NC Keuzevak Ondernemen

NC Keuzevak Ondernemen

Inleiding

Leuk dat je hebt gekozen voor het keuzevak ondernemen! Tijdens het keuzevak ondernemen krijg je vier cijfers. Deze vier cijfers vormen samen het schoolexamencijfer voor dit keuzevak. Voor de volgende vier onderdelen krijg je een cijfer:

  1. Theorietoets marketingplan (weging 5)
  2. Theorietoets financieel plan (weging 5)
  3. Opdrachten huisstijl (weging 10)
  4. Het ondernemingsplan + presentatie (weging 30)

Het ondernemingsplan heeft een zwaardere weging dan de theoietoetsen. De theorietoetsen zijn ondersteunend om te kijken of je de lesstof begrijpt. Bij het ondernemingsplan komen alle vaardigheden en kennis samen.

Je gaat samen met twee andere leerlingen een onderneming opzetten. Daarbij ga je rekening houden met alles wat er bij het opzetten van een eigen onderneming komt kijken. Je gaat een plan schrijven dat je zou kunnen overleggen met bank of een andere toekomstige investeerder.

Na het goed afronden van dit keuzevak, ben jij een echte toekomstige ondernemer!

Start

De opdrachten die bij het ondernemingsplan horen maak je in een digitaal werkboek. Hiervoor download je het Microsoft WORD-document uit stap 1. In dit document werk je de opdrachten uit.

Stap 1Download het werkboek

Stap 2: Vul je eigen naam in

Stap 3: Vul je eigen klas in

Stap 4: Vul, aan het einde van het keuzevak, de datum in waarop je het werkboek inlevert

Stap 5: Vul de naam van je lesgevende docent(en) in

1. De ondernemer

1.1 Wat voor een ondernemer ben ik?

Om duidelijk te weten te komen wat voor een type ondernemer jij bent is het goed om te kijken waar jouw persoonlijke kwaliteiten of juist jouw zwaktes liggen. Zo kan je weten waar de kansen en mogelijkheden voor jou als ondernemer zitten.

Het idee

Lees onderstaande theorie en beantwoord de vragen.

 

Bron ah.nl

 

Wat begon als een irritatie, werd een idee en uiteindelijk een echt product dat in de schappen van de grootste supermarktketen van Nederland ligt. Aan elke onderneming ligt een idee ten grondslag. Niet elk idee leidt echter tot een succesvol bedrijf. Daarvoor zijn mensen nodig met ambitie, durf en doorzettingsvermogen. Dat zijn ondernemers.

 

Redenen om een eigen onderneming te starten

Als startend ondernemer is het ondernemen waarschijnlijk ‘in je bloed’. Er zijn vele redenen waarom iemand ondernemer wordt of wil worden.

> Maak opdracht 1 in je werkboek.

Hieronder vind je tien redenen waarom iemand ondernemer wordt of wil worden, namelijk:

  1. Je hebt alle vrijheid. Dat betekent niet dat je alles kunt doen en laten wat je wilt. Je klanten hebben namelijk bepaalde verwachtingen en eisen waaraan jouw onderneming moet voldoen. Je hebt wel de vrijheden om te doen wat jij belangrijk vindt.
  2. Je bent zelf verantwoordelijk voor de beslissingen die je neemt en gevolgen van die beslissingen.
  3. Je doet iets wat je zelf leuk vindt en waar je goed in bent.
  4. Al het geld dat je verdient is voor jezelf. Wel moet je belasting overdragen aan de belastingdienst en je overige kosten betalen.
  5. Je deelt je eigen tijd in.
  6. Je hebt veel afwisseling. Het ene moment doe je iets voor een klant, het volgende moment ben je bezig met je administratie of zit je met de bank om de tafel voor een lening.
  7. Een eigen onderneming biedt veel uitdagingen. Je bent voordurend bezig om problemen op te lossen, kansen te creëren, nieuwe klanten te vinden en bestaande aan je te binden.
  8. Ondernemen is een manier om jezelf te ontwikkelen en verder te komen.
  9. Je hebt alle ruimte om je ideeën uit te proberen de de beste ideeën te vermarkten.
  10. Je bent werkloos en je besluit voor jezelf te beginnen.

 

Redenen om geen eigen onderneming te starten

Niet iedereen wil een eigen onderneming starten. Daar zijn ook genoeg redenen voor te bedenken.

> Maak opdracht 2 in je werkboek.

Hieronder vind je vijf redenen waarom iemand geen ondernemer zou willen zijn, namelijk:

  1. Je hebt financiële onzekerheid.
  2. Je hebt geen vangnet. Als je ontslagen wordt als werknemer kun je eventueel een werkloosheidsuitkering ontvangen.
  3. Het kan zijn dat je als ondernemer het enige personeelslid bent. Je hebt dan geen collega's.
  4. Je hebt weinig vrije tijd.
  5. Je kan grote financiële risico's lopen.

Echte ondernemers laten zich hier niet door afschrikken.

 

> Maak opdracht 3 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 1 tot en met 3 hebt gemaakt in je werkboek.

 

 

1.2 Ondernemersscan

Zie jij jezelf als een echte ondernemer? Om hier een beter beeld van te krijgen, ga je een ondernemersscan invullen. Dit zijn een aantal stellingen waarbij je aangeeft in hoeverre de stelling wel of niet bij je past. Het is niet zo dat een hogere score beter is dan een lage score. Het schetst slechts een beeld van hoe jij jezelf ziet als ondernemer.

> Maak opdracht 4 in je werkboek.

> Maak opdracht 5 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 4 én 5 hebt gemaakt in je werkboek.

 

 

 

1.3 Sterkte en zwakte analyse

In jouw ondernemingsplan beschrijf je jezelf aan de hand van persoonlijke gegevens, opleiding, werkervaring, motivatie, doelstellingen en kwaliteiten. Met deze informatie kunnen belanghebbenden, zoals banken en investeerders, jouw slaagkans als ondernemer beoordelen. Probeer in het ondernemingsplan een realistisch beeld van jezelf te geven. Houd er rekening mee dat anderen, zoals familie en vrienden, jou vaak beter kunnen beoordelen dan jij zelf. Vraag daarom aan hen wat zij van jouw ondernemerskwaliteiten vinden voordat je jezelf gaat beschrijven.

In opdracht 6 vind je een tabel met daarin verschillende kwaliteiten. Vul deze tabel verder in. Dat doe je als volgt:

  1. Geef aan of jij vindt of je de kwaliteit beheerst.
  2. Indien je de kwaliteit beheerst, geef hierbij dan een persoonlijk voorbeeld waaruit blijkt dat je dit beheerst.
  3. Laat de tabel door drie personen invullen die jou goed kennen. Bijvoorbeeld door een vriend, een docent, je mentor, een ouder of een familielid.
  4. Als de tabel volledig is ingevuld, ga je deze nogmaals bekijken en pas je de tabel eventueel aan. Heb jij bijvoorbeeld aangegeven dat je de kwaliteit doorzettingsvermogen beheerst, maar geven twee andere personen aan van niet? Dan pas je dit aan naar 'nee'. Dit geldt ook andersom. Vind jij dat je iets niet beheerst, maar twee of meerdere anderen wel? Dan pas je dit aan naar 'ja'.

> Maak opdracht 6 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 6 hebt gemaakt in je werkboek.

1.4 Wie ben ik?

Als ondernemer is het ook belangrijk om jezelf te kennen. Je moet namelijk jezelf als ondernemer én je idee ook zien te verkopen aan externen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de bank, bij wie je mogelijk een lening moet afsluiten. Je ondernemingsplan bevat dan ook altijd een soort van persoonlijk rijbewijs.

 

Het rijbewijs

In opdracht 7 van je werkboek vind je vragen die aansluiten bij het onderwerp "wie ben ik". Vul het rijbewijs verder in en beantwoord ook de onderstaande vragen.

  • Extra uitleg bij werkervaring: bij werkervaring gaat het om allerlei soorten ervaring die je kan hebben op het gebied van werken. Heb je bijvoorbeeld een sop de markt gestaan? Heb je weleens iets verkocht? Heb je een bijbaantje? Heb je weleens geholpen in het bedrijf van een familielied? Misschien heb je ooit wel eens iets georganiseerd voor school of je sportclub.
  • Extra uitleg bij persoonlijke motivatie: Leg hierbij uit waarom je hebt gekozen voor het keuzevak ondernemen. Wat spreekt je aan? Leg ook uit wat voor soort ondernemer jij wilt worden.
  • Extra uitleg bij doelstellingen: Wat wil je na dit keuzevak geleerd hebben? Waarin wil je beter zijn geworden? Bedenk drie doelstellingen.

> Maak opdracht 7 in je werkboek.

 

Elevator pitch

De elevator pitch is een kort maar krachtige presentatie waarin je jezelf in ongeveer zestig seconden presenteert. Hoe kun je in zo’n korte tijd een boodschap overbrengen op een manier waardoor de ander overtuigd raakt?

Tijdens elke sollicitatie, maar ook in het dagelijks leven, wordt ons vaak gevraagd: “Vertel eens wat over jezelf”. Het beantwoorden van deze vraag vinden de meeste mensen lastig. We zijn gewend om lang en veel te praten. Hierdoor is het ontzettend moeilijk om ineens alleen de het belangrijkste te vertellen. Daarom is het slim om je goed voor te bereiden.

De elevator pitch heeft zijn naam te danken aan de korte tijd die je hebt om je verhaal te doen. Deze tijdsduur stemt ongeveer overeen met de tijd die het duurt om in New York met de lift te gaan. Voordat de liftdeuren openen (30 – 60 seconden) moet het verhaal af zijn en moet je verhaal duidelijk zijn.

In de pitch vertel je kort maar krachtig:

  1. Wie je bent
  2. Wat je te bieden hebt (oplossing)
  3. Wat je toevoegt (voordelen)
  4. Wat je zoekt

Ben je op zoek naar tips over hoe je een elevator pitch moet maken? Klik hier.

Ben je op zoek naar een voorbeeld over hoe een elevator pitch eruit moet zien? Klik hier.

> Neem een eigen elevator pitch op en stuur deze naar je docent via wetransfer.com.


> Klaar? Controleer of je opdracht 7 hebt gemaakt in je werkboek.

> Klaar? Controleer of je de elevator pitch hebt gemaakt en of je deze hebt verstuurd naar je docent via wetransfer.com

2. De onderneming

2.1 Start je eigen onderneming op!

In dit hoofdstuk gaan we beginnen met het bedenken en uitdenken van je eigen onderneming. Dit doen we in groepen van drie, welke gevormd worden door je docent. Je gaat samen met je groep een ondernemingsplan schrijven en uitvoeren.

> Maak opdracht 8 in je werkboek.

 

Visie

Je droomt misschien al een tijdje over een eigen onderneming en hebt vast nagedacht over hoe jouw onderneming er in de toekomst uit moet zien. Het toekomstbeeld van de onderneming vormt je visie. Een voorbeeld van een visie kan zijn:

"Over vijf jaar wil ik met mijn eetcafé een stabiele factor zijn in het plaatselijke horeca-aanbod. Een restaurant waarover wordt gepraat als je er geweest bent en waar mensen nieuwsgierig naar zijn als ze er nog niet geweest zijn. Het doel is om onze doelgroep te allen tijde weten te prikkelen en het ze keer op keer naar de zin te maken."

Deze visie is belangrijk omdat deze je richting geeft. Op basis van de visie maak je keuzes en formuleer je doelstellingen die je helpen op koers te blijven. Als je weet waar je naar toe wilt, dan kun je alle activiteiten die je onderneemt daarop afstemmen.

> Maak opdracht 9 in je werkboek.

> Maak opdracht 10 in je werkboek.

 

Missie

De missie geeft aan waarmee jouw onderneming zich bezighoudt en wil bezighouden. In de missie beschrijf je wat de belangrijkste activiteiten zijn van jouw onderneming. Ook beschrijf je op welke markt je actief bent en waar jij en je onderneming voor staan.

 

De missie geeft dus aan waarvoor je staat en de visie geeft aan wat je wil bereiken.

 

> Maak opdracht 11 in je werkboek.

> Maak opdracht 12 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 8 tot en met 12 hebt gemaakt in je werkboek.

2.2 Ontwerp je product en ga inkopen doen

Doelgroep
Elke ondernemer moet ervoor zorgen dat er voldoende producten zijn die verkocht kunnen worden. Bij het inkopen van de producten is het belangrijk dat er niet alleen wordt gekeken naar wat je zelf mooi vindt, maar die je klanten mooi vinden en aanspreken. Bij het inkoopproces moet je dus je doelgroep in het ’oog’ houden.

 

Inkopen
Veel bedrijven sturen vertegenwoordigers (accountmanagers) naar de detaillisten toe. Zij proberen zo hun artikelen aan de detaillisten te verkopen. Ook kan een detaillist naar een groothandel toegaan. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de ‘Makro’. Tegenwoordig worden ook veel producten ingekocht via internet. Dit bespaart veel tijd en geld voor de detaillist en de fabrikant.

Het is verstandig om verschillende artikelen met elkaar te vergelijken. Als je op zoek bent naar rode bankstellen, dan is het verstandig om als detaillist eerst verschillende fabrikanten te bezoeken, je wensen kenbaar te maken en te onderhandelen over de kwaliteit en de prijs. Je kunt ook navragen of het artikelen op een milieuvriendelijk manier wordt gemaakt .Als je inkoopt vanuit het buitenland is de kans aanwezig dat het product gemaakt is door kinderen die dit onder zware omstandigheden moesten doen (komt vooral voor in Azië en Afrika). Informeer hier eventueel ook naar. Vervolgens leg je de gegevens naast elkaar en maak je een keuze.

Er is een verschil tussen het product voor het eerst inkopen en herhalingsinkopen. Wanneer je een product voor het inkoopt, maak je goede afspraken met de leverancier over, onder andere, kosten en bespreek je de voorwaarden (eventueel onderhandel je daarover). Dit kost veel tijd. Bij een herhaalinkoop, bestel je de producten tegen de eerder afgesproken voorwaarden en kost het dus veel minder tijd.

 

Leverings-en betalingsvoorwaarden
Niet alleen de prijs en de kwaliteit zijn belangrijk. Wat net zo belangrijk is zijn de leverings-en betalingsvoorwaarden. In deze voorwaarden wordt vermeld hoe, waar en wanneer de levering zal plaatsvinden. Ook regels over de wijze van betalen kan je daarin terugvinden. Vrijwel elk bedrijf heeft leverings-en betalingsvoorwaarden opgesteld.

> Maak opdracht 13 in je werkboek.

> Maak opdracht 14 in je werkboek.

> Maak opdracht 15 in je werkboek.

> Maak opdracht 16 in je werkboek.

> Maak opdracht 17 in je werkboek.

> Maak opdracht 18 in je werkboek.

> Maak opdracht 19 in je werkboek.

> Maak opdracht 20a in je werkboek.

> Maak opdracht 20b in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 13 tot en met 20b hebt gemaakt in je werkboek.

3. Het marketingplan

3.1 Doel, markt en organisatie

Wat is marketing?

Simpel gezegd is het alles wat een bedrijf doet om meer producten te verkopen of diensten te leveren.

Als een ondernemer een geweldig idee heeft, dan wil hij daar zo veel mogelijk geld mee verdienen. Om dit te bereiken is het goed om onderzoek te doen, doelen op te stellen en na te denken over de marketingmix. Deze informatie wordt verwerkt in het marketingplan.

 

Het marketingplan

Om een marketingplan op te stellen, moet je een aantal stappen doorlopen. Deze worden hieronder beschreven.

 

Stap 1: Omgevingsonderzoek

In deze eerste stap onderzoekt de ondernemer de interne (binnen) en externe (buiten) omgeving van het bedrijf. Bij een intern onderzoek kijkt hij naar de sterke- en zwakke punten van de onderneming. Hij neemt de ondernemingskwaliteiten mee uit het persoonlijk plan, maar hij kijkt ook naar het product en/of de dienst.

 

Stap 2: Het maken van een SWOT-analyse

De SWOT-analyse is een sterkte en zwakte analyse. Je gaat dan kijken met welke sterke punten (strenghts), zwakke punten (weaknesses), kansen (opportunities) en bedreigingen (threats) jouw onderneming te maken heeft. Deze leid je onder andere af uit je omgevingsonderzoek. De ondernemer maakt een helder overzicht van deze SWOT-analyse door de informatie te plaatsen in een vierkant, zoals in het voorbeeld hieronder:

De interne analyse heeft te maken met wat er in je bedrijf gebeurt. Invloeden van buitenaf, waar je vaak minder vat op hebt, noemen we de externe analyse. De startende ondernemer kan hiermee in één oogopslag zien wat de sterke en zwakke punten zijn, maar ook welke kansen en bedreigingen er om hem heen zijn. De ondenemer bedenkt natuurlijk meteen hoe de zwakke punten op te lossen zijn.

> Maak opdracht 21 in je werkboek.

 

Stap 3: Marketingdoelen opstellen

Jij als ondernemer hebt nu veel informatie die jij kan gebruiken om doelen te stellen. Marketingdoelen gaan over hoeveel geld je wilt verdienen (omzet), hoeveel producten je wilt verkopen (afzet), hoeveel winst je wilt behalen of bijvoorbeeld over hoeveel naamsbekendheid je wilt creëren.

Je kan doelen voor de korte termijn óf voor de lange termijn opstellen. Doelen op kort termijn zijn bijvoorbeeld: ik wil deze maand 50 x het product verkopen. Op lang termijn zou dit bijvoorbeeld kunnen zijn: ik wil over vier maanden het dubbele aantal van mijn product verkopen. Het is belangrijk dat je jouw doelen zo duidelijk mogelijk opschrijft. Zo weet iedereen binnen jouw bedrijf wat er bereikt moet worden. Als je zegt: "ik wil dat mijn klanten mijn product mooi vinden en thuis gaan gebruiken", dan is het niet duidelijk wanneer jouw doel behaald is. Ook is het niet duidelijk wat "mooi" is.

De doelen moet je dan ook SMART opschrijven. De afkorting SMART staat voor:

  • Specifiek: met specifiek wordt concreet maken bedoeld. "Zoveel mogelijk producten verkopen.", is niet specifiek genoeg, maar: "vandaag 50 producten verkopen" is wel duidelijk.
  • Meetbaar: Meetbaar gaan hand in hand met specifiek. Door te zeggen dat je 50 producten wilt verkopen, kan je precies zien wanneer je dit doel bereikt hebt.
  • Acceptabel: Jij moet zelf jouw doelen accepteren en erachter staan. Als iedereen meewerkt wordt het doel geaccepteerd.
  • Realistisch: Jouw doel moet haalbaar en realistisch zijn. Als 50 producten onmogelijk is om te verkopen in een bepaalde tijd, dan werkt dat niet motiverend. Maar als je te laag inzet is het geen uitdaging meer. Wat is mogelijk en doe daar een schepje bovenop.
  • Tijdgebonden: Door een tijd te binden aan het doel, is het niet meer vrijblijvend. Je wilt het doel namelijk binnen (bijvoorbeeld) één maand behalen. Daarbij is het handig een tijdsbestek te kiezen die niet al te lang duurt (maximaal één maand) of tussendoelen te stellen. Bijvoorbeeld als het uiteindelijke doel over één jaar behaald moet zijn. Op die manier verlies je minder snel je focus. Bovendien zijn kleine succesjes (doelen die behaald zijn) enorme motivators!

> Maak opdracht 22 in je werkboek.

> Maak opdracht 23 in je werkboek.

> Maak opdracht 24 in je werkboek.

> Maak opdracht 25 in je werkboek.

> Maak opdracht 26 in je werkboek.

> Maak opdracht 27 in je werkboek.

> Maak opdracht 28 in je werkboek.

> Maak opdracht 29 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 22 tot en met 29 hebt gemaakt in je werkboek.

3.2 De marketingmix toepassen

Stap 3: De marketingmix bepalen

De startende ondernemer weet nu veel over de markt, over zijn concurrenten en over zijn leveranciers. Hij kent de sterke punten de bedreigingen. Met behulp van de marketingmix bepaalt hij hoe hij de marketingdoelstellingen wilt behalen. De marketingmix wordt door bedrijven gebruikt om een strategie te bepalen om hun product te verkopen. Ze houden hierbij rekening met de markt, de doelgroep en de concurrentie. Wij gebruiken hiervoor de 4 P's (product, plaats, prijs en promotie). Soms wordt er ook gesproken over de 6 P's, dan wordt er ook rekening gehouden met de presentatie en het personeel. Deze P's noemen we ook wel marketinginstrumenten en zijn:

  • Product: Productstrategieën worden toegepast op basis van het product of dienst zelf, de kwaliteit, de garantie, de verpakking, de merknaam, de service etc.Verder wordt er ook gekeken naar het huidige aanbod (de bestaande producten). Zo is een productstrategie ook dat er een product, waar bijvoorbeeld weinig behoefte voor is, van de markt wordt gehaald. Het kan ook dat er een nieuw product geïntroduceerd wordt of dat er een bestaand product aangepast wordt. > Maak opdracht 30 in je werkboek.

 

  • Plaats: Aan wie ga je het verkopen én waar ga je het verkopen? Verkoop je het via internet, op de markt óf via een bestaande winkel? Belangrijk hierbij is om na te gaan wie jouw doelgroep is en waar jouw concurrenten zitten. > Maak opdracht 31 in je werkboek.

 

  • Prijs: Er kan voor omzet gezorgd worden door middel van een bepaalde prijsstrategie toe te passen. Je kunt bijvoorbeeld een zelfde prijs gebruiken die de concurrentie hanteert, of je kunt juist onder- of boven die prijs gaan zitten. Belangrijk hierbij is dat je een goede prijs-kwaliteitverhouding hebt, dat je weet hoeveel je doelgroep voor je product wilt betalen én de kostprijs. Met de kostprijs bedoelen we de prijs die het kost om het product te maken of de dienst te verlenen. > Maak opdracht 32 in je werkboek.

 

  • Promotie: Promotie is de manier waarop een ondernemer aandacht probeert te krijgen voor zijn product of bedrijf. We maken een onderscheid tussen promotiemiddelen en promotiekanalen. Promotiemiddelen zijn bijvoorbeeld folders, kortingsbonnen, de winkelinrichting en mondelinge promotie. Promotiekanalen kunnen het internet, de televisie, telefonish of mondeling zijn. > Maak opdracht 33 in je werkboek.

 

Bij het marktinginstrument prijs moet je soms ook de kostprijs berekenen. Maar hoe doe je dat dan? Stel dat je de volgende kosten hebt gemaakt om aardbeienjam te maken:

  • Glazen potjes: € 0,40 per stuk
  • Geleisuiker (1 kilo): € 1,60 (hier kun je vier potjes mee vullen)
  • Aarbeien (2 kilo): € 4,00 (hier kun je acht potjes mee vullen).

We gaan nu de prijs uitrekenen om één product te maken. Eén potje jam dus.

  • 1 glazen pot = € 0,40
  • Geleisuiker € 1,60 / 4 = € 0,40 per pot
  • Aardbeien € 4,00 / 8 = € 0,50 per pot

Dat betekent dat we € 0,40 + € 0,40 + € 0,50 kwijt zijn om één pot jam te maken. Eén pot jam maken kost ons dus € 1,30. Als we de verkoopprijs van één pot jam op € 1,99 zetten, dan verdienen we (€ 1,99 - € 1,30 =) € 0,69 op één potje ham. We houden dan nog geen rekening met de BTW of andere bedrijfskosten.


Klaar? Controleer of je opdracht 30 tot en met 33 hebt gemaakt in je werkboek.

 

4. Het financieel plan

4.1 Investeringsplan

Om een onderneming te starten is geld nodig. Soms heb je het geld zelf, waardoor je niet hoeft te lenen. Vaak gebeurt het dat ondernemers geld moeten lenen bij de bank om hun onderneming op te starten. Als je geld wilt lenen bij de bank, dan moet je een ondernemingsplan opstellen met daarin een financieel plan. Het is belangrijk dat je realtistisch en eerlijk bent over de inkomsten en kosten die je verwacht. Twee redenen waarom een financieel plan belangrijk is, zijn:
 
  1. Een investeerder of een bank wil natuurlijk weten hoeveel geld jullie nodig hebben om jullie bedrijf te starten. Wat voor kosten moeten jullie allemaal maken voordat je kan beginnen met het bedrijf?
  2. Daarnaast wil een investeerder of een bank weten hoeveel omzet/winst jullie verwachten te maken met het oog op hoe snel jullie de investering terug kunnen betalen.

 

Het investeringsplan delen we op in drie groepen kosten:

  1. Vaste activa
    Dit zijn de bedrijfsmiddelen die langer dan één jaar worden gebruikt. Denk daarbij aan een bedrijfsauto, een pand en inventaris.
  2. Vlottende activa
    De bedrijfsmiddelen die korter dan één jaar worden gebruikt. Bijvoorbeeld: voorraden, debiteuren, kasgeld etc.
  3. Aanloopkosten
    Vervolgens heb je ook nog kosten die je moet maken of al gemaakt hebt voordat je bedrijf begint. Denk aan advertentiekosten en een feestelijke opening.

 

Het is belangrijk dat je voor (toekomstige) aandeelhouders en investeerder, en ook voor jezelf, duidelijk hebt hoeveel geld je nodig hebt om je onderneming op te starten. Het overzicht dat we daarvoor maken noemen we investeringsbegroting. Het is een begroting, dus je gaat opschrijven hoe je denkt dat het zal gaan. In de werkelijkheid kan dit echter anders gaan. In een investeringsbegroting ga je kijken hoeveel geld je voor verschillende dingen nodig denkt te hebben.

 

Voorbeeld

Een nieuwe onderneming verwacht de volgende aankopen te moeten doen om de onderneming op te kunnen starten:

  1. Inventaris (kassa, stellingen) à € 1.000,-
  2. Huur van een bedrijfsruimte à € 14.000,-
  3. Handelsvoorraad à € 500,-
  4. Geld op de bankrekening (bank) à € 2.000,-
  5. Aanloopkosten à € 500,-
  6. Bedrijfsauto à € 1.000,-
  7. Computerapparatuur à € 500,-
  8. Geld voor in de kassalade (kas) à € 400,-
  9. Verpakkingsmateriaal à € 100,-

Je ziet hierboven de bijbehorende investeringbegroting. Belangrijk om te weten is dat rechts de opgetelde bedragen staan en helemaal onderin de totale investeringskosten. Je gaat zelf ook oefenen om twee investeringsbegrotingen te maken. Succes!

> Maak opdracht 44 in je werkboek.

> Maak opdracht 45 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 44 tot en met 45 hebt gemaakt in je werkboek.

 
 

4.2 Financieringsplan

In het financieringsplan geef je aan hoe je de investeringen gaat betalen. Dit kan op drie verschillende manieren, namelijk:

  1. Met eigen vermogen: dit bestaat uit de kapitaalgoederen (zoals een auto of computer) of het geld (spaargeld) dat de ondernemer zelf in de onderneming stopt.
  2. Met vreemd vermogen lang: dit zijn schulden die je langer hebt dan één jaar. Zoals het afsluiten van een hypotheek of lening bij de bank. Dit zou ook een lening bij een vriend of familielid kunnen zijn.
  3. Met vreemd vermogen kort: dit zijn schulden die je korter hebt dan één jaar. Bijvoorbeeld als je spullen inkoopt en achteraf de leverancier pas betaalt. Je hebt je spullen dan al ontvangen, maar betaalt de factuur bijvoorbeeld pas na 30 dagen. Dan heb je een kort lopende schuld.

Houd er rekening mee dat geld lenen bij een bank geld kost. Je moet namelijk rente betalen over het geleende geld.

 

Voorbeeld

Stel dat je een eigen onderneming begint. Je hebt € 2.000,- spaargeld en bezet een auto ter waarde van € 1.500,-. Dan bezit je € 3.500,- aan eigen vermogen. Je besluit dat je extra geld moet bijlenen om de investeringen te kunnen betalen. Je sluit een hypotheek af van € 10.000,- voor de bedrijfsruimte en leent daarnaast nog € 7.500,-, wat het totaal op € 17.500,- brengt. Je hebt dan € 3.500,- + € 17.500,- = € 21.000,- aan financiering die je kunt gebruiken om te investeren. Hieronder zie je hoe het eruit ziet in een tabel:

> Maak opdracht 46 in je werkboek.

Belangrijk

Het investeringsplan en je financieringsplan samen vormen later je openingsbalans. Je investeringsplan laat zien wat je aan bezittingen hebt. Je financieringsplan laat zien hoe deze betaald worden. Het totaalbedrag van het investeringsplan en het financieringsplan is dan ook even hoog.

> Maak opdracht 47 in je werkboek.

> Maak opdracht 48 in je werkboek.

> Maak opdracht 49 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 46 tot en met 49 hebt gemaakt in je werkboek.

4.3 Exploitatiebegroting

De exploitatiebegroting geeft aan hoeveel omzet en kosten je verwacht te maken. Als de kosten lager zijn dan de omzet, is er sprake van winst. Maar als de kosten hoger zijn dan de omzet, dan lijdt het bedrijf verlies. De exploitatiebegroting is een schatting die je vooraf maakt. Je doet een voorspelling van de omzet en geeft een overzicht van de verwachte bedrijfskosten. Zorg dat je een compleet overzicht maakt van alle bedrijfskosten. Voorbeelden van bedrijfskosten die je kan hebben zijn: huurkosten, reclamekosten, energiekosten, personeelskosten, te betalen rente over leningen, afschrijvingskosten of verzekeringskosten.

Een exploitatiebegroting kan er als volgt uitzien:

> Maak opdracht 50 in je werkboek.

> Maak opdracht 51 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 50 tot en met 51 hebt gemaakt in je werkboek.

4.4 Liquiditeitsbegroting

Er moet geld zijn om producten te kunnen kopen of personeel te betalen. Vaak moet je eerst geld uitgeven, voordat je geld ontvangt. Er moet dus wel genoeg geld zijn om uitgaven te kunnen doen. In een liquiditeitsbegroting staan de verwachte ontvangsten en uitgaven in een periode.

Voorbeeld

Jan start een onderneming die kaarsen verkoopt aan consumenten. Hij voorspelt de volgende opbrengsten en uitgaven voor de komende 10 weken:

Opbrengsten

  1. Storting aandelenkapitaal 60 aandeelhouders, elk € 10,- (week 1);
  2. Verkoopopbrengsten week 2 t/m 9, elke week € 500,-;
  3. Rente week 10 à € 6,50,-.

Verwachte uitgaven

  1. Verpakkingsmateriaal € 120 (week 1) en € 150 (week 5);
  2. Personeelkosten 10 weken lang, elke week € 40,-;
  3. Overige kosten € 130 (week 1) en elke andere week € 30,-;
  4. Crediteuren (leveranciers) week 5, 7 en 9 steeds € 900,-
  5. Af te dragen BTW week 10 € 470,-

De liquiditeitsbegroting voor dit voorbeeld zou er als volgt uitzien:

Bij week 1 zie je bij saldo betalingsmiddelen staan: € -. De reden hiervan is omdat je dan nog geen geld hebt opgebouwd. Je begint als het ware met € 0. Er had in plaats van het "-" dan ook het getal "0" kunnen staan.

 

We schrijven als eerst de ontvangsten op en daarvan berekenen we het totaal onder totale ontvangsten. Vervolgens schrijven we de betalingen op en ook hier rekenen we het totaal vanuit. De som die we maken is dan vervolgens:

Saldo betalingsmiddelen (oud) +  totale ontvangsten - totale betalingen = saldo betalingsmiddelen (nieuw)

Vervolgens schrijven we het nieuwe saldo van de betalingsmiddelen bovenaan op bij de nieuwe week. De rekensom begint vervolgens weer opnieuw.

> Maak opdracht 52 in je werkboek.

> Maak opdracht 53 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 52 tot en met 53 hebt gemaakt in je werkboek.

5. Maatschappelijk verantwoord ondernemen

5.1 Introductie duurzaamheid

Bekijk onderstaande video over het onderwerp duurzaamheid.

Introductiefilm (14.32 min)

5.2 Duurzaamheid in een bedrijf

 

Duurzaam ondernemen wordt ook wel maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd, kortweg MVO. Dit houdt in dat de drie P's (niet te verwarren met de P's van de marketingmix) met elkaar in balans zijn. De P's die hiermee bedoeld worden luiden: people, planet en profit. Als deze P's niet met elkaar in belans zijn, dan gaat dat ten koste van iets. Is bijvoorbeeld winst (profit) het enige dat telt? Dan kunnen mens en milieu hiervan de dupe worden. Het gevolg hiervan kunnen slechte arbeidsomstandigheid of lage salarissen zijn (people) of dat er slecht wordt omgegaan met afval (planet). Dus in het kort:

  • People: de gevolgen voor mensen binnen en buiten de onderneming;
  • Planet: de gevolgen voor planeet en milieu;
  • Profit: de economische gevolgen.

 

People

Wat doet de onderneming voor de mensen? Vervullen we de behoeften van mensen? Hoe gaan we om met hun belangen? Denk hierbij zowel aan medewerkers als consumenten. Bekijk het daarnaast ook vanuit een nog breder oogpunt: de samenleving. Bij people komen vaak de volgende termen voor:

  • Arbeidsrechten en omstandigheden;
  • Maatschappelijke betrokkenheid;
  • Discriminatie.

Planet

Bij planet bekijken we hoe de organisatie omgaat met het milieu. Wat hebben de producten/diensten en processen van de onderneming voor invloed op de planeet? En vooraal hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze invloed zo klein mogelijk is? Veel voorkomende termen bij planet zijn:

  • Cradle to Cradle;
    Dit zijn producten die oneindig kunnen worden hergebruikt of die onschadelijk kunnen worden afgebroken.
  • Co2 compensatie;
  • Afval en hergebruik;
  • Duurzame producten en diensten.

Profit

De P van profit wordt ook wel winst genoemd en is net zo belangrijk als de andere P's. Winst is nodig voor een duurzame groei van het bedrijf. Winst kan in geld uitgedrukt worden, maar ook in bijvoorbeeld kwaliteit of een verbetering van de bestaande kennis.Als de winst voor langere termijn aanwezig is, dan noemen we het duurzaam. Veel voorkomende termen bij profit zijn:

  • Winst;
  • Innovatie;
  • Kwaliteit;
  • Reputatie;
  • Transparantie;
  • Partnerships.

 

5.3 Cradle 2 Cradle

De kern van het Cradle to Cradle principe (C2C) ligt in het concept, namelijk: afval is voedsel. Alle gebruikte materialen zouden na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Hierbij zou er geen kwaliteitsverlies mogen zijn en alle restproducten moeten hergebruikt kunnen worden om milieuneutraal zijn. Deze kringloop is dan compleet en afval wordt weer voedsel.

Het Cradle tot Cradle principe kent drie basisregels, namelijk:

  1. Afval = voedsel;
  2. De zon is een energiebron;
  3. Respect voor diversiteit.

5.4 Duurzame energie

Duurzame energie helpt klimaatverandering tegen te gaan en voorkomt dat energie opraakt. Maar wat wordt er verstaan onder duurzame energiebronnen? En welke soorten en toepassingen behoren daartoe?

Duurzame energie heet zo omdat de bronnen, zoals zonlicht, waterkracht of windkracht, niet kunnen opraken. Bovendien is duurzame energie minder belastend voor ons milieu dan normale energiebronnen, zoals aardolie, aardgas en steenkool. Dit komt omdat er bij duurzame energie minder Co2 vrijkomt. Co2 draagt bij aan het broeikaseffect. Duurzame energie wordt ook wel groene-stroom genoemd en de normale energiebronnen worden vormen van grijze-stroom genoemd.

Bij de productie van 1kWh elektriciteit uit steenkool ontstaat minstens 850 gram Co2. Wanneer we 1kWh elektriciteit uit zonlicht opwekken, levert dit maar 50 gram Co2 op. Andere duurzame energiebronnen zijn biomassa, aardwarmte en warmte uit onze omgeving (zoals in de lucht en in de bodem).

Investeren in duurzame energie kost wat geld, maar op de langere termijn gaat dit je ook veel kosten besparen. Veel bedrijven en huishoudens zijn de afgelopen jaren dan ook al (deels) overgestapt naar een duurzame manier van energie opwekken. Dit is in een stroomversnelling gekomen omdat de regering het produceren van groene ernergie stimuleert door subsidies te verstrekken en belastingvoordelen toe te kennen. Energie die je niet zelf opmaakt kun je op dit moment weer verkopen aan energiebedrijven. Op die manier betalen de investeringen zichzelf al vrij snel weer terug.

5.5 Duurzame investeringen

Als je milieuvriendelijk produceert is het belangrijk om besparende maatregelen te nemen op het gebied van transport, energie en afval. Want bij het milieu gaat het altijd om het geheel van maatregelen. Het heeft weinig zin om aan de ene kant geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en aan de andere kant met een trekker rond de tijden die enorm vervuilend is.

Als je een nieuwe machine nodig hebt, kijk je dus niet alleen naar de aanschafprijs. Ook het brandstofverbruik en het soort brandstof is belangrijk. Als je een nieuw bedrijfspand laat bouwen, dan zorg je ervoor dat het pand goed geïsoleerd is. Ook gebruik je in het nieuwe gebouw geen gewone lampen, maar spaarlampen. De aanschafkosten zijn dan hoger, maar op de langere termijn zal je merken dat deze maatregelen je juist geld gaat besparen. Zo zal je maandelijks minder energie verbruiken en dus kosten besparen.

De regering stimuleert om milieuvriendelijk te investeren door middel van bijvoorbeeld de milieu-investeringsaftrek (MIA). Dtit betekent dat je de kosten van milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen mag aftrekken van de winst. Hier hoef je dan minder belasting over te betalen.

5.6 Fairtrade

Fairtrade is een keurmerk die boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden helpt een betere positie te krijgen in de handelsketen. Boeren en arbeiders dienen een eerlijke beloning te krijgen voor het werk dat ze doen, zodat ze van hun werk kunnen leven. Daarnaast geeft het de boeren en arbeiders de kans om te investeren in een duurzame toekomst. Door het keurmerk kun je de producten herkennen die door deze boeren en arbeiders is gemaakt. In Nederland is stichting Max Havelaar eigenaar van het Fairtrade keurmerk. Dit keurmerk staat ook bekend als het Max Havelaar keurmerk.

In Azië, Afrika en Zuid-Amerika verkeren veel kleinschalige voeren continu in onzekerheid over hun inkomen. Daarnaast zijn ze overgeleverd aan de sterk veranderde wereldmarktprijs, waardoor de opbrengst van de oogst vaak te laag is om het hele gezin te kunnen onderhouden. Zonder een betrouwbaar inkomen kunnen ze niet investeren in hun onderneming, de toekomst van hun kinderen en in de gemeenschap. Hierdoor blijft de armoede in stand. Fairtrade doorbreekt deze vicieuze cirkel door standaarden te zetten die boeren de mogelijkheid biedt om zichzelf te ontwikkelen.

5.7 Discussiemateriaal

Dit hoofdstuk heb je veel gelezen over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Als het goed is ben je beter gaan begrijpen wat dit onderwerp inhoudt en waarom het belangrijk is om hierover na te denken, wanneer je eigen onderneming opstart. Hoe staan jullie als onderneming in het onderwerp duurzaamheid? Wat is jullie visie hierop? Hierover gaan de opdrachten uit hoofdstuk 5.

> Maak opdracht 54 in je werkboek.

> Maak opdracht 55 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 52 tot en met 53 hebt gemaakt in je werkboek.

6. Huisstijl

Inleiding

Je hebt nu allerlei dingen onderzocht die te maken hebben met het starten van een eigen onderneming.

 

Je hebt uitgezocht wat je gaat verkopen, waar je dat gaat doen, wat het je gaat kosten enzovoort.

Wat echter ook van groot belang is, is dat je zorgt dat jouw onderneming zich onderscheidt van andere ondernemingen. Jou onderneming moet er bovenuit steken. Wat kwaliteit betreft, maar zeker ook wat uitstraling betreft.

Hierbij is zeer belangrijk wat jouw huisstijl is, daar ga je nu aan werken.

Informatie

Een winkel  of winkelketen, straalt altijd overal hetzelfde uit.

Als je een Albert Heijn in Nuenen ziet, weet je ook hoe een Albert Heijn in Tytsjerksteradiel er uit zal zien.

Overal dezelfde gevelreclame, dezelfde uniformen, nagenoeg dezelfde winkelindeling, dezelfde reclame-uitingen, bonusfolders, kassabonnen, tassen, maar ook hetzelfde briefpapier, spandoeken enzovoort.

Dat noem je de huisstijl van een winkel.

Deze huisstijl straalt de sfeer van jouw winkel uit. Die voer je door in je winkel zelf, in je briefpapier, je reclame-uitingen enzovoort.

Hieronder zie je voorbeelden van AH en Jumbo:

 

 

 

 

 

 

 

 

Jullie Huisstijlopdracht

  • Bedenk en ontwerp je eigen huisstijl
  • Bedenk een korte en krachtige naam voor je winkel
  • Ontwerp een logo in kleur. Het ontwerp moet voldoen aan de normen die op de volgende pagina’s staan.
  • Ontwerp de volgende zaken:
    • Briefpapier en envelop
    • Gevelreclame (winkelnaam)
    • Kleding personeel
    • Vlag
    • Banier/spandoek (voor als je deelneemt aan een braderie of een evenement sponsort
    • Luchtballon
  • Sla je ontwerpen op in je map ondernemen onder de naam:
     
  • huisstijl-logo-[groepsnamen]
  • huisstijl-briefenvelop-[groepsnamen]
  • huisstijl-gevelreclame-[groepsnamen]
  • huisstijl-kleding-[groepsnamen]
  • huisstijl-vlag-[groepsnamen]
  • huisstijl-banier-[groepsnamen]
  • huisstijl-luchtballon-[groepsnamen]

Verkeerd gebruik van naam en logo.

 

REGELS VOOR HET ONTWERPEN VAN EEN LOGO

Enige grafische criteria voor de naam.

De naam van en winkel is het belangrijkste onderdeel van de huisstijl. Er zijn bedrijven die in het ontwerp forse bedragen investeren. Soms voor een prima resultaat. Maar ook soms voor een ontwerp waar men geen kant mee op kan. Daarom hier enige criteria om de naam te beoordelen.

1. De naam moet in en flits te lezen zijn.

2. Bij voorkeur alleen letters in kapitaal en geen onderkast (hoofdletters en geen kleine letters)

3. Geen schrijfletters.

4. Geen fantasieletters.

5. Geen krullerige of andere versieringen.

6. Geen cursieve letters.

7. Geen outline letters. (Slechts aangegeven in contouren).

8. Letterlijnen van gelijke vetheid.

9. Alle letters in de juiste maatverhouding.

10. Genoeg tussenruimte tussen de letters.

11. De naam met en minimum aantal woorden.

12. Maximaal vijf lettergrepen voor de complete naam.

13. Geen afkortingen in de naam.

14. Lidwoorden vermijden.

15. De branche bij de naam opnemen, dan wel suggereren.

16. Toevoegingen aan de naam in correcte spelling.

17. De complete naamtekst altijd en op alles gelijkluidend.

18. Het naambeeld, de vorm altijd op alles gelijk houden.

19. Aanvulling met en beeldlogo altijd op dezelfde plaats.

20. Het totale naambeeld in en minimaal aantal kleuren houden.

21. De kleur van de letters en de ondergrond in een groot contrast.

22. Naamkleuren overal en op alles gelijk houden.

 

Moodboard

Wat is een moodboard?

Een moodboard is te vergelijken met een collage op posterformaat. Deze collage geeft een bepaald sfeerbeeld. Dit geeft de naam moodboard al aan. Mood is een ander woord voor sfeer, en board is naar het Nederlands vertaald een bord. Zo krijgt je dus het woord sfeerbord, een bord dat de sfeer uitstraalt. Deze sfeer is in een opslag te zien, en dus veel effectiever dan een beschreven sfeer in tekstvorm. Voor een moodboard kunnen allerlei materialen gebruikt worden zoals stof, papier, verf, stift enzovoort.

 

Waarbij gebruikt je een moodboard?

Een moodboard gebruikt je om in een keer een sfeer duidelijk te maken. Dit kan gebruikt worden op presentaties en bijeenkomsten. Je geeft mensen met een moodboard een beeld over de uiteindelijke sfeer in bijvoorbeeld een bedrijf of woning. Het is namelijk altijd handig dat wanneer u iets laat verbouwen of het bedrijf in een nieuw jasje wordt gestoken dat u weet hoe het er ongeveer uit komt te zien qua kleuren en stijl. Via een moodboard ziet je dit in een oogopslag.

 

Hoe maakt je een moodboard?

Een moodboard kunt je op verschillende manieren maken, niets is gek. Meestal is de grootte van een moodboard een A3 of A2 formaat. Een moodboard moet namelijk van een afstand te zien zijn, en dit lukt niet op A4 formaat of kleiner.

Plak verschillende plaatjes op uit bijvoorbeeld tijdschriften en krantenartikelen. Ook kunt je plaatjes van internet uitprinten of tekenen. Je kunt ervoor kiezen om plaatjes te knippen in verschillende vormen, of te scheuren. Plak de plaatjes een beetje over elkaar tot een mooi geheel dat overeen komt met de stijl die je wilt presenteren. Behalve plaatjes kunt u ook materialen zoals stoffen of knopen op je moodboard plakken.

VOORBEELDEN:

 

Werkwijze Moodboard

Nodig:

Schaar

Lijm

Karton

Tijdschriften

Computer+printer

Stof

Gekleurd papier

 

Je krijgt van je docent een stuk karton.

Nu ga je in tijdschriften en op internet opzoek naar plaatjes die jij vind passen bij jouw bedrijf.

Gebruik ook je lettertype dat je gekozen hebt.

De manier van opplakken zegt ook iets over je bedrijf. Is het strak en ordelijk, rommelig maar gezellig of juist heel erg los en vrij?

Tussen je plaatjes mag je korte zinnen schrijven met ideeen en tekeningetjes maken. Ook gekleurd papier of stof mag opgeplakt worden.

Belangrijkste is dat als iemand anders jouw Moodboard ziet meteen een indruk heeft hoe jouw bedrijf eruit gaat zien

 

Tip:

Leg eerst alles los op je karton en schuif ermee totdat het naar je zin is. Plak het daarna pas vast

7. Het ondernemingsplan maken

7.1 Het ondernemingsplan

Je gaat nu beginnen met jouw groepsleden om een onderneminsplan te maken. Dit ondernemingplan telt mee als schoolexamen. De volgende eisen zijn van kracht:

  1. Het onderneminsplan is een groepsproduct. De gehele groep werkt dus aan hetzelfde ondernemingsplan.
  2. Elk groepslid moet ook individueel het ondernemingsplan inleveren. Wanneer een groepslid  het ondernemingsplan niet óf te laat inlevert heeft dat alleen consequenties voor zijn of haar eigen cijfer.
  3. Het ondernemingsplan moet uiterlijk op het door de docent gecommuniceerde moment ingeleverd zijn. Indien het ondernemingsplan ná de deadline wordt ingeleverd (uiterlijk binnen vijf werkdagen), volgt er een 10 punten aftrek op de behaalde score. Indien het ondernemingsplan ook niet ingeleverd wordt nadat er vijf werkdagen voorbij de deadline zijn gepasseerd, wordt het individuele werk beoordeeld met het cijfer 1,0.
  4. Elk groepslid moet een even grote aandeel hebben in het te maken ondernemingsplan. Indien er binnen de groep sprake is van een scheve taakverdeling, moeten de overige groepsleden dit tijdig kenbaar maken aan de lesgevende docent. De docent bepaalt dan de vervolgstappen.
  5. Het ondernemingsplan wordt gemaakt in Microsoft WORD of een vergelijkbaar programma.
  6. Het beoordelingsmodel is terug te vinden in opdacht 56.

Jouw docent gaat de inhoud van het ondernemingsplan ook toelichten in de klas. Wil je deze toelichting nog eens rustig terugkijken? Klik dan op deze link.


Klaar? Controleer of je opdracht 56 hebt gemaakt in je werkboek.

7.2 Ondernemingsplan presenteren

Het ondernemingsplan ga je ook presenteren. Een goede presentatie geven vindt niet iedereen even makkelijk. Veel oefenen helpt hierbij, ook omvan mogelijke zenuwen af te komen. Hoe vaker je moet presenteren, des te makkelijker dat het gaat worden.

Je presentatie bestaat uit drie delen, namelijk:

  1. De start: hierin ga je de groep en jezelf introduceren. Je vertelt wat het doel is van de presentatie, wat je gaat vertellen, hoe je het verhaal gaat opbouwen, hoeveel tijd je nodig hebt en wanneer er vragen gesteld kunnen worden.
  2. De kernin de kern geef je de meeste informatie. Belangrijk is dat het een duideliujk verhaal wordt voor je publiek en dat je ze enthousiasmeert en hun aandacht houdt.
  3. Het slot: Het slotwoord van de presentatie zal het langst blijven hangen bij het publiek dus het is zaak om een passend en sterk slot te verzinnen. In een slot leg je in het kort uit wat je in deze presentatie behandeld hebt en sluit je af met een heldere boodschap. Vervolgens start je de vragenronde. Als alle vragen behandeld zijn bedank je het publiek voor hun aandacht.

Het meest gebruikelijke hulpmiddel om een presentatie te geven is Microsoft PowerPoint. Ook de uitstraling van je presentatie is van belang om een goede indruk achter te laten bij het publiek. Het moet er professioneel en netjes uitzien. Ook dien je niet teveel informatie op een dia te plaatsen. Het publiek moet de aandacht op jou gevestigd houden met de PowerPoint als verduidelijking.

Aandachtspunten:

  • Oefen de presentatie thuis voor de spiegel en let daarbij vooral op de houdig die je daarbij aanneemt en gezichtsuitdrukkingen en handgebaren.
  • Zorg ervoor dat je net gekleed bent.
  • Probeert niet alles van een blaadje af te lezen. Daarentegen mag je wel de kernpunten van je presentatie op een klein papiertje hebben.
  • Probeer oogcontact met het publiek te maken, dit zorgt voor betrokkenheid.
  • Je stem is bepalend of de boodschap goed wordt overgebracht. Duidelijk praten dus, met intonaties en een juiste volume.
  • Wat moet je zeker doen: actieve en open houding tonen en je handen gebruiken om je verhaal te ondersteunen,
  • Wat moet je zeker niet doen: handen in je zakken, handen over elkaar, aan kleding of haar friemelen, met het rug naar het publiek staan, voor de presentatie staan of kauwgom in je mond hebben.

Afronding

Je hebt nu alle opdrachten gemaakt die behoren bij het keuzevak ondernemen, namelijk:

  • Je hebt het werkboek volledig ingevuld;
  • Je hebt een ondernemingsplan geschreven;
  • Je hebt een presentatie gemaakt om je ondernemingsplan toe te lichten.

Om het keuzevak af te ronden, ga je het volgende doen:

  1. Lever het werkboek, je ondernemingsplan en de bijbehorende presentatie in via ELO-opdrachten. Je docent geeft aan onder welke opdracht je dit kan doen.
  2. Print het werkboek uit op papier en stop het gemaakte werk netjes in een snelhechter. Lever dit in bij je docent.

> Lees en voer opdracht 58 uit.


Klaar? Controleer of je opdracht 58 hebt voltooid.

Oriëntatie

Eindtermen

 

Bestanden

  • Het arrangement NC Keuzevak Ondernemen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteurs
    Frank Buizert
    Laatst gewijzigd
    2022-01-11 17:45:38
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Keuzevak Ondernemen
    Leerniveau
    VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Economie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    70 uur 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    Het idee
    http://www.schooltv.nl/video/hoe-begin-je-je-eigen-bedrijf-met-een-goed-idee/#q=trefwoord%3A%22ondernemen%22
    Link
    Introductiefilm (14.32 min)
    http://www.schooltv.nl/video/economie-voor-het-vmbo-afl4-duurzaam-produceren/
    Link

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Profiel groen Castricum. (z.d.).

    Keuzevak ondernemen GL 24/25

    https://maken.wikiwijs.nl/69311/Keuzevak_ondernemen_GL_24_25

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.