Kennis
Als je deze WikiWijs van Ordening helemaal hebt doorgewerkt, kun je:
De drie domeinen
organismen indelen in de drie domeinen (Archaea, Bacteria en Eukaryota) aan de hand van kenmerken.
Archaea en Bacteria
het onderscheid maken tussen archaea en bacteria.
de celonderdelen van bacteriën aanwijzen en benoemen.
beschrijven hoe bacteriën zich voortplanten.
voorbeelden noemen van nuttige toepassingen van bacteriën voor de mens.
de rol van bacteriën in het milieu toelichten.
Eukaryota
de 3 groepen binnen de Eukaryota benoemen.
uitleggen waarom Eukaryoten anders zijn dan Archaea/Bacteria.
Het plantenrijk
het rijk van de planten indelen in 3 afdelingen en van elke afdeling kenmerken en voorbeelden noemen.
de afdeling van de zaadplanten indelen in 2 klassen en van elke klasse kenmerken en voorbeelden noemen.
de celonderdelen van plantencellen aanwijzen en benoemen.
De schimmels
de schimmels in 2 groepen verdelen aan de hand van kenmerken.
de celonderdelen van schimmels aanwijzen en benoemen.
de 2 verschillende vormen van voortplanting bij schimmels beschrijven.
Het dierenrijk
het rijk van de dierenonderverdelen in 8 afdelingen en van elke afdeling kenmerken benoemen.
de afdeling van de gewerveldenonderverdelen in 5 klassen en kenmerken hiervan benoemen.
de afdeling van de geleedpotigenonderverdelen in 4 klassen en kenmerken hiervan benoemen.
de onderdelen van een dierencel aanwijzen en benoemen.
De protisten
2 soorten protisten omschrijven.
de celonderdelen van een protist aanwijzen en benoemen.
Overeenkomsten en verwantschap
Je kunt rassen en soorten onderscheiden
Je kunt uitleggen dat de indeling van organismen berust op overeenkomsten en verwantschap.
Inleiding Ordening
Wat is ordening?
Ordenen is het indelen in groepen op basis van hetzelfde kenmerk.
Bij de ordening van organismen, delen we levende wezens dus in verschillende groepen in, op basis van de kenmerken die deze organismen bezitten.
Tegenwoordig spreken wij van de 3 grote domeinen: Archaea, Bacteria en Eukaryoten
Bekijk het filmpje, hier in staat het hoofdstuk een beetje samengevat:
A. Archaea en Bacteria
1. Archaea en Bacteriën
Archaea
De Archaea zijn een groep oerbacteriën die nog steeds op aarde leven. De Archea zijn een speciale groep bacteriën. Ze zijn namelijk extremofielen. Het woord extremofiel bestaat uit 2 delen: Extreem en Fiel. Extreem betekent buitengewoon/uiterste/bijzonder, terwijl Fiel staat voor "houdt van".
Extremofielen zijn organismen die houden van bijzondere of buitengewone omgevingen. Deze organismen leven graag in vulkanen, diep in de zee, op plekken zonder zuurstof, op plekken die heel erg zuur zijn etc.
In onderstaande afbeelding zie je een zoutmijn, dit zou voor een heleboel organismen geen goede plek zijn om te overleven vanwege uitdroging. Er zijn echter soorten Archaea die hier juist heel erg goed op aangepast zijn.
Bacteria
Je hebt net gelezen over de Archaea: oerbacteriën die houden van extreme leefomgevingen.
Er is echter nog een heel ander domein dat ook alleen bacteriën bevat: Bacteria. In dit domein worden alle andere bacteriën op aarde ingedeeld.
Zowel de Archaea als de Bacteria hebben dezelfde soort cellen. Ze hebben een harde wand en hun DNA zweeft los in hun cel.
Er zijn 4 onderdelen in een bacterie cel die je moet kennen:
- De celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel
- Het celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.
- Het cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)
- Het chromosoom: dit is het losse DNA van het organisme.
Voortplanting
Alle bacteriën planten zich voort door middel van deling. Dat wil zeggen dat 1 bacterie "groeit" tot hij twee keer zo groot is en zichzelf opsplitst in 2 exacte kopieën.
Bacteriën en de mensheid
Bacteriën hebben geen bewustzijn en proberen gewoon te bestaan, maar mensen kunnen ze wel gebruiken of last van ze hebben.
Sommige bacteriën zijn pathogeen. Dat wil zeggen dat zodra zij ons lichaam binnendringen, wij ziek worden. Deze bacteriën kunnen voorkomen op rauw vlees, in vervuild drinkwater, voedsel dat niet op de juiste manier bewaard is, of kunnen opgelopen worden via wonden.
Mensen kunnen bacteriën gebruiken om eten voor onszelf te maken. Bacteriën worden gebruikt om yoghurt en kaas te maken, of juist om water te zuiveren. Zoals eerder benoemd komen bacteriën overal voor, ook in je eigen darmen. Daar helpen ze je om voedsel af te breken tot kleine stukjes waarmee je je cellen weer kan voeden!
Je hebt al geleerd dat bacteriën ook dode resten en afval opeten in de natuur. Zo komen de bouwsteentjes van bijvoorbeeld dode bladeren weer terug in de grond en kunnen andere planten die weer gebruiken.
2. Oefeningen A
Wat is de oudste levensvorm?
Leg uit wat een extremofiel is.
Wat is het voordeel van een extremofiel? (VWO vraag)
Noem twee domeinen waar bacteriën in voorkomen.
Welke domein met bacteriën leeft alleen op extreme plekken?
Kunnen er altijd nieuwe soorten toegevoegd worden aan de “The Tree of Life”? (denk terug aan thema 1!)
Waar
Onwaar
Hiernaast zie je een afbeelding van een bacterie, neem de nummers over en schrijf de juiste woorden erbij.
Hoe plant een bacterie zich voort?
Als wij rauw vlees eten, bedorven voedsel binnen krijgen, onze wonden niet goed behandelen of vervuild drinkwater drinken kunnen we ziek worden door bacteriën
Hoe noem je deze bacteriën?
Hoe helpen bacteriën ons in het menselijk lichaam?
B. Eukaryoten: 3 rijken
Als laatste domein hebben we de Eukaryoten.
Een gemeenschappelijk kenmerk van de Eukaryoten is dat deze organismen hun DNA in een "pakketje" in hun cel hebben: een celkern. De celkern met het DNA is een soort regelcentrum. Hier wordt bepaald wat er in de cel moet gebeuren en wanneer alle andere onderdeeltjes aan het werk gaan. Bij alle Eukaryoten is dit hetzelfde. De vorm van de cel verschilt per soort.
Rijken
De Eukaryoten kan je onderverdelen in 3 rijken:
- Schimmels
- Planten
- Dieren
Rijk 1. Schimmels
Als we denken aan schimmels dan denken we vaak aan paddenstoelen. Paddenstoelen zijn echter een klein deel van het schimmelrijk.
Schimmels komen net als bacteriën bijna overal voor. De schimmels delen we in twee stammen op: de eencellige en meercellige schimmels. Aangezien we het tot nu toe alleen maar hebben gehad over eencellige organismen, beginnen we nu ook met de eencellige schimmels.
Eencellige schimmels
De belangrijkste eencellige schimmel die je moet kennen is gist. Van gist zijn er heel veel verschillende soorten, maar je hoeft alleen de overkoepelende kenmerken te kennen. Net zoals bij bacteriën, planten eencellige schimmels zich voort door middel van deling. Dat betekent dat zij zichzelf kunnen opsplitsen in 2 gelijk klonen. (2 wordt 4, 4 wordt 8, 8 wordt 16 etc).
Bij gisten ziet dat er net iets anders uit. Terwijl een bacteriën zichzelf precies door de helft kan splitsen, kan dit bij een gist op een willekeurige plek zijn. Bij een gist begint het als een klein knobbeltje, dat uitgroeit tot een perfecte kloon. Zie onderstaande tekening.
Meercellige schimmels
Nu komen we aan bij organismen die bestaan uit meer dan 1 cel. Veel van dezelfde soorten cellen, noemen we een weefsel. (bijvoorbeeld schubben op een vis) Meerdere weefsels bij elkaar vormen een orgaan, (bijvoorbeeld de huid) meerdere organen bij elkaar vormen een orgaanstelsel (bijvoorbeeld je ademhalingsstelsel) en veel stelsels bij elkaar vormen een organisme.
Meercellige schimmels zijn de schimmels die wij kunnen zien met het oog:
Een heleboel mensen denken dat de paddenstoelen die wij zien de hele schimmel is. Dit is niet waar.
Alle meercellige schimmels bestaan uit draden. Sommige van deze schimmels leven op een plek (vaak onder de grond) en vormen daar een dradennetwerk. Dit is dus het "lichaam" van de schimmel. Dit lichaam wordt elk jaar groter, afhankelijk van de hoeveelheid voedsel er is. Sommige schimmels hebben een lichaam van wel 3 meter breed, allemaal onder de grond waar je op staat!
Waar dienen dan de paddenstoelen voor?
Tot nu toe heb je alleen maar gelezen over deling als een vorm van voortplanting. Nu we zijn aangekomen bij de meercellige organismen, ga je leren over andere manieren van voortplanten. Schimmels doen het anders: zij maken sporen. Sporen zijn kleine eencellige deeltjes waarin de helft van het DNA van de schimmel zit opgeslagen. Die sporen worden losgelaten met de wind of de regen en die komen in het wild dan een andere spore tegen. Ze smelten samen en vormen een nieuw organisme. Net als de eicellen en zaadcellen van mensen doen!
Sommige schimmels maken sporen aan in de uiteindes van hun draden, maar er zijn ook soorten schimmels die speciale voortplantingsorganen maken die wij paddenstoelen noemen.
Als je onder het hoedje van de paddestoel kijkt, zie je lamellen.
Tussen deze lamellen worden de sporen gemaakt. De sporen zijn heel erg licht en kunnen makkelijk meegenomen worden door de wind. De paddenstoel laat de sporen "los" op het moment dat deze klaar zijn.
Schimmels en de mensheid
Schimmels kunnen door mensen gebruikt worden op verschillende manieren. Zo kunnen de paddenstoelen van sommige soorten gegeten worden. Schimmels (en dan vooral de gisten) worden gebruikt om bier, brood, wijn, kaas of koffie mee te maken. Er is ook een hele handige schimmel waarmee wij pathogene bacteriën kunnen bestrijden. Van deze schimmel maken wij penicilline. Bacteriën kunnen heel slecht tegen het stofje uit deze schimmel, wat ons helpt om ze dood te maken en zelf niet ziek te worden.
Schimmels kunnen ons echter ook ziek maken soms, dit noemen we pathogene schimmels. Denk maar aan zwemmerseczeem of ringworm. Dit wordt veroorzaakt doordat een schimmel op onze huid begint te groeien en ons aantast.
Als laatste doen de schimmels hetzelfde als bacteriën in de natuur. Zij breken dode delen van organismen af tot stoffen die vervolgens door andere organismen weer gebruikt kunnen worden. https://www.youtube.com/watch?v=GY_uMH8Xpy0&t=74s
Verschillen en overeenkomsten
Overeenkomsten
Alle schimmels hebben sowieso een:
- Celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel
- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.
- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)
- Vacuole: Dit is een apart zakje met vooral water, wat reservestoffen en soms kleurstoffen.
- Celkern: Daar in zit het DNA netjes ingepakt, dit is het regelcentrum van de cel.
Verschillen
Er zijn zowel eencellige als meercellige schimmelsoorten. Sommige schimmels maken wel paddenstoelen aan en sommige doen dit niet.
Deze 3 stammen worden in onderdeel C van de wikiwijs verder besproken.
Het plantenrijk is een heel bijzonder rijk. (Bijna) Alle organismen die bij deze groep horen, kunnen namelijk iets dat de andere rijken en domeinen niet kunnen: hun eigen voedsel produceren. Planten kunnen hun eigen voedsel produceren, omdat zij bladgroenkorrels in hun cel hebben. We noemen planten daarom ook Autotroof. Auto betekent zelf, troof betekent voeden = zelfvoedend dus.
Bladgroenkorrels zijn een soort kleine fabriekjes waarmee plantencellen in staat zijn om glucose/suikers te maken. Dit proces noemen we fotosynthese. Let op! De plant doet dus aan fotosynthese, hij maakt geen fotosynthese. Dit is een belangrijk verschil.
Fotosynthese
Het proces fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels, die zelf weer in de cel zitten.
De bladgroenkorrels van een plantencel vangen zonlicht op en halen hier energie uit. De plant neemt uit de omgeving koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) op.
De energie van het zonlicht wordt gebruikt om de stoffen koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) aan elkaar vast te koppelen. Hierdoor ontstaan 2 producten, namelijk glucose/suiker ( C6H12O6) en het afvalproduct zuurstof (O2).
Scheikundig geschreven komt dat neer op : 6 CO2 + 6 H2O + energie = C6H12O6 + 6 O2.
In normale taal zeggen we dat de plant licht gebruikt om koolstofdioxide en water om te vormen tot suiker en zuurstof.
Maar wat gebeurt er daarna met de suiker en zuurstof?
De plant stoot de zuurstof die hij over heeft uit in de lucht en vervolgens wordt dat door andere organismen weer gebruikt voor hun ademhaling.
De suiker/glucose die de plant heeft gemaakt, wordt door de plant meteen gebruikt als eigen voeding. De suiker/glucose die hij niet meteen op maakt, wordt opgeslagen in de bladeren, wortels of in de vruchten van de plant.
De uitzondering
In het begin van deze tekst stond dat (bijna) alle organismen in deze groep hun eigen voedsel kunnen produceren. Er is echter, zoals altijd, een uitzondering.
De Bremraap is een plant die helemaal geen bladgroenkorrels heeft. De bremraap is een witte parasitaire plant. Dit betekent dat hij leeft door de suiker/glucose van andere planten te stelen. Dit doet hij door met zijn eigen wortels inde andere plant te groeien en zo de voedingsstoffen uit de cellen van de andere plant op te nemen. Wie zei dat planten saai zijn?
Overeenkomsten
Alle planten hebben sowieso een:
- Celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel
- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.
- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)
- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.
- Bladgroenkorrels: hier vindt fotosynthese plaats.
Rijk 3. Dierenrijk
Als laatste rijk is er het Dierenrijk.
In dit rijk komen de organismen voor die vaak meerdere orgaanstelsels hebben en zichzelf kunnen verplaatsen door lucht, water of op het land (en soms door alle 3).
Het rijk van de dieren wordt verdeeld in 8 stammen.
Bij deze indeling van het dierenrijk spelen twee kenmerken een belangrijke rol, namelijk:
Symmetrie
Skelet
Symmetrie
Iets is symmetrisch als je het in twee gelijke helften kunt verdelen. De twee helften zijn dan elkaars spiegelbeeld. In de praktijk is het echter nooit zo dat de delen precies hetzelfde zijn, omdat in de biologie nooit iets 100% perfect is. Misschien heeft een dier aan de rechterkant wel 1 stekel meer dan aan de linkerkant, of heb jij in je ene oog een gekleurd vlekje en in je andere oog niet. Ondanks deze kleine "afwijkingen" noemen we het organisme wel nog steeds symmetrisch.
Veel soorten zijn tweezijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op slechts een manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen. Bijvoorbeeld een vlieg.
Andere soorten dieren zijn veelzijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op meerdere manieren in twee ongeveer gelijke helften te verdelen. Bijvoorbeeld een zeester.
Dieren die op geen enkele manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen zijn, noemen we niet-symmetrisch. Bijvoorbeeld een amoebe
Skelet
Naast de symmetrie van een organisme, kijken we bij het indelen van dieren in afdelingen ook naar het soort skelet dat het organisme heeft. Een skelet heeft niet altijd de vorm van een geraamte zoals mensen dat hebben, maar het heeft wel dezelfde taak: een skelet geeft een organisme stevigheid en bescherming.
Als we naar het kenmerk "skelet": kijken, dan zijn er 3 mogelijkheden:
1. Het organisme heeft een uitwendig skelet
2. Het organisme heeft een inwendig skelet
3. Het organisme heeft geen skelet
Uitwendig skelet
Een uitwendig skelet, is een skelet dat aan de buitenkant zit. Dat kan een schelp (mossel) of een huisje (slak) zijn. Maar ook een stevig pantser dat over het hele lichaam zit (insecten).
Inwendig skelet
Er zijn ook veel dieren met een inwendig skelet. Zoals de naam al zegt, zit een inwendig skelet aan de binnenkant.
Hieronder zie je 3 vormen van een inwendig skelet. Het eerste is het geraamte van een hond. De tweede is de schelp die bij een inktvis in het lichaam zit. De derde is het inwendige skelet van een spons. Dit skelet gebruiken we soms als badspons.
Geen skelet
Tenslotte zijn er ook dieren zonder skelet. De meeste van deze dieren leven in het water. In het water "zweven" dieren vaak, daarom hebben ze niet altijd een skelet nodig om hun gewicht te dragen.
Hieronder 2 voorbeelden van dieren zonder skelet: een kwal en een (regen)worm.
Overeenkomsten
Alle dieren hebben sowieso een:
- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.
- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)
- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.
4. Oefeningen B
Uit welke drie rijken bestaan de Eukaryoten?
Welke domein heeft het DNA in een celkern liggen?
A. Archaea
B. Eukaryoten
C. Bacteria
Uit hoeveel stammen bestaat het rijk der Schimmels?
Hoe planten meercellige schimmels zich voort?
Bacteriën en eencellige schimmels planten zich allebei voort door deling. Toch is er wel een verschil tussen de deling van een bacterie en een schimmel
Benoem het verschil.
De paddestoelen die wij zien zijn de hele schimmel.
A. Waar
B. Onwaar
Welke twee stoffen komen er uit de fotosynthese?
Wat doet de plant dan vervolgens met deze stoffen (zie antwoord vorige vraag)?
Hoeveel soorten symmetrie bestaan er?
Een kwal heeft een …?
A. Inwendig skelet
B. Uitwendig skelet
C. Geen skelet
C. Plantenrijk
Het plantenrijk
Het plantenrijk is een heel bijzonder rijk. (Bijna) Alle organismen die bij deze groep horen, kunnen namelijk iets dat de andere rijken en domeinen niet kunnen: hun eigen voedsel produceren. Planten kunnen hun eigen voedsel produceren, omdat zij bladgroenkorrels in hun cel hebben. We noemen planten daarom ook Autotroof. Auto betekent zelf, troof betekent voeden = zelfvoedend dus.
Bladgroenkorrels zijn een soort kleine fabriekjes waarmee plantencellen in staat zijn om glucose/suikers te maken. Dit proces noemen we fotosynthese. Let op! De plant doet dus aan fotosynthese, hij maakt geen fotosynthese. Dit is een belangrijk verschil.
Fotosynthese
Het proces fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels, die zelf weer in de cel zitten.
De bladgroenkorrels van een plantencel vangen zonlicht op en halen hier energie uit. De plant neemt uit de omgeving koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) op.
De energie van het zonlicht wordt gebruikt om de stoffen koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) aan elkaar vast te koppelen. Hierdoor ontstaan 2 producten, namelijk glucose/suiker ( C6H12O6) en het afvalproduct zuurstof (O2).
Scheikundig geschreven komt dat neer op : 6 CO2 + 6 H2O + energie = C6H12O6 + 6 O2.
In normale taal zeggen we dat de plant licht gebruikt om koolstofdioxide en water om te vormen tot suiker en zuurstof.
Maar wat gebeurt er daarna met de suiker en zuurstof?
De plant stoot de zuurstof die hij over heeft uit in de lucht en vervolgens wordt dat door andere organismen weer gebruikt voor hun ademhaling.
De suiker/glucose die de plant heeft gemaakt, wordt door de plant meteen gebruikt als eigen voeding. De suiker/glucose die hij niet meteen op maakt, wordt opgeslagen in de bladeren, wortels of in de vruchten van de plant.
De uitzondering
In het begin van deze tekst stond dat (bijna) alle organismen in deze groep hun eigen voedsel kunnen produceren. Er is echter, zoals altijd, een uitzondering.
De Bremraap is een plant die helemaal geen bladgroenkorrels heeft. De bremraap is een witte parasitaire plant. Dit betekent dat hij leeft door de suiker/glucose van andere planten te stelen. Dit doet hij door met zijn eigen wortels inde andere plant te groeien en zo de voedingsstoffen uit de cellen van de andere plant op te nemen. Wie zei dat planten saai zijn?
Overeenkomsten
Alle planten hebben sowieso een:
- Celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel
- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.
- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)
- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.
- Bladgroenkorrels: hier vindt fotosynthese plaats.
Stam 1. Wieren/Algen
Wieren, ook algen genoemd, zijn een beetje aparte organismen. Net als bij een heleboel andere groepen organismen die je al geleerd hebt, zijn er hier ook weer eencellig of meercellige soorten.
Eencellige algen komen vooral voor op vochtige plekken. Zo is die groene aanslag op stenen in een beekje of vlak bij de zee een hele dikke laag van allemaal eencellige algen die op elkaar groeien.
Er zijn ook eencellige algen die samenwerken met schimmels. De schimmel houdt de alg dan vochtig, terwijl de alg doet aan fotosynthese en zijn suiker met de schimmel deelt. Deze "rare" samenwerkende organismen noemen de korstmossen.
Eencellige algen planten zich, net als bacteriën en gisten, door deling.
Meercellige algen zijn eigenlijk eencellige algen die samenwerken om hun overlevingskans te vergroten. Ze groeien tegen elkaar aan en vormen zo grote vlakken. Dit is voordelig, want hoe groter het oppervlakte is, hoe meer zonlicht ze kunnen opvangen! De cellen delen hun voedingsstoffen met elkaar, waardoor ze allemaal een beetje beter uitkomen. Die grote vlakken die deze meercellige algen vormen, lijken soms wel een beetje op bladeren of stengels. Dat zijn ze niet!
Tot de meercellige wieren behoren kranswier, blaaswier en zeesla. Kranswier vind je o.a. in vijvers, sloten en plassen. Blaaswier groeit in zee. Je vindt blaaswier soms in grote aantallen op het strand. De blaasjes knappen kapot als je erop trapt. Meercellige wieren planten zich voort door spoorvorming, net als de meercellige schimmels!
Stam 2. Sporenplanten
We zijn nu beland bij de stam Sporenplanten. Sporenplanten hebben net als de meercellige schimmels wel echt verschillende stelsels. Ze hebben namelijk wortels, stengels en bladeren en alle stelsels hebben hun eigen functie. Ze planten zich voort door middel van sporen (ook weer net als de schimmels). De afdeling van de sporenplanten wordt verder verdeeld in 3 klassen: mossen, paardenstaarten en varens.
Mossen
Mossen zijn kleine plantjes die in groepen bij elkaar groeien. Kenmerkend voor mossen is dat ze nog geen echte wortels hebben. De bladeren die ze hebben, zijn klein en lijken eerder op schubben dan op de bladeren waar wij altijd aan denken. De sporen van mosplantjes ontstaan in speciale sporendoosjes die op steeltjes boven de mosplantjes uitsteken. Deze sporendoosjes zijn er niet altijd, alleen als de plant klaar is om zich voort te planten.
Paardenstaarten
Paardenstaarten zijn opgebouwd uit een soort 'buisjes' die je er een voor een af kunt trekken. Paardenstaarten komen in allerlei vormen en maten, soms zijn ze klein en groeien ze in het gras. Soms worden ze wel 3 meter hoog en vormen ze hele bossen. De sporen ontstaan in de sporenvormende orgaantjes aan het uiteinde van bepaalde stengels.
Varens
Varens kun je herkennen aan grote bladeren die meestal zijn ingesneden. Varens kunnen soms ook meters hoog worden en soms hebben ze zelfs een stam (zoals sommige bomen). De sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.
Stam 3. Zaadplanten
Zaadplanten zijn de meest bekende planten. Ze hebben wortels, stengels, bladeren én bloemen. Ze planten zich voort door middel van zaden. Zaadplanten zijn de enige planten met bloemen. De bloemen zijn in dit geval de voortplantingsorganen van deze planten. In de bloemen heb je onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke delen. Zoals bij alle andere organismen die 2 geslachten hebben, zijn beide nodig om een nieuw organisme te maken.
We verdelen deze stam van de zaadplanten in twee klassen:
Naaktzadigen
Bedektzadigen
Naaktzadigen
Naaktzadige planten zijn planten waarbij de zaadjes onbedekt zijn. Bij naaktzadige planten zitten de zaden tussen de schubben van kegels. De zaden liggen "naakt" tussen de schubben. Er zit geen vrucht om de zaden heen.
De kegels van dennen en sparren zijn goede voorbeelden van naaktzadige planten.
De bladeren van de meeste soorten naaktzadigen zijn naaldvormig. Alle naaldbomen behoren tot de naaktzadigen.
Bedektzadigen
Bedektzadige planten zijn de planten met vaak kleurrijke en geurige bloemen. Deze bloemen trekken insecten aan, die het pollen (de voortplantingscellen, vergelijkbaar met sporen) van de ene bloem naar de andere bloem brengen. Het overbrengen van die pollen noemen we bestuiving.
4. Oefeningen C
Uit welke 3 stammen bestaat het rijk der Planten?
Hoe noemen we de groene aanslag op stenen ook wel?
Uit welke 3 klassen bestaat de stam Sporenplanten?
Kan je uitleggen op welk punt de bedektzadigen en de naaktzadigen van elkaar verschillen?
Hoe noem je de zaden bij de bedektzadigen?
Hoe noem je het overbrengen van zaden bij bedektzadigen?
Naaldbomen behoren tot de …?
Bedektzadigen
Naaktzadigen
Wat hebben sporenplanten en schimmels gemeen op het gebied van voortplanting?
Welke van de drie klassen van sporenplanten heeft sporenhoopjes aan de onderkant van de bladeren?
Welke manier van voortplanten heeft de plant op het bovenstaande plaatje?
Zijn planten zelfvoedend of hebben ze andere hierbij nodig? Hoe heet dit in andere woorden?
Hoe gaat het proces van een plant die zelfvoedend is?
D. Het dierenrijk
Bij onderdeel B heb je al uitgelegd over dieren in het algemeen en hun cellen.
Als je kijkt naar het aantal soorten organismen in de rijken, dan is het dierenrijk het kleinst, maar de onderverdeling in stammen en klassen is het grootst. Het dierenrijk wordt opgedeeld in 8 stammen. Sommige stammen worden weer onderverdeeld in klassen.
In de vorige paragraaf hebben we gezien dat er twee kenmerken zijn waarop we dieren onderverdelen in stammen. Dat zijn symmetrie en skelet.
Dieren uit deze 8 stammen hebben specifieke kenmerken als je kijkt naar hun symmetrie en skelet. Elke combinatie van symmetrie en skelet is uniek voor die stam. De stam en hun kenmerken worden in dit onderdeel van de wikiwijs verder toegelicht.
Stam 1: Eencellige dieren
Protisten is een benaming voor eencellige eukaryoten. Dat betekent dat zij net als dieren/planten/schimmels een celkern hebben waar in hun DNA opgeslagen zit, maar uit maar 1 cel bestaan.
Pantoffeldiertjes
Het organisme in het plaatje hieronder heet het Pantoffeldiertje. Het pantoffeldiertje heeft langs zijn celmembraan allemaal trilhaartjes groeien. Deze haartjes gebruikt hij om zichzelf door het water heen te "trillen". https://www.youtube.com/watch?v=JqDHbn8WyUo
Amoebes
Een andere protist die je moet kennen is de Amoebe. Amoebes hebben geen vaste vorm, zij kunnen hun vorm aanpassen door hun schijnvoetjes (dat zijn die gekke uitstulpingen op het plaatje). Zij kunnen die voetjes in en uit trekken en zich op die manier voortslepen.
Een heleboel protisten leven in water en hebben te maken met het probleem dat er constant water in hun cellichaam komt. Een oplossing daarvoor is de kloppende vacuole: https://www.youtube.com/watch?v=mTXRcbjuYGU. Een vacuole is een blaasje in de cel. Deze kan normaal dienen voor verschillende taken: het opslaan van eten of het opslaan van vocht. De naam kloppende vacuole vertelt ons dat deze vacuole bij protisten klopt. Hij doet dit omdat op deze manier het overtollige water uit de cel verwijderd wordt.
Stam 2: Sponzen
Sponzen
De sponzen zijn één van de oudste diersoorten die we kennen. Ze leven altijd in het water; de meeste soorten komen in de zee voor, maar er zijn altijd een paar uitzonderingen. Sponzen zijn dieren en kunnen dus niet hun eigen eten maken. Als je naar een spons kijkt dan zie je niet meteen hoe hij aan zijn eten komt. Sponzen hebben door hun lichaam heen een paar filters, daarmee filteren ze het water dat langs ze stroomt en daar halen ze voedsel uit (bijvoorbeeld protisten of eencellige algen).
Kenmerken van sponzen:
- ze zijn niet-symmetrisch
- ze hebben een skelet van stevige hoornvezels tussen de cellen
- ze zitten meestal vast op de bodem van de zee
Stam 3. Holtedieren
Holtedieren
De holtedieren vormen een andere eenvoudige en oeroude diergroep. Ze zijn in principe opgebouwd uit twee lagen cellen, die samen een zak-achtig lichaam vormen: de holte. De holte-opening is zowel hun mond als hun anus. (Ja dat betekent dus dat ze uit hun mond poepen) Kwallen zijn de meest bekende holtedieren. Holtedieren zitten soms vast aan de grond en soms zwemmen ze door de zee. Alle soorten holtedieren jagen, met hun tentakels gaan ze door het water tot er een ander dier in verstrikt raakt. Er wordt wel eens gezegd dat kwallen "steken", maar dat is niet correct. Holtedieren hebben in de cellen van hun tentakels een heel miniscule soort "naaldjes" die een gif bevatten, wat wij ervaren als een prikkend of tintelend gevoel.
Kenmerken van holtedieren:
- ze zijn veelzijdig symmetrisch
- ze hebben geen skelet
- ze vangen hun prooi met tentakels (vangarmen)
- ze leven in het water
Stam 4: Wormen
Wormen
Deze afdeling van het dierenrijk kent nu ongeveer 25.000 bekende soorten. Meestal zijn ze maar enkele milimeters groot, maar er zijn ook langere soorten. De runderlintworm bijvoorbeeld: deze soort leeft in de darmen van koeien en mensen en kan meer dan 10 meter lang worden! Wormen leven graag in vochtige omgevingen, omdat ze anders te snel uitdrogen. Om uitdroging te voorkomen hebben ze een slijmerig laagje over hun huid heen. Bijzonder is dat wormen vaak meerdere harten hebben. Hierdoor (en door wat andere eigenschappen) komt het voor dat als je een worm door de helft knipt, allebei de helften gewoon doorleven!
Kenmerken van wormen:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- ze hebben geen skelet
- hun lichaam is lang en dun
- ze leven in het water en in de bodem, maar altijd in een vochtig milieu
Stam 5: Weekdieren
Weekdieren
Weekdieren heten zo, omdat hun lichaam week is. Dat betekent dat hun lichaam zacht is. De meeste weekdieren leven in of rondom het water, omdat hun lichaam anders snel uitdroogt, net als bij de wormen. Bekende dieren die tot deze groep behoren zijn slakken, tweekleppigen (mossel en oester bijvoorbeeld) en inktvissen.
Kenmerken van weekdieren:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- ze hebben meestal een schelp of huisje als skelet (meestal uitwendig, dus)
- ze leven in een vochtig milieu
Stam 6: Stekelhuidigen
Stekelhuidigen heten zo, omdat ze stekels (soms knobbels) op de buitenkant van hun lichaam hebben. Ze leven altijd op de bodem van de zee en komen in allerlei verschillende kleuren en maten voor.
Kenmerken van stekelhuidigen:
- ze zijn veelzijdig symmetrisch
- ze hebben een inwendig skelet van kalk
- hun huid is bedekt met stekels of knobbels
- ze leven op de bodem van de zee
Stam 7: Geleedpotigen
De stam geleedpotigen wordt onderverdeeld in 4 klassen. Alle geleedpotigen hebben 1 ding gemeen: hun poten bestaan uit leden. Dat wil zeggen dat het een soort buisjes zijn die een beetje los van elkaar zitten. (Denk terug aan de paardenstaart, dat is een beetje hetzelfde soort principe alleen dan bij planten)
Geleedpotigen hebben een uitwendig skelet dat als een soort pantser om het lichaam zit. Dit pantser is gemaakt van chitine en kan niet meegroeien. Geleedpotigen moeten dan ook verschillende keren vervellen tijdens de groei. Bij een vervelling kruipt een dier uit het pantser. In korte tijd groeit het dier heel snel en ondertussen vormt het dier een nieuw pantser. Als het nieuwe pantser klaar is, dan stopt het dier met groeien tot aan de volgende vervelling.
Het lichaam van geleedpotigen bestaat uit segmenten. Dat betekent dat het lichaam is opgebouwd uit stukjes: de segmenten. Een mier bijvoorbeeld bestaat uit 3 hoofdsegmenten: de kop, het borstlijf en het achterlijf. Deze delen bestaan elk weer uit allemaal kleinere segmenten. Geleedpotigen zijn eigenlijk een soort "lego"diertjes, die bestaan uit allemaal onderdelen die perfect in elkaar klikken.
De 4 klassen hebben elk hun eigen kenmerken. Er wordt bij geleedpotigen gekeken naar het aantal potenen de lichaamsbouw om ze verder in de klassen te verdelen.
Klasse
Kenmerken
Duizendpoten
Het hele lichaam bestaat uit segmenten, aan elk segment zitten poten
Kreeftachtigen
Hebben 10 of meer poten (let op! de scharen tellen ook als poten!)
Spinachtigen
Hebben altijd 8 poten
Insecten
Het lijf bestaat uit kop, borst, staart. Hebben 6 poten aan een borststuk.
Ademt via tracheeën
Hieronder wat verschillende insecten:
Stam 8: Gewervelden
De laatste stam van de dieren is die van de gewervelden. Gewervelden heten zo, omdat zij een wervelkolom hebben. Een wervelkolom is de kolom botten die van de achterkant van je hoofd helemaal tot de heupen loopt. Als je in het midden van je rug voelt, dan voel je allemaal kleine botjes. Dat is je wervelkolom!
Zoals je hieronder kunt zien, wordt de stam van de gewervelden verdeeld in 5 klassen: vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.
Kenmerken
De 5 klassen van de gewervelden zijn van elkaar te onderscheiden door de volgende kenmerken:
1. De huid
Er zijn verschillende soorten huiden. Sommige dieren hebben een droge naakte huid of juist een slijmerige en vochtige huid. Andere dieren hebben harde schubben of een vacht van zachte haren. Als laatste zijn er ook dieren die veren hebben!
2. De lichaamstemperatuur
Voorlopig hoef je maar 2 soorten lichaamstemperatuur regulatie te kennen:
Warmbloedig betekent dat een dier constant dezelfde lichaamstemperatuur heeft. Zo hebben mensen altijd een temperatuur van 37 graden Celsius. Als het buiten koud is, dan gaan we trillen en krijgen we kippenvel. Dit doen we om zo veel mogelijk warmte te verkrijgen en 37 graden te blijven. Als het buiten warm is, gaan we zweten. Dit doen we om niet warmer te worden dan 37 graden.
Koudbloedig betekent dat een dier niks kan doen aan zijn lichaamstemperatuur. Zijn temperatuur verandert mee met de omgeving. Als het buiten koud is, dan wordt het dier ook koud. Als het buiten warm is, dan wordt het dier ook warm.
3. De ademhalingsorganen
Er zijn verschillende manieren van ademhalen. Sommige dieren hebben longen in hun lichaam waar zij lucht in en uit pompen. Andere dieren (vooral waterdieren) hebben kieuwen aan de zijkanten van hun hoofd waarmee zij zuurstof uit water kunnen halen.
4. De manier van voortplanten
Dieren kunnen hun nakomelingen op verschillende manieren ter aarde brengen. Er zijn ontzettend veel dieren die eieren leggen, waar hun kindjes in zitten. Deze eieren zien er niet altijd hetzelfde uit. Sommige dieren leggen eieren die slijmerig en doorzichtig zijn, bijvoorbeeld kikkerdril. Andere dieren leggen eieren met een schaal. Deze schaal zorgt voor een beetje bescherming, maar ook hier zijn er weer verschillende soorten. Sommige schaaleieren hebben een harde schaal die breekt (een kippen ei bijvoorbeeld). Dit noemen we kalkhoudende eieren. Andere eieren hebben juist een leerachtige schaal, die je open moet scheuren.
Uiteindelijk zijn er ook dieren die hun kindjes baren. Dit betekent dat de kinderen levend uit de baarmoeder van het dier komen. Deze dieren noemen we levendbarend.
5. Het milieu waarin ze leven
Soms is het heel erg belangrijk om te weten waar een dier leeft om te kunnen achterhalen welk dier het is. Hierbij kun je denken aan land, lucht of water, maar ook of een plek per se warm of koud moet zijn of vochtig of droog.
Kenmerken van alle gewervelden:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- ze hebben een inwendig skelet met een wervelkolom.
Klasse
In de tabel hieronder zie je voor elke klasse de kenmerken.
Bedenk bij elke klasse maar eens een voorbeeld en kijk of de beschrijving klopt met wat je weet.
Klasse
Huid
Lichaamstemperatuur
Ademhalen
Voortplanten
Leefmilieu
Vissen
Schubben met slijm
Koudbloedig
kieuwen
eieren zonder schaal
water
Amfibieën
Slijmlaag op huid
Koudbloedig
longen en huid
eieren zonder schaal
vooral water
Reptielen
Droge schubben
Koudbloedig
longen
eieren leerachtige schaal
land en water
Vogels
Veren
Warmbloedig
longen
eieren kalkschaal
lucht
Zoogdieren
Haren
Warmbloedig
longen
levendbarend
vooral land
Hieronder zie je van links naar rechts: Vissen-Amfibieën-Reptielen-Vogels en daaronder Zoogdieren
Oefeningen D - deel 1
Uit hoeveel cellen bestaan protisten?
Heel veel protisten leven in water en hebben daardoor last van het water dat steeds in hun cellichamen komt
Welke oplossing hebben ze hiervoor?
Wat is een voorbeeld van een manier voor protist om zich te bewegen?
Omcirkel het juiste antwoord.
Sponzen zijn symmetrisch/ veelzijdig symmetrisch/ niet-symmetrisch. Ze hebben een uitwendig/ inwendig/ geen skelet. Ze leven op of in de zee/ vochtige plekken/ de bodem van zee.
Stekelhuidige zijn symmetrisch/ veelzijdig symmetrisch/ niet-symmetrisch. Ze hebben een uitwendig/ inwendig/ geen skelet. Ze leven op of in de zee/ vochtige plekken/ de bodem van zee.
Wormen zijn symmetrisch/ veelzijdig symmetrisch/ niet-symmetrisch. Ze hebben een uitwendig/ inwendig/ geen skelet. Ze leven op of in de zee/ vochtige plekken/ de bodem van zee.
Holtedieren zijn symmetrisch/ veelzijdig symmetrisch/ niet-symmetrisch. Ze hebben een uitwendig/ inwendig/ geen skelet. Ze leven op of in de zee/ vochtige plekken/ de bodem van zee.
Weekdieren zijn symmetrisch/ veelzijdig symmetrisch/ niet-symmetrisch. Ze hebben een uitwendig/ inwendig/ geen skelet. Ze leven op of in het water/ vochtige plekken/ de bodem van zee.
Oefeningen D - deel 2
Op basis van welke twee kenmerken delen wij het dierenrijk in?
Waarom moeten geleedpotigen een paar keer vervellen tijdens de groei?
Het lichaam van geleedpotigen is opgebouwd uit “stukjes”. Hoe heten deze “stukjes” ook wel?
De geleedpotigen worden onderverdeeld in vier klassen. Ze worden onderverdeeld op basis van aantal poten en lichaamsbouw.
Welke van deze vier klassen hebben 8 poten?
In welke vijf klassen worden de gewervelden onderverdeeld?
Welke manieren van nakomeling (kindjes) op de aarde brengen zijn er?
Reptielen zijn …?
A. Warmbloedig
B. Koudbloedig
Welke manieren van ademhalen zijn er?
De mens is koudbloedig.
A. Waar
B. Onwaar
E. Overeenkomsten en verwantschap
Overeenkomsten en verwantschap
In onderdeel A t/m D hebben we inmiddels alle rijken/stammen/klassen behandelt. Maar het gaat nog verder want je kan organismen ook in orden, families, geslachten en soorten indelen. Dit doen we op basis van overeenkomsten en verwantschap. Hoe dit eruit ziet kom je in deze les te weten!
1. Overeenkomsten
Op onze planeet zijn al zo'n 1,8 miljoen soorten organismen ontdekt, beschreven en ingedeeld. Maar er zijn ook een heleboel organismen nog niet ontdekt. Om een overzicht te krijgen van de 1,8 miljoen soorten organismen die wij kennen, worden al deze organismen geordend. Om van groot naar klein te beginnen kijken we eerste naar het onderstaande plaatje.
In de onderdelen A t/m D hebben wij tot aan de klasse behandeld. Organismen die tot hetzelfde rijk behoren hebben veel minder overeenkomsten, dan organismen die tot dezelfde stam of klasse behoren. Een duizendpoot en een oktopus behoren bijvoorbeeld wel tot hetzelfde rijk, maar niet tot dezelfde klassen. Een ezel en een paard lijken veel op elkaar en behoren wel tot de geslacht (Equus), maar niet tot hetzelfde soort.
Als we bijvoorbeeld kijken naar de Afrikaanse olifant en de Aziatische olifant, dan behoren zij allebei tot de orde slurfdieren en familie van de olifanten. Maar gaan we inzoomen, dan blijkt dat deze twee type olifanten niet tot hetzelfde geslacht en soort behoren.
Dieren/ organismen behoren alleen tot hetzelfde soort als ze onderling kunnen voortplanten en hun nakomelingen (kinderen) ook weer zelf nakomelingen kunnen krijgen (vruchtbaarheid). De ezel en het paard kunnen dus geen vruchtbare nakomelingen maken.
2. Soorten
De olifanten uit de vorige paragraaf lijken veel meer op elkaar dan een chihuahua en een labrador. Toch zijn deze laatste twee wel van dezelfde soort. Ze zouden zich dus samen kunnen voortplanten en vruchtbare nakomenlingen kunnen krijgen. Een soort kan uit verschillende rassen bestaan. Een chihuahua is een ander ras dan een labrador. Een chihuahua en een labrador zullen niet zo snel met elkaar voortplanten, maar er zijn zeker andere rassen die wel met elkaar voorplanten. Denk bijvoorbeeld aan de labrador en poodle.
Naast de verschillende rassen zijn er ook verschillen binnen dezelfde soort en zelf ras. Denk hierbij aan de verschillende kleuren die de labradoedel van hierboven kan hebben. Het verschil in kleur kan ook een groot voordeel meebrengen. Een dier wat beter past in zijn omgeving zal minder opvallen voor roofdieren. Denk bijvoorbeeld aan insecten die minder zichtbaar zijn op bomen en daardoor minder snel zullen worden opgegeten. Dit noemen we selectie.
3. Verwantschap
Hoe langer geleden er soorten een gemeenschappelijk voorouder hebben, hoe minder verwant ze aan elkaar zijn. Wij hebben bijvoorbeeld meer gemeen met het konijn, dan met een kikker. Hoe eerder een soort zich afsplitst, hoe minder verwant aan die organismen binnen een ander rijk.
4. Oefeningen E
In welke twee hoofdgroepen worden alle organismen ingedeeld?
In welke hoofdgroep hebben alle organismen een celkern?
In welk rijk worden de mensen geplaatst?
In de onderstaande afbeelding zie je een stukje indeling van de primaten (apen)
Hoe noem je de groep grijpstaartapen
een familie
een geslacht
een klasse
een orde
De chimpanse en de bonobo behoren tot dezelfde familie/ geslacht/ soort/ orde/ klasse.
Een leeuw en een tijger kunnen samen nakomelingen krijgen. De nakomeling is dan een lijger of een teeuw. Bijna alle nakomelingen zijn onvruchtbaar.
Geef een argument waarom een leeuw en een tijger verschillende soorten zijn.
Geef een argument waarom iemand ze wel tot het zelfde soort zou kunnen rekenen.
Wat houdt selectie in?
Welk organisme is het meest verwant aan de tijger: de pinquin of de vleermuis? Leg je antwoord uit!
Welk organisme is het meest verwant aan de kikker: een vis of een salamander? Leg je antwoord uit!
OEFENINGEN
Om verder te oefenen voor de toets ga je naar onderstaande pagina:
Het arrangement Thema 3 "Ordening" is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.