- Vragen organisatie niveaus (overnemen in je schrift)

Organisatie niveaus / inwendig en uitwendig milieu

  1. Een organisme bestaat uit cellen, orgaanstelsels, organen en weefsels.​
    Zet deze delen in de juiste volgorde van groot naar klein?(K)
     
  2. Een organisme bestaat uit verschillende organen.
    Wat is een orgaan? (K)
     
  3. Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels.
    Wat is een weefsel? (K)
     
  4. Geef drie voorbeelden van weefsels bij mensen?(T)
     
  5. a) Orgaanstelsels hebben vaak te maken met één of meer levenskenmerken (zie periode Groei  en Ontwikkeling klas 7).Hieronder staan acht orgaanstelsels genoemd. Neem het schema over en noteer achter elk stelsel zijn taak of taken?(T)

    b) Noteer achter elk stelsel welk levenskenmerk erbij hoort of welke levenskenmerken erbij      horen? (T)

6. Zet achter elk orgaan de naam van het orgaanstelsel waar het bij hoort. Tip: gebruik de   
    informatie uit de vorige vraag.

    1 biceps
    2 bilspier  
    3 bronchie  
    4 kleine hersenen  
    5 lever  
    6 polsslagader  
    7 wervelkolom

7. Wat is je inwendig milieu? (K)

8. Om een constant inwendig milieu te handhaven werken veel organen/orgaanstelsel samen. 
    Schrijf de namen van 5 organen onder elkaar en schrijf erachter welke functie dit orgaan heeft
    in het gelijk houden van het inwendig milieu. Zie figuur 1.

Kies uit: - Voedingsstoffen afbreken en opnemen, -  Gaswisseling (O2 opnemen, CO2 afgeven, - Vet opslaan, - Stoffen opslaan, - Afvalstoffen uit het bloed halen en afgeven

Vul in:

Longen

 

Dunne darm/ spijsverteringsstelsel

 

Nieren

 

Lever

 

Onderhuidsbindweefsel