Filosofen die de wereld veranderden

Filosofen die de wereld veranderden

Tijdperken in de geschiedenis

Historia is aan het schrijven
Historia is aan het schrijven

Misschien vind je dat er veel moet veranderen in de wereld. Dat is niet vreemd want veel anderen denken er ook zo over. En in de geschiedenis zijn er steeds mensen geweest die vonden dat alles anders moest. Een paar van die mensen hebben ook echt de loop van de geschiedenis veranderd. Hoe?

Als je goed hebt opgelet tijdens de geschiedenislessen, dan weet je dat er een soort tijdbalk is gemaakt van de geschiedenis. Zo kan je beter allerlei gebeurtenissen onthouden die onze wereld hebben gemaakt voor wat het nu is.

Hoe zat het voor Europa ook alweer:

1. De prehistorie. Dat is de tijd voordat de mens kon schrijven. Daar weten we dus heel erg weinig over.

2. De Oudheid. Het is de tijd van de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. Die duurde van ongeveer 3200 voor Christus tot 476 na Christus.

3. De vroege Middeleeuwen. Het is de tijd van de barbaren en de kerstening. Die duurde van ongeveer 476 tot 1000 na Christus.

4. De hoge Middeleeuwen. Het is de tijd van de opkomende steden en de Katholieke Kerk. Die duurde van 1000 tot 1517 na Christus.

5. De Reformatie. Splitsing van de Katholieke Kerk en een versnelde invloed van nieuwe ideeën dankzij de boekdrukkunst. Die duurde van 1517 tot 1648 na Christus.

6. Absolute monarchen en de Verlichting. Naast sterke koningen kwamen steeds meer ideeën op die steeds verder afstand namen van kerkelijke interpretaties van de Bijbel. Die duurde van 1648 tot 1789 na Christus.

7. De revoluties en de sociale onrust. De industriële revolutie veranderde in toenemende mate de samenleving en begon met de Franse Revolutie. Die duurde van 1789 tot 1876.

8. Kolonialisme en de Wereldoorlogen. Die duurde van 1876 tot 1945.

9. Onze tijd na de Tweede Wereldoorlog.

Natuurlijk wist je dit nog van de lessen Geschiedenis. Volgens Plato zaten veel mensen vol vooroordelen en stonden niet open voor iets nieuws. We leven als het ware in een grot. En daar moeten we durven uit te komen.

Plato en de parabel van de grot

Socrates

Socrates op een zegel uit het Romeinse Rijk
Socrates op een zegel uit het Romeinse Rijk

Socrates leefde in de tijd van de Griekse Oudheid van 469 tot 399 voor Christus. Hij wordt gezien als de vader van de filosofen. Hij was de eerste die vroeg aan iederen waarom ze dingen deden. En hij vroeg dan vanuit welke waarden ze handelden. Je kunt denken aan waarden zoals vrijheid, gelijkheid, solidariteit, vriendschap, naastenliefde, maar ook kracht, macht, sterkte of imago. Dit soort vragen beviel veel leiders van Athene niet. Om die reden werd hij uiteindelijk ter dood veroordeeld.

Later heeft hij filosofen als Plato en Aristoteles geïnspireerd. Maar eigenlijk zijn het basisvragen van de meeste filosofen geworden. In het Romeinse Rijk was ook waardering voor hem. Mede daarom hebben ze een groot deel van het Griekse denken overgenomen. En dat geldt ook voor de eeuwen erna.

Socrates en zijn lastige vragen

Augustinus

Augustinus aan het schrijven
Augustinus aan het schrijven

Het Romeinse Rijk heeft vele eeuwen bestaan. In de derde eeuw ging het steeds meer mis. Vanaf de 4e eeuw bleef het oostelijk deel van het Romeinse Rijk wel sterk met de hoofdstad Constantinopel. Het westelijke deel werd steeds zwakker en werd steeds meer onder voet gelopen door analfabete volkeren zoals de Vandalen, de Gothen, de Longobarden, de Hunnen, de Avaren en ga zo maar door. Sommigen zeiden dat het christendom zorgde voor een verzwakking van het Rijk, omdat de heidense goden niet meer aanbaden werden. Anderen dachten dat er toch niets aan te doen was. Dat was het noodlot.

Augustinus (354-430 na Christus) maakte de aanval van de Vandalen op zijn woonplaats Hippo mee. Hij zei dat we niet lijdzaam alle ellende moesten ondergaan. We moesten blijven vechten voor het goede, de stad van God. Het heeft het denken in de eeuwen erna bepaald. Het gaf de mensen troost in de moeilijke tijden. Vaak waren er hongersnoden, roofovervallen, ziektes, etc. Augustinus gaf ook een antwoord op de vraag waarom het kwaad zo aanwezig was, terwijl God goed was. Het heeft de plaats van de Kerk versterkt in een tijd die later Middeleeuwen werd genoemd. UIteindelijk is de Katholieke Kerk de enige grote organisatie is overeind is gebleven na de val van het West-Romeinse Rijk. Vooral de kloosters waren eilanden van rust in een onrustige, vaak agressieve omgeving.

Augustinus over het noodlot

Rene Descartes

Descartes bij de koningin van Zweden
Descartes bij de koningin van Zweden

De geschriften van Augustinus zijn meer dan 1000 jaar toonaangevend geweest. Het is een tijd geweest waarin religie heel belangrijk was en waarin Europa na een aantal eeuwen van strijd en barbarij door de gekerstende volkeren werd opgebouwd. Steden kwamen op en universiteiten werden met goedkeuren van de paus gesticht. Het gaf de Katholieke Kerk veel macht. Aan het begin van de Reformatie bleek dat de Europese staten ook op het wereldtoneel erg machtig waren.

 

De Reformatie ontstond door een godsdienstig probleem. Luther wilde verandering (1517), maar de Katholieke Kerk ging daar niet in mee. Het leidde tot een splitsing en zelfs tot religieuze strijd. De 30-jarige oorlog (1618-1648) werd zelfs voor een belangrijk deel bepaald door de strijd tussen protestanten en katholieken. Dat was helemaal niet volgens de boodschap van Jezus Christus. Het zette steeds meer mensen aan het denken. Een van die mensen was Rene Descartes (1596-1650).

Hij ging dieper denken. Bestond God eigenlijk wel? Bestond hijzelf wel? Was alles niet een soort droom? Hij kwam tot de conclusie dat hij wel bestond. Hij kon toch immers onafhankelijk denken. Dat denken moet dan wel zijn geschapen. En zo kwam Descartes tot de conclusie dat God ook bestond.

En hoe zat het met de wetenschap? Had Galilei Galileo niet aangetoond dat de Katholieke Kerk onjuistheden zat te verkondigen? Descartes vond dat iedere redenering op voorhand moest worden betwijfeld. Hij vond dat de wiskunde een belangrijke plaats moest krijgen. Natuurkundige verschijnselen die in wiskundige termen kunnen worden beschreven konden los van God gezien worden. En zo sloten God en de wetenschap elkaar niet uit!

En zo kreeg de wetenschap een nieuwe impuls. Je moet de waarheid uitvinden met rationele testen. Dit is de hoeksteen van de Verlichting en de Industriële Revolutie geworden.

Rene Descartes

John Locke

John Locke
John Locke

In de tijd van de verlichting bruiste het van de ideeën. John Locke (1632-1704) kwam met nieuwe opvattingen over de aard van de mens en de plaats van de regering daarbij. Hij zag de mens als een onbeschreven blad die gewoon goed kon redeneren. Iedereen was gelijk, dus er was niet zoiets als een koning die daardoor zijn zoon als opvolger moest hebben omdat die gewoon beter was dan de rest. Verder vond hij dat een regering er was om ervoor te zorgen dat het geluk van de mensen in het land zoveel mogelijk kon worden gewaarborgd. De bevolking van een land had daarom het recht om een regering af te zetten als ze vond dat de regering tekort schoot.

John Locke was een belangrijke inspiratiebron voor de opstand van de Amerikaanse kolonisten tegen hun Engelse moederland. De opvattingen van John Locke inspireerden de onafhankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776. Deze 4 juli is in Amerika nog steeds een feestdag en heet Independence Day. Uiteindelijk is in Amerika het democratische experiment begonnen in 1789 met George Washington als de eerste president. De huidige president is een opvolger van George Washington.

John Locke

Jean Jacques Rousseau

Rousseau
Rousseau

Volgens Rousseau (1712-1778) werd de mens wel vrij geboren, maar leefde hij toch in ketenen. In de prehistorie waren mensen gelijk en gelukkig. Dit veranderde toen bepaalde mensen zich stukken land toe eigenden. Dat heeft zichzelf zo ontwikkeld dat er een kleine hoeveelheid rijken en een grote groep armen ontstond. De installatie van een regering heeft deze situatie versterkt. Deze regering moet niet bestaan door kracht, maar door vrije instemming van het volk. Daarmee zou de algemene wil van het volk uitgevoerd moeten worden. Iedereen wordt geacht om mee te werken en wie dat niet doet mag gedwongen worden. Het gevoel moest gelden als uitgangspunt. Dat gold ook voor het geloof. Je voelde dat er een God was. De kerkelijke organisatie echter is hierbij een barriere.

Aan het einde van zijn leven had Rousseau een ontmoeting met de jonge Robespierre, een student die grote bewondering voor hem had. Ruim 10 jaar later zou de Franse Revolutie uitbreken. Een revolutie die vrijheid had moeten brengen, maar einidgde in onverdraagzaamheid en terreur. Voor Robespierre en de andere leiders van de Franse Revolutie was Rousseau de geestelijk vader. Het is maar zeer de vraag of Rousseau het zo bedoeld heeft.

Rousseau en Robespierre

Karl Marx

Karl Marx
Karl Marx

Karl Marx (1813-1883) ging nog een stap verder dan Rousseau. Hij was niet alleen filosoof, maar ook econoom en historicus. Hij geloofde dat de geschiedenis zich ontwikkelde volgens wetmatigheden, zoals in de biologie met de evolutietheorie. Hij geloofde dat de werknemers (proletariërs) de heersende klasse zouden bestrijden en uiteindelijk een nieuwe maatschappij vormen, waarin alle kapitaal en de goederen beter verdeeld zouden worden.

De basis van het mens-zijn was de arbeid die hij verrichtte. God bestond niet, mensen moesten het met elkaar doen. Ze dacht vooral in economische grootheden, zoals de behoefte aan voedsel, een huis, kleding of zelfs luxe. Hij geloofde dat de Industriële Revolutie de mens vervreemdde van zichzelf en dat de rijken rijker zouden worden en de armen armer. Daarom pleitte hij voor een revolutie: werknemers aller landen, verenigt u. U heeft alleen uw kettingen te verliezen. Dat betekende een opstand tegen de heersende klasse. Op basis van zijn ideeën zijn in de 20e eeuw meerdere landen, zoals de Sovjet Unie, China en Noord Korea, socialistisch of zelfs communistisch geworden.

Karl Marx over de vervreemding van de mens

Friedrich Nietzsche

Friedrich Nietzsche in 1882
Friedrich Nietzsche in 1882

Friedrisch Nietzsche (1844-1900) had veel kritiek op zijn tijdgenoten. Hij verafschuwde veel, maar het christendom wel het meest. Hij had een eigen beeld over de vraag wat goed en wat kwaad was (moraal). De christelijke moraal werd gedomineerd door o.a. mededogen, naastenliefde, gelijkheid en tolerantie. Dat noemde hij de slavenmoraal. Hij bepleitte een "herenmoraal". Daarin stond kracht, sterkte en vooral geen mededogen centraal. Degenen die hun eigen moraal zelf wisten te bepalen, noemde Nietzsche de "übermensch".

Een centraal thema in zijn werk was de dood van God. Volgens Nietzsche hebben de mensen met hun burgerlijke leven God dood gemaakt. Het leven zonder God was zinloos, het had geen doel (nihilisme). Daarom was het leven een zware beproeving.

Omdat Nietzsche in zijn laatste 10 levensjaren geestelijk was ingestort en alleen maar kon leven als een kasplantje, heeft zijn antisemitische en fascistische zuster zich over hem ontfemd. In de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog werden zijn geschriften veel gelezen. Ook in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog hebben de geschriften een grote rol gespeeld. Hitler geloofde dat hij de übermensch was en het Duitse volk het herenvolk dat verder was in de evolutie dan de meeste andere volkeren. Nietzsche was de favoriete filosoof van Hitler, hoewel Nietzsche absoluut geen antisemiet was. In tegendeel zelfs.

Friedrich Nietzsche en het nihilisme