Criteria voor betrouwbaarheid

Criterium 1: De bron staat dicht bij het gebeuren

Hoe dichter in de tijd een bron bij het vertelde staat, hoe betrouwbaarder die bron

is. Voor het Nieuwe Testament zijn de oudste teksten, na een aantal van de brieven van Paulus, Mc en Q, naast SLc en SMt.

Criterium 2: Meervoudige attestatie

Het spreekt vanzelf dat je meer geloof kan hechten aan informatie die door twee of zelfs meer auteurs, onafhankelijk van elkaar, wordt gegeven. In het Engels spreekt men dan van multiple attestation, in het Nederlands een beetje klungelig vertaald als meervoudige attestatie.

Criterium 3: Dissonantie-criterium

Je kan er van uitgaan dat de evangelisten gunstig over de Jezus willen rapporteren. Wanneer je dan informatie vindt, die niet zo gunstig is voor Jezus, is de kans groter dat die informatie historisch correct is. Zo lezen we bijvoorbeeld in de lijdensverhalen van Jezus dat er naast hem nog twee andere slachtoffers gekruisigd werden. Dit maakt de kruisiging van Jezus minder exclusief - zodat je kan veronderstellen dat deze informatie inderdaad historisch correct is. Waarom zou je vermelden dat er samen met Jezus nog andere mannen gekruisigd zijn? Dat doet af aan het speciale, unieke karakter van de kruisiging. Als die andere kruisigingen toch vermeld worden, dan is dat waarschijnlijk(er) dat het ook echt zo gegaan is. Men wist het - en de evangelist kon het dus niet weglaten uit zijn verhaal. Het dissonantie (=wanklank) criterium wordt beschouwd als zeer sterk.

Criterium 4: De context

Tenslotte moet de informatie ook goed passen in de periode waarin het vertelde gebeurd zou zijn. Wanneer een gebeurtenis of situatie beter past bij de tijd waarin de auteur leefde, is de informatie minder betrouwbaar. We lezen bijvoorbeeld in het evangelie dat de leerlingen van Jezus bang waren voor de joden. Maar dat lijkt meer op een situatie die bestond in de periode na het leven van Jezus, toen de teksten opgeschreven werden. In de tijd van Jezus had je nog geen aparte groepen christenen en joden. Dus konden de christenen ook niet bang zijn voor de joden. Deze info is dan ook weinig betrouwbaar.

 

Herhaling:

De tweebronnenhypothese

Drie van de vier evangelisten hebben zo veel materiaal gemeenschappelijk en lijken ook op andere manieren zo sterk op elkaar, dat men ze de synoptische evangelies noemt: Matteus, Marcus en Lucas. Hoe deze drie zich precies tot elkaar verhouden, wordt het best uitgelegd door de Tweebronnenhypothese. Die hypothese heet zo, omdat de theorie naast Mc als bron van Mt en Lc, nog een tweede - niet bewaarde - bron veronderstelt. Die bron bevat vooral woorden van Jezus en heet daarom de Logienquelle (woordenbron), of kortweg Quelle (afgekort tot Q). Mattheus en Lucas maakten, naast de tekst van Marcus, ook gebruik van hun eigen materiaal. Dit aparte materiaal noemt men in het Duits het Sondergut. Vandaar de afkorting S.

De vondst van het Thomas-evangelie, een evangelie dat geen verhaal en alleen maar Jezuswoorden bevat, bevestigt de veronderstelling dat er teksten met uitspraken van Jezus in omloop zijn geweest.