Biologie Klas 9 - Samenhang

Biologie Klas 9 - Samenhang

Studieplanner

Planner klas 9 AB DEF

Onderstaande link staat het lesmateriaal voor klas 9 thema: Samenhang

https://maken.wikiwijs.nl/154512

Klas 9  AB DEF

Lesinhoud

Huiswerk

Week 13:

29-03-21 t/m 02-04-21

Les 1 Organisatie niveaus

 

  1. De docent neemt de lln mee hoe je met wiki aan de slag moet gaan.
  2. Uitleg klassikaal over organisatieniveaus + intern/extern milieu. Daarna maken de lln zelfstandig (of in groepjes) de opdrachten in je biologieschrift.

 

Nodig:

  • eigen biologieschrift
  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

  • Vragen organisatie niveaus + intern/extern milieu.

Week 14:

05-04-2021 t/m 09-04-21

 

ma 5 april 2e Paasdag

Les 2 

  1. Bespreken vragen
  2. Herhalen organisatie niveaus
  3. Start diabetes

 

Nodig:

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 15:

12-04-21 t/m 16-04-21

Les 3

Vervolg diabetes

 

Nodig:

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

  • vragen maken diabetes

 

Week 16:

19-04-21 t/m 23-04-21

 

Les 4

Start spijsvertering (les 1)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 17:

26-04-21 t/m 30-04-21

 

Les 5

Vervolg spijsvertering (les 2)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

  - vragen maken spijsvertering

Week 18:

03-05-21 t/m 07-05-21

 

Meivakantie

 

Week 19:

10-05-21 t/m 14-05-21

 

Meivakantie

 

Week 20:

17-05-21 t/m 21-05-21

 

Les 6

start energie en gewicht (les1)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 21:

24-05-21 t/m 28-05-21

25 mei

studiemiddag van

1300-16.00u

 

Les 7

vervolg energie en gewicht (les1)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

- vragen maken energie en gewicht

- opdracht maken samenhang!

Week 22:

31-05-21 t/m 04-06-21

 

Les 8

 

start glucose-metabolisme (les 1)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 23:

07-06-21 t/m 11-06-21

 

Les 9

 

vervolg glucose-metabolisme (les 2)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 24:

14-06-21 t/m 18-06-21

 

Les 10

vervolg glucose-metabolisme (les 3)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 25:

21-06-21 t/m 25-06-21

 

Les 11

herhaling

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

- Inleveren opdracht Samenhang!!

Week 26:

28-06-21 t/m 02-07-21

 

PW week

 

Week 27:

05-07-21 t/m 09-07-21

 

Nabespreking proefwerk

 

 

Planner klas 9 C

Onderstaande link staat het lesmateriaal voor klas 9 thema: Samenhang

https://maken.wikiwijs.nl/154512

Klas 9  C

Lesinhoud

Huiswerk

Week 14:

05-04-2021 t/m 09-04-21

 

Les 1 Organisatie niveaus

 

  1. De docent neemt de lln mee hoe je met wiki aan de slag moet gaan.
  2. Uitleg klassikaal over organisatieniveaus + intern/extern milieu. Daarna maken de lln zelfstandig (of in groepjes) de opdrachten in je biologieschrift.

 

Nodig:

  • eigen biologieschrift
  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

  • Vragen organisatie niveaus + intern/extern milieu.

Week 15:

12-04-21 t/m 16-04-21

 

Les 2 

  1. Bespreken vragen
  2. Herhalen organisatie niveaus
  3. Start diabetes

 

Nodig:

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 16:

19-04-21 t/m 23-04-21

 

Les 3

Vervolg diabetes

 

Nodig:

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

  • vragen maken diabetes

Week 17:

26-04-21 t/m 30-04-21

 

Les 4

Start spijsvertering (les 1)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 18:

03-05-21 t/m 07-05-21

 

Meivakantie

 

 

Week 19:

10-05-21 t/m 14-05-21

 

Meivakantie

 

 

Week 20:

17-05-21 t/m 21-05-21

 

Les 5

Vervolg spijsvertering (les 2)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

- Vragen maken Spijvertering

Week 21:

24-05-21 t/m 28-05-21

 

Les 6

start energie en gewicht (les1)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 22:

31-05-21 t/m 04-06-21

 

Les 7

vervolg energie en gewicht (les 2)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 - vragen maken energie en gewicht

 - maken opdracht Samenhang!

Week 23:

07-06-21 t/m 11-06-21

 

Les 8

 

start glucose-metabolisme (les 1)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 24:

14-06-21 t/m 18-06-21

 

Les 9

 

vervolg glucose-metabolisme (les 2)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 

Week 25:

21-06-21 t/m 25-06-21

 

Les 10

vervolg glucose-metabolisme (les 3)

 

  • elke leerling maakt van elke tekst een eigen samenvatting/woordspin in het schrift

 

 - Inleveren opdracht Samenhang!

Week 26:

28-06-21 t/m 02-07-21

 

PW week

 

Week 27:

05-07-21 t/m 09-07-21

 

Nabespreking proefwerk

 

 

 

 

1. Organisatie niveaus / inwendig en uitwendig milieu

Organisatie niveaus en inwendig / uitwendig milieu

Mensen hebben een constante lichaamstemperatuur van ongeveer 37°C en ze zijn lichamelijk vaak actief. Daarvoor is energie nodig, die door verbranding wordt geleverd. Glucose (druivensuiker) is de belangrijkste brandstof voor onze cellen. Cellen hebben behalve glucose ook zuurstof nodig en nog andere stoffen voor hun stofwisseling. Ze produceren afvalstoffen. Er moet dan ook een constante aan- en afvoer van stoffen plaatsvinden. Gaat dat mis, dan hapert het systeem.

Een constant inwendig milieu rondom de cellen is nodig voor het goed functioneren van de lichaamscellen. Bij een constant inwendig milieu moet je denken aan de juiste osmotische waarde, zodat de cellen niet te veel krimpen of uitzetten. Bovendien moeten de zuurgraad en de temperatuur van de cel omgeving optimaal zijn voor de werking van enzymen. Het handhaven van een constant inwendig milieu noem je homeostase.

Buiten je lichaam, in het externe of uitwendige milieu, zijn de omstandigheden allesbehalve constant. Dagelijks wisselt de temperatuur om je heen, soms is het droog, soms nat. Het uitwendige milieu is voor de cellen een storende factor, waartegen zij beschermd moeten worden. De organen in het lichaam zorgen daarvoor.

Niet alleen de directe omgeving van je lichaam wisselt telkens van karakter. Door je eigen lichamelijke activiteiten wordt ook steeds het inwendige milieu rondom de cellen verstoord. Als je heel actief bent, hebben de cellen zuurstof en glucose nodig en dalen de zuurstof- en glucoseconcentraties rondom de cellen. Elke keer dat er - na het eten - voedingsstoffen in het bloed komen, verandert daarin de concentratie opgeloste stoffen.

In je lichaam werken de verschillende organen samen om er voor te zorgen dat dergelijke verstoringen zo weinig mogelijk negatieve invloed hebben op de cellen.

De inhoud van het spijsverteringsstelsel en de inhoud van het ademhalingsstelsel behoren tot het externe milieu (uitwendig milieu). De inhoud van de cellen, weefselvloeistof, lymfevloeistof en bloed behoren tot het inwendig milieu. Om het inwendig milieu te bekijken moet de arts snijden in de patiënt.

 

 

Voorbeelden

Je kunt het menselijk lichaam beschouwen als een systeem dat de homeostase zo goed mogelijk probeert te handhaven. In het systeem neemt de bloedsomloop een bijzondere positie in. Het bloed wordt rondgepompt en komt langs de ademhalingsorganen. Daar wordt zuurstof opgenomen in het bloed, terwijl koolstofdioxide het bloed verlaat. Uit het verteringsstelsel neemt het bloed voedingsstoffen op. De uitscheidingsorganen filteren afvalstoffen uit het bloed. In figuur 1 zie je dit schematisch weergegeven.

Figuur 1. Homeostase in het lichaam is mogelijk door de samenwerkende orgaanstelsels.

Het bloed komt dichtbij alle cellen. Rondom de cellen zit weefselvocht. Het weefselvocht is een soort 'wisselstation', tussen de cellen van de organen en het bloed. Hierin vindt de meeste uitwisseling van stoffen plaats. De stoffen gaan vanuit het bloed naar het weefselvocht en vanuit het weefselvocht naar de cellen. Andersom gaan de afvalstoffen vanuit de cellen naar het weefselvocht en van daaruit naar het bloed.

Je kunt het lichaam dus beschouwen als een systeem waarin aan- en afvoer van stoffen en de bewerking ervan in samenhang gebeuren, met behulp van een transportsysteem en een regelsysteem.

Dankzij de bloedsomloop wordt in alle behoeften van de cellen voorzien. Het bloed transporteert o.a. zuurstof en voedingsstoffen, koolstofdioxide en afvalstoffen. In het bloed zitten ook hormonen en antistoffen. Hormonen zorgen voor het onderling contact tussen de organen, zij werken als boodschappers. Antistoffen beschermen tegen ziekteverwekkers.

 

- Vragen organisatie niveaus (overnemen in je schrift)

Organisatie niveaus / inwendig en uitwendig milieu

  1. Een organisme bestaat uit cellen, orgaanstelsels, organen en weefsels.​
    Zet deze delen in de juiste volgorde van groot naar klein?(K)
     
  2. Een organisme bestaat uit verschillende organen.
    Wat is een orgaan? (K)
     
  3. Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels.
    Wat is een weefsel? (K)
     
  4. Geef drie voorbeelden van weefsels bij mensen?(T)
     
  5. a) Orgaanstelsels hebben vaak te maken met één of meer levenskenmerken (zie periode Groei  en Ontwikkeling klas 7).Hieronder staan acht orgaanstelsels genoemd. Neem het schema over en noteer achter elk stelsel zijn taak of taken?(T)

    b) Noteer achter elk stelsel welk levenskenmerk erbij hoort of welke levenskenmerken erbij      horen? (T)

6. Zet achter elk orgaan de naam van het orgaanstelsel waar het bij hoort. Tip: gebruik de   
    informatie uit de vorige vraag.

    1 biceps
    2 bilspier  
    3 bronchie  
    4 kleine hersenen  
    5 lever  
    6 polsslagader  
    7 wervelkolom

7. Wat is je inwendig milieu? (K)

8. Om een constant inwendig milieu te handhaven werken veel organen/orgaanstelsel samen. 
    Schrijf de namen van 5 organen onder elkaar en schrijf erachter welke functie dit orgaan heeft
    in het gelijk houden van het inwendig milieu. Zie figuur 1.

Kies uit: - Voedingsstoffen afbreken en opnemen, -  Gaswisseling (O2 opnemen, CO2 afgeven, - Vet opslaan, - Stoffen opslaan, - Afvalstoffen uit het bloed halen en afgeven

Vul in:

Longen

 

Dunne darm/ spijsverteringsstelsel

 

Nieren

 

Lever

 

Onderhuidsbindweefsel

 

 

 

 

2. Diabetes (ziek van suiker)

Doelen

Na deze les weet je...

  1. Wat diabetes is.  

  1. Welke stoffen er van belang zijn bij diabetes.  

  1. Hoe je diabetes kunt krijgen.

  1. Wat het verschil tussen type 1 en type 2 diabetes is.  

Filmpje

Wat is diabetes?

Inleiding

Je lichaam groeit en beweegt. Daar heb je wel energie voor nodig. Hoe kom je aan deze energie? Als je iets eet, geef je jouw lichaam energie. In snoep zit bijvoorbeeld veel suiker. Deze suiker wordt door je lichaam omgezet in een natuurlijke suiker: glucose. Dat is een brandstof die jouw lichaam nodig heeft. Het is net als benzine voor een auto, zonder benzine kan je niet rijden.

Het stofje insuline zorgt voor een goede verdeling van glucose in je lichaam. Het zorgt ervoor dat teveel glucose in je bloed wordt opgenomen in de cellen van de lever en de spieren.

Insuline wordt aangemaakt door de alvleesklier. Als je diabetes hebt, maakt je lichaam te weinig insuline aan. Daardoor is de verdeling van glucose niet goed. Soms zit er te veel en soms juist te weinig glucose in het bloed. Dat is niet goed voor je lichaam. Bij te weinig glucose in je bloed kun je je dan bijvoorbeeld moe en duizelig voelen. Bij te veel glucose in je bloed krijg je last van dorst, veel plassen, moe en lusteloosheid en beschadigen op den duur je bloedvaten.

Alvleesklierkanker › Kenniscentrum Oncologie Slingeland Ziekenhuis

Diabetes type 1 en type 2

Er zijn twee soorten diabetes. Type 1 en type 2.

  • Bij diabetes type 1 maakt je alvleesklier geen insuline meer aan. Mensen met dit type diabetes moeten er zelf voor zorgen dat ze genoeg glucose in hun cellen hebben. Dit doen ze door zelf insuline te spuiten. Dit type diabetes kun je van jongs af aan krijgen.
  • Bij diabetes type 2 doet je alvleesklier het wel goed maar is er iets anders aan de hand met je cellen, bijvoorbeeld omdat je overgewicht hebt. Als je vaak ongezond eet en als je er aanleg voor hebt heb je een grotere kans om diabetes type 2 te krijgen.

Maar wat is diabetes type 2 eigenlijk? Als je eet, zorgt je alvleesklier ervoor dat het stofje insuline aangemaakt wordt. Via het bloed gaat onder invloed van insuline de glucose naar de cellen van je lever en je spieren.

Als je overgewicht hebt, moet de alvleesklier extra insuline aanmaken en raakt deze overbelast. Je hebt dan medicijnen nodig. Dit type diabetes hebben kinderen bijna nooit.  

 

Afbeelding 2

Insuline is de sleutel die de deur van een cel opent zodat de glucose naar binnen kan.

https://schooltv.nl/video/diabetes-diabetes-wordt-ook-wel-suikerziekte-genoemd/

https://schooltv.nl/video/clipphanger-wat-is-diabetes/

Diabetes - Wat is het verschil tussen diabetes typ… | Cyberpoli

 

Wat kan je tegen diabetes doen?

Diabetes is een ziekte die je hele leven blijft. Als je diabetes hebt, is het belangrijk dat je goed let op wat je eet. Ook is het belangrijk om genoeg te bewegen. Mensen met diabetes hebben medicijnen nodig.  Ze spuiten bijvoorbeeld het stofje insuline in hun lichaam.  

Diabetes - Wat kun je eraan doen? | Cyberpoli

 

 

Oefeningen

Oefening: Opdrachten les: ziek van suiker

Start

- Vragen diabetes (overnemen in je schrift)

2. Diabetes.

Startopdracht interview (2 tallen): (mocht je niemand persoonlijk kennen, dan probeer je de vragen via het internet te beantwoorden)

Ken jij iemand met diabetes of heb je het zelf? Vraag deze persoon of zij/hij geïnterviewd wilt worden.

Maak een lijstje met tenminste 5 vragen:

  • Hoe lang heb je al diabetes?
  • Hoe oud was je?
  • Hoe ben je er achter gekomen?
  • Wat betekent het voor je: moet je er altijd mee bezig zijn/aan denken?
  • Kun je nog de alledaagse bezigheden doen? Of ben je beperkt?
  • Wat voel je precies al je een hypo (lage bloedsuiker) of hyper (hoge bloedsuiker) voelt aankomen?
  • Verzin zelf ook twee vragen.

Na het interview. Zelfstandig: verwerk de antwoorden tot een korte tekst (250 woorden).

3. Spijsverteringsstelsel

Doelen

Aan het eind van deze module kun je:

  • de functie en werking van elk orgaan van de organen van het spijsverteringsstelsel uitleggen.
  • het belang van verteren beschrijven.
  • de 3 grote en 3 kleine voedingsstoffen die we onderscheiden in ons voedsel opnoemen.
  • de functie en de werking van enzymen in het spijsverteringsstelsel uitleggen.
  • uitleggen waar welke voedingsstoffen worden verteerd én waar welke voedingsstoffen worden opgenomen in het lichaam.

Begrippen: mechanische vertering, chemische vertering, peristaltische bewegingen, verteringssappen, maagzuur, emulgeren (de betekenis van deze woorden moet je kennen aan het eind van dit blok).

Intro

Spijsvertering

In klas 7 heb je in de periode Voeding & Vertering al een heleboel geleerd over de spijsvertering. Alle organen van het verteringsstelsel en hun functie zijn behandeld.

Daarbij hebben we het gehad over de mechanische vertering (het letterlijk kleiner maken van je voeding door bijvoorbeeld kauwen met je mond of het kneden van de maag) en de chemische vertering (kleiner maken van stoffen met behulp van enzymen).

Op de volgende pagina kun je met behulp van de leerdoelen zien wat je aan het eind van dit deel moet weten.

Paragraaf 5 het verteringsstelsel - Biologie voeding & vertering

Vertering en verbranding

Voordat je lichaam voedingsstoffen uit je eten kan opnemen, moet het eerst bewerkt worden. Dit noem je verteren en vindt plaats in het spijsverteringsstelsel.

Voor de groei en de ontwikkeling van je lichaam heb je voedingsstoffen nodig.Daarnaast heb je koolhydraten, vetten en eiwitten nodig als brandstof (energie).

Voordat je lichaam de voedingsstoffen uit je eten kan opnemen, moet het voedsel eerst bewerkt worden. Het wordt gekauwd, gekneed en gemengd met verteringssappen.Dit noem je vertering.

                                                                                                                      

Om te kunnen bewegen is energie nodig en die energie
wordt geleverd door de verbranding. Verbranding is een voorbeeld van dissimilatie.

Voor de verbranding zijn brandstof (glucose) en zuurstof nodig.
De glucose komt uit de voedingsstoffen. Bij de verbranding komen water, koolstofdioxide en energie vrij.

C6H12O6 +  6O2       -->  6H2O      +   6CO2           +   E  (ATP)

 

 

Mechanische vertering

 

Mechanische vertering bestaat uit het kneden, kauwen en mengen van het voedsel door gebit en spieren.

Met je gebit kauw je voedsel fijn. Daardoor kan het voedsel beter met het speeksel vermengd worden. Je tong zorgt dat het voedsel mengt met speeksel.                                                   

                                                                                                                               

Via je slokdarm gaat het eten naar je maag. Je slokdarm maakt bewegingen waardoor het eten omlaag wordt geduwd. Deze knijpende beweging om voedsel te verplaatsen dit zijn de peristaltische bewegingen..

In de maag wordt het voedsel verder gekneed.
De maag bestaat uit spierweefsel. Hiermee kan de maag zich vernauwen en verwijden. Het maken van deze bewegingen door de maag noem je maagperistaltiek.
Het voedsel blijft enige tijd in de maag. Aan het eind van de maag zit een spier die de maag dicht kan houden.
Deze spier heet de maagportier. De portier gaat af en toe open. Hij laat de voedselbrij in kleine porties door.

 

 

Chemische vertering

 

De chemische vertering of enzymatische vertering bestaat uit verteringssappen die het fijngekauwde voedsel verder afbreken. In verteringssappen zitten enzymen.
Een enzym is een stof die helpt met het omzetten van de ene stof in een andere stof.
Het enzym zelf verandert niet. Er zijn heel veel verschillende enzymen.
Een bepaald soort enzym helpt altijd bij dezelfde omzetting.




Lactose 'past' precies op het enzym lactase.
Zodra lactose aan het enzym lactase vastzit, wordt het afgebroken tot glucose en galactose.
Het enzym zelf verandert niet en kan opnieuw lactose afbreken.

 

Verteringssappen

 

Op een aantal plekken in je lichaam worden verteringssappen aan de voedselbrij toegevoegd.

Speekselklieren:
Deze klieren vormen speeksel in de mondholte.
In speeksel zit een enzym dat zetmeel omzet in glucose.

Maagsap:
Dit verteringssap is zuur en wordt ook wel maagzuur genoemd. Het sap doodt bacteriën. In maagsap zitten enzymen die zorgen voor de eerste stap in de eiwitvertering.

Galsap:
Galsap breekt vet af tot kleine vetbolletjes (emulgeren). Het vet kan zo beter verteerd worden. Galsap bevat geen enzymen.

Alvleessap:
Alvleessap bevat verschillende enzymen die helpen bij het verteren van koolhydraten, vetten en eiwitten.

Darmsappen:
Darmsap bevat enzymen voor het verteren van koolhydraten en eiwitten. In de darm wordt de vertering afgerond.

Alle grote voedingsstoffen zijn nu klein geknipt tot bouwstenen.

 

 

                                                     

Bouwstenen worden ook wel verteringsproducten genoemd!

De darmen

Bekijk het filmpje van de website van SchoolTV en maak een korte samenvatting van de theorie. 

 

(Practicum: Enzymen en gummibeertjes) i.v.m. Corona gaat dit niet door.

Wat is de invloed van enzymen op Gummibeertjes? Dat ga je nu onderzoeken.

Gummibeertjes bestaan voor een groot deel uit eiwit (gelatine). In de maag en dunne darm worden deze eiwitten kapot geknipt door enzymen. Uiteindelijk blijft er niets meer van de Gummibeertjes over. In het sap van bepaalde vruchten zitten ook enzymen die eiwitten kapot knippen.

 

 

 

Onderzoek Invloed van enzymen op gummibeertjes

  • Download nu de onderzoeksopzet Invloed van enzymen op gummibeertjes.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees de onderzoeksopzet een keer helemaal door.
  • Vul de onderzoeksvraag en hypothese in
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Voer het onderzoek uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Maak een onderzoeksverslag zoals beschreven in de gereedschapskist.
  • Beoordeel eerst samen het onderzoeksverslag.
  • Laat het verslag vervolgens beoordelen door de docent.


Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.

Oefenen :examenopgaven

Beantwoord ter afsluiting van dit onderdeel de volgende examenvragen.

Je kan ze online maken en zelf nakijken. Zo kun je zelf inschatten of je er klaar voor bent óf dat je nog wat meer moet oefenen met dit hoofdstuk.

Ook mag je de examenvragen in je schrift beantwoorden.

VMBO GT 2013-2 Vraag 1

VMBO GT 2013-2 Vraag 2

VMBO GT 2011-1 Vraag 7

VMBO GT 2011-1 Vraag 9

VMBO GT 2004-1 Vraag 27
VMBO GT 2010-1 Vraag 9

- Voor TL en Havo - vragen spijsvertering (overnemen in je schrift)

3. Spijsverteringsstelsel (vragen overnemen in je schrift)

1. Welk deel van het verteringsstelsel hoort bij welke functie? (K)

  1. Alvleessap produceren
  2. Gal en alvleessap vermengen met de voedselbrij
  3. Gal produceren
  4. Speeksel produceren
  5. Verzamelen en tijdelijk opslaan van onverteerde voedselresten
  6. Voedingsstoffen, verteringsproducten en water opnemen in het bloed en darmsap produceren
  7. Voedsel tijdelijk opslaan
  8. Voedsel verplaatsten van keelholte naar de maag
  9. Water onttrekken aan de brij van onverteerde voedselresten en opnemen in het  bloed.
  1. Alvleesklier
  2. Dikke darm
  3. Dunne darm
  4. Endeldarm
  5. Lever
  6. Maag
  7. Mondholte
  8. Slokdarm
  9. Twaalfvingerige darm

 

2. Neem dit schema over en vul hem in. (K)

 

3. Leg uit waarom de maag als tijdelijke opslag van voedsel werkt? (I)

4. leg uit waarom er minder bacteriën in de twaalfvingerige darm leven dan in de dikke darm? (I)

5. Bereken met behulp van de gegevens in de tabel hoeveel liter water gemiddeld per dag de maag verlaat. (T/I)

6. Bereken hoeveel liter water per dag wordt opgenomen in je dunne en dikke darm samen. Je mag er van uitgaan dat ontlasting nog 0,5 liter water bevat. (T)

Tabel: hoeveel vocht komt gemiddeld per dag in het darmkanaal

Water

Hoeveelheid

Alvleessap en darmsap

Ongeveer 3,5 L

Eten en drinken

Ongeveer 2 L

Maagsap

Ongeveer 1,5 L

Gal

Ongeveer 1 L

Speeksel

Ongeveer 1 L

 

In de onderstaande afbeelding zijn stukje dunne darm en een aantal uitvergrotingen er van weergegeven. Enkele plaatsen in de afbeelding zijn genummerd. De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan.

 

7.Danny heeft twee boterhammen met kaas gegeten. Op plaats 2 worden koolhydraten en eiwitten verteerd. Welk orgaan maakt de enzymen die deze koolhydraten en eiwitten verteren?

8.Op plaats 2 worden ook vetten verteerd. Waar zijn de enzymen voor de vertering van vetten gevormd? (I)

9.Kunnen zich verteringsproducten bevinden: (T)

• op plaats 20?

• op plaats 22?

• op plaats 23?

10.Wat wordt er geproduceerd op plaats 21? (T)

11.Wat gebeurt er met de verteringsproducten die in de dunne darm in het bloed zijn opgenomen? (T)

12.Leg uit wat de functie is van de aanwezigheid van darmplooien en darmvlokken in de binnenwand van de dunne darm. (I)

 

- Voor VWO - onderzoek de lever

De lever is een van de belangrijkste orgaan van ons lichaam, jullie gaan nu uitzoeken waarom?

Verwerk onderstaande vragen in een verslag en lever dit in bij de docent.

- Waar ligt de lever? En zoek een duidelijke afbeelding.

- Wat zijn de functies van de lever?

- Bij welk orgaanstelstel hoort de lever?

- De lever heeft als enige orgaan van de mens regeneratievermogen, zoek uit wat dit betekent?

- Wat is de samenhang tussen de lever en het bloedvatstelsel (bloedsomloop)?

- Waarom wordt de lever ook wel eens de fabriek van het lichaam genoemd?

 

 

4. Energie en gewicht

Doelen

Aan het eind van deze module kun je:

  • uitleggen waar gezonde voeding aan moet voldoen.
  • de verbrandingsreactie opschrijven.
  • het verschil tussen verteren en verbranden uitleggen.
  • de verschillende eetstoornissen benoemen.
  • omschrijven wat de functies van de 3 grote voedingsstoffen zijn.
  • uitleggen wat het verschil tussen langzame en snelle spiervezels is.
  • omschrijven hoe spieren je botten in beweging kunnen brengen.

Begrippenlijst: obesitas, kcal, antagonist, hemoglobine

 

Intro

Samenhang

In klas 7 heb je in de periode Voeding & Vertering al een heleboel geleerd over energie en gewicht. Eerst is er gekeken naar voedingsmiddelen (producten die je gebruik voor je voeding) en voedingsstoffen (stoffen in je voeding).

Ook hebben we gekeken naar wat gezonde voeding is; Balans tussen voeding die je binnen krijgt (energie in) en voeding die je verbruikt (energie uit) én voldoende variatie in je voedsel (schijf van vijf).

Nieuwe Schijf van Vijf: Mijn Mening - Optima Vita

Daarnaast kwam deze periode ook aan bod wat de eetstoornissen (anorexia, boulimia, orthorexia en eetstoornissen) zijn.

In de periode Skelet en Beweging in klas 8 hebben we kort gekeken naar de spierwerking.

Tot slot hebben we in het eerste trimester van klas 9 gekeken naar de fotosynthesereactie van de plant waarbij glucose gemaakt wordt.

In dit deel ga je verder in op de spieren en verbranding en voedingswaarde van voedsel.

 

Energiebehoefte

Je energiebehoefte is de hoeveelheid energie uit voedsel die je dagelijks nodig hebt.
De energiebehoefte is onder andere afhankelijk van geslacht, leeftijd, lichaamsgrootte en de mate van lichamelijke inspanning. Het is gezond als je energiebehoefte in balans is met je energieopname.
Eet je te weinig dan val je af. Eet je te veel dan neemt je gewicht toe.

 

 

 



Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Energie en gewicht' en schrijf de belangrijkste dingen (als samenvatting) in je schrift. Maak daarna de oefening: 'Voeding, energie en gewicht'.

Bekijk eerst onderstaande link, voordat je verder gaat met de vragen!

Kennisbank: Energie en gewicht

Oefening:Voeding, energie en gewicht

Spieren en verbranding

https://hilmarderksen.nl/wp_quiz/quiz-energie-verbranding/

 

 

 

 

 

 

•  Door energie kunnen spieren samentrekken

•  Ze worden dan korter & dikker

•  Hierdoor wordt het bot waar ze aan vast zitten (met een pees!) bewogen

 

 

 

 

 

 

- Vragen energie en gewicht (overnemen in je schrift)

4. Energie en gewicht (vragen bij Kennisbank) overnemen in je schrift

Edith ziet veel reclames met lichamen van topmodellen, waardoor zij zichzelf te dik voelt. Hierdoor eet zij te weinig om voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen. Edith heeft ondergewicht.

1.Welke twee oorzaken van een eetstoornis kun je uit de tekst afleiden? (T)

2. Wat is het verschil tussen boulimia nervosa en eetbuistoornis? (I)

3. Leg uit waarom een eetstoornis schadelijk is. (K)

4. Wat kan iemand met een eetstoornis (of familie of vrienden) het best doen? (T)

 

Voedselverleiding

Voedsel is in Nederland vrijwel overal beschikbaar, bijvoorbeeld op school, in de winkel en thuis. Daardoor kom je de hele dag in aanraking met eten en drinken. Vaak staat dat voedsel niet in de Schijf van Vijf. Hierdoor kun je snel worden verleid om iets ongezonds te nemen.

5.Maak gedurende één dag foto’s van alle voedselverleidingen die je tegenkomt. Denk aan:

• thuis, bijvoorbeeld een koektrommel op tafel

• op school, bijvoorbeeld de snoepautomaat, de kantine

• op de fiets, bijvoorbeeld een snackbar onderweg

 

6.Waar kom je de meeste voedselverleidingen tegen?

 

7.Sommige voedselverleidingen zijn moeilijk te vermijden. Maar er zijn ook verleidingen waar je iets tegen kunt doen. Je kunt bijvoorbeeld aan je ouders voorstellen om de koektrommel in een kast op te bergen (of dat zelf doen).

Aan welke voedselverleidingen kun jij zelf iets doen? Noteer per verleiding wat je eraan zou kunnen doen.

 

Inlever opdracht: Samenhang

Gezonde voeding (deze opdracht lever je apart in en telt 1x mee)
In het voedingsmiddelenpakket van de gemiddelde Nederlander zijn de laatste 60 jaren grote verschuivingen opgetreden. Welvaartsziekten zijn onder andere hiervan het gevolg.

Eigen voedingspatroon

Noteer één dag precies wat je allemaal eet en drinkt. (T)
Probeer zo goed mogelijk in te schatten wat de hoeveelheden zijn (gebruik desnoods een weegschaal) in grammen (gr) en milliliters (ml).


Het advies van voedingsdeskundigen is om gevarieerd te eten: je moet ervoor zorgen dat je per dag genoeg van alle typen voedingsstoffen binnenkrijgt. (I)
a) Bestudeer jouw lijstje van en bedenk of jij gevarieerd genoeg eet.
b) De website van het voedingscentrum kan berekenen wat je per dag moet/mag eten. Ga naar hun website via voedingscentrum.nl en lees de tekst.
c) Via de schijf van vijf bepaalt het voedingscentrum wat je dagelijks mag/moet eten. Vul je geslacht en je leeftijd in. Er verschijnt een lijstje.
d) Neem dit lijstje over in je schrift.
e) Vergelijk nu jouw lijst met de lijst van het voedingscentrum. Geef aan wat de verschillen zijn.
f) Eet jij gevarieerd genoeg, volgens de richtlijnen van het voedingscentrum?
g) Welk type voeding zou jij meer moeten eten volgens de richtlijnen van het voedingscentrum?
h) Welk type voeding zou jij minder kunnen eten volgens de richtlijnen van het voedingscentrum?

 

5. Glucose metabolisme

Doelen

Aan het eind van deze module kun je:

  • kun je uitleggen wat de definitie van metabolisme is
  • de werking van de regelkring van je glucosemetabolisme uitleggen;
  • de werking van de hormonen t.a.v. het glucosemetabolisme beschrijven;
  • afleiden hoe de doelorganen daarop reageren;
  • het verband beschrijven tussen hormonale regulatie en het handhaven van homeostase;

 

Begrippenlijst:

Metabolisme, homeostase, verzadigingsgevoel, hongergevoel, hormoonklieren, eilandjes van Langerhans, exocrien, endocrien, doelwitorganen, hormoonreceptor, hormoonconcentratie, insuline en glucagon.

 

Intro

Diabetes
We hebben het al eerder gehad over diabetes.
Diabetes werd vroeger ook wel suikerziekte genoemd.
Dat is een misleidende term, want suikerziekte wordt niet veroorzaakt door het eten van suiker. Ook betekent het niet dat je geen suiker meer mag eten als je suikerziekte hebt.

Diabetes heeft ook gevolgen voor andere organen in je lichaam.


In dit hoofdstuk gaan je kijken wat diabetes met de homeostase van ons lichaam precies doet.

 

Diabetes is een van de meest voorkomende chronische ziekten in Nederland. Het kan iedereen overkomen. Mensen met diabetes hebben meer kans op het krijgen van andere aandoeningen. Al 1,2 miljoen Nederlanders hebben diabetes en elke week komen daar 1.000 bij!

Naast het aantal Nederlanders met de officiële diagnose diabetes, heeft ook een flink aantal mensen diabetes zonder het te weten. Hoeveel mensen hebben diabetes?

1,2 miljoen Nederlanders hebben diabetes, dus 1 op de 14 Nederlanders. Iets meer mannen dan vrouwen. Naar schatting zijn er meer dan 1,1 miljoen Nederlanders met prediabetes, een voorfase van diabetes type 2.

 

 

Daarnaast zijn er ook mensen die diabetes hebben, maar dit nog niet weten. Het is niet bekend hoe groot deze groep is. 52.000 Nederlanders per jaar horen dat ze diabetes hebben dit zijn 1.000 mensen per week, 150 per dag.

Van huidige volwassen Nederlanders van 45 jaar en ouder krijgt naar verwachting 1 op de 3 in de toekomst diabest type 2.

 

Hoeveel kinderen hebben diabetes?

Diabetes is - naast astma - de meest voorkomende chronische ziekte bij kinderen. Bijna alle kinderen met diabetes hebben diabetes type 1.

Naar schatting zijn er 10.000 kinderen van 0 t/m 19 jaar met diabetes type 1. In dezelfde leeftijdsgroep zijn er naar schatting enkele honderden kinderen met diabetes type 2. In de leeftijdsgroep van 20 t/m 24 jaar zijn er naar schatting 5.900 jongeren met diabetes type 1, en 1.400 jongeren met diabetes type 2.

Bij kinderen en jongeren met diabetes type 2 spelen erfelijkheid en obesitas een rol.

 

 

Homeostase

Het inwendig milieu van de mens is constant. Denk bijvoorbeeld aan je lichaams temperatuur. In de regel is deze altijd ongeveer 37 graden. Maar niet alleen de lichaamstemperatuur is iets wat door het lichaam constant wordt gehouden. Ook de koolstofdioxide concentratie, de bloeddruk en de hoeveelheid glucose in het bloed wordt door vele regelmachanismen in het lichaam constant gehouden. Het constant houden van het inwendig milieu door vele regelmechanismen noemen we homeostase

 

Om het inwendigmilieu constant te houden maakt het lichaam gebruik van vele ingewikkelde regelmechanismen waar veel organen bij betrokken zijn. Een deel van de organen en orgaanstelsels die betrokken zijn bij het constant houden van het inwendig milieu zie je in deze afbeelding afgebeeld. Ook laat de afbeelding zien welk orgaan of orgaanstelsel verantwoordelijk is voor welk homeostatisch proces

 

 

VWO

Communiceren via signaalstoffen (bijv. hormonen)

Cellen geven elkaar signalen via signaalstoffen.
Dit zijn kleine moleculen die een interactie aangaan met receptoren op een cel.

Receptoren zijn eiwitten in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden. Receptoren kunnen signalen van buiten de cel doorgeven. Wanneer een signaalmolecuul aan een receptor bindt, kan de receptor een reactie in de cel op gang brengen (cellulaire respons).

Zintuigcellen zijn ook receptoren (de ontvanger). Ze vangen de prikkels op uit het milieu en zetten deze om in impulsen. Deze impulsen worden via sensorische zenuwen (gevoelszenuwcellen) naar het centraal zenuwstelsel vervoerd.


Signaalstoffen worden in cellen gemaakt en worden aan het bloed afgegeven en door het bloed vervoerd. Dergelijke signaalstoffen noem je hormonen.

 


Door de interactie (communicatie) tussen signaalstof en receptor komt er in de cel een reactie(keten) op gang. De cel gaat bijvoorbeeld glucose afbreken (bij verbranding) of een vetzuur maken (voor opslag). Zo zie je dat er meer handelingen nodig zijn voordat een proces kan starten.

 

Regelkring

  • Als je een tijdje niet gegeten hebt, krijg je trek. Je gaat op zoek naar eten.
  • Hormonen kunnen het eetgedrag beinvloeden
  • In de hypothalamus (gebiedje in de hersenen) bevindt zich het honger- en verzadigingscentrum.
  • Dat ontvangt verschillende signalen uit het lichaam via het zenuwstelsel.
  • Deze signalen worden gemeten door receptoren in je lichaam.

Deze stappen komen via een regelkring tot stand.

Twee belangrijke factoren in deze regelkring zijn het glucosegehalte van het bloed en de mate van rekking van de maagwand.

Wanneer voeding de maag en de darm passeert, komen er hormonen vrij in het bloed, o.a. vanuit de maag en de alvleesklier.
Deze hormonen hebben invloed op

  • het verzadigingsgevoel (dat je vol zit)
  • het hongergevoel

 

​Let op: Hormonen spelen een grote rol in het handhaven van een constante glucoseconcentratie van het bloed (inwendig milieu).

 

VWO

  • Het glucosegehalte wordt door chemoreceptoren in het hongercentrum gemeten.
  • Als je maag vol is, wordt dat waargenomen door rekreceptoren in de maagwand. Er gaan dan impulsen naar het hongercentrum en je krijgt een voldaan gevoel.

 

 

 

 

 

Klieren

Een klier is een orgaan dat een stofje maakt en afgeeft.

Er bestaan 2 soorten klieren: spijsverteringsklieren en hormoonklieren

 

Een spijsverteringsklier

  • geeft het stofje (verteringsap) af waar het  is gemaakt
  • heeft wel een afvoerbuis
  • bv de maagsapklier geeft maagsap af in de maag
  • het verteringssap werkt op de plaats van afgifte
  • een spijsverteringsklier noem je een exocriene klier

 

Een hormoonklier

  • geeft het stofje (hormoon)  af aan het bloed
  • heeft geen afvoerbuis
  • bv de alvleesklier geeft insuline af aan het bloed
  • de hormonen worden door het bloed vervoert door het hele lichaam
  • een hormoonklier noem je een endocriene klier

 

 

 

Alvleesklier (glucosemetabolisme)

De alvleesklier (Pancreas) maak verteringssappen zoals alvleessap, dit noem je exocriene klier (secretie).  

Ook maakt de alvleesklier hormonen, dit noem je endocriene klier (secretie).

Dus de alvleesklier is een verteringsklier en hormoonklier!

 

Nu gaan we verder over de hormonen die de alvleesklier maakt.

De alvleesklier maakt insuline en glucagon.

Deze hormonen worden gemaakt door specifieke cellen van de alvleesklier, de eilandjes van Langerhans.

  • De α cellen maken glucagon.
  • De β cellen maken insuline.

 

 

 

Beide hormonen worden aan het bloed afgegeven en beïnvloeden de bloedsuikerspiegel (de hoeveelheid glucose/suiker in het bloed).

 

Hoe zorgt het lichaam ervoor dat de hoeveelheid glucose in je bloed in balans blijft?

 

 

Als je veel suiker in je bloed hebt, bijvoorbeeld na het eten (verhoogde bloedsuikerspiegel) dan stijgt de hoeveelheid insuline in je bloed.

Neem onderstaande tekst over in je schrift en maak de zin juist!

Insuline zorgt ervoor dat:

  1. Glucose/glycogeen wordt opgenomen door alle cellen van het lichaam
  2. De glucose die niet nodig is voor de verbranding wordt in spiercellen en levercellen omgezet in glycogeen /glucose en opgeslagen.
  3. Dit glycogeen/glucose kan later weer worden omgezet in glucose/glycogeen.


Als je weinig suiker in je bloed hebt, bijvoorbeeld na lang niet gegeten te hebben of na het sporten (verlaagde bloedsuikerspiegel) dan stijgt de hoeveelheid glucagon in je bloed.

Glucagon zorgt ervoor dat:

  1. Glycogeen/glucose dat opgeslagen is in lever en spiercellen wordt omgezet in glycogeen/glucose?
  2. Doordat nu de hoeveelheid glucose/glycogeen in het bloed is aangevuld is de bloedsuikerspiegel weer in evenwicht.

 

- vragen glucose metabolisme

 

Opdracht 1: Glucosemetabolisme

  1. In welk orgaan worden insuline en glucagon gemaakt?
  2. Welke cellen maken insuline? En welke glucaon?
  3. Welke dingen gebeuren er onder invloed van insuline?
  4. Leg uit waarom de regulatie van je glucosemetabolisme een regelkring is?

Opdracht e. (hieronder) alléén voor leerlingen met de studierichting HAVO of VWO.

e.Leg uit hoe je het begrip homeostase kunt koppelen aan de regulatie van je glucosemetabolisme?

 


Opdracht 2: Eetgedrag

  1. De belangrijkste brandstof voor cellen is glucose.
    Noem vijf voedingsmiddelen waarmee jij glucose opneemt.

 

Opdracht 3: Regeling van de glucose concentratie in je bloed

  1. Welke oplossing heeft ons lichaam ‘gekozen’ om het glucosegehalte in balans te houden?

 

 

 

Opdracht 4: Hoog of laag?

  1. Welke van de volgende omschrijvingen hoort bij de situatie dat het bloedglucosegehalte hoog is
    1. Lever zet glucose om in glycogeen
    2. Spiercellen zetten glucose om in glycogeen
    3. Aanmaak van glucagon
    4. Aanmaak van insuline
    5. Vetcellen zetten glucose om in vetzuren
    6. Lever zet glycogeen om in glucose

 

 

Toets:Regeling van de glucose concentratie in je bloed

Toets:Diabetes type I en II

Toets:Genezen van diabetes?

Examenopdrachten

Beantwoord ter afsluiting van dit onderdeel de volgende examenvragen.

Je kan ze online maken en zelf nakijken. Zo kun je zelf inschatten of je er klaar voor bent óf dat je nog wat meer moet oefenen met dit hoofdstuk.

Ook mag je de examenvragen in je schrift beantwoorden.


Havo Biologie 2004-1 vraag 30
Havo Biologie 2004-1 vraag 31
Havo Biologie 2004-1 vraag 32
Havo Biologie 2012-1 vraag 41
Havo Biologie 2012-1 vraag 42
Havo Biologie 2012-1 vraag 43
Havo Biologie 2012-1 vraag 44
Havo Biologie 2012-1 vraag 45
Havo Biologie 2012-1 vraag 46

Practica (voor later op school?)

Practicum: Speeksel

Practicum: Werking van speeksel

In dit practicum onderzoek je de invloed van speeksel op zetmeel.
Zetmeel in voeding kun je aantonen door er een beetje jodiumoplossing aan toe te voegen.
Jodium is een indicator. Het zetmeel wordt dan paars-zwart.
Als zetmeel verteerd wordt, verdwijnt de paars-zwarte kleur.

Practicum Werking van speeksel

  • Download nu het practicum Werking van speeksel.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Maak een onderzoeksverslag zoals beschreven in de gereedschapskist.
  • Beoordeel eerst samen het onderzoeksverslag.
  • Laat het verslag vervolgens beoordelen door de docent.

Onderzoek Pindaproef

Koolhydraten en vetten zijn brandstoffen. Soms zijn eiwitten ook brandstoffen.
Het zal alleen voorkomen bij te streng lijnen en verkeerd diëten.
Dit is niet goed voor je gezondheid.

Brandstoffen heten zo, omdat er bij de afbraak energie vrijkomt.
Die energie gebruiken organismen om te groeien, te ontwikkelen, te bewegen, op temperatuur te blijven, enzovoort.

De hoeveelheid energie (kJ) die ligt opgeslagen in een brandstof kun je meten.
Dit doe je door de brandstof te verbranden en de vrijkomende warmte op te vangen in water.
In dit onderzoek meet je de energie die ligt opgeslagen in een pinda.

Beantwoord eerst de volgende vragen:

  1. Wat is de belangrijkste brandstof die in een pinda aanwezig is?
  2. Zoek in de voedingsmiddelentabel op, hoeveel energie er ligt opgeslagen in 100 gram ongezouten pinda’s.
    Ga hiervoor naar www.voedingscentrum.nl en ga naar caloriechecker.
Controleer je antwoorden bij het kopje "Antwoorden".
 

Onderzoek Pindaproef

  • Download nu het practicum Pindaproef .
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Beoordeel eerst zelf (eventueel samen met een klasgenoot) de schematische tekeningen.
  • Laat de tekening vervolgens beoordelen door je docent.