch vraagstuk

Vooraf: HELAAS is het filmpje intussen verdwenen van YouTube en er is geen goede vervanging voorhanden. Jullie moeten het dus doen met de transcriptie.

Het synoptische probleem is het probleem om de opvallende overeenkomsten en verschillen tussen de drie synoptische evangeliën te verklaren. De drie synoptische evangeliën zijn het evangelie van Matteüs, het evangelie van Marcus en het evangelie van Lucas in het nieuwe Testament.

Deze evangeliën vertellen zoveel dezelfde verhalen, zodat je ze naast elkaar kan leggen in kolommen, zodat je ze samen kan bekijken (syn-optiek betekent "samen zien"). Het synoptische probleem is de term die gebruikt wordt om de precieze relaties te beschrijven tussen deze
drie evangeliën.

In de volgende clips leg ik de vijf meest erkende hypothesen uit die een oplossing bieden voor dit ernstige probleem.

Hypothese 1: De traditionele, Augustiniaanse theorie

De oudste theorie is van Augustinus en wordt beschouwd als de Mattheus-prioriteit hypothese. Augustinus suggereert in deze theorie dat in chronologische volgorde Mattheus
het eerst geschreven is, dan Markus en dan Lukas.
Dit zou betekenen dat, nadat het evangelie van Mattheus werd geschreven, het werd ingekort
door Markus. [Markus is inderdaad het kortste evangelie]. En dan gebruikte Lukas deze beide evangeliën als bronnen voor zijn eigen evangelie.

Hypothese 2: De 2-evangelies-hypothese (De Griesbach theorie)

De Griesbach theorie werd voor het eerst [ook] voorgesteld door Augustinus en verder uitgebreid door Johann Jakob Griesbach en later opnieuw geïntroduceerd door William Farmer in 1964. De hypothese van de twee evangeliën houdt in dat Mattheus eerst was en dat Lukas geschreven is vóór Markus. Lukas zou Mattheus gebruikt hebben als bron en daarna zou Markus zowel Mattheus als Lukas gebruikt hebben om zijn eigen evangelie te schrijven.

Hypothese 3: De 2-bronnen-hypothese

De 2-bronnen-hypothese werd oorspronkelijk bedacht in Duitsland in 1838 en werd populair bij Duitse protestantse bijbelkenners. Nu is deze theorie de meest aanvaarde oplossing voor het synoptisch probleem. In de 2-bronnen-hypothese werd Markus eerst geschreven en gebruikten Mattheus en Lukas beide afzonderlijk Markus als bron.

Mattheus en Lukas gebruikten daarnaast ook de Q-bron, wat een dubbele tradities verklaart in  Mattheus en Lukas, die je niet vindt in Markus. [De Q-bron is een veronderstelde verzameling van woorden van Jezus, die bekend was bij Mattheus en bij Lukas, maar niet bij Markus. Deze bron wordt Logienquelle ("woordenbron") of kortweg Quelle genoemd. De afkorting is Q. Je kan dus zeggen dat Lucas en Matteus voor de verhalende elementen gebruik hebben gemaakt van Marcus (zijn verhaal heeft relatief weining Jezus-woorden) en dat zij dat verhaal doorspekt hebben met Jezuswoorden uit de (verloren gegane) bron Q.]

Hypothese 4: De 3-bronnen-hypothese

De drie-bronnenhypothese is een andere oplossing voor het synoptische probleem en deze hypothese lijkt erg op de 2-bronnen-hypothese. Het combineert aspecten van de twee-bronnen hypothese en de Griesbach hypothese: in deze hypothese werd Markus ook als eerste geschreven.
Mattheus en Lukas hebben allebei het evangelie van Markus en de Q-bron gebruikt.
Daarnaast gebruikte het evangelie van Lucas ook een paar zaken uit het evangelie van Mattheus. Daarom wordt deze hypothese ook de drie bronnen-hypothese genoemd.

Hypothese 5: De Farrer Theorie

De Farrer theorie is vernoemd naar Austin Farrer die in 1955 de Quelle weg wilde denken. De theorie stelt de prioriteit van Markus en stelt de noodzaak van Q in vraag. Deze theorie zegt in essentie dat Markus eerst werd geschreven. Daarna werd Mattheus geschreven met Markus als bron. Dan werd het Evangelie van Lucas geschreven met zowel Markus als Mattheus als bronnen.

Je kunt dus zien dat er veel theorieën zijn met betrekking tot de relaties tussen de drie synoptische evangeliën. Wij hopen dat jullie iets meer geleerd hebben over de mogelijke oplossingen voor dit ernstig probleem.

[TIP: De verschillende hypothesen lijken erg op elkaar. Het helpt om te focussen op de verschillen.]

De tweebronnenhypothese in schema
De tweebronnenhypothese in schema

Waar komen de namen Matteus, Marcus, Lucas en Johannes vandaan?

Hoe zijn de evangelien aan hun auteursnaam geraakt? Aanvankelijk, tot in de eerste helft van de tweede eeuw, waren de evangeliën anoniem. Maar vanaf ongeveer het jaar 180 doken er plots namen op. Er waren toen meer dan vier evangeliën, en er ontstond discussie over de vraag welke daarvan gezaghebbend waren. Uiteindelijk, rond het jaar 200, werden er vier daaruit geselecteerd en, op basis van twijfelachtige argumenten, toegeschreven aan mensen die volgens de traditie dicht bij Jezus of zijn voornaamste apostelen stonden. Deze vier behoren sindsdien tot de canonieke Bijbelboeken. De andere werden als niet-gezaghebbend of apocrief beschouwd. De apocriefe geschriften die wij nu kennen, dateren doorgaans van een iets latere, en soms veel latere datum (na de tweede eeuw) dan de canonieke.

Het onderscheid apocrief/canoniek is niet alleen voor de gelovige, maar ook voor de wetenschapper relevant. Eenmaal tot canon verheven, werden de vier evangeliën wellicht zorgvuldiger bewaard en gekopieerd, wat de kans op toevoegingen of wijzigingen kleiner maakt. De canonieke geschriften zijn mede om die reden iets betrouwbaarder dan hun apocriefe tegenhangers. De meeste wetenschappers zijn nu van oordeel dat de apocriefe evangeliën veel fantasierijke of romantische verhalen, maar weinig of geen historisch materiaal bevatten. Zo komen de os en de ezel van het geboortestalletje uit het zeer late pseudo-evangelie van Mattheus. Dan Brown, auteur van de recente bestseller De Da Vinci Code, haalde zijn mosterd uit het apocriefe evangelie van Maria Magdalena.

Volgens de huidige standaardvisie in het Bijbelonderzoek is het oudste evangelie dat van Marcus. Dit werd rond 70 n.Chr. geschreven door een anonieme christen, op basis van mondelinge en misschien ook schriftelijke overlevering. In het volgend decennium, ergens tussen 80 en 90, schreven twee onbekende auteurs op hun beurt het Mattheus- en Lucasevangelie. Beiden inspireerden zich op Marcus. Intrigerend is dat Mattheus en Lucas gemeenschappelijke elementen bevatten die niet terug te voeren zijn tot Marcus. Vandaar het vermoeden dat ze ook nog een andere geschreven bron gebruikt hebben, een verzameling overgeleverde uitspraken van Jezus. Deze hypothetische bron staat nu bekend onder het etiket ‘Quelle’ (Duits voor ‘bron’), ook wel kortweg Q genoemd. Q baadt in een waas van geheimzinnigheid: niemand heeft er ooit een manuscript of kopie van gezien en in de vroegchristelijke literatuur wordt het ook nooit vermeld. Q dateert ongeveer van 50 n.Chr., en is daarmee de oudste bron over Jezus.

Er zijn dus slechts twee onafhankelijke bronnen, Marcus en de bron Q, waarop vervolgens Mattheus en Lucas hebben voortgeborduurd. Het evangelie van Johannes, een anoniem werk dat tot stand kwam tussen 95 en 110 n.Chr., is op zijn beurt een verregaande theologische en literaire verwerking van de voorgaande evangeliën. Het wordt dan ook als het minst betrouwbare beschouwd. Zo heeft de historische Jezus nooit van zichzelf gezegd dat hij God was. Dat is een geloofsbelijdenis van Johannes, en geen uitspraak van Jezus.

Dat de evangeliën een uitgesproken mythisch-legendarische dimensie hebben, blijkt uit de talrijke interne en onderlinge contradicties en ongeloofwaardige verhalen. Een treffend voorbeeld daarvan zijn de geboorteverhalen. Volgens Mattheus woonden de ouders van Jezus in Bethlehem, en pas later, na de ‘terugkeer uit Egypte’, in Nazareth. Volgens Lucas woonden ze in Nazareth, gingen ze omwille van een volkstelling naar Bethlehem, en keerden ze terug naar Nazareth. De werkelijke geschiedenis – Jezus was afkomstig van Nazareth – wordt hier aangepast aan de heilsgeschiedenis: men wil aantonen dat Jezus de Messias is en afstamt van David, en dus moet Jezus geboren worden in Bethlehem, de stad van David. Dus moet de auteur de ouders op een of andere manier in Bethlehem krijgen.

Het einde van de wereld

Lucas komt hier met een vreemd scenario op de proppen: een volkstelling waarbij alle mannen zich moesten laten inschrijven in de geboortestad van een verre voorvader. Maar welke voorvader? Iedereen heeft talloze voorouders, zeker als je duizend jaar teruggaat – David leefde duizend jaar vroeger dan Jozef. Dit verhaal raakt kant noch wal, en is daarenboven historisch niet correct. Er was een ‘telling’ in Judea (met het oog op de belastingen en overigens in het jaar 6 n.Chr.), maar niet in Galilea, waar Jozef en Maria woonden. En voor die registratie in Judea moest men zich niet naar een stad van een voorouder begeven. Lucas heeft dit verhaal dus duidelijk verzonnen, om aan te tonen dat Jezus de langverwachte redder van Israël, de Zoon van David was.

De structuur van de evangeliën zegt veel over hun literaire en theologische ontstaansgeschiedenis. Vooral de Formgeschichte of vormkritiek van onder meer Rudolf Bultmann (1884-1976) besteedde daar ruim aandacht aan. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het evangelie van Marcus niet is opgesteld als een doorlopend relaas, maar als een opeenvolging van afzonderlijke stukjes. Die zijn opgebouwd rond stereotype scenario’s, zoals mirakelverhalen en parabels. Deze schematische verhalen kregen vorm in de tradities van de eerste christelijke gemeenten, vanuit godsdienstige behoeften. Dat ze soms elementen bevatten die teruggaan op Jezus’ prediking is mogelijk. Maar ongetwijfeld gebeurde ook vaak het omgekeerde: als er in de eerste christelijke gemeenten een probleem rees betreffende godsdienstige kwesties, maakte men een verhaal en schreef men dat toe aan Jezus om er gezag aan te verlenen.

Hoe is het christendom dan ontstaan? Volgens de Vlaamse filosoof en scepticus Etienne Vermeersch is de psychologische theorie van cognitieve dissonantie essentieel om de ontwikkeling van het vroege christendom te begrijpen. Leon Festinger, de grondlegger van deze theorie, onderzocht wat er gebeurt als blijkt dat voorspellingen over het einde van de wereld niet uitkomen. Zo hadden bijvoorbeeld de Getuigen van Jehova voorspeld dat de wereld in 1914 zou vergaan. Festinger constateerde dat mensen in zulke gevallen vaak de voorspelling die niet uitkomt nadien gaan wijzigen of herinterpreteren, zodat ze alsnog hun geloof kunnen redden.

Vermeersch ziet hier een opvallende gelijkenis met het ontstaan van het christendom. Jezus’ leer was in wezen een eschatologie: hij predikte het nakende einde van de wereld zoals wij die kennen, en de komst van het Rijk Gods. Wat we daar precies moeten onder verstaan, is voor de theologen nog altijd niet helemaal duidelijk. In elk geval werd Jezus door zijn leerlingen beschouwd als de Messias die het Rijk Gods zou brengen. Het draaide anders uit: Jezus stierf een pijnlijke en vernederende kruisdood. Omdat zijn volgelingen dat niet konden aanvaarden, aldus de hypothese van Vermeersch, kregen ze visioenen waarin hij verrezen was. Ook de kruisdood zelf, een even gruwelijk als zinloos gegeven, werd getransformeerd tot een betekenisvol feit en voorgesteld als de kern en het doel van Jezus’ komst: hij is gekomen om ons door zijn lijden en dood te verlossen.

Wat weten we nu over Jezus?

 

Even recapituleren:

In zijn Geschichte der Leben-Jesu-Forschung toonde Albert Schweitzer aan dat iedere tijd zich zowat zijn eigen beeld over Jezus vormde, en dat dit ook zo was in het academische onderzoek naar het leven van die man. Jezus was nu eens een grote humanist, dan weer een proto-marxist en later zou hij ook nog een feminist worden... iedereen leek zich een eigen beeld van Jezus te vormen, zoals het hem het beste uitkwam.

Schweitzer onderzocht ook zelf de bronnen en kwam tot de conclusie dat Jezus meer dan waarschijnlijk een apocalyptische profeet was. En hij had daarin wellicht ook gelijk, zoals we nu zullen illustreren. Maar dan moeten wij wel van objectieve criteria vertrekken om ook niet onze eigen ideeën op Jezus te projecteren. In dit deel gaat het opnieuw over de vraag: is de informatie in het Nieuwe Testament betrouwbaar? Net als in de rechtbank moet een exegeet dus proberen vast te stellen hoe betrouwbaar een bepaalde getuige is. Daarvoor zijn er een aantal criteria, waar men het onder historici over eens is.

In het volgende onderdeel nemen we die criteria onder de loep.

Daarna gaan we na, wat die meest betrouwbare stukjes informatie ons opleveren aan kennis over de historische Jezus.

 

Criteria voor betrouwbaarheid

Criterium 1: De bron staat dicht bij het gebeuren

Hoe dichter in de tijd een bron bij het vertelde staat, hoe betrouwbaarder die bron

is. Voor het Nieuwe Testament zijn de oudste teksten, na een aantal van de brieven van Paulus, Mc en Q, naast SLc en SMt.

Criterium 2: Meervoudige attestatie

Het spreekt vanzelf dat je meer geloof kan hechten aan informatie die door twee of zelfs meer auteurs, onafhankelijk van elkaar, wordt gegeven. In het Engels spreekt men dan van multiple attestation, in het Nederlands een beetje klungelig vertaald als meervoudige attestatie.

Criterium 3: Dissonantie-criterium

Je kan er van uitgaan dat de evangelisten gunstig over de Jezus willen rapporteren. Wanneer je dan informatie vindt, die niet zo gunstig is voor Jezus, is de kans groter dat die informatie historisch correct is. Zo lezen we bijvoorbeeld in de lijdensverhalen van Jezus dat er naast hem nog twee andere slachtoffers gekruisigd werden. Dit maakt de kruisiging van Jezus minder exclusief - zodat je kan veronderstellen dat deze informatie inderdaad historisch correct is. Waarom zou je vermelden dat er samen met Jezus nog andere mannen gekruisigd zijn? Dat doet af aan het speciale, unieke karakter van de kruisiging. Als die andere kruisigingen toch vermeld worden, dan is dat waarschijnlijk(er) dat het ook echt zo gegaan is. Men wist het - en de evangelist kon het dus niet weglaten uit zijn verhaal. Het dissonantie (=wanklank) criterium wordt beschouwd als zeer sterk.

Criterium 4: De context

Tenslotte moet de informatie ook goed passen in de periode waarin het vertelde gebeurd zou zijn. Wanneer een gebeurtenis of situatie beter past bij de tijd waarin de auteur leefde, is de informatie minder betrouwbaar. We lezen bijvoorbeeld in het evangelie dat de leerlingen van Jezus bang waren voor de joden. Maar dat lijkt meer op een situatie die bestond in de periode na het leven van Jezus, toen de teksten opgeschreven werden. In de tijd van Jezus had je nog geen aparte groepen christenen en joden. Dus konden de christenen ook niet bang zijn voor de joden. Deze info is dan ook weinig betrouwbaar.

 

Herhaling:

De tweebronnenhypothese

Drie van de vier evangelisten hebben zo veel materiaal gemeenschappelijk en lijken ook op andere manieren zo sterk op elkaar, dat men ze de synoptische evangelies noemt: Matteus, Marcus en Lucas. Hoe deze drie zich precies tot elkaar verhouden, wordt het best uitgelegd door de Tweebronnenhypothese. Die hypothese heet zo, omdat de theorie naast Mc als bron van Mt en Lc, nog een tweede - niet bewaarde - bron veronderstelt. Die bron bevat vooral woorden van Jezus en heet daarom de Logienquelle (woordenbron), of kortweg Quelle (afgekort tot Q). Mattheus en Lucas maakten, naast de tekst van Marcus, ook gebruik van hun eigen materiaal. Dit aparte materiaal noemt men in het Duits het Sondergut. Vandaar de afkorting S.

De vondst van het Thomas-evangelie, een evangelie dat geen verhaal en alleen maar Jezuswoorden bevat, bevestigt de veronderstelling dat er teksten met uitspraken van Jezus in omloop zijn geweest.

 

 

Wat levert de zoektocht naar de historische Jezus op?

De oudste stukjes informatie over Jezus moeten dus te vinden zijn in Marcus en in Q.

Marcus vertelt in het begin van zijn evangelie dat Jezus zich door Johannes laat dopen in de Jordaan. Dat zou historisch correct kunnen zijn, want het plaatst de persoon van Jezus in zekere zin als de 'mindere' van de profeet Johannes: Jezus laat zich immers door hem dopen. Dat voldoet helemaal aan een van de criteria uit het vorige onderdeel.

 

Het lijkt er op dat Jezus het werk van Johannes de Doper en (een deel van) zijn volgelingen heeft overgenomen. Hij preekte echter niet meer bij de Jordaan, maar in de dorpen en steden rond het meer van Gailea. De boodschap veranderde weinig:

'De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeer u en geloof in de Blijde Boodschap.' Mc. 1,15

 

De tijd is vervuld

Het "vol zijn van de tijd" is een apocalyptisch thema. Het gaat over een omwenteling die een einde maakt aan de wereld zoals wij die nu kennen.

Het Rijk Gods is nabij

Veel mensen denken bij het Rijk Gods meteen aan de hemel, een bovenaardse wereld , waar je misschien terechtkomt na je dood. Maar voor Jezus was het Rijk Gods heel concreet en aards: God zal zelf koning worden en heel de wereld gaan besturen.

Bekeer u

Niet iedereen zal trouwens toegelaten worden tot dat het Rijk Gods. Jezus geloofde dat de Mensenzoon iedereen zou komen oordelen en alleen degenen die het waardig waren toe te treden tot het Rijk Gods zou toelaten. Een voorwaarde om waardig gevonden te worden was bekering. Het betekent dat je alle boosheid laat varen en het goede doet.

De Blijde Boodschap

Ook hier bedoelde Jezus heel waarschijnlijk iets anders dan de christenen er later van zouden maken. Hij dacht bij de uitdrukking "Blijde Boodschap" niet aan zijn eigen dood en verrijzenis maar bedoelde de aankondiging van het Rijk Gods. We zullen nu wat dieper ingaan op de manier waarop die blijde boodschap na de dood en de verrijzenis van Jezus meer en meer een nieuwe betekenis krijgt.

Het goede nieuws

Het woord evangelie komt van het Griekse ‘eu angelion’, wat letterlijk 'goed nieuws' betekent. In de oudheid was het ook een soort titel voor een aankondiging, bijvoorbeeld wanneer er een nieuwe keizer kwam. Een keizer werd door de Romeinen vaak als een god beschouwd en vaak kreeg hij ook de titel "zoon van God" (Filius Dei). Marcus, die zoals we gezien hebben het eerste evangelie schreef, gebruikt die titel met een specifieke bedoeling: hij kondigt een nieuwe koning aan en die nieuwe koning is Jezus, de zoon van God. Dat is de aankondiging van zijn goede nieuws. Elders zullen we zien dat zijn hele tekst verder uitlegt op welke manier Jezus koning, Messias en de Zoon van God is.

Toets

Studeer de les in, voordat je aan de toets begint. Anders wordt het een ramp.

  • Het arrangement Je eigen Jezus of de echte? is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Kurt Hansen Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2021-10-28 16:43:15
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    In deze les gaat het over deze vraag: als er van bij het begin zo veel visies waren op wie Jezus was, is het dan nog mogelijk om te achterhalen wie hij werkelijk was en wat zijn eigen boodschap was? En wat was dat dan?
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    Depeche Mode - Personal Jesus (Official Video)
    https://youtu.be/u1xrNaTO1bI
    Video
    Tallada Night: Baby Jesus Prayer
    https://youtu.be/qYiWydDyMIE
    Video
    Leuk gemaakt videootje over de verschillende oplossingen voor het synoptisch probleem. Het essentiele fragment begint op 2:00 minuten; de 2-bronnentheorie. Uiteraard kan je best het volledige filmpje bekijken.
    https://youtu.be/xbbDxZ0sVgA?t=120
    Video