Argumenteren

Argumenteren

Welkom!

In allerlei situaties willen mensen vertellen wat ze vinden. Ze geven hun mening en onderbouwen die met argumenten, om zo anderen te overtuigen. Als anderen het er niet mee eens zijn, kunnen ze ertegenin gaan met hun eigen argumenten. Dit kan mondeling, in een discussie of debat, maar het kan ook schriftelijk, zoals in een betoog of op een forum op internet.

 

Argumenteren wordt steeds belangrijker en ook op school is het een belangrijke vaardigheid. Je moet betogen kunnen schrijven en analyseren, discussies of debatten kunnen houden, en niet geheel onbelangrijk: je moet argumentatie kunnen analyseren en beoordelen, ook als onderdeel van je examen.

 

Op deze site vind je uitleg en oefeningen over argumenteren. Als basis is Nieuw Nederlands 6e editie gebruikt; het boek waar je bij Nederlands mee werkt. Daarnaast zijn er filmpjes met uitleg. Let op: sommige termen zijn veranderd in 2017. Daarvoor is er een extra filmpje gemaakt: Argumenteren - de vernieuwde versie. Bij ieder onderdeel waar het van toepassing is, zal dit filmpje ook staan, met een vermelding naar het moment waarop het betreffende onderdeel wordt besproken.

0. Basis (herhaling)

In cursus 1 'Basis' heb je de basisbegrippen van argumenteren al geleerd. Hoe zat dat nou ook alweer?

 

 

Als je een standpunt over iets inneemt, dan geef je je mening over die zaak.

Voorbeelden van standpunten:

  • Ik denk dat we beter niet naar het gala kunnen gaan.
  • Zonder begeleiding in zee gaan duiken is volgens mij erg onverstandig.
  • Ik vind dat de meeste mensen geen verstand van muziek hebben.

 

Je kunt een standpunt meestal aan de volgende signaalwoorden herkennen: ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom, kortom.

 

Positief, negatief en twijfel

Er zijn drie soorten standpunten:

 

  • een positief standpunt: Ik vind dat we als voorbereiding op het examen meer oude examens moeten maken.
  • een negatief standpunt: Volgens mij moeten we als voorbereiding op het niet meer oude examens examen maken.
  • een standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of het goed is dat we als voorbereiding op het examen meer oude examens moeten maken.

 

 

Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. Met een weerlegging ontkracht je een (tegen)argument. Een argument kan vóór of áchter het standpunt staan. Voorbeelden:

 

  • De meeste politici zijn niet te vertrouwen (argument), dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen (standpunt).
  • Ik vind dat prostitutie niet gelegaliseerd moet worden (standpunt), want veel vrouwen worden ertoe gedwongen (argument).

 

Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers.

 

Samengevat

Oefening met soorten standpunten op Taalboom

Opdracht 1

Opdracht 2

Opdracht 3

Opdracht 4

1. Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen

Feitelijke en waarderende argumenten

Als je je mening geeft, onderbouw je je mening met argumenten. Die argumenten kunnen te controleren zijn, dan spreek je over feitelijke argumenten. Denk hierbij aan feiten, onderzoeksresultaten, uitspraken van autoriteiten, etc. Over feitelijke argumenten kun je niet van mening verschillen, omdat de juistheid ervan te controleren is.

 

Voorbeeld:

S: Er moeten minder insecticiden worden gebruikt,

A: want er zijn veel dode buizerds gevonden. (feitelijk argument)

 

Zijn de argumenten niet te controleren, maar geven ze aan of iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is, dan heb je te maken met waarderende argumenten. Over waarderende argumenten kun je van mening verschillen. Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden door bijvoorbeeld feiten.

 

Voorbeeld:

S: Ik wil elk jaar wel naar Frankrijk op vakantie,

A: omdat je er zo lekker kunt eten. (waarderend argument)

 

Vanaf 0.22 gaat het over feitelijke en waarderende argumenten.

Oefening met feitelijke en waarderende argumenten op Cambiumned

Oefening met feitelijke en waarderende argumenten op Taalboom

Opdracht

Tegenargument en weerlegging

Als iemand iets zegt, en je bent het er niet mee eens, dan kun je argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of weerlegging van de argumenten geven.

Met een tegenargument ontkracht je een standpunt; met een weerlegging ontkracht je een argument.

 

Voorbeeld

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan vaderlandse geschiedenis (= standpunt), want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden (= argument).

 

  • Meer aandacht voor vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor wereldgeschiedenis. (= tegenargument, want het ontkracht het standpunt)

 

  • Er is anders weinig in ons verleden waar we trots op kunnen zijn. (= weerlegging, want het ontkracht het argument)

 

Vanaf 0.58 gaat het over tegenargument en weerlegging.

 

 

Opdracht

2. Argumentatiestructuren (blokjesschema's)

Argumenten kunnen op verschillende manieren het standpunt ondersteunen. Er zijn vier basisstructuren van argumentatie:

  1. enkelvoudige argumentatie
  2. onderschikkende argumentatie
  3. nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
  4. nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten

Hieronder komen ze alle vier aan bod. Daarnaast is er nog de 'mix', die ook wel meervoudige argumentatie wordt genoemd. Die hoef je niet te kennen voor je examen, maar het is goed te weten dat deze mengvorm er ook nog is. Daarom wordt deze structuur ook even getoond.

Verder vind je helemaal onderaan deze pagina nog twee filmpjes met uitleg over de argumentatiestructuren.

 

Enkelvoudige argumentatie

Bij enkelvoudige argumentatie is er één argument (A) dat het standpunt (S) ondersteunt. Voorbeeld:

 

Onderschikkende argumentatie

Bij onderschikkende argumentatie wordt een argument ondersteund door een ander argument. Het eerste argument heet het hoofdargument (HA); het argument dat daaronder zit, heet een subargument (SA). Voorbeeld:

 

Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten

Twee of meer argumenten staan naast (neven) elkaar en ondersteunen onafhankelijk van elkaar het standpunt. Argumenten zijn onafhankelijk als ze ieder op zich, zelfstandig het standpunt ondersteunen. Dit houdt in dat je ze ook los van elkaar kunt gebruiken. Voorbeeld:

 

Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten

Twee of meer argumenten staan naast (neven) elkaar en ondersteunen afhankelijk van elkaar het standpunt. Argumenten zijn afhankelijk als ze alleen in combinatie met elkaar werken. Ze zijn dan samen nodig om het standpunt te ondersteunen; los van elkaar ondersteunen ze het standpunt niet. Dit houdt in dat je ze niet los van elkaar kunt gebruiken. Voorbeeld:

Meervoudig onderschikkende argumentatie

Meervoudige argumentatie is een mengvorm van bovengenoemde argumentatiestructuren. Hieronder zie je een voorbeeld. Deze structuur hoef je dus niet te kennen, maar het is handig dat je van het bestaan weet.

 


 

Vanaf 2.24 gaat het over argumentatiestructuren

Hoe vul je een blokjesschema in?

Hieronder zie je een filmpje waarin Arnoud Kuijpers aan de hand van twee vragen uit een examen uitlegt hoe je argumentatiestructuren (blokjesschema's) moet invullen. Voor degenen die het ook graag op papier hebben: de twee vragen waar hij het over heeft, staan (inclusief de desbetreffende tekstgedeelten en de antwoorden) in het word-bestand hieronder.  

Argumentatiestructuren in het examen Nederlands

Opdracht 1

Opdracht 2

Opdracht 3

Meer oefenen?

Hier vind je nog enkele opdrachten om het invullen van argumentatiestructuren (blokjesschema's) te oefenen.

 

Argumentatiestructuren (blokjesschema’s)

  1. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (5e editie) paragraaf 3 over argumentatiestructuren (blz. 159-162).
  2. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) paragraaf 3 over argumenteren (blz. 368-369).
  3. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) hoofdstuk 6.2 over argumentatiestructuren (blz. 197-204).
  4. Maak van het stencil Nieuw Nederlands argumenteren hoofdstuk 2.2 over argumentatiestructuren (blz. 12-14).

 

Oefening argumentatiestructuren op Cambiumned (1)

Oefening argumentatiestructuren op Cambiumned (2)

3. Argumentatieschema's

Het geheel van argumenten en standpunt wordt een argumentatie genoemd (in informatie van voor 2017 wordt dit een redenering genoemd). De aard van het verband tussen argument(en) en standpunt noemen we argumentatieschema.

 

Er zijn verschillende argumentatieschema’s. De argumentatie kan gebaseerd zijn op:

  • oorzaak en gevolg
  • kenmerk of eigenschap
  • voor- en nadelen
  • voorbeelden
  • vergelijking
  • autoriteit

 

Eerst wordt alle theorie uitgelegd. Helemaal onderaan de pagina vind je nog twee filmpjes met uitleg.

 

Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg

Bij dit type argumentatie wordt ervan uitgegaan dat een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of andere gebeurtenis. Voorbeelden:

 

  • Zijn vader is onlangs overleden (oorzaak en argument). Daardoor is voor hem op dit moment zijn examen van minder belang (gevolg en standpunt).

 

  • Het zou mij niet verbazen als we straks allemaal buikpijn hebben (gevolg en standpunt). Het vlees was namelijk nog helemaal rood van binnen, zo slecht doorbakken was het (oorzaak en argument).

 

Argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap

Aan dit type argumentatie ligt de volgende gedachte ten grondslag: als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft één onderdeel van die groep dat kenmerk ook. De gedachte die aan deze argumentatie ten grondslag ligt, wordt meestal niet expliciet vermeld. Voorbeelden:

 

  • Jeroen is eigenlijk nog een groot kind (standpunt), want het liefst speelt hij nog met zijn piratenlego (argument).

 

  • Russische leiders zijn niet gewend om kritiek te krijgen en kunnen daar niet goed mee omgaan (argument). Niet verwonderlijk dus dat Poetin zo heftig op die bloggers reageert (standpunt).

 

Argumentatie op basis van voor- en nadelen

Bij dit type argumentatie wordt er een afweging gemaakt: de voordelen worden vergeleken met de nadelen en op basis van de uitkomst daarvan wordt er een oordeel uitgesproken. Voorbeelden:

 

  • Als je 4 havo overdoet, dan krijg je wel een goede basis om in 5 havo met goede cijfers te slagen. Daar staat tegenover dat je het weliswaar heel zwaar krijgt als je overgaat naar 5 havo, maar dat je toch ook een kans hebt dat je meteen slaagt (argumenten). Als ik jou was, zou ik het proberen in 5 havo (standpunt).

 

  • Zonder parlement kan een regering veel sneller beslissingen nemen en zijn we bovendien verlost van een geldverslindende instelling. Aan de andere kant: enkelen krijgen het dan alleen voor het zeggen en willen misschien zelfs andersdenkenden het zwijgen opleggen. Dat laatste weegt toch het zwaarst (argumenten). Laten we dus het parlement maar niet afschaffen (standpunt).

 

Het kan zijn dat iemand alleen voordelen óf alleen nadelen als argumenten noemt. Er is dan sprake van argumentatie op basis van voordelen dan wel van argumentatie op basis van nadelen. Voorbeelden:

 

  • Je moet zonnecellen op het dak plaatsen (standpunt): dat is goed voor het milieu en goed voor je portemonnee (argumenten).

 

  • Je moet niet te vaak fast food eten (standpunt). Je krijgt dan veel te weinig verschillende voedingsstoffen binnen en het is ook nog eens slecht voor je gewicht (argumenten).

 

Argumentatie op basis van voorbeelden

In het geval dat een standpunt wordt ondersteund door argumenten die voorbeelden zijn, spreken we van een argumentatie op basis van voorbeelden. Voorbeelden:

 

  • Je kunt absoluut niet op hem rekenen (standpunt). Zo kwam hij gisteren zonder af te bellen niet opdagen en toen hij dat verjaardagscadeautje zou kopen, was hij dat ook vergeten. (argumenten).

 

  • Spanje kampt met grote jeugdwerkloosheid, Italië heeft een enorme staatsschuld en Griekenland blijft alleen financieel overeind dankzij Europese steun (argument). Het is duidelijk dat die Zuid-Europese landen economisch in de problemen zitten (standpunt).

 

Argumentatie op basis van vergelijking

Van dit type argumentatie is sprake als er een vergelijking wordt gemaakt tussen twee gevallen en er een overeenkomst wordt geconstateerd: omdat het in het ene geval zo is, zal het bij het andere ook

wel zo zijn. Voorbeelden:

 

  • Als Geert meegaat, dan krijgen we vast ruzie (standpunt). De vorige keer dat hij meeging, liep het ook uit de hand (argument).

 

  • De Eerste Kamer heeft het verbod op de rituele slacht tegengehouden (argument). Het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren over de vleestaks zal het dus ook niet halen (standpunt).

 

Argumentatie op basis van autoriteit

Als een standpunt wordt ondersteund door een uitspraak van een deskundige of een uitspraak uit een gezaghebbende bron, heet dat argumentatie op basis van autoriteit. Voorbeelden:

 

  • Je moet voortaan twee keer in de week vis eten (standpunt). Laatst bleek opnieuw uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat regelmatig vis eten goed is voor hart, bloedvaten en geheugen (argument).

 

  • Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een negatief reisadvies voor de Krim gegeven (argument). Ik zou als ik jou was niet op vakantie gaan naar de Krim (standpunt).

 


 

Let op: in de video gaat het over redeneringen. Dat zijn de argumentatieschema's.

 

Vanaf 1.41 gaat het over argumentatieschema's (voorheen redeneringen genoemd)

 

Opdracht 1

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Opdracht 2

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Opdracht 3

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Opdracht 4

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Meer oefenen?

Oefening met argumentatieschema's op Taalboom

Oefening met argumentatieschema's op Cambiumned (1)

Oefening met argumentatieschema's op Cambiumned (2)

Redeneringen / argumentatieschema’s

  1. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (5e editie) paragraaf 2 over redeneringen (blz. 156-158).
  2. Maak van het stencil Nieuw Nederlands argumenteren hoofdstuk 2.1 over argumentatieschema’s (blz. 8-11).
  3. Neem uit de Examenbundel vwo 2014-2015 paragraaf 9 over redeneringen en argumentaties door (blz. 32-33; geen oefeningen).
  4. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) paragraaf 3 over argumenteren (blz. 365-367).
  5. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) hoofdstuk 6.3 over argumentatieschema’s (blz. 205-208).

4. Drogredenen

De twaalf drogredenen die je moet kennen voor het eindexamen Nederlands

 

Als iemand zijn standpunt en argument(en) geeft, vraag je dan af of de argumentatie klopt. Als dat niet zo is, dan is er sprake een drogreden. Dit kan bedoeld of onbedoeld voorkomen. Het (her)kennen van drogredenen heeft als voordelen dat je zelf minder fouten in je argumentatie maakt en dat je eerder de zwakke punten in de argumentatie van een ander ziet.

Je moet 12 soorten drogredenen kunnen (her)kennen. Deze zijn onderverdeeld in twee groepen:

  1. Onjuist gebruik van argumentatieschema's
  2. Overtreden van discussieregels

 

Eerst wordt alle theorie uitgelegd. Helemaal onderaan de pagina vind je nog twee filmpjes met uitleg.

 

Groep 1: Onjuist gebruik van argumentatieschema’s

 

1. Onjuist beroep op het oorzaak-gevolgschema

Er zijn drie varianten van deze drogreden (ook wel: onjuist beroep op causaliteit). Bij de eerste variant is de in het argument genoemde oorzaak niet voldoende om tot het voorspelde gevolg te leiden. Voorbeeld:

  • Jeroen zal nooit zijn vwo-diploma halen (standpunt), want bij hem thuis hebben ze nog steeds geen internet (argument).

 

Een andere variant van deze drogreden is dat het genoemde gevolg andere oorzaken kan hebben dan de oorzaak die genoemd wordt. Voorbeeld:

  • Het is logisch dat hun relatie op de klippen is gelopen (standpunt); zij is immers altijd in de weer met haar carrière (argument).

 

Het beroep op een oorzaak-gevolgschema is ook onjuist als er tussen twee zaken die gelijktijdig of kort na elkaar gebeuren, een oorzaak-gevolgrelatie wordt gelegd, terwijl die relatie er niet is. Voorbeeld:

  • Het is een drama dat Mark Rutte aan de macht is (standpunt), want sinds die tijd gaat het steeds slechter met de euro (argument).

 

2. Onjuist beroep op het kenmerk- of eigenschapsschema

Als aan een bepaald kenmerk veel betekenis wordt toegekend terwijl diverse andere relevante kenmerken worden genegeerd, is er sprake van een onjuist gebruik van het kenmerk- of eigenschapsschema. Voorbeeld:

  • Meneer Van Dam kan heel goed met pubers opschieten (argument), dus hij zal vast een prima leraar zijn (standpunt).

 

3. Onjuist beroep op het voor- en nadelenschema: overdrijven van voor- of nadelen

Als de gevolgen van een handeling heel erg worden overdreven, is dat een onjuist beroep op het voordelenschema (of het nadelenschema). Voorbeeld:

  • Je moet af en toe eens gaan hardlopen (standpunt). Als je dat doet, zul je merken dat je veel fitter wordt, je geheugen er met sprongen op vooruitgaat en je waarschijnlijk de honderd wel haalt (argument).

 

4. Onjuist beroep op het voor- of nadelenschema: vals dilemma

Als er een situatie zo wordt voorgesteld dat er maar twee – elkaar uitsluitende – mogelijkheden zijn, terwijl er veel meer mogelijkheden zijn, heet dat een vals dilemma. Voorbeeld:

  • Je moet op de SP stemmen (standpunt), tenzij je graag een rechtse regering wilt (argument).

 

5. Onjuist beroep op het voorbeeldschema: overhaaste generalisatie

Bij een overhaaste generalisatie wordt er op basis van één of enkele gevallen een conclusie getrokken voor een heel grote groep of zelfs voor alle gevallen. Die conclusie is op zijn minst voorbarig. Voorbeeld:

  • In Spanje worden nog altijd stierengevechten gehouden (argument). Daaraan kun je wel zien dat Zuid-Europeanen geen enkel respect voor dieren hebben (standpunt).

 

6. Onjuist beroep op het vergelijkingsschema: verkeerde vergelijking

Bij deze drogreden worden twee dingen met elkaar vergeleken en van die vergelijking kun je je afvragen of die wel terecht is. Voorbeeld:

  • In de trein hoeven geen toiletten te zitten (standpunt). In de bus zijn er immers ook geen wc’s (argument).

 

7. Onjuist beroep op het autoriteitsschema

Zich beroepen op een autoriteit kan een standpunt ondersteunen. Soms is een autoriteit echter onbetrouwbaar, omdat hij belangen bij de zaak heeft, of omdat hij geen autoriteit op het betreffende gebied is. Voorbeeld:

  • Het lijkt mij veel beter dat we de Olympische Spelen niet in Nederland houden (standpunt). Zowel Johan Derksen als Wilfred Genée vindt dat ook (argument).

 

 

Groep 2: Overtreden van discussieregels

De tweede groep drogredenen wordt gevormd door die gevallen waarbij iemand zich niet houdt aan discussieregels. Deze drogredenen worden hoor je het vaakst in discussies en debatten, maar ze kunnen ook in geschreven teksten voorkomen.

 

8. Persoonlijke aanval

Van een persoonlijke aanval is sprake wanneer iemand niet ingaat op de argumenten van zijn tegenstander, maar in plaats daarvan de tegenstander beschuldigt van onkunde, onbetrouwbaarheid of andere slechte eigenschappen. Er wordt op de man gespeeld: de persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt. De tegenstander wordt als gesprekspartner dus niet serieus genomen. Voorbeeld:

  • De mensen die het achterlijke Nederlandse omroepstelsel goed vinden, zijn allemaal van die types met designbrillen uit de Amsterdamse grachtengordel.

 

9. Ontduiken van de bewijslast

Bij deze drogreden beweert iemand iets om vervolgens van de andere partij ‘bewijs voor het tegendeel’ te vragen. Ook als iemand in een discussie of debat geen argumenten voor zijn standpunt wil geven, heet dat ontduiken van de bewijslast. Voorbeeld:

  • De visserij op de Noordzee moet onmiddellijk stoppen. Laat die vissers eerst maar eens aantonen dat er nog genoeg vis overblijft.

 

10 Cirkelredenering

Bij een cirkelredenering wordt het standpunt ondersteund door het herhalen van datzelfde standpunt, maar dan anders geformuleerd. Voorbeeld:

  • Op zondag werken is niet zo effectief, want als je het goed bekijkt, zie je dat er dan niet zo veel uit je handen komt.

 

NB Als iemand geen andere argumenten noemt, maakt hij zich behalve aan een cirkelredenering ook nog schuldig aan het ontduiken van de bewijslast.

 

11. Vertekenen van het standpunt

Bij het vertekenen van het standpunt wordt het standpunt of een argument van de tegenstander onjuist weergegeven. De tegenstander wordt dan een standpunt of argument in de mond gelegd dat hij niet heeft ingenomen. Dat is dan meestal een uitspraak die niet zo makkelijk te verdedigen is. Voorbeeld:

  • Het LAKS beweert dat de exameneisen veel zwaarder zijn geworden, maar eigenlijk wil het gewoon dat iedereen op zijn minst een havodiploma kan halen zonder zich daarvoor in te spannen.

 

12. Bespelen van het publiek

Als een spreker een beroep doet op de emoties van het publiek om het te winnen voor zijn standpunt, heet dat bespelen van het publiek. Soms formuleert iemand zijn standpunt zó dat het moeilijker wordt om ertegen in te gaan. Op deze manier probeert iemand een afwijkende mening te voorkomen. Voorbeeld:

  • Iedereen met gezond verstand en oren aan zijn hoofd zal het met me eens zijn dat klassieke muziek veel mooier is dan de herrie waar de jeugd van tegenwoordig naar luistert.

 

 


 

Vanaf 3.08 gaat het over drogredenen

Drogredenen in de praktijk

Ook tijdens de debatten in de Tweede Kamer worden soms drogredenen gebruikt. In dit filmpje zie je Geert Wilders en Mark Rutte met elkaar in debat, waarbij Rutte Wilders erop wijst dat hij debattrucs / drogredenen gebruikt. Welke drogredenen herken jij allemaal?

 

 

Een andere drogreden, het bespelen van het publiek, zie je ook in dit filmpje van een Duitse cabaretier. Bij hem is het gelukkig als grap bedoeld, maar helaas zien we in sommige situaties dat er meer bewust gebruik wordt gemaakt van deze drogreden ("Willen we meer of minder...?").

 

Opdracht 1

Opdracht 2

Opdracht 3

Opdracht 4

Meer oefenen?

Oefening met drogredenen op Cambiumned (1)

Oefening met drogredenen op Cambiumned (2)

Oefening met drogredenen op Taalboom

Drogredenen

  1. Maak uit de Examenbundel vwo 2014-2015 paragraaf 10 over drogredenen (blz. 34-35).
  2. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (5e editie) paragraaf 4 over drogredenen (blz. 163-167).
  3. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) hoofdstuk 6.4 over drogredenen (blz. 209-215).
  4. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) paragraaf 3 over argumenteren (blz. 374-377).

5. Aanvaardbaarheid van argumentatie

Bij het beoordelen van een betoog of een betogend tekstgedeelte moet je kijken naar de aanvaardbaarheid van de argumentatie. Argumenten zijn meestal bedoeld om te overtuigen, soms worden ze ter overweging aangeboden.

 

Tekstsoorten en argumentatie

Argumenten komen voor in betogende teksten (of tekstgedeelten), maar ook in beschouwende teksten (of tekstgedeelten).

 

  • In een betogende tekst wordt een standpunt ingenomen dat in die tekst beargumenteerd wordt. Het betoog heeft als doel de lezer van het standpunt te overtuigen.
  • In een beschouwing worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aangeboden. De beschouwing heeft als doel de lezer over een kwestie te laten nadenken. Een beschouwing kan ook de argumenten voor en tegen een of meer standpunten behandelen, maar is er niet op gericht de lezer van een van die standpunten te overtuigen.
  • In een uiteenzettende tekst wordt iets uitgelegd, beschreven, verklaard of meegedeeld. De lezer moet geïnformeerd worden over een stand van zaken of een gang van zaken. In een uiteenzetting zullen nauwelijks argumentaties voorkomen.

 

Een betoog beoordelen

Voordat een betoog op aanvaardbaarheid beoordeeld kan worden, moet de argumentatie in kaart worden gebracht:

 

  • Welke argumenten worden er gebruikt?
  • Zijn het feitelijke of waarderende argumenten?
  • Hoe worden de argumenten ondersteund?
  • Zijn de argumenten geen drogredenen?
  • Worden er tegenargumenten genoemd?
  • Zo ja, worden die tegenargumenten dan (afdoende) weerlegd?

 

Argumentatie is aanvaardbaar als de argumenten

  • op zichzelf aanvaardbaar zijn, en
  • relevant zijn, en
  • onderling consistent zijn, en
  • samen toereikend zijn voor het ingenomen standpunt.

 

De argumenten zijn op zichzelf aanvaardbaar

Als het argument een waarderende uitspraak is, is het een aanvaardbaar argument wanneer het in overeenstemming is met de kennis en de opvattingen van de lezer.

Als het argument een feitelijke uitspraak is, is het argument aanvaardbaar voor de lezer als het

  • in overeenstemming is met zijn kennis van de wereld, of
  • direct controleerbaar is en daarbij waar blijkt te zijn, of
  • afkomstig is uit een betrouwbare bron.

 

Een bron is betrouwbaar als deze

  • deskundig is, en
  • geen belang heeft bij de kwestie, en
  • zichzelf niet tegenspreekt.

 

De argumenten zijn relevant

Als een standpunt aannemelijker wordt door een argument, dan is dat argument relevant. Als er een drogreden wordt gebruikt, is dat geen relevant argument.

 

De argumenten zijn onderling consistent

Argumentatie is consistent wanneer de geleverde argumenten elkaar niet tegenspreken.

 

De argumenten zijn samen toereikend voor het ingenomen standpunt

Argumentatie is toereikend (voldoende) wanneer de argumenten samen het standpunt aanvaardbaar maken.

 


 

Vanaf 4.53 gaat het over de aanvaardbaarheid van argumentatie

 

Meer oefenen?

Argumentatie beoordelen / alles in één

  1. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (5e editie) paragraaf 5 over argumentatie beoordelen (blz. 168-171).
  2. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (5e editie) paragraaf 5 over vragen over argumentatie (blz. 351-358).
  3. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) hoofdstuk 6.5 over aanvaardbaarheid van argumentatie (blz. 216-222).
  4. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) paragraaf 3 over argumenteren (blz. 370-374).
  5. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) paragraaf 3 over argumenteren (blz. 378).
  6. Maak van het stencil Nieuw Nederlands argumenteren hoofdstuk 2.4 over aanvaardbaarheid van argumentatie (blz. 21-25).

6. Soorten argumenten

In een redenering kan je verschillende soorten argumenten gebruiken. Hieronder staan de belangrijkste soorten.

 

Feit

Feiten zijn controleerbaar en dus waar of onwaar. Voorbeeld: 

  • De iPhone 6 kan je het beste bij Tele2 kopen daar is hij volgens IphoneDeals het goedkoopst.

 

Onderzoek of wetenschap

In je argumentatie verwijs je naar resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Voorbeeld: 

  • Energiedrankjes moeten verboden want uit onderzoek blijkt energiedrankjes hartritme- stoornissen veroorzaken bij jongeren.

 

Normen en waarden

Men beroept zich algemeen aanvaarde normen en waarden. Voorbeeld:

  • Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstaf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient.

 

Vermoedens

Een vermoeden ondersteunt een standpunt. Voorbeeld:

  • Ajax wordt volgens mij dit jaar geen kampioen. Ik kan me niet voorstellen dat dat met dit elftal mogelijk is.

 

Geloof of overtuiging

Iemand beroept zich op zijn levensbeschouwelijk overtuiging. Voorbeeld:

  • Laat dat maar staan want dat soort vlees mag ik van mijn geloof niet eten.

 

Gezag of autoriteit

Om zijn mening te ondersteunen haalt men een autoriteit / gezaghebbend persoon op een bepaald gebied aan. Voorbeeld:

  • De nieuwe roman van Tommy Wieringa is een grootse roman die knettert van ambitie volgens de recensent van de Volkskrant.

 

Nut

Bij een bepaalde uitspraak komt men met argument waarmee op het (on)nut wordt gewezen. Voorbeeld: 

  • Was regelmatig uw handen want het voorkomt infecties.

 

 

Opdracht 1

Opdracht 2

Meer oefenen?

Soorten argumenten

  1. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (5e editie) paragraaf 1 over soorten argumenten (blz. 153-155).
  2. Maak uit de Examenbundel vwo 2014-2015 paragraaf 8 over standpunten en argumenten (blz. 30-31).
  3. Maken Workshop standpunten en argumenten (map).
  4. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) paragraaf 3 over argumenteren (blz. 361-364).
  5. Maak uit Nieuw Nederlands 5/6 vwo (6e editie) hoofdstuk 6.1 over argumenten, tegenargumenten en weerlegging (blz. 193-196).

Oefening met soorten argumenten op Cambiumned

Varia

Deelonderwerpen CSE Nederlands

Bij het onderdeel Argumenteren wordt er natuurlijk ook van je verwacht dat je het onderdeel Leesvaardigheid beheerst. Mocht je toch met wat deelonderwerpen wat moeite hebben, dan kun je hier nog wat informatie en uitleg aan de hand van enkele filmpjes vinden. De deelonderwerpen zijn ingedeeld op basis van de examenbundel. 

 

Signaalwoorden /signaalzinnen

 

Tekstsoort, schrijfdoel, intentie van de schrijver

 

Hoofdgedachte, hoofdvraag

 

Functies van tekstgedeelten

 

Argumenteren

 

Alles in één

 

Taal