Kennisbank Aardrijkskunde - v456

Kennisbank Aardrijkskunde - v456

Kennisbank AK - v456

Introductie

Welkom bij de Kennisbank Aardrijkskunde V456.
In dit arrangement vind je de theorie bij de Stercollecties Aardrijkskunde.
Kies hiernaast één van de 8 domeinen en kies vervolgens een onderdeel uit de Kennisbank.

Veel succes.

 

Klimaat en landschap

Zon, aarde en maan

Zon

De zon is een doodgewone gele ster, waarvan er miljarden andere zijn. Veel sterren die je vanavond misschien ziet, zijn identiek aan de zon. Ze staan alleen miljoenen keren verder weg.

De zon is een enorme bol van gas die door zwaartekracht bij elkaar wordt gehouden. In het binnenste van de zon (de kern) is het extreem heet. Aan de buitenkant (fotosfeer) straalt de zon die energie uit. Met de hoeveelheid energie die de zon in één seconde uitstraalt, zouden we voor 500.000 jaar genoeg hebben om in onze energiebehoefte op aarde te voorzien. Helaas verdwijnt het grootste deel in de ruimte...

Corona
De uitgerekte atmosfeer rond de zon noem je de corona. Tijdens een zonsverduistering is de corona korte tijd prachtig zichtbaar.

Zonnevlammen
Een zonnevlam is een explosie op het oppervlak van de zon. Die explosie ontstaat door het plotseling vrijkomen van een grote hoeveelheid energie.

Mantel
Het gedeelte rond de kern wordt de mantel genoemd. De mantel wordt naar buiten toe steeds minder dicht en ook steeds minder heet.

Fotosfeer
De zichtbare buitenkant van de zon noem je de fotosfeer. De fotosfeer is de laag waar het voor ons zichtbare licht vandaan komt.

Kern
Het binnenste deel van de zon noem je de kern. De kern heeft een doorsnede van 200.000 km. Hier is de temperatuur het hoogst, ruim 15 miljoen graden.

Convectiezone
De convectiezone is het gebied tussen de mantel en de fotosfeer. Vanuit dit gebied stijgen hete gasbellen op naar de buitenkant van de zon.

Aarde - 1

De aarde is vanaf de zon gezien de derde planeet in ons zonnestelsel. Op aarde komt leven voor; tot op heden is er nog geen ander leven ontdekt op andere planeten binnen ons zonnestelsel of daarbuiten.

De korst van de aarde is ongeveer 40 km dik en bestaat uit meerdere platen.
Onder de korst vinden we de mantel waarop de platen als het ware drijven. De mantel is ongeveer 2900 km dik.
Onder de mantel zit de kern, verdeeld in een buitenkern en een binnenkern. De kern heeft een diameter van ongeveer 3470 km.

Rond de aarde bevindt zich de atmosfeer of dampkring.
De atmosfeer is door de zwaartekracht aan de aarde gebonden en is van essentieel belang voor het leven op aarde.
De ozonlaag is een laag in de atmosfeer die ons beschermt tegen o.a. schadelijke uv-straling, die afkomstig is van de zon. De ozonlaag bevindt zich op zo'n 30 km hoogte.

Aarde - 2

De evenaar of equator is een denkbeeldige lijn op het aardoppervlak in de vorm van een cirkel midden tussen de Noordpool en de Zuidpool. De evenaar deelt de aarde in een zuidelijk halfrond en een noordelijk halfrond.
De denkbeeldige lijnen op aarde die evenwijdig lopen aan de evenaren worden parallellen of breedtecirkels genoemd. 

Meridianen zijn denkbeeldige lijnen op het aardoppervlak in de vorm van cirkels die door de beide polen gaan. De nulmeridiaan verdeelt de aarde in een oostelijk en westelijk halfond.

Aarde - 3

Als je de positie van een plaats op de aarde wilt aangeven gebruik je de lengtegraad en de breedtegraad
De breedtegraad varieert van 0° tot 90° met de toevoeging NB (noorderbreedte op het noordelijk halfrond) of ZB (zuiderbreedte op het zuidelijk halfrond). 

De lengtegraad varieert van 0° tot 180°, met de toevoeging OL (oosterlengte, ten oosten van de nulmeridiaan, op het oostelijk haflrond) of WL (westerlengte, ten westen van de nulmeridiaan, op het westelijk halfrond).

Het snijpunt van de evenaar en de nulmeridiaan heeft als coördinaten 0°, 0°.
Op de afbeelding zie je ook het punt aangegeven met de coördinaten: 40° NB en 30° WL.

Banen

De aarde maakt een vrijwel cirkelvormige baan om de zon.
De afstand van de aarde tot de zon is 150 miljoen kilometer.
Een rondje om de zon duurt voor de aarde 365 en een kwart dag. Dat noemen we een jaar.
Omdat we geen kwart dagen hebben, hebben we schrikkeljaren ingevoerd.
Eens in de vier jaar duurt het jaar een dag langer: 29 februari. Zouden we dat niet doen, dan schuiven de seizoenen op en valt de winter uiteindelijk in augustus.

De maan maakt een ellipsvormige baan rond de aarde. Daardoor varieert de afstand tussen de aarde en de maan tussen 363.000 km en 406.000 km. Staat de maan dicht bij de aarde dan zie je hem iets groter dan als hij ver weg staat.
Dat is op de foto goed te zien. Rechts zie je de maan als hij dichtbij staat. Links een foto van de maan met dezelfde camera (telescoop) gemaakt, twee weken later. Toen stond de maan op zijn verst van de aarde.

Dag en nacht

De aarde draait om de zon. De baan van de aarde rond de zon noemen we de aardbaan.
De aarde draait ook om zijn as, de aardas (dit wordt aardrotatie genoemd) en daarom is er dag en nacht.
Als het bij ons licht is, is het aan de andere kant van de aarde (bijvoorbeeld in Australië) nacht.

De zon staat het hoogst om 12 uur 's middags - tenminste in de winter.
In de zomer hebben we de zomertijd ingevoerd: de klok is een uur vooruit gezet.
Door de zomertijd is het in de zomer 's avonds een uur langer licht.

 

Seizoenen

Lente - herfst

Ten opzichte van de zon hangt de aarde niet rechtop in haar baan, maar wijkt met de aardas altijd af met ongeveer 23,5 graden.
De aarde helt, ten opzichte van de zon, beurtelings naar voren dan wel achteren.
Alleen op 21 maart en 23 september staat de aarde (t.o.v. de zon) rechtop. De zon schijnt dan loodrecht op de evenaar of met andere woorden staat daar ’s middags tijdens haar hoogste punt loodrecht boven. Op de evenaar is er dan even geen schaduw. Dit gebeurt tweemaal per jaar. In Nederland breekt dan de lente of herfst aan.

Zomer - winter

In de zomer hebben we meer uren zon dan in de winter. Dat komt doordat de aardas iets schuin staat.
In de afbeelding zie je dat aangegeven. Landen op het noordelijk halfrond 'liggen' zomers langer in de zon. Op het zuidelijk halfrond is dat net andersom. Op de evenaar is er geen verschil tussen het aantal uren zon in de winter en de zomer.

Wanneer bij ons de lente is aangebroken kan de zon het noordelijk halfrond steeds meer gaan beschijnen.
De hoek van de zon t.o.v. de aarde wijzigt ongeveer met twee graden in acht dagen tijd. Door deze verschuiving zal de zon op het noordelijk halfrond per dag even na het middaguur steeds hoger komen en doordat de baan langer wordt (immers het duurt langer voordat de zon verdwijnt) zal de zon langer boven de horizon blijven.
Het resultaat: de zon komt ’s morgens steeds vroeger op en gaat ’s avonds steeds later onder.
Anders gezegd: de dagen worden langer en de nachten korter.

Dat geldt voor het gehele gebied beneden de poolcirkel (66,5 graden noorderbreedte (NB)).
Boven deze graad gaat de zon in de nachten rond 21 juni niet of (bijna) niet onder.
De zon staat dan recht boven de kreeftkeerkring (23,5 graden NB).
In de zomer van het noordelijk halfrond, dus de winter van het zuidelijk halfrond, is het echter de gehele nacht donker op de Zuidpool.

In de winter (vanaf 22 december) op het noordelijk halfrond is het juist omgekeerd.
De zon staat dan loodrecht boven de steenbokskeerkring.
De zon gaat dan niet op in het noorden en niet onder in het zuiden.

Inval zon 21 juni Inval zon 21 maart en 23 september Inval zon 22 december

Video's: Seizoenen

Waarom is het 's zomers langer licht?

Ontstaan van de seizoenen

 

Tijdzones

Omdat de aarde in 24 uur om haar as draait, verstrijkt er per 15° geografische lengte (360/24) één uur. 
Andersom kun je stellen dat als twee plaatsen 15° in de lengte uit elkaar liggen, er tussen die plaatsen een tijdsverschil van één uur zou moeten zijn. 

In de praktijk zijn er op aarde 24 verschillende tijdzones. Een tijdzone is een gebied met gelijke (standaard)tijd. 
De tijd in een tijdzone wordt meestal aangegeven als het tijdverschil ten opzichte van de zone waarin de nulmeridiaan ligt. In de VS vind je 8 verschillende tijdzones. In Rusland zijn dat er 7. China is het grootste land met maar één tijdzone: sinds 1949 hanteert het hele land de tijdzone +8.

Maangestalten

De maan draait in ongeveer 28 dagen om de aarde. Als het bij ons donker is, zie we vaak de maan. Maar de maan staat net zo vaak overdag aan de hemel, maar ze valt dan minder goed op. 

Je spreekt van een volle maan als de maan met de volledig verlichte kant naar ons toe staat. Zie je de helft van de maan, dan spreek je van een halve maan. Bij een wassende maan is de maan in het eerste kwartier: de maansikkel wordt steeds groter.
Na de volle maan is de maan in het laatste kwartier en wordt de maan steeds kleiner; je spreekt van afnemende maan.

Wordt de maan van achteren belicht dan zie je de maan niet; je spreekt dan van nieuwe maan.

Video: Eb en vloed

Hoe werkt eb en vloed?


Weer en klimaat

Weer en klimaat

Als je het over het weer hebt, heb je het bijvoorbeeld over de temperatuur, de neerslag en de wind op een bepaald moment en bepaalde plaats. Het klimaat is het gemiddelde weer in een bepaald gebied over een langere periode.

Er worden vaak vier grotere klimaatzones onderscheiden:

  • Tropische klimaatzone
  • Droge klimaatzone
  • Gematigde klimaatzone
  • Koude klimaatzone


De klimaatzones zijn niet scherp afgebakend, maar lopen in elkaar over.

Tropische klimaatzone

In het gebied rond de evenaar (tussen 23º NB en 23º ZB) heerst een tropisch klimaat. De gemiddelde temperatuur bedraagt het hele jaar tussen de 25 ºC en 30 ºC.

In de tropische gebieden zijn de levensomstandigheden voor veel soorten ideaal. In deze klimaatzone leven 50% van alle planten- en dierensoorten die op de wereld voorkomen.

Tropisch klimaat is eigenlijk een verzamelnaam voor meerdere klimaten. Het regenwoudklimaat en het savanneklimaat zijn voorbeelden van tropische klimaten. Een belangrijk verschil tussen het regenwoudklimaat en het savanneklimaat is de hoeveelheid regen. In de tropische regenwouden regent het het hele jaar door.
Gebieden met een savanneklimaat kennen een droog seizoen en een nat seizoen. Het savanneklimaat komt, zoals de naam al zegt, voor op de savanne: een graslandschap met verspreid voorkomende bomengroei.

Droge klimaatzone

Rond de 30º NB en 30º ZB vind je de droge klimaatzone.
Het droge klimaat veroorzaakt vaak woestijnen. Grote woestijnen komen voor in Afrika, Zuidwest-Azië en Australië.
Onder de droge klimaten vallen het steppeklimaat en het woestijnklimaat.

Kenmerkend voor een woestijn is:

  • Weinig regen (minder dan 250 mm per jaar).
  • Grote temperatuurverschillen tussen dag en nacht.
  • Weinig begroeiing, voornamelijk sterke planten die lang zonder water kunnen.
  • Grond is droog, onvruchtbaar en bestaat veelal uit zand en rotsen.
  • Een oase, plek in de woestijn met toegang tot water.
  • Een wadi, rivier in een woestijn waarvan de rivierbedding een gedeelte van het jaar droog valt.

Wanneer de periodes van droogte toenemen kan het voorkomen dat een woestijn zich uitbreidt, dit wordt verwoestijning genoemd.

Gematigde klimaatzone

Het gematigd klimaat komt voor in veel gebieden tussen de 40º NB en 55º ZB.
Gebieden met een gematigd klimaat kennen vier duidelijke seizoenen: lente, zomer, herfst en winter.

Het weer is stabiel en er komen weinig extreme temperatuur- of weersomstandigheden voor.
Wel is er een duidelijke invloed van de zee merkbaar.
Gebieden die dicht bij de zee liggen hebben vaak minder strenge winters en minder hete zomers (zeeklimaat).
In gebieden die meer landinwaarts liggen, zijn er koudere winters en zijn de temperaturen zomers gemiddeld hoger (landklimaat).

Video: Klimaat in Nederland

Weer en klimaat in Nederland

Middellandse Zeeklimaat

Het Middellandse Zeeklimaat of mediterrane klimaat is een voorbeeld van een gematigd klimaat. Het komt voor in de landen rond de Middellandse Zee, maar ook in Californië, centraal Chili, de Zuid-Afrikaanse Kaap, delen van Australië en rond de Zwarte Zee.

Het klimaat heeft milde, natte winters en warme, droge zomers. De gemiddelde januari temperatuur ligt tussen de 10-15 graden Celsius.
In de zomer ligt de gemiddelde temperatuur tussen 21-27 graden Celsius, met uitschieters naar 28-38 graden Celsius, wat gebieden met dit klimaat voor veel mensen tot de favoriete vakantiebestemming maakt.

Koude klimaatzone

De koude klimaatzones bevinden zich boven de noordpoolcirkel en beneden de zuidpoolcirkel. Je spreekt dan ook wel van een poolklimaat. Op het noordelijk halfrond bevindt het land om de Noordelijke IJszee zich in deze zone. Op het zuidelijk halfrond bevindt Antarctica zich in de koude klimaatzone. Deze gebieden worden gekenmerkt door extreme kou en wind en heel weinig neerslag. Het is zo koud in de poolstreken omdat de zon nooit hoog aan de hemel staat, ook niet in de zomer.

Op de Zuidpool is de gemiddelde temperatuur in januari, de warmste maand, 29 ºC. In juli, de koudste maand, is dat -60 ºC. Door de ijzige wind voelt de temperatuur nog lager aan.
Op de Noordpool is het minder koud, de gemiddelde temperatuur is 's winters -30 ºC. In de zomer bevindt de temperatuur zich net onder het vriespunt en smelt het ijs langzaam.

Het hooggebergteklimaat, het toendraklimaat en het sneeuwklimaat zijn voorbeelden van poolklimaten.

Klimaatverschillen

Klimaatverschillen - 1

Op de polen is het kouder dan in gebieden bij de evenaar. Dat komt door de manier waarop de zon de aarde verwarmt. Bij de evenaar schijnen de zonnestralen loodrecht op de aarde. Ze hebben een grote invalshoek met als gevolg dat het daar warm is.
Bij de polen is de invalshoek van de zonnestralen veel kleiner waardoor ze een groter oppervlak moeten verwarmen en daarom is het daar niet zo warm.
Hoe ver een gebied van de evenaar ligt, kun je aangeven met de breedteligging: de afstand van een gebied tot aan de evenaar in graden gemeten.

Maar niet alleen de afstand tot de evenaar bepaalt het klimaat in een gebied. Ook van invloed zijn:

  • De ligging ten opzichte van een zee/oceaan.
  • Oceaanstromingen.
  • De hoogte boven het zeeniveau.
  • De aanwezigheid van bergen.

Klimaatverschillen - 2

Invloed van de zee/oceaan

De ligging ten opzichte van een oceaan heeft invloed op het klimaat in het gebied. Oceanen zorgen voor mildere temperaturen en ook voor minder grote extremen in temperaturen. Dat komt omdat water in staat is om de warmte van de zon vast te houden. Het verschil in wintertemperatuur en zomertemperatuur van het water in de oceaan is veel kleiner dan het temperatuurverschil op land. Dit kleinere temperatuurverschil zorgt ervoor dat in de gebieden die dicht bij zee liggen de temperatuurverschillen minder groot zijn dan in gebieden die verder landinwaarts liggen.
Een aflandige wind is een wind die vanaf het land komt en naar de zee toewaait. Een aanlandige wind waait vanaf de zee naar de kust.

Oceaanstromingen

Oceaanstromingen of zeestromingen kunnen warm en koud water verplaatsen over grote afstanden. Deze stromingen hebben invloed op het klimaat. De Noord-Atlantische Golfstroom die van de evenaar langs de oostkust van Noord-Amerika en de Britse westkust warm water aanvoert, verzacht de winters in Noord Europa.

Klimaatverschillen - 3

Hoogte boven zeeniveau (reliëf)

In hoger gelegen gebieden is het kouder dan in lager gelegen gebieden. Dat komt doordat lucht afkoelt als ze opstijgt.
De sneeuwgrens is de hoogte boven zeeniveau waarboven gedurende het gehele jaar sneeuw blijft liggen.
De boomgrens is de hoogte boven zeeniveau waarboven geen bomen meer voorkomen.

Bergen

Als lucht langs een berg opstijgt daalt de temperatuur van de lucht en worden er wolken gevormd. Het gevolg is vaak dat het gaat regenen. Het klimaat aan de kant van de berg waar de wind vandaan komt, de loefzijde, is vaak natter en kouder dan het klimaat aan de andere kant (de regenschaduwkant, de lijzijde).

Video: Klimaatverschillen

De temperatuur op aarde verschilt van plaats tot plaats

Klimaatverandering

Klimaatverandering

Je spreekt van een klimaatverandering als het gemiddelde weertype of klimaat over een bepaalde periode verandert. De verandering is het best te zien doordat de gemiddelde temperatuur stijgt of daalt.

Klimaatveranderingen zijn van alle tijden. Er zijn perioden geweest (ijstijden) dat grote delen van de aarde bedekt waren door landijs en er zijn warmere perioden geweest waarbij het klimaat aan de polen gematigd was en het zeeniveau 100 meter hoger lag dan tegenwoordig.

Klimaatveranderingen hangen in de eerste plaats samen met de veranderingen in de afstand van de aarde tot de zon en de zonneactiviteit. Als de aarde zich een periode verder van de zon bevindt of als de zonneactiviteit afneemt, daalt de temperatuur op aarde, en omgekeerd.

Klimaatverandering - Broeikaseffect

De afgelopen 100 jaar is de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak gestegen. Volgens onderzoekers is de mens verantwoordelijk voor deze temperatuurverandering. Dat de temperatuur stijgt komt namelijk door een toename van de hoeveelheid broeikasgassen (vooral CO2) in de atmosfeer.
Broeikasgassen zijn onmisbaar voor het leven op aarde, maar door een teveel aan broeikasgassen houdt de atmosfeer extra warmte vast waardoor de temperatuur op aarde stijgt.
Dat er veel CO2 in de atmosfeer komt, heeft te maken met het vele gebruik van fossiele brandstoffen, zoals olie, gas en kolen.

De stijging van de temperatuur door de toename van broeikasgassen wordt het (versterkt) broeikaseffect genoemd.

Gevolgen opwarmen aarde

Een kleine stijging van de temperatuur aan het aardoppervlak kan grote gevolgen hebben.
Veranderingen in het klimaat kunnen de volgende problemen opleveren voor mensen, dieren en planten:

  • stijging van de zeespiegel met als gevolg een toename van het aantal overstromingen.
  • bedreiging natuur: als het klimaat warmer wordt zullen bepaalde diersoorten uitsterven.
  • voedseltekorten: de opwarming van de aarde kan sommige gebieden geschikter maken voor landbouw, maar op andere plaatsen zal het juist zo droog worden dat de oogsten mislukken.
  • bedreiging volksgezondheid: door een klimaatverandering kunnen ziektes die nu maar op een klein gebied op aarde voorkomen zich gemakkelijker verspreiden.

Video: Broeikaseffect

Wat is het broeikaseffect?

Het weer

Het weer: Temperatuur

Om aan te geven hoe warm het buiten is, gebruik je het woord temperatuur.
Temperatuur meet je met een thermometer.

Een bekende thermometer is de vloeistofthermometer.
Een vloeistofthermometer bestaat uit een vloeistofreservoir gevuld met een gekleurde vloeistof, een dunne glazen buis (het capillair) en een schaalverdeling.

Een vloeistofthermometer maakt gebruik van het principe dat als de temperatuur stijgt, een vloeistof uitzet. Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof in het reservoir uit en stijgt de vloeistof in het capillair.

Temperatuur wordt vaak gemeten in graden Celsius ( ºC).
De temperatuur van smeltend ijs is 0 graden Celsius (0 ºC).
De temperatuur van kokend water is 100 ºC.

In sommige landen is de meeteenheid Fahrenheit (F).
32 ºF   = 0 ºC; 50 ºF = 10 ºC.
In de Verenigde Staten wordt de Fahrenheit-temperatuurschaal nog officieel gebruikt.

Het weer: Neerslag

Bij neerslag gaat het om het vallen (neerslaan) van water.
De meeste neerslag valt in de vorm van regen of sneeuw.
Andere vormen van neerslag zijn ijzel, hagel, mist en dauw.

In welke vorm de neerslag valt, hangt af van de temperatuur tijdens het vallen van de neerslag en de temperatuur van de grond:

  • Als de temperatuur tijdens het vallen van de neerslag steeds onder de 0 °C is, krijg je sneeuw.
  • Is de temperatuur het laatste stuk boven de 0 °C dan krijg je regen.
  • Als de neerslag eerst smelt en daarna weer bevriest, krijg je hagel.
  • IJzel krijg je als er regendruppels op bevroren grond vallen.
  • Dauwdruppels krijg je als het na een mooie dag 's nachts flink afkoelt.
    Waterdamp condenseert dan vlak boven de grond.
  • Mist is eigenlijk niets anders dan een laag hangende wolk.
    De waterdruppeltjes zijn zo klein dat ze in de lucht blijven zweven.

Soorten regen

Er worden drie soorten regen onderscheiden: stijgingsregen, stuwingsregen en frontale regen.

Stijgingsregen

Door opwarming van het aardoppervlak door de zon zal ook de lucht erboven opwarmen. Warme lucht wil opstijgen. Tijdens het opstijgen koelt de lucht weer af. Door de afkoeling condenseert de waterdamp in de lucht en als de druppels groot genoeg zijn, gaat het regenen.
Stijgingsregen komt vooral voor in warme gebieden, bijvoorbeeld bij de evenaar. Vandaar dat je daar tropische regenwouden aantreft.

Stuwingsregen

Als lucht door de wind tegen een berg aanbotst, wordt de lucht omhooggestuwd. De lucht koelt dan af, waardoor er regen kan ontstaan. Stuwingsregen komt voor in de bergen.

Frontale regen

Op plekken waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen, kunnen frontale regens ontstaan. Deze regens komen veel voor in West-Europa: warme lucht uit het zuiden trekt naar het noorden en botst tegen de koude lucht. Het front ligt op het punt waar de warme en koude lucht elkaar raken. De koude lucht is zwaar en dwingt de warme lucht om op te stijgen en er zal regen ontstaan.

Video: Hoe ontstaat mist?

Hoe ontstaat mist?

Het weer: Luchtdruk

De dunne laag lucht die zich rond de aarde bevindt, wordt de atmosfeer genoemd. De lucht heeft een massa en wordt dus aangetrokken door de aarde: de lucht oefent druk uit op de aarde.

De luchtdruk is de kracht waarmee de lucht op 1 cm² of 1 m² drukt.
De eenheid van druk is N/cm² of N/m².
De luchtdruk wordt ook vaak uitgedrukt in bar of millibar of Pascal (Pa) of hectopascal (hPa).
De eenheden millibar en hPa zijn numeriek gelijk aan elkaar.

Er geldt:
1 bar = 1000 mBar ofwel 1000hPa
1 hPa = 100 Pa
1000 hPa = 1 bar = 10 N/cm²
1000 mBar = 1 bar = 10 N/cm²

De luchtdruk op aarde is niet overal en altijd even groot. De luchtdruk varieert tussen de 960 mbar en 1040 mbar.
De luchtdruk meet je met een barometer.

Luchtdruk - Wind

De luchtdruk op aarde is niet overal gelijk. Hoe hoger je in de atmosfeer komt, hoe lager de luchtdruk. Je zegt dan: lucht wordt ijler.

Maar ook als je op dezelfde hoogte blijft, is de luchtdruk niet steeds hetzelfde. Verschillen in luchtdruk ontstaan onder andere door temperatuurverschillen tussen plekken op aarde.
Door de verschillen in luchtdruk ontstaat er wind.
Lucht stroomt van gebieden met een hoge luchtdruk naar gebieden met een lagere luchtdruk. Bij een groot verschil in luchtdruk stroomt er veel lucht: je krijgt wind met een grote windsnelheid.

Een aflandige wind is een wind die vanaf het land komt en naar de zee toewaait.
Een aanlandige wind waait vanaf de zee naar de kust.

Gebieden met een lage luchtdruk noem je depressies. Bij een depressie hoort slecht weer: bewolking, regen en harde wind.

Video: Wind

Wat is wind?

Passaat en moesson

Passaatwinden zijn winden die het hele jaar voorkomen in het gebied tussen 30° ZB en 30° NB. Op het noordelijk halfrond spreek je van de noordoostpassaat. De zuidoostpassaat waait op het zuidelijk halfrond. Passaatwinden waaien altijd van oost naar west.
Passaatwinden worden veroorzaakt door temperatuurverschillen tussen stijgende en dalende lucht en door drukverschillen.

De moesson is een wind die voorkomt in tropische gebieden. De wind ontstaat door temperatuurverschillen boven het land en boven de zee. De wind waait een langere periode uit dezelfde richting om dan ongeveer 180° van richting te veranderen.
De wind heeft grote invloed op het weer in de moessongebieden. Afhankelijk van de windrichting wordt er ook een andere luchtsoort aangevoerd; er wordt ook wel gesproken van natte moesson en droge moesson.
De bekendste moesson is die van India en omstreken. Tot begin juni is het noorden van India droog, maar in juni, juli en augustus valt er net zoveel regen als tijdens een heel jaar in een West-Europees land. Daarna is het weer droog tot de volgende moesson aanbreekt.

Windsnelheid

De windsnelheid meet je met een windmeter.
De windsnelheid kun je uitdrukken in m/s of km/h.
Hoe groter de windsnelheid hoe krachtiger de wind.
De windkracht wordt aangegeven op de schaal van Beaufort.
Windkracht 2 is een zwakke wind. Windkracht 10 is zware storm.

Naast de windkracht is ook de windrichting belangrijk. De windrichting geeft aan uit welke richting de wind komt.
Afhankelijk van de windrichting wordt er warme of koude lucht aangevoerd en bevat de lucht die wordt aangevoerd veel of weinig vocht.

Het weer: Onweer

Een stof kan door wrijving elektrisch geladen raken. De wrijving zorgt ervoor dat elektronen van de atomen die in de stof zitten, aan de wandel gaan. De stof kan hierdoor positief of negatief geladen raken.

In een wolk kunnen door luchtstromingen ook concentraties van elektrische positieve of negatieve ladingen ontstaan.
Als wolken met tegengestelde ladingen vlak langs elkaar heen gaan, kan er een vonk (bliksemflits) overslaan en hoor je even later een knal (donder).
Het verschil in lading kan ook zo sterk zijn dat de elektronen de sprong naar de aarde maken: je hebt dan een blikseminslag.

Nederlandse landschappen

Landschap

Een definitie van een landschap is: een gebied zoals dat door mensen wordt waargenomen en waarvan het karakter bepaald wordt door natuurlijke en/of menselijke factoren en de interactie daartussen.

Landschappen kun je onderverdelen in:

  • Natuurlandschap: geen of weinig menselijke invloed.
    Natuurlandschap ordent zichzelf. Er is geen infrastructuur en er zijn geen perceelscheidingen.
    Er is geen ontwatering.
  • Cultuurlandschap: er zijn duidelijke sporen van menselijke activiteit waar te nemen.
    Tot het cultuurlandschap behoren de akker- en weidelandschappen, maar ook het stedelijk landschap.


In Nederland behoort zo goed als elke vierkante meter tot het cultuurlandschap, maar dat betekent niet dat er weinig natuurlijke elementen in Nederland voorkomen. Op veel plaatsen vestigen zich bijvoorbeeld spontaan planten en dieren.

Nederlandse landschappen

Het huidige gematigde klimaat in Nederland en de ijstijden hebben in Nederland bijgedragen tot de vorming van zes kenmerkende landschappen.

Veenlandschap

Het veenlandschap kun je onderverdelen in laagveengebieden in Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Overijssel en hoogveengebieden onder andere in Oost-Groningen en Drenthe.

Ruim 1000 jaar geleden bedekten de veenmoerassen het grootste deel van het Nederlands laagland en grote delen van het hogere achterland. In deze moerassen ontstond veen. Veen is een grondsoort die bestaat uit een bruinzwarte substantie van halfverteerde plantenresten. De veengebieden bleven lange tijd onaangeroerd, want het was er nat en onbegaanbaar en het stikte er van de muggen.
Vanaf de 11de eeuw ging men de veenmoerassen ontginnen. De turf die werd gewonnen werd als brandstof gebruikt. Eerst werden grote delen van het laagveen afgegraven. Later kwamen ook de hoogveengebieden aan de beurt.
De veengebieden die nog over zijn worden tegenwoordig (net als in de middeleeuwen) vooral als weide- of hooiland gebruikt; ze zijn te vochtig voor ander gebruik. Een voorbeeld is De Peel.

Rivierkleilandschap

Het Nederlandse rivierkleilandschap omvat de stroomgebieden van de Maas, de Rijn, de Lek, de Waal en de IJssel.
Het rivierkleilandschap is gevormd door het stromende water van de rivieren.
Het water vervoert klei, zand en grind.

Komt het water tot rust, dan zinken deze materialen, de sedimentatie, naar de bodem in de bedding van de rivier. 
De oeverwallen zijn de gebieden die evenwijdig aan de rivier lopen.
Op deze oeverwallen liggen de rivierdijken, de uiterwaarden (het  gebied tussen de rivierloop en de dijk) en veelal oude dorpjes.

Achter de oeverwallen liggen kommen. Dat zijn de laagtes achter de oeverwallen.
Het zijn vlakke stukken land die drassig zijn. Ze hebben een kleiige bodem.

Duinlandschap

Duinen liggen aan zee. Tenminste: de zeeduinen. Rivierduinen liggen in de buurt van rivieren. Zeeduinen bestaan uit zand dat door de wind is opgewaaid tot heuvels. De zeeduinen vormen samen met het strand en de in de zee liggende zandplaten het duinlandschap.

De duinstrook parallel aan het strand wordt wel de 'jonge duinen' genoemd. Ze zijn gevormd in de middeleeuwen. Jonge duinen zijn nog steeds in ontwikkeling, vooral aan de zeekant, waar de wind de meeste invloed heeft en voortdurend vers zand aanvoert.
De 'oude duinen' liggen meer landinwaarts. Ze zijn zo'n 5000 jaar geleden, na afloop van de laatste ijstijd, ontstaan. Door de stijging van de zeespiegel liep de Noordzee vol en kwamen West- en Noord-Nederland onder water te liggen. In de kustzone ontstonden strandwallen. Toen de zeespiegel stabiliseerde bouwden de strandwallen zich richting de zee uit en ontstonden de oude duinen.

Video: Nederlandse duinen

Hoe zijn de duinen in Nederland ontstaan?

Zandlandschap

Het zandlandschap beslaat grote delen van het noorden, midden en zuiden van Nederland. Het zandgebied in het noorden is een vrij laag, glooiend gebied met op enkele plekken heuvels, zoals de Hondsrug in Drenthe.

Het zandgebied in het midden kent meer reliëf. Hier liggen de stuwwallen van het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug. In de ijstijd zijn deze heuvelruggen ontstaan. De grondlagen werden onder het landijs opzij gedrukt en over elkaar heen geschoven.
Tussen deze stuwwallen liggen vlakkere gebieden met dekzand aan de oppervlakte. Dit dekzand werd tijdens de laatste ijstijd door poolwinden aangevoerd vanaf de bodem van de Noordzee.

Het zuidelijk zandgebied is nagenoeg vlak. Er zijn alleen reliëf verschillen in het Maasdal en rond Bergen op Zoom. Lokaal komen wel stuifzandgebieden voor. De Drunense Duinen is daar een mooi voorbeeld van.

Zeekleilandschap

Het zeekleilandschap is te vinden in grote delen van het laagland van Noord- en West-Nederland. Het zeekleilandschap begint achter de duinen en loopt tientallen kilometers landinwaarts. 

Het zeekleilandschap is vlak en open. Op de kleigronden vindt vaak grootschalige landbouw plaats. De grond is namelijk erg voedselrijk, houdt lang water vast en levert daarom grote opbrengsten per hectare op. 

Zoals de naam al aangeeft is het zeekleilandschap gevormd door de zee. De vorming begon na de laatste ijstijd toen een groot deel van Noord- en West-Nederland onder water kwam te staan door het smelten van de landijskappen.

Heuvellandschap of lösslandschap

Het heuvelland ligt in Zuid-Limburg, tussen Heerlen en Maastricht en kenmerkt zich door een voor Nederlandse begrippen sterk reliëf. De hoogte varieert tussen 60 en 321 boven NAP. Het hoogste punt is de Vaalserberg.

Het Limburgse heuvellandschap, dat wordt doorsneden door rivier- en beekdalen, is een afwisselend landschap met dorpjes, bossen, boomgaarden, hoeves, akkers, tuinbouwgrond en weilanden. Kenmerkend voor het landschap zijn de holle wegen die zijn ontstaan door eeuwenlange erosie van een weg in de zachte ondergrond.

Het dekzand dat na de laatste ijstijd in Zuid-Limburg werd afgezet had een andere samenstelling dan het dekzand dat in de rest van Nederland werd afgezet. Het wordt löss genoemd en is rijk aan voedingsstoffen en daarom zeer geschikt voor landbouw. Een gebied met deze vruchtbare grondsoort noemen we een lösslandschap.

Bodemgebruik

Bodemgebruik

Op deze kaart zie je het bodemgebruik van Nederland in 2017.
Nederland is nog steeds een groen land; meer dan vier vijfde van het oppervlak is in gebruik voor recreatie, landbouw, bos en natuur.
Een kleine 15 procent is rode ruimte (infrastructuur, woonterrein, bouwterrein en overig bebouwd terrein).

Op de kaart is een duidelijke clustering te zien van stedelijke gebruiksvormen in het westen van Nederland.
In het oosten en noorden van het land is beduidend minder stedelijke bebouwing aanwezig.

Opvallend detail is de rij steden in het gebied Bergen op Zoom - Nijmegen langs de overgang van het rivierengebied en de hoge zandgronden in het zuiden.
De Veluwe springt in het oog met haar concentratie van recreatie, bos en natuur.

Agrarisch gebruik

De agrarische sector is in Nederland met een aandeel van 66% nog steeds de grootste grondgebruiker. In 2017 is zo'n twee derde van het landoppervlak in gebruik als agrarisch terrein (voor land- en tuinbouw, inclusief de glastuinbouw).

Je moet dan denken aan:
- Grasland (hooi- en weiland) inclusief de met gras begroeide dijken en uiterwaarden.
- Terrein bestemd voor veehouderij, de veeteeltgebieden.
- Boomgaarden.
- Terrein beteeld met akkerbouw- en tuinbouwgewassen.
- Natuurlijk grasland.

Het aandeel grasland (tijdelijk, blijvend en natuurlijk) neemt sinds 1980 af, maar blijft veruit het grootst.

Regionale verschillen

Tussen regio's zijn er duidelijke verschillen die veelal samenhangen met de bodemvruchtbaarheid, maar ook historische of economische redenen kunnen een rol spelen. 

Veel akkerbouw is te vinden op de vruchtbare kleigronden langs de kust van Friesland en Groningen, in de IJsselmeerpolders, op de Zuid-Hollandse eilanden, in Zeeland en in het westen van Noord-Brabant. 

Melkveehouderij is te vinden op de minder vruchtbare klei- en veengronden van het Friese weidegebied, het Groene Hart en West-Friesland. 

Bollenteelt vindt plaats op de geestgronden achter de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse duinen, maar ook op de kleigronden rond Den Helder en Enkhuizen. 

Glastuinbouw heeft zijn grootste concentratie in het Westland. 

Zonnestelsel

Zonnestelsel

Ons zonnestelsel bestaat uit de zon met de daaromheen draaiende hemellichamen. Deze hemellichamen zijn door de zwaartekracht aan de zon gebonden. Ons zonnestelsel is één van de vele zonnestelsels; de sterren die je 's nachts ziet zijn zonnen van andere zonnestelsels.

In ons zonnestelsel is de zon het enige hemellichaam dat licht geeft. Alle andere hemellichamen weerkaatsen dat licht en zijn daarom soms zichtbaar. Om de zon draaien acht planeten plus een aantal dwergplaneten.

De namen van de acht planeten zijn: Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus.
De planeet Mercurius ligt het dichtst bij de zon, de planeet Neptunus het verst weg.

Omlooptijd en omwentelingstijd

De tijd die een planeet nodig heeft om eenmaal rond de zon te draaien heet de omlooptijd
De omlooptijd wordt ook wel een jaar genoemd. 
De omlooptijd van een planeet hangt af van de afstand van de planeet tot de zon en van de snelheid waarmee de planeet beweegt. De planeten die dichter bij de zon staan hebben een kortere omlooptijd.

Behalve dat de planeten rond de zon draaien, draaien ze ook om hun eigen as. 
De tijd die een planeet nodig heeft om rond zijn as te draaien noem je de omwentelingstijd. De omwentelingstijd wordt ook wel een dag genoemd.

Manen

Een planeet is een hemellichaam dat om de zon draait.
Een maan is een hemellichaam dat om een planeet draait.

De aarde heeft één maan. Saturnus heeft er 82 en Jupiter heeft er zelfs 92 (voor zover bekend in 2023).
Mercurius en Venus zijn de enige twee planeten die geen manen hebben.

De maan van de aarde draait in ongeveer 28 dagen om de aarde heen. De baan om de aarde is ongeveer 160.000 km lang.

Net als de planeten geeft een maan zelf geen licht, maar weerkaatst de zonnestralen.
Als de maan precies tussen de zon en de aarde staat, wordt alleen de kant van maan verlicht die je niet kunt zien: je spreekt van nieuwe maan.
Is de maan volledig zichtbaar dan spreek je van een volle maan.

Andere hemellichamen

Planetoïden (asteroïden)
Planetoïden zijn rotsachtige hemellichamen. Van de duizenden zijn er ongeveer 2.500 zichtbaar. Ze draaien in een baan rond de zon. De grootste is Ceres (doorsnee van 1.000 km). 

Kometen (staartsterren)
Kometen bestaan uit bevroren water, methaan, kooldioxide en rotsdeeltjes, en daar omheen gas en en stof. Kometen draaien ook om de zon, maar in een ellipsvormige baan; soms is het moeilijk te voorspellen wanneer de komeet weer terug komt. Als de komeet dicht bij de zon komt, smelt het ijs en wordt er een staart waargenomen. De beroemdste is de komeet van Halley. 

Meteorieten
Meteorieten zijn brokken materie (gesteente of ijzer) die geen vaste baan hebben en, in tegenstelling tot de meeste rotsblokken, niet meteen verbranden als ze door de atmosfeer van de aarde dringen. Meteorieten kunnen grote kraters slaan in de aarde. De grootste bekende meteoriet ligt in Zuid-Afrika en weegt meer dan 60 ton.

Bevolking en ruimte

Bevolkingsspreiding

Bevolkingsspreiding en bevolkingsdichtheid

Om verschillende redenen wonen mensen liever in het ene gebied dan in het andere.

Om aan te geven of het aantal mensen dat in een gebied woont hoog of juist laag is, kun je de bevolkingsdichtheid gebruiken. De bevolkingsdichtheid wordt berekend door het aantal inwoners van een land of gemeente te delen door aantal km² oppervlakte.

In 2023 is de gemiddelde bevolkingsdichtheid in Nederland 529 inwoners per vierkante kilometer land. De hoogste bevolkingsdichtheid vinden we in Den Haag met 6.827 inwoners per vierkante kilometer.*

Bevolkingsspreiding is de manier waarop de bevolking zich heeft verspreid over een bepaald gebied.
Bevolkingsdichtheid en bevolkingsspreiding zijn demografische factoren.

Op de kaart spreiding van de bevolking over Nederland zie je in welke gebieden veel en in welke gebieden weinig mensen wonen.

* Cijfers worden jaarlijks aangepast. Voor actuele situatie zie internet.

Bevolkingsspreiding

De bevolkingsspreiding kan vaak worden verklaard met behulp van natuurlijke en sociaaleconomische factoren.

Voorbeelden van natuurlijke factoren zijn klimaat, landschap, bodemvruchtbaarheid en ligging ten opzichte van de zee.

De aanwezigheid van werk, van winkels, van scholen/universiteiten en van culturele voorzieningen zijn voorbeelden van sociaaleconomische factoren.

Door het verschil in leefomgeving zijn sommige gebieden heel aantrekkelijk, terwijl andere gebieden dreigen leeg te lopen.

Bevolkingsspreiding Europa en de wereld - 1

Op de volgende twee kaarten zie je de spreiding van de bevolking over Europa en de spreiding van de bevolking over de wereld:
- Spreiding van de bevolking over Europa
- Spreiding van de bevolking over Wereld

Binnen Europa behoort Nederland tot de dichtst bevolkte landen.
Als je naar de wereldkaart kijkt, zie je dat West-Europa, maar ook Zuidoost-Azië zeer dichtbevolkt is.

In gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid is vaak sprake van een hoger ontwikkelingspeil: mensen kunnen in deze gebieden doorgaans beter in hun basisbehoeften voorzien dan mensen die wonen in een gebied met een lage bevolkingsdichtheid.

Bevolkingsspreiding Europa en de wereld - 2

Belangrijke natuurlijke factoren die de spreiding van de bevolking over de wereld verklaren zijn:

Klimaat
Het klimaat is een belangrijke vestigingsfactor. Extreme klimaten zijn niet alleen onaangenaam voor veel mensen, ze bieden vaak ook geen mogelijkheden om een bestaan op te bouwen.

Reliëf
Hoe extremer het reliëf, hoe moeilijker het is om je er te vestigen. Hooggebergte is moeilijk begaanbaar en het bruikbaar oppervlak voor landbouw en veeteelt is kleiner.

Aanwezigheid van water
Water is een absolute voorwaarde voor mensen, dieren en gewassen. Zonder water is er geen leven mogelijk.

Vruchtbare bodem
Een onvruchtbaar gebied is onaantrekkelijk voor veel mensen om zich er te vestigen. Maar als de bodem vruchtbaar is, zoals op veel vulkaanhellingen, dan gaan mensen er wonen ondanks de risico's.

Omvang bevolking

Omvang bevolking

In Nederland wonen bijna 18 miljoen mensen en dat aantal verandert elke dag. Hoe de omvang van de bevolking verandert, hangt af van:

  • Natuurlijke groei
    Als er meer kinderen geboren worden dan er sterfgevallen zijn, dan neemt de omvang van de bevolking toe; er is een bevolkingsoverschot.
    Wanneer er meer mensen worden geboren dan sterven, spreken we van een geboorteoverschot.
    ​Wanneer er meer mensen sterven dan er worden geboren, spreken we van een sterfteoverschot.
    ​Het geboortecijfer (aantal geboortes per 1000 inwoners per jaar) is dan groter dan het sterftecijfer (aantal sterfgevallen per 1000 inwoners per jaar).
  • Migratie
    Als het verschil tussen immigratie (het aantal mensen dat in het land komt wonen) en emigratie (het aantal mensen dat uit het land verhuist) groter dan 0 is, neemt de omvang van de bevolking toe.
    Men spreekt soms ook wel van een bevolkingsoverschot als de mate waarin het aantal geborenen en immigranten van een bepaald gebied het aantal overledenen en emigranten overtreft. De bevolking groeit dan.

Demografische transitie

Een demografische transitie is de overgang van een hoog sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer.

In West-Europa begon deze transitie na 1750, tijdens de Industriële Revolutie. Voor de transitie is het sterftecijfer hoog, vooral onder kinderen. Het geboortecijfer is ook hoog, wat vaak door de kerk aangemoedigd wordt, en omdat kinderen worden geacht voor de ouders te zorgen. Bovendien zijn voorbehoedsmiddelen nog bijna onbekend.

In de tweede helft van de 18e eeuw verbeteren langzaam de leefomstandigheden, hygiëne en gezondheidszorg. Hierdoor verlaagt het sterftecijfer en is er sprake van een enorme bevolkingsgroei. Als voorbehoedsmiddelen meer en meer geaccepteerd worden, de invloed van de kerk afneemt en er een pensioenregeling voor ouderen komt, daalt ook het geboortecijfer, waardoor in West-Europa na 1960 de bevolkingsgroei weer afneemt.

Bevolkingsopbouw

De bevolkingsopbouw is de verdeling van de bevolking op basis van verschillende kenmerken, zoals geslacht, leeftijd, inkomen, religie, opleiding, woonplaats, nationaliteit, enzovoorts.

Een bevolkingspiramide is een diagram van de leeftijdsopbouw van een bevolking in de vorm van een rug-aan-rug-histogram voor mannen (links) en vrouwen (rechts).
De bevolkingspiramide heet piramide omdat de bevolkingspiramide in veel, vooral arme, landen lijkt op een piramide.
De brede basis wijst op een hoog geboortecijfer en het smallere gedeelte toont aan dat veel mensen in elke leeftijdsklasse sterven.

In veel rijkere landen heeft de bevolkingspiramide niet langer de vorm van een piramide: een lager geboortecijfer en een lager sterftecijfer zorgen ervoor dat de piramide een andere vorm krijgt. De toename van het aandeel ouderen in de totale bevolking wordt vaak aangegeven met de term vergrijzing.

Video: Bevolkingspiramide

Een bevolkingspiramide is een voorbeeld van een wiskundig diagram

Migratie

Er zijn verschillende redenen waarom mensen emigreren.
Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen economische redenen (verhuizen naar een land met meer kans om een bestaan op te bouwen), politieke redenen (vertrekken omdat je het niet eens bent met het politieke bewind in het land) en persoonlijke redenen (bijvoorbeeld verhuizen vanwege het weer of omdat je een partner in het buitenland hebt gevonden).

Redenen om naar een land te emigreren worden vestigingsfactoren of pullfactoren genoemd.
Pullfactoren zijn bijvoorbeeld een gunstig klimaat, goede opleidingsmogelijkheden, veel kans op werk en veel culturele voorzieningen.

Vetrekfactoren of pushfactoren zijn redenen om een land te verlaten. Voorbeelden van pushfactoren zijn discriminatie van bevolkingsgroepen, oorlogsdreiging, hongersnood en weinig werkgelegenheid.

Migratie en gezinshereniging

Gezinshereniging betekent het bij elkaar brengen van gezinsleden die gescheiden leven. Gezinshereniging is een recht. In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is geregeld dat iedereen die legaal in een van de landen van Europese Unie woont, zich kan beroepen op het recht van familieleven.

In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw heeft Nederland veel arbeiders geworven in Zuid-Europa en in Marokko en Turkije. Veel van deze gastarbeiders hebben in de loop van de jaren hun gezin over laten komen.
Omdat de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven deze gastarbeiders zelf had uitgenodigd om te komen werken, vond men het moreel onverantwoord om gastarbeiders te verbieden hun gezinnen te laten komen.

Sinds het Vreemdelingenbesluit 2000 worden wel eisen gesteld aan de hereniging. Zo is vastgesteld dat de echtgenoot een salaris moeten hebben van minimaal het minimumloon. Voor de niet-Nederlandse echtgenoot is een inburgeringsexamen vereist.

Industralisatie, mechanisatie en urbanisatie

Industralisatie, mechanisatie en urbanisatie

In de tweede helft van de 19e eeuw vond in Nederland de Industriële Revolutie plaats.

Die periode kenmerkt zich door de overgang van ambachtelijk werken naar werken in fabrieken, ook wel industrialisatie genoemd. Het zwaartepunt van het werk verschoof van het platteland naar de stad. Steeds meer mensen die eerst in de landbouw werkten, werken nu in de fabrieken in de steden. De trek van het platteland naar de stad wordt aangeduid met de term urbanisatie of verstedelijking.

De urbanisatie was ook een gevolg van de mechanisatie in de landbouw. Met mechanisatie in de landbouw wordt het proces aangeduid waarbij mensen worden vervangen door machines.
Door de mechanisatie nam de werkgelegenheid in de landbouw af. Landarbeiders en boerenknechten vertrokken naar de steden om daar werk te zoeken in de fabrieken.

Suburbanisatie

Na de eerste groei van de steden als gevolg van de industrialisatie en de mechanisatie volgde de suburbanisatie (suburb = buitenwijk). De mensenstroom gaat in de andere richting: mensen willen vertrekken uit de stad om gebrek aan ruimte, lawaai, luchtvervuiling en dergelijke te ontvluchten.
Deze 'vlucht' is ook een onderdeel van de verstedelijking, want deze mensen zijn niet de plattelandsmensen van vroeger. Ze doen niet aan landbouw en zijn nog steeds afhankelijk van de stad voor werk, onderwijs en cultuur. Nederland hield met dit fenomeen rekening door groeikernen aan te wijzen: kleinere gemeenten die de suburbanisatie van een of meerdere nabijgelegen steden moesten opvangen door te groeien en aldus huisvesting te bieden.
Suburbanisatie werd gestimuleerd door de groeiende mobiliteit. Hierdoor konden mensen in de stad werken en buiten de stad wonen. Het begrip forens is dus sterk gekoppeld aan suburbanisatie. Het resultaat was het ontstaan van slaapsteden: (voor)steden die overdag nagenoeg uitgestorven zijn, omdat iedereen in de nabij gelegen grotere stad werkt.

Agglomeratie en wereldstad

Door de urbanisatie en suburbanisatie zie je nu vaak een centrale stad met eraan vastgegroeide randgemeenten of voorsteden. Dit grootstedelijk gebied wordt ook wel een agglomeratie genoemd. Ruimtelijk gezien vormt de agglomeratie een geheel en de bewoners van de agglomeratie wonen, werken, winkelen en recreëren in verschillende delen van de agglomeratie en verplaatsen zich regelmatig binnen de agglomeratie.
De vijf grootste agglomeraties in Nederland zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Eindhoven en Utrecht.

Nederland kent geen megasteden. Een megastad is een stad met meer dan 10 miljoen inwoners. Op dit moment zijn er zo'n 23 megasteden in de wereld. Voorbeelden van megasteden zijn Delhi (India), Mexico City, Tokio (Japan) en Manilla (Filipijnen).

Segregatie

Suburbanisatie (vertrekken uit de stad) in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw was vooral iets voor de beter opgeleide midden- en hogere inkomens. Een van de gevolgen van de suburbanisatie is segregatie: bevolkingsgroepen met vergelijkbare afkomst, opleiding en inkomen komen bij elkaar te wonen.

Niet alleen inkomen, opleiding of afkomst kan een rol spelen in de segregatie van bevolkingsgroepen, maar soms ook de grondprijs. De grondprijs is de prijs die je betaalt voor een stuk land. Deze prijs kan sterk variëren afhankelijk van de locatie. In steden is de grond vaak duurder omdat er veel vraag naar is en er weinig ruimte beschikbaar is. Op het platteland is de grond meestal goedkoper omdat er meer ruimte is en minder vraag. Iemand met een hoger inkomen kan dus makkelijker de hogere prijs betalen om op een gewilde plek te wonen.

De samenstelling van de bevolking in een wijk verandert voortdurend. Maar als de problemen in bepaalde wijken zich opstapelen, dan moet er wat gebeuren. Dan moet de overheid ingrijpen.
Stadsvernieuwing is de term die wordt gebruikt voor het proces van renovatie en/of nieuwbouw van stedelijke gebieden om de leefbaarheid van het gebied te verbeteren.

Re-urbanisatie

De suburbanisatie die vanaf 1960 op grote schaal plaatsvond, had behalve segregatie nog een belangrijk ongewenst gevolg: de filedruk nam toe. Forensen die iedere dag vanaf hun woonplaats naar de stad moeten om te werken, zorgen voor kilometerslange files tijdens de spitsuren.

Na 1980 trad er mede daarom re-urbanisatie op. Men zag de voordelen van de stad (opnieuw) in: nauwelijks files naar de stad toe en dicht bij voorzieningen als theater, ziekenhuis en winkelcentra.
Ook de overheid gaf hier de nodige prikkels door de (binnen)steden aantrekkelijker te maken voor midden- en hogere inkomens. Verloederde gebieden werden opgeknapt en er werd in de aantrekkelijkheid van stadswijken geïnvesteerd. Tevens werd het beleid van het stimuleren van groeikernen losgelaten.

Video: Verstedelijking in Nederland

Meer steden, minder groen

Bestaansmiddelen

Nederlandse economie

Internationale betrekkingen

Nederlandse economie

Nederland is een klein, welvarend land met een open economie, dat wil zeggen dat Nederland veel handelt met het buitenland.
Het tegenovergestelde van een open economie is een gesloten economie. Een land met een gesloten economie maakt veel goederen en diensten zelf en hoeft weinig producten te importeren.

Dat Nederland een open economie heeft, heeft voor een belangrijk deel te maken met de ligging van Nederland. De ligging maakt het onmogelijk om alle producten zelf te produceren en dus moeten producten geïmporteerd worden, maar de ligging is er ook de oorzaak van dat Nederland (met Duitsland) het beste transportland van Europa is.

Bij een transportland hoort een goede infrastructuur: de autowegen, spoorwegen en kanalen zijn dan ook heel goed ontwikkeld.
Met Schiphol en de Rotterdamse haven heeft Nederland twee internationale mainports (transportknooppunten).

Video: Infrastructuur

Het economisch effect van een goede infrastructuur

Sectoren

Primaire sector
Tot de primaire sector behoren bedrijven uit de landbouw, tuinbouw, mijnbouw, visserij en veeteelt. Ze leveren grondstoffen en voedsel.

Secundaire sector
De secundaire sector wordt ook de industriële sector genoemd.
Deze bedrijven verwerken de grondstoffen die door de primaire sector worden geleverd tot tussenproducten of eindproducten.

Tertiaire sector
Mensen die in de tertiaire sector werken, werken bij bedrijven die door het leveren van diensten winst proberen te maken. De sector wordt daarom ook wel de commerciële dienstverlening genoemd.

Quartaire sector
De quartaire sector is de niet-commerciële dienstverlening, bijvoorbeeld scholen, gezondheidszorg en maatschappelijk werk.

Landbouw

Je maakt onderscheid tussen intensieve en extensieve landbouw.
De intensieve landbouw kenmerkt zich door inzet van veel kapitaal in de vorm van (landbouw)machines. Het doel is de productie te maximaliseren.
In intensieve landbouw wordt gebruik gemaakt van allerlei technieken en middelen om de grond optimaal geschikt te maken voor de productie van landbouwproducten.
Je moet dan bijvoorbeeld denken aan:

  • Drainage of ontwatering om het grondwaterpeil te verlagen.
    Zonder drainage zouden er geen polders zijn en zou al het land dat onder zeeniveau ligt, vollopen met water.
  • Irrigatietechnieken om bij een tekort aan regen water toe te kunnen voegen aan de landbouwgewassen.
  • Kunstmest en bestrijdingsmiddelen om de opbrengst te verhogen.

In tegenstelling tot bij de intensieve landbouw wordt bij de extensieve landbouw slechts in geringe mate ingegrepen in de natuur.

Industrie - 1

In de industriële sector in Nederland vind je 4% van alle Nederlandse bedrijven en 10% van alle banen.
De industrie bestaat uit een aantal sterk van elkaar verschillende branches. Je hebt industrie die zich hoofdzakelijk op consumenten richt, zoals de voedingsmiddelen-, de meubel-, textiel- en de kledingindustrie. En je hebt maak- en procesindustrie, zoals de metaalindustrie (o.a. hoogovens) en de chemische industrie (o.a. olieraffinage). Hier worden grondstoffen tot tussenproducten/halffabricaten verwerkt. Vervolgens bewerken andere bedrijven dit tot eindproducten.

De industrie in Nederland is over het algemeen zeer kapitaalintensief. Dat betekent dat er bij het maken van producten veel machines worden ingezet. Dit in tegenstelling tot vroeger, toen was de industrie voornamelijk arbeidsintensief. Dit houdt in dat er bij het maken van producten veel arbeid ingezet wordt.

Industrie - 2

Door het gebruik van machines is de werkgelegenheid in de loop van de jaren veranderd: de vraag naar personeel met een goede opleiding is toegenomen. Nederland is een kenniseconomie geworden.

Een sterk opkomende industrietak is de high techindustrie: industrie die gebruikmaakt van de nieuwste ontwikkelingen op technisch gebied.

Dienstverlening

De dienstverlening kun je splitsen in de commerciële dienstverlening en de niet-commerciële dienstverlening.
Commerciële dienstverleners zijn onder andere winkels, horeca, transportbedrijven, advocaten en ICT-bedrijven.
Bij niet-commerciële dienstverlening gaat het om diensten als openbaar bestuur, defensie, onderwijs, zorg, openbare orde en sociale zekerheid.

In de rijkere landen is de dienstverlening vaak verreweg de grootste werkgever, al zijn er natuurlijk grote verschillen tussen landen. Zo is in Nederland handel en transport zeer belangrijk, terwijl bijvoorbeeld in een land als Spanje het toerisme veel belangrijker is.

Nationaal product

Het bruto binnenlands product (BBP) is de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in één jaar. De afgelopen jaren is het bbp relatief sterk gegroeid (door herstel na corona en door hoge inflatie).

In 2023 kwam het bbp uit op 1033 miljard euro (niet gecorrigeerd door prijsveranderingen). Daarmee is de Nederlandse economie voor het eerst groter dan 1 biljoen euro.

Als je kijkt naar het nationaal product per hoofd van de bevolking staat Nederland binnen de Europese Unie nu op de vierde plek.

Internationale arbeidsverdeling

De verdeling van het maken van producten over verschillende landen, noem je internationale arbeidsverdeling.
Internationale arbeidsverdeling maakt handel tussen landen nodig en maakt het mogelijk dat een land zich gaat toeleggen op het maken van die producten die het best bij dat land passen.

Als een buitenlands bedrijf hetzelfde product maakt als een Nederlands bedrijf is er sprake van internationale concurrentie. Als het buitenlandse bedrijf goedkoper en/of beter produceert en verkoopt dan het Nederlandse bedrijf, heeft het buitenlandse bedrijf een betere concurrentiepositie.
Nederland kan maatregelen nemen om Nederlandse bedrijven te beschermen tegen internationale concurrentie. Dat noem je protectionisme.

Als twee of meer landen afspreken alle handelsbelemmeringen af te schaffen spreek je van vrijhandel tussen die landen. De producten kunnen dan ongehinderd worden geïmporteerd of geëxporteerd.
Tussen de landen van de Europese Unie is sprake van vrijhandel.

Globalisering

Internationale arbeidsverdeling en de bijbehorende internationale handel is mogelijk geworden door ontwikkelingen op gebied van vervoer, maar ook door de toegenomen informatie- en communicatietechnologie (ICT).

Deze ontwikkelingen hebben er niet alleen toe geleid dat de wereld economisch gezien kleiner is geworden. Ook op andere gebieden (bijvoorbeeld politiek of cultureel) vindt er steeds meer uitwisseling plaats.
Voor deze wereldwijde integratie wordt wel de term globalisering of mondialisering gebruikt.

Schaalvoordelen

Als een bedrijf op grotere schaal een bepaald product produceert, neemt daardoor het bedrijf in omvang toe. Dit noemen we schaalvergroting. Dit brengt voor het bedrijf vaak schaalvoordelen op: de productiekosten per product worden lager. De productie van grote hoeveelheden standaardproducten wordt ook wel massaproductie genoemd.

Als producten via massaproductie gemaakt worden, is het belangrijk dat er voor die producten een grote afzetmarkt is. Als de binnenlandse afzetmarkt te klein is, worden de producten ook in het buitenland verkocht.

Een bedrijf dat zijn producten in meerdere landen verkoopt, noem je een multinational. Multinationals hebben ook vaak in meerdere landen vestigingen. In welk land het bedrijf wat laat produceren, hangt onder andere af van de transportkosten en de loonkosten, maar bijvoorbeeld ook van het opleidingsniveau of innovatiekracht van een land.

Global shift

De globalisering (mondialisering) heeft ertoe geleid dat een groot deel van de maakindustrie en de dienstverlenende bedrijfsactiviteiten (denk aan administratie, callcentra, website- en systeembeheer) uit West-Europa en Noord-Amerika is verplaatst naar andere landen, vooral naar Azië.

In die landen is het arbeidsloon laag en zijn ook andere randvoorwaarden (denk aan belastingen of (milieu)vergunningen) gunstiger voor bedrijven.

Deze verschuiving van economische activiteiten wordt de global shift genoemd.

Arm en rijk

Ontwikkelingslanden

Ontwikkelingslanden



Een ontwikkelingsland is een land waar de levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking slecht zijn: veel mensen kunnen slecht in hun behoeften voorzien.

Op de afbeelding zie je het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in 2015.
Hoe donkerder de kleur hoe hoger het gemiddeld inkomen. Je ziet dat de meeste ontwikkelingslanden liggen in Afrika, Zuid-Amerika en Azië.

Centrum en periferie

Economisch gezien heeft het rijke Westen altijd een dominante positie gehad vergeleken met de rest van de wereld. Pas sinds enkele jaren spelen ook enkele landen in Azië en Zuid-Amerika een belangrijkere rol in de economie.
De relatie tussen een dominant kerngebied en andere gebieden wordt wel een centrum-periferie-relatie genoemd. Het dominantiegebied is het centrum, de andere gebieden vormen de periferie.

Op mondiaal niveau wordt de relatie tussen de rijke gebieden en de armere ontwikkelingslanden, die vroeger vaak kolonies waren van de rijke gebieden, aangeduid als centrum-periferie-relaties.

Ook op landelijk niveau kan de relatie tussen een stad en het platteland aangeduid worden als centrum-periferie-relatie.

Inkomen per hoofd van de bevolking - 1

Een laag gemiddeld inkomen per inwoner is een van de kenmerken van ontwikkelingslanden.
In de voorbeeldtabel zie je van enkele landen het bruto nationaal product (= de waarde van alle in een land geproduceerde producten in één jaar = gelijk aan het inkomen van alle inwoners samen) en het gemiddeld inkomen per inwoner.
De bedragen zijn uit 2016.

Land Nationaal inkomen Gemiddeld inkomen per inwoner
Nederland $ 793.746.929.530 $ 46.610
Australië $ 1.313.015.524.939 $ 45.210
Indonesië $ 2.928.658.136.313 $ 3.400
Rwanda $ 8.392.529.142 $ 1.860

Bron: The World Bank

Als je kijkt naar het gemiddeld inkomen per inwoner zie je grote verschillen. Het is duidelijk dat Rwanda tot de ontwikkelingslanden behoort. In dit land heeft een groot deel van de bevolking moeite om in het bestaansminimum te voorzien.
De Wereldbank hanteert als armoedegrens een inkomen van 1,9 dollar per dag.

Inkomen per hoofd van de bevolking - 2

Het inkomen per hoofd van de bevolking wordt vaak als maatstaf voor welvaart gezien.
Maar er kleven ook enkele bezwaren aan deze maatstaf:

  • Je houdt geen rekening met het welzijn van mensen; ook producten die niet te koop zijn, kunnen bijdragen aan welvaart.
  • Je houdt geen rekening met prijsverschillen: doordat de prijzen in westerse landen hoger zijn dan de prijzen in ontwikkelingslanden, kun je met één euro in een ontwikkelingsland meer kopen dan in een rijk land.
  • Je houdt geen rekening met de informele economie: niet alle activiteiten tellen mee in het nationaal inkomen. Denk bijvoorbeeld aan het zwarte circuit, maar ook aan het houden van een moestuin.
    In ontwikkelingslanden zijn veel mensen voor een belangrijk deel van hun inkomen afhankelijk van de informele sector.
  • Je houdt geen rekening met inkomensverschillen: een hoog inkomen per hoofd van de bevolking betekent niet dat iedereen in dat land een hoog inkomen heeft.

Video: Het Bruto Binnenlands Product per hoofd

Een graadmeter voor ontwikkeling

Kenmerken ontwikkelingslanden

Leeftijdsopbouw

In veel ontwikkelingslanden is sprake van een slechte gezondheidszorg. Daardoor is het sterftecijfer veel en veel hoger dan in niet-ontwikkelingslanden. In sommige landen ligt het sterftecijfer zelfs boven de 150. Dat betekent dat er van alle 1000 baby's die er worden geboren 150 niet ouder worden dan één jaar.

Ondanks de lage levensverwachting is de bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden hoger dan in niet-ontwikkelingslanden. Het aantal kinderen per gezin is in ontwikkelingslanden vaak zo groot omdat ouders kinderen nodig hebben om in hun 'oude dag' te kunnen voorzien. De verwachting is dat in het jaar 2050 ruim 80% van de mensen in Afrika of Azië woont, de werelddelen met de meeste ontwikkelingslanden.

Het hoge sterftecijfer en het hoge geboortecijfer is ook terug te zien in de vorm van de bevolkingspiramide van een ontwikkelingsland. De bevolkingspiramide heeft ook echt de vorm van een piramide: een brede basis en een smalle top.

Monocultuur - hoge schuld

In ontwikkelingslanden werkt het grootste deel van de beroepsbevolking in de primaire sector en dan met name in de landbouw. Voor de export zijn ontwikkelingslanden daarom vaak afhankelijk van maar één product, meestal is dat een landbouwproduct of een grondstof. Vaak worden deze producten in de rijke landen verder ontwikkeld.
Als een land voor de export afhankelijk is van één product heeft dat land een monocultuur.

Ontwikkelingslanden hebben vaak een uitvoertekort: ze verdienen minder met de export van producten dan ze betalen voor de import van producten. Om het uitvoertekort te kunnen betalen, moet geld worden geleend met als gevolg dat veel ontwikkelingslanden een grote schuld hebben bij de rijke westerse landen.
De verhouding tussen de waarde van de export en de waarde van de import noem je de ruilvoet.
Als een ontwikkelingsland steeds meer moet betalen voor de import of minder ontvangt voor de export, dan spreek je van een ruilvoetverslechtering.

Video: Schuldenproblematiek

Schuldenproblematiek: Alles terugbetalen?

Laag opleidingsniveau en analfabetisme

Scholing is zeer belangrijk. Niet alleen om jezelf te ontplooien en je kansen op betaald werk te vergroten, maar ook voor de samenleving waarin je leeft.
En toch gaan in ontwikkelingslanden veel kinderen niet naar school. Vaak zijn er te weinig scholen, of de scholen liggen te ver weg. Soms zitter er 100 kinderen in één klas.
Veel kinderen blijven thuis omdat hun ouders de school niet kunnen betalen, of omdat de kinderen moeten werken om een deel van het gezinsinkomen te verdienen. Het gevolg is dat veel jongeren in ontwikkelingslanden op hun 15e jaar nog niet kunnen lezen en schrijven en tot de analfabeten behoren.

In ontwikkelingslanden gaat analfabetisme vaak samen met armoede, honger, ondervoeding, ziekte en/of vereenzaming.

Water

Van de 7 miljard mensen die op aarde wonen hebben er ruim 1 miljard geen toegang tot veilig drinkwater en nog een groter deel van de mensen heeft geen toegang tot goede sanitaire voorzieningen.
Door dit gebrek aan betrouwbare waterbronnen, zuiveringsinstallaties of riolering lopen wereldwijd miljoenen mensen een grote kans om een levensbedreigende ziekte te krijgen, zoals cholera of tyfus.

Kinderen in ontwikkelingslanden moeten vaak uren lopen naar een waterbron en daarna met een emmer water op hun hoofd dezelfde afstand weer teruglopen. Dat doen ze iedere dag, soms wel een paar keer.

Verstedelijking

Voor het eerst in de geschiedenis wonen er binnenkort meer mensen in de stad dan op het platteland. 
De verstedelijking (urbanisatie) voltrekt zich met name in ontwikkelingslanden in een ongekend tempo: 80% van de nieuwe stadsbewoners woont óf in Afrika, óf in Azië óf in Zuid-Amerika.

In ontwikkelingslanden worden veel mensen naar de stad verdreven door hongersnood op het platteland. Een mislukte oogst door aanhoudende droogte of juist door een overstroming doet mensen naar de steden vluchten in de hoop daar een beter bestaan op te kunnen bouwen. 
De meeste nieuwkomers komen echter terecht in een van de sloppenwijken aan de rand van de steden. Vaak zijn ze daar nog slechter af dan op het platteland. In veel sloppenwijken ontbreken vaak basisvoorzieningen als schoon drinkwater, onderwijs en gezondheidszorg.

Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking is de samenwerking tussen de rijke westerse landen en de ontwikkelingslanden. Het doel van de samenwerking is de leefsituatie van de bevolking in ontwikkelingslanden verbeteren.

Je kunt ontwikkelingssamenwerking op verschillende manieren indelen:

  • in noodhulp en structurele samenwerking.
  • in gebonden samenwerking en ongebonden samenwerking.
  • in bilaterale samenwerking en multilaterale samenwerking.

Je kunt ook kijken naar organisaties die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkelingssamenwerking.
Die organisatie kun je dan indelen in:

  • overheidsorganisaties
  • niet-overheidsorganisaties

Structureel en incidenteel

Structurele ontwikkelingssamenwerking
Structurele ontwikkelingssamenwerking is samenwerking die tot doel heeft het ontwikkelingsland economisch zelfstandig te maken.

Voorbeelden:
- het geven van geld voor het bouwen van scholen.
- het verstrekken van microkredieten.
- het ondersteunen met materialen en kennis.


Incidentele ontwikkelingssamenwerking of noodhulp
Incidentele ontwikkelingssamenwerking of noodhulp is samenwerking die het helpen overleven van een noodsituatie ten doel heeft.

Voorbeelden:
- het geven van voedsel, kleding en medicijnen.
- het uitzenden van artsen.

Gebonden of niet-gebonden en bilateraal of multilateraal

Gebonden hulp
Bij gebonden hulp stelt het land dat geld geeft eisen aan de besteding van het geld.

Ongebonden hulp
Bij ongebonden hulp mag het land het geld vrij besteden.

Bilaterale hulp
Bilaterale hulp is hulp van land tot land.

Multilaterale hulp
Multilaterale hulp is hulp via een internationale ontwikkelingsorganisatie, zoals de Verenigde Naties of de Wereldbank.

Wel of geen overheid

Als je kijkt naar de organisaties die de ontwikkelingssamenwerking vorm geven, wordt vaak een indeling gemaakt in:

  • Overheidsorganisaties of gouvernementele organisaties
    Veel ontwikkelingssamenwerking verloopt via de Nederlandse of Europese overheid of via een organisatie waar wereldwijd landen bij zijn aangesloten, zoals de Verenigde Naties.
     
  • Niet-overheidsorganisties of non-gouvernementele organisaties (NGO)
    Een NGO is een organisatie die zich onafhankelijk van de overheid inzet voor een maatschappelijk belang, zoals ontwikkelingssamenwerking.

    Bekende NGO's zijn: Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis, Cordaid, Oxfam Novib, etc.
    Sommige NGO's ontvangen wel subsidie van de overheid.

Grenzen en identiteit

Grenzen en cultuur

Grenzen

Een grens is een zichtbare of onzichtbare lijn in het landschap. Het scheidt fysiek of denkbeeldig groepen mensen van elkaar. Een zichtbare grens is bijvoorbeeld een rivier, een zee, een bergketen of een woestijn. Zo'n grens is een natuurlijke grens.

Er zijn ook grenzen die je niet kunt zien of die niet natuurlijk zijn.
Die grens is er omdat mensen hem gemaakt hebben. Zo'n grens heet een kunstmatige grens.

Een voorbeeld van een kunstmatige grens zie je in België waar een taalgrens het land in tweeën deelt. Aan de noordkant van de grens spreekt men Nederlands en aan de zuidkant spreekt men Frans.

Politieke grenzen zijn ook vaak kunstmatige grenzen. Voorbeelden van politieke grenzen zijn grenzen tussen landen, grenzen tussen provincies en grenzen tussen gemeenten.

Volk en staat

Een volk is een groep mensen die al eeuwenlang samenwoont. Ze hebben overeenkomsten op het gebied van godsdienst, kleding en muziek: ze hebben dezelfde cultuur. Elk volk leeft in een woongebied dat het graag duidelijk afgrenst. Binnen de grenzen vind je dezelfde taal, godsdienst en cultuur. Binnen de grenzen voelt een volk zich thuis.

Een staat is een gebied dat door landsgrenzen is afgebakend. Een staat onderscheidt zich van een andere staat doordat het een eigen bestuur heeft. Een ander woord voor "staat" is vanzelfsprekend "land".

In een staat kunnen verschillende volken wonen. In Kosovo wonen bijvoorbeeld Albanezen en Serviërs.
Het komt ook voor dat het woongebied van een volk verdeeld is over verschillende landen. Zo strekt het woongebied van de Lappen zich uit over de landsgrenzen van Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland.

Cultuurgebieden

Een cultuurgebied is een gebied waar mensen kenmerken met elkaar gemeen hebben op het gebied van geloof, muziek, kleding, taal en andere zaken.

De wereld telt acht cultuurgebieden:

Westers cultuurgebied

Noord-Amerika, Europa en Australië

Latijns Amerika

Midden- en Zuid-Amerika

Islamitische wereld

Noord-Afrika en Midden-Oosten

Zwart Afrika

Afrika ten zuiden van de Sahara

Voormalige Sovjet Unie

delen van Oost-Europa en het noorden van Azië

Zuid-Azië

o.a. India

Oost-Azië

o.a. China en Japan

Zuidoost-Azië

o.a. Filipijnen en Indonesië


Op deze te downloaden wereldkaart zie je de grenzen van de verschillende Cultuurgebieden.

Westers cultuurgebied

Kenmerkend voor het westerse cultuurgebied is het belang dat wordt gehecht aan democratie, aan vrijheid van meningsuiting, aan gelijkheid en aan individualisme.
Een ander kenmerk is dat de westerse cultuur is ingesteld op veranderingen, openstaat voor invloeden van buitenaf, en zich snel aanpast.

De westerse wereld is het dominantste cultuurgebied sinds de West-Europese landen een groot deel van de wereld hebben gekoloniseerd. Westerlingen hebben hun sporen op verschillende plekken achtergelaten, maar nemen van die plekken ook wat mee terug. Steeds meer mensen emigreren en nemen hun eigen cultuur mee: cultuurgebieden veranderen voortdurend en de grenzen tussen cultuurgebieden vervagen.

De invloed van het westerse cultuurgebied zie je ook als je kijkt naar de ligging van de belangrijke taalgebieden op aarde. Met name Engels, Spaans en Frans worden in grote delen van de wereld gesproken. Zie de kaart: Taalgebieden wereld.

Regionale identiteit

In Nederland wonen veel mensen uit verschillende landen en cultuurgebieden. Er wonen nu bijna 3,3 miljoen mensen uit ongeveer 160 verschillende landen in Nederland. Dat is bijna 20% van de bevolking. Eén op elke 5 Nederlanders heeft zijn of haar wortels buiten Nederland.
Er is dus niet één Nederlandse identiteit. Dit komt niet alleen doordat mensen uit verschillende cultuurgebieden komen. Er zijn ook nog andere oorzaken voor.

Zo wordt 'de Limburgse identiteit' vaak gezien als een andere identiteit dan de lokale identiteit in de Achterhoek of in Groningen: je spreekt dan van een regionale identiteit. Tot een regionale identiteit behoren taal, economische activiteiten, feesten, religie en ook de streekproducten die specifiek voor de regio zijn.

De bescherming van streektalen en minderheidstalen en het in stand houden van culturele diversiteit zijn onderdeel van het beleid van de Europese Unie.

Etnische minderheid

Een etniciteit is een sociaal-culturele identiteit die een bepaalde groep mensen verbindt. Een etnische minderheid is een benaming voor een duidelijk onderscheiden bevolkingsgroep die een minderheid vormt in het land waarin ze verblijft.

Een etnische minderheid kan een bevolkingsgroep zijn, die soms zelfs langer in het land woont dan de huidige meerderheid. Denk bijvoorbeeld aan de oorspronkelijke bewoners van Amerika (Indianen) of Australië (Aboriginals).

In Nederland wordt met de term etnische minderheid doorgaans verwezen naar recente immigranten, zoals de Surinamers, Molukkers, Marokkanen, Turken en Antillianen. De term etnische minderheid is dan in hoge mate gelijk aan de term allochtonen.

De WRR en het CBS schrappen vanaf november 2016 de woorden allochtoon en autochtoon. Zij zetten daarmee een nieuwe norm voor de overheid. De begrippen zijn niet meer precies genoeg en stigmatiserend. Vanaf nu wordt 'Nederlander met een migratie achtergrond' gebruikt.

Video: Subcultuur

Dominante cultuur en subcultuur

Migratiemotieven

Er zijn verschillende redenen waarom migranten naar Nederland komen. In 2009 waren de belangrijkste redenen voor migratie:

  • arbeid (37%)
  • gezinshereniging of gezinsvorming (32%)
  • studie (13%)
  • asiel (9%)
  • overig, bijvoorbeeld au pair (9%)


Het immigratiemotief hangt samen met het geboorteland van de migranten. Voor 80% van de migranten die in een EU-land zijn geboren, was arbeid de belangrijkste reden.
Gezinsmigratie was de voornaamste reden voor immigranten die geboren zijn in traditionele migratielanden als Turkije en Marokko.
Asielmigratie was de belangrijkste factor voor landen als Somalië en Irak. Studie was de belangrijkste reden voor Chinezen om naar Nederland te komen.

Vluchtelingen

Een vluchteling is iemand die zijn woongebied is ontvlucht.
Er zijn verschillende redenen waarom mensen vluchten.

  • Een politieke vluchteling verlaat het land van herkomst omdat hij/zij bang is voor vervolging wegens zijn/haar politieke opvatting.
  • Een religieuze vluchteling is gevlucht om godsdienstige redenen.
  • Andere redenen zijn oorlogsdreiging vanwege bijvoorbeeld een (grens)conflict of de vrees voor vervolging wegens ras of seksuele voorkeur.
  • Economische vluchtelingen zijn mensen die naar een land gaan om een ander bestaan op te bouwen. De term is eigenlijk onjuist. Armoede wordt door de Verenigde Naties niet erkend als een geldige reden om te vluchten.
    Een betere term is dan ook economische migranten.

Europese Unie

Geschiedenis EU: van EGKS tot EG

Oprichting EGKS

Na de Tweede Wereldoorlog wilden de landen in Europa nieuwe oorlogen voorkomen. Dat was geen overbodige luxe, want de toenemende vijandigheid tussen Oost en West beloofde weinig goeds.
De beste remedie tegen oorlog werd gezien in een samenwerking op economisch en militair gebied. De eerste stap op weg naar brede Europese samenwerking was de oprichting, door De Benelux-landen (België, Nederland en Luxemburg), Frankrijk, Italië en West-Duitsland, in 1951 van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS).

De oprichting van de EGKS was een succes en in 1957 ondertekenden de landen het Verdrag van Rome: de Europese Economische Gemeenschappen (EEG). Er werden ook steeds meer gezamenlijke beslissingen genomen op politiek, juridisch en economisch vlak. Die ontwikkeling leidde in 1967 tot de oprichting van de Europese Gemeenschap: de EG.

Geschiedenis EU: van EG tot 2013

Vanaf 1993, na ondertekening van het verdrag van Maastricht, ging de 'Europese Gemeenschap' de 'Europese Unie' (EU) heten. De samenwerking tussen de lidstaten nam verder toe en onder andere de komst van de euro werd toen aangekondigd.

Het aantal landen dat zich aansloot bij de Europese samenwerking groeide gestaag.
Sinds 2013 telt de EU 27 lidstaten, waarvan een groot deel afkomstig is uit Oost-Europa.

Video: Oprichting van EU

Van EGKS naar EU

Vrij verkeer

De Europese Unie is een vrijhandelsgebied. Dat betekent dat er tussen de landen van de EU geen handelsbelemmeringen zijn. Er is vrij verkeer van producten: goederen en diensten kunnen ongehinderd worden geëxporteerd of geïmporteerd.

Voor een land als Nederland is de vrijhandel tussen de landen van de EU, met daarbij de invoering van de euro, zeer belangrijk. Nederland staat bij alle lidstaten van de EU in de top-15 van belangrijkste handelspartner. Ruim 75% van de Nederlandse export is export naar een ander EU land.

Naast vrij verkeer van goederen en diensten is er ook sprake van vrij verkeer van personen tussen de landen van de EU.
Als iemand uit Nederland wil studeren in Madrid heeft hij/zij geen verblijfsvergunning nodig. Iemand uit Polen heeft een werkvergunning om in Nederland te komen werken. Er zijn binnen de EU geen binnengrenzen: er is vrije migratie van personen.

Europa: ja of nee?

De Europese Unie lijkt economisch gezien een succes, maar de Europese Unie roept ook weerstand op. Veel mensen vinden het niet goed dat besluiten op Europees niveau worden genomen. Een referendum over de vraag of de bevolking voor of tegen de invoering was van een Europese grondwet leidde in 2005 tot een overtuigend 'nee'.

Het idee bestaat dat velen zich lieten leiden door onvrede over andere zaken zoals de gestegen prijzen sinds de invoering van de euro. Ook de angst om de eigen identiteit te verliezen speelt waarschijnlijk mee in de meningsvorming over de steeds verder gaande samenwerking binnen de EU.

Dit soort onvrede heeft er in het voorjaar 2016 toe geleid dat de Britten na een referendum hebben besloten de EU te verlaten, de zogenaamde Brexit. Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie verlaten op 31 januari 2020.

Wereldgodsdiensten

Wereldgodsdiensten

Religie speelt in samenlevingen een belangrijke rol.
De vijf grootste en bekendste georganiseerde wereldreligies zijn gerangschikt naar grootte:

  • Christendom (Rooms-katholiek, Protestants, Orthodox)
  • Islam
  • Hindoeïsme (Brahmanisme)
  • Boeddhisme
  • Jodendom

Naast de georganiseerde godsdiensten zijn er ook de minder bekende en niet georganiseerde natuurgodsdiensten.

Op deze te downloaden wereldkaart zijn naast de grenzen van de cultuurgebieden de verschillende godsdiensten aangegeven.

Wereldgodsdiensten: ontstaan en verspreiding

De vijf wereldgodsdiensten zijn in verschillende perioden van de geschiedenis ontstaan.
Het hindoeïsme, met veel aanhangers in India, is de oudste godsdienst.
Het jodendom ontstond ongeveer 2000 jaar voor Christus. De verspreiding van het boeddhisme vanuit India begon waarschijnlijk zo rond 400 voor Christus tijdens het leven van Guatama Boeddha.
Het christendom werd na de dood van Jezus (32 na Christus) verspreid door zijn twaalf apostelen.
En in 570 na Christus begint de islamitische jaartelling: de geboorte van de profeet Mohammed.

Elke wereldreligie begon met een kleine groep volgelingen die geloofden in de ideeën van de stichter(s) van de godsdienst. De verspreiding heeft plaatsgevonden door bekering van niet-gelovigen en door migratie van gelovigen.

Video: Wereldgodsdiensten

Drie wereldgodsdiensten

Krachten der aarde

Plaattektoniek

Plaattektoniek

Opbouw aarde

De aarde is, van binnen naar buiten, opgebouwd uit:

  • de binnenkern
  • de buitenkern
  • de mantel
  • de aardkorst

Twee soorten platen

De aardkorst is ongeveer 40 km dik en bestaat uit meerdere platen. Er zijn twee soorten platen.
Continentale platen die liggen onder alles wat land is (continenten) en oceanische platen die onder de oceanen liggen.
De platen hebben de afgelopen 200 miljoen jaar over de aarde gezworven en bewegen nu nog.

Plaattektoniek beschrijft de bewegingen van de verschillende platen en verklaart de gevolgen van die bewegingen.

Bewegende platen

De aarde bestaat uit de kern, de mantel en de aardkorst.
De mantel is een stroperige massa die magma wordt genoemd. Door het temperatuurverschil tussen de kern van de aarde en de aardkorst is de magma voortdurend in beweging. Die bewegingen worden convectiestromen genoemd.

Convectiestromen kunnen ervoor zorgen dat aardplaten gaan schuiven. Ze kunnen uit elkaar of juist tegen elkaar aan worden geduwd of ze gaan langs elkaar heen schuiven.

Als twee platen uit elkaar worden geduwd spreek je van divergentie (to diverge = uit elkaar gaan).
Worden twee platen tegen elkaar aan geduwd spreek je van convergentie.
Je spreekt van een transforme beweging als twee platen langs elkaar heen schuiven.

Divergentie

De Zuid-Amerikaanse plaat en de Afrikaanse plaat zijn voorbeelden van divergerende platen. 
De platen raken elkaar in het midden van de Atlantische oceaan. Omdat de platen van elkaar af bewegen, ontstaat er tussen de platen ruimte. Die ruimte wordt opgevuld door magma. Als de magma aan de oppervlakte komt, stolt de magma en vormt het een 'Mid-Oceanische Rug'.

Op een enkele plaats komt de rug in de vorm van een eiland boven de zee uit, dit noemen we ook wel een vulkaan. Een voorbeeld van zo'n eiland is IJsland. Op IJsland is sprake van actief vulkanisme. Wanneer zo'n vulkaan lava spuwt spreken we van een vulkaanuitbarsting

Botsende platen - 1

Als platen ergens uit elkaar gaan, moeten ze op andere plaatsen tegen elkaar geduwd worden. Je spreekt dan van convergerende platen.
Bij convergerende platen kun je drie situaties onderscheiden:

1. Een continentale plaat botst met een oceanische plaat.

Omdat een oceanische plaat zwaarder is dan een continentale plaat, schuift de oceanische plaat onder de continentale plaat. Dit noem je subductie.

In de subductiezone ontstaan troggen: smalle diepe kloven in de zeebodem. Op de rand van een continentale plaat ontstaat dan vaak een vulkanische bergketen.

Botsende platen - 2

2. Twee continentale platen botsen.

Als twee continentale platen botsen ontstaan er plooiingen in de aardkorst. Plooiingen veroorzaken reliëf (bergketens). Een voorbeeld van zo'n bergketen is de Alpen.

3. Twee oceanische platen botsen.

Als twee oceanische platen botsen, schuift één van de twee platen onder de andere plaat (subductie). Er ontstaat een gebergte onder de zee, waarvan de toppen soms boven het water uitsteken. Dit is dan een eilandenboog waar je vulkanen vindt.

Video: Plooiingsgebergte

Plooiingsgebergtie: de aardkorst wordt omhoog geduwd

Transforme beweging

Behalve convergente en divergente plaatgrenzen bestaan er ook nog transforme plaatgrenzen: de beweging van de twee platen is evenwijdig ten opzichte van elkaar.

Omdat het langs elkaar bewegen van twee stukken aardkorst een grote hoeveelheid wrijving oproept, vindt de beweging in de bovenste delen van de korst in plotselinge stappen plaats, waarbij alle opgebouwde energie in de vorm van aardbevingen vrijkomt. Hierbij scheurt de aardkorst en ontstaan er breuken.

Een voorbeeld van een transforme plaatgrens ligt langs de westkust van de Verenigde Staten, vlakbij San Francisco.

Plaattektoniek

Plaattektoniek beschrijft de bewegingen van de verschillende platen en verklaart de gevolgen van die bewegingen, zoals vulkanisme, aardbevingen, het ontstaan van bergketens en het ontstaan van een eilandenboog.

Op deze wereldkaart zie je waar de verschillende platen elkaar raken en zie je waar vulkanen voorkomen, waar sinds 1900 zware aardbevingen zijn voorgekomen, waar je hooggebergten (Alpen, Pyreneeën, Himalaya, Rocky Mountains) vindt en waar zich eilandenbogen bevinden.

Landschapsvorming

Exogene krachten

De aardkorst verandert door natuurkrachten voortdurend van vorm.

Er zijn krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken, denk aan vulkanisme en aardbevingen. Deze krachten noem je endogene krachten.
En er zijn krachten die van buitenaf op de aardkorst inwerken, denk aan planten, wind, regen, vorst en water. Deze krachten noem je exogene krachten.

Bij exogene krachten wordt onderscheid gemaakt tussen verwering en erosie.
Je spreekt van verwering als er sprake is van afbrokkelen van gesteente. Verwering kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door vorst, planten of (zure) regen.
Bij erosie is er sprake van afslijten (en verplaatsen) van gesteente. Erosie gebeurt bijvoorbeeld door wind, water en ijs.

Verwering

Je spreekt van verwering als er sprake is van afbrokkelen van gesteente. Je kunt verschillende vormen van verwering onderscheiden:

  • Vorstverwering
    Als vocht dat zich bevindt in de spleten in gesteente bevriest, zet het uit. Hierdoor zullen de spleten in het gesteente groter worden en na verloop van tijd kan een deel van het gesteente afbrokkelen.
     
  • Verwering door planten/bomen
    Wortels van planten kruipen in kleine scheuren in gesteente en groeien daar verder in door, waardoor het gesteente uit elkaar gedrukt wordt.
     
  • Chemische verwering
    Als gesteenten in aanraking komen met bijvoorbeeld zure regen kunnen de gesteenten gedeeltelijk oplossen.

 

Vorstverwering in IJsland
Verwering door boomwortels in Thailand
Chemische verwering:
Beeld dat is verweerd door zure regen.

 

Erosie en sedimentatie - 1

Bij erosie is er sprake van afslijten en verplaatsen van gesteente. Als het gesteente ergens anders weer wordt neergelegd, spreek je van sedimentatie. Voorbeelden hiervan zijn zandsteen en kalksteen.
Erosie kan veroorzaakt worden door:

  • IJs
    Gletsjers bewegen zich langzaam en slijten zo diepe dalen in gebergtes. Het puin dat hierdoor ontstaat wordt meegevoerd door de gletsjer en er is dus sprake van erosie.
     
  • Wind
    Wind kan losliggende bodemdeeltjes meenemen en ergens anders weer neerleggen. Hierdoor ontstaan onder andere duinen. Maar het kan ook zijn dat de wind, die vol zit met zanddeeltjes, langs een rots blaast, waardoor de rots langzaam afslijt en er een gezandstraalde rots ontstaat.

Erosie en sedimentatie - 2

Erosie kan ook door water veroorzaakt worden.

Rivieren hebben een grote invloed op het landschap waar ze doorheen stromen. Ze breken materiaal af, transporteren het en zetten het ergens anders weer af. Stromend water heeft voldoende kracht om klei, zand en zelfs grind mee te voeren.

In de afbeelding zie je de sortering van het verweerde materiaal: zwaarder materiaal bij de bron, lichter materiaal in de middenloop en heel licht materiaal bij de monding.

Video: U-dalen en V-dalen

Gletsjer- en rivierdalen

Natuurverschijnselen

Aardbeving

De aardkorst is niet één geheel, maar bestaat uit verschillende platen. Die platen bewegen ten opzichte van elkaar.
Soms bewegen twee platen evenwijdig ten opzichte van elkaar. Dat langs elkaar bewegen van twee stukken aardkorst gebeurt niet geleidelijk maar in plotselinge stappen. Er ontstaat een grote spanning, die duurt totdat de platen ineens losschieten. Zo'n plotselinge stap geeft soms een enorme schokgolf: een aardbeving.

Een aardbeving verspreidt zich doorgaans in een cirkelvorm. Het midden van die cirkel wordt aangeduid met epicentrum. In het epicentrum zijn de schokken het heftigst en vaak vind je rond het epicentrum de meeste verwoestingen. Het epicentrum ligt op het aardoppervlak recht boven het hypocentrum.
Het hypocentrum is de plaats onder de aardkorst waar de aardbeving ontstaat.

Video: Aardbeving

Hoe ontstaat een aardbeving?

Aardbeving - Groningen

In Groningen komen steeds meer lichte aardbevingen voor. Hoe kan het dan dat de mensen in Groningen zulke schade aan hun huizen krijgen? Zijn die huizen slecht gebouwd?
De schaal van Richter geeft alleen de sterkte van aan aardbeving aan en niet welk effect de aardbeving heeft. Hoe de bevingen zich uiteindelijk uiten, heeft te maken met een aantal factoren.

1. Vertraging
Een van die factoren is vertraging. De eerste jaren van gaswinning vonden er bijna geen aardbevingen plaats. Iets in de aarde zorgt ervoor dat er een vertraging zit tussen het onttrekken van gas en de bevingen. Waar die vertraging door komt is nog onduidelijk.

2. Bodem
Een tweede factor die van invloed is op de manier waarop een beving zich uit, is de bodem en een bepaalde afstand. De bodem is allesbepalend voor hoe intens een aardbeving kan zijn. Is deze bijvoorbeeld slap of rotsachtig? De Groningse bodem is slap, hierdoor neemt de intensiteit van de beving toe, omdat de bodem als het ware helemaal mee zwiept in een soort golfbeweging.

3. Leeg
Maar er is nog een factor die kan verklaren waarom de bevingen in Groningen steeds heftiger worden. De zandsteenlaag waar het gas in zit opgeslagen, wordt steeds verder leeggezogen waardoor er een onderdruk ontstaat die niet weg kan. Dat de aardbevingen zwaarder worden, komt dus doordat het reservoir verder leeg raakt.

4. Breuken
Een ander proces dat wellicht kan verklaren waarom de aardbevingen in Groningen de laatste tijd zo vaak van zich laten horen, heeft alles te maken met breuken. Want, hoewel de belangrijkste oorzaak van de bevingen in Groningen waarschijnlijk het onttrekken van gas aan de ondergrond is, spelen ook breuken wellicht een rol in het gebied.

De eerste geregistreerde aardbeving vond plaats bij Assen op 26 december 1986 en sindsdien zijn er door het KNMI in dit gebied ongeveer 1000 aardbevingen geregistreerd met een maximale magnitude van 3,6. (Bron: KNMI)

Klik hier voor een actueel overzicht van de meest recente aardbevingen in Nederland.

Aardbeving - Tsunami

Aardbevingen worden geregistreerd met behulp van een seismograaf. De hevigheid van een aardbeving wordt gemeten op de schaal van Richter. Een aardbeving met een sterkte tot 4 op de schaal van Richter is een lichte aardbeving. Aardbevingen met een sterkte boven de 5 zijn al vrij krachtig.

Een aardbeving waarvan het epicentrum in de zee ligt, wordt ook wel een zeebeving genoemd. Als een zeebeving in een korte tijd een grote hoeveelheid water verplaatst, kan er een tsunami ontstaan. Zo'n vloedgolf uit de zee overspoelt vaak zeer onverwacht de kuststrook en kan enorme schade veroorzaken.

 

 

Video: Tsunami

Hoe ontstaat een tsunami?

Vulkanen - 1

Een vulkaan is een opening (krater) in het oppervlak van de aarde waar gesmolten gesteente (magma), gas en brokken gesteente door naar buiten komen. Een uitbarsting of eruptie is het moment waarop het materiaal door de vulkaan uitgestoten wordt. Eenmaal aan de oppervlakte stolt het magma en wordt het lava genoemd.

Vulkanen worden vooral aangetroffen in gebieden waar tektonische platen aan elkaar grenzen. In 2017 hebben onderzoekers het grootste vulkanische gebied ter wereld ontdekt, onder het oppervlak van de uitgestrekte ijskap die West-Antarctica bedekt.
In de regio vonden ze 91 nieuwe vulkanen, terwijl er al 47 bekend waren. De hoogste van de nieuwe vulkanen is bijna 4000 meter hoog, even hoog als de Eiger in Zwitserland. De ijslaag is 4 km dik waardoor de vulkanen niet zichtbaar zijn.

Soms komt vulkanisme ook voor buiten deze grensgebieden. Bijvoorbeeld op Hawaï, Yellowstone of op de Canarische Eilanden. Zo'n gebied noem je een hotspot. Bekijk hotspots op deze wereldkaart.

1 - divergente plaatgrens
2 - transforme plaatgrens
3 - convergente plaatgrens
4 - diffuse plaatgrens (orogene gordel)
5 - enkele prominente hotspots.


In de buurt van vulkanen kom je soms door aardwarmte verwarmde heetwaterbronnen (geisers) tegen.
Ze ontstaan daar omdat de aardkorst in de buurt van vulkanen dunner is dan op andere plaatsen.

Vulkanen - 2

Vulkanen op de grens van twee oceanische platen

In het midden van de Atlantische Oceaan ligt een grens van twee oceanische platen die langzaam uit elkaar drijven. Door de spleet tussen de platen kan gesmolten gesteente (magma) uit de aarde omhoogkomen en is er dus sprake van vulkanische activiteit. Als het magma omhoogkomt, koelt het magma af. Daardoor is op de grens van de twee platen een bergrug ontstaan.

Vulkanen op de grens van een oceanische plaat en een continentale plaat

Als een oceanische plaat en een continentale plaat botsen, ontstaan er vulkanen. De oceanische plaat wordt onder de continentale plaat geduwd en neemt water en brokken steen mee naar beneden. Hoe verder naar beneden, hoe heter het wordt. En uiteindelijk smelt het gesteente. Het stijgt als magma op uit de aardmantel, breekt door de aardkorst heen en wordt een vulkaan. Soms ontstaat er een hele rij vulkanen die samen een eiland vormen.

Video: vulkaanuitbarsting

Waarom barst een vulkaan uit?

Orkaan

Als een tropische storm windkracht 12 bereikt noem je de storm een orkaan. Orkanen ontstaan boven zee, en alleen op plekken waar de watertemperatuur minstens 27 graden is. Het warme zeewater verdampt en stijgt in de warme lucht snel op. Als de lucht hoger in de atmosfeer weer afkoelt, daalt de lucht weer.
Er ontstaan luchtstromen die, mede door de draaiing van de aarde, met een razende snelheid ronddraaien. Het middelpunt van de draaiing noem je het oog van de orkaan.
Het orkaanseizoen begint ieder jaar in augustus en duurt tot ongeveer december.
Orkanen worden soms ook cyclonen of tyfonen genoemd of in het Engels "hurricanes".

Cyclonen, orkanen en tyfonen zijn allemaal benamingen voor hetzelfde. Het verschil zit hem in de plek waar ze ontstaan. Zo ontstaan cyclonen in de Indische Oceaan, tyfonen in de Stille Oceaan en orkanen, de meest bekende, in het Caribisch gebied.

Orkanen kunnen door hun enorme kracht veel schade veroorzaken. Wegen en bruggen kunnen worden vernield alsof het luciferhoutjes zijn. Ook regent het ontzettend hard tijdens zo'n storm. Daardoor lopen straten onder of er ontstaan gevaarlijke modderstromen. Orkanen komen vooral voor rondom de evenaar boven de grote oceanen. Er bestaan vijf soorten orkanen: klasse 1 tot en met klasse 5. De laatste klasse is de sterkste en gevaarlijkste orkaan.

In gebieden waar veel orkanen voorkomen, kan de overheid preventief maatregelen nemen.
Het ontwikkelen van plannen bij natuurgeweld zoals aardbevingen, orkanen en tornado's wordt ook wel het Hazard management genoemd.

  1. Ontwikkelen van een waarschuwingssysteem: een orkaan laat zich goed voorspellen, een tornado is lastiger.
  2. Bouwen van stevige huizen: in een stevig hout van steen heb je meer kans om te overleven. Maar bij een stevige orkaan of tornado helpt ook een stenen huis niet.
  3. Rampenplannen maken: van tevoren goed nadenken wat er moet gebeuren als het gebied wordt getroffen door een ramp.

Risicoperceptie
Onder risicoperceptie wordt verstaan de beleving van het risico bij een ramp. Uit onderzoek blijkt dat mensen het risico op een ramp vaak te laag inschatten. Een veel voorkomende gedachte is 'mij overkomt dit niet, zoiets overkomt altijd een ander'. 

Video: Orkaan

Hoe ontstaat een orkaan?

 

 

Tornado

Een wervelwind met zeer grote windsnelheden en een diameter van tientallen meters tot een kilometer, noem je een tornado. Een tornado is pas echt een tornado als de bovenste helft onder een flinke onweersbui hangt en het onderste gedeelte contact maakt met de grond.

Verschillen tornado en orkaan
Tornado's ontstaan, in tegenstelling tot orkanen, op het land en zijn moeilijk te voorspellen. Een satelliet kan een flinke onweersbui zien, maar kan geen tornado's waarnemen.
Een waarschuwingssysteem voor tornado's is daarom lastig. Een waarschuwing voor een aankomende orkaan kan al wel enkele dagen voordat de orkaan aan land komt, uitgegeven worden. De levensduur van een tornado is zo'n 15 tot 20 minuten. Een orkaan kan enkele dagen actief zijn.

Overstroming

Als er grote hoeveelheden water uit een zee of rivier op het land komen, spreek je van een overstroming. Een ernstige overstroming wordt ook wel een watersnoodramp genoemd.

In Nederland worden overstromingen vooral veroorzaakt door de Noordzee, die door storm wordt opgestuwd, waardoor dijken kunnen doorbreken. In 1953 leidde noodweer en een springvloed tot de Watersnoodramp in Zeeland.
Maar ook de dijken langs rivieren zijn regelmatig doorgebroken. Extreme regenval of veel smeltwater uit de Alpen kunnen leiden tot wateroverlast langs de grote rivieren.

Een andere oorzaak van een overstroming kan een zeebeving zijn. Als een zeebeving in een korte tijd een grote hoeveelheid water verplaatst, kan er een tsunami ontstaan. Zo'n vloedgolf uit de zee overspoelt vaak zeer onverwacht de kuststrook en kan enorme schade veroorzaken.

Droogte

Als er gedurende een langere periode geen neerslag valt, spreek je van droogte. In Nederland is er zelden sprake van langdurige droogte. Bij zonnig weer met wind en hoge temperaturen kan er wel veel vocht verdampen, waardoor er een watertekort ontstaat, maar door kunstmatige beregening is het watertekort doorgaans goed aan te vullen. 

In landen die zuidelijker liggen, is er vaker sprake van droogte, met soms grote gevolgen. Watertekorten kunnen de voedselgewassen en het vee ernstige schade toebrengen en het voortbestaan van boerenbedrijven bedreigen. Als gevolg van de droogte kan de bovengrond verdrogen en vergruizen. De vegetatie kan kurkdroog worden waardoor de kans op stofvorming en natuurbranden groot is. In ontwikkelingslanden kan droogte tot grote hongersnoden leiden.

Bronnen van energie

Energiebronnen

Energiebronnen

Om energie op te wekken heb je een energiebron nodig.

Energiebronnen kun je onderverdelen in primaire en secundaire energiebronnen.
Voorbeelden van primaire energiebronnen zijn gas, steenkool en windkracht.

Elektriciteit is een voorbeeld van een secundaire energiebron: je hebt een primaire energiebron nodig om elektriciteit te maken.

Het grootste deel van de elektriciteit (stroom) uit het stopcontact is afkomstig uit elektriciteitscentrales waar primaire energiebronnen worden gebruikt om deze secundaire energiebron op te wekken.

Fossiele brandstoffen

De meest gebruikte primaire brandstoffen zijn aardgas, aardolie en kolen.
Dat zijn fossiele brandstoffen.

Fossiel komt van fossiliseren en dat betekent verstenen.
Het zijn versteende organismen, planten- en dierenresten, die lang geleden werden bedekt met zand, klei en water.
De in elkaar gedrukte plantenresten veranderden in steenkool. Dood en samengedrukt plankton veranderde in olie.
Aardgas is een bijproduct: als organismen vergaan, komt er gas vrij.
Omdat het gas lichter is dan lucht, zoekt het gas zijn weg naar boven, maar als het ergens een ondoordringbare laag in de grond tegenkomt, hoopt het zich op in een gasbel.

Een deel van de fossiele brandstoffen gebruiken wij rechtstreeks, denk aan een gasfornuis of gaskachel, benzine of diesel.
Maar het grootste deel ervan gaat naar de energiecentrales en wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken.

Fossiele brandstoffen - nadelen

Het nadeel van fossiele energiebronnen is dat deze op kunnen raken.
Het heeft miljoenen jaren geduurd voordat planten en diertjes tot kolen, olie en gas zijn omgevormd.
In het tempo waarin de energiebronnen nu worden gebruikt, zal het geen honderden jaren duren voordat alle fossiele brandstoffen op zijn.

Een ander nadeel van fossiele energiebronnen is dat bij de verbranding ervan koolstofdioxide (CO2) vrijkomt.
Dit gas draagt bij aan het versterkt broeikaseffect met als gevolg een verdere opwarming van de aarde.

Ook komen er bij het gebruik van fossiele brandstoffen andere verbrandingsproducten in de lucht, zoals roet en fijnstof, maar ook zwavel- en stikstofverbindingen. Dit kan leiden tot luchtvervuiling en zure regen.

Duurzame energiebronnen

Duurzame energiebronnen zijn energiebronnen die niet kunnen opraken, waardoor het leefmilieu en de energiebronnen voor toekomstige generaties niet worden benadeeld.

Voorbeelden van duurzame energiebronnen zijn:

Zonne-energie
Zonlicht kan in een zonnepaneel worden omgezet in elektriciteit. Een zonnecollector zet zonlicht om in warmte.

Energie uit water
Bij een natuurlijke waterval of een stuwdam waar het water naar beneden valt, kan door het hoogteverschil energie worden gewonnen.
Het vallende water drijft een turbine aan die vervolgens een elektrische generator aandrijft.
Bij dit proces wordt gebruik gemaakt van waterkracht.

Windenergie
Een windturbine gebruikt de kracht van de wind om een elektrische generator aan te drijven en zo elektriciteit op de wekken.

Bodemwarmte
Afhankelijk van de diepte wordt aardwarmte (bijv. in IJsland) of bodemwarmte benut. Bodemwarmte (vanaf 20m diep) wordt in Nederland als verwarming in nieuwbouwhuizen en kassen toegepast.

Waterstof
Met elektriciteit kan waterstof uit water gemaakt worden (elektrolyse).

Biobrandstoffen

Biomassa is plantaardig en dierlijk materiaal.
Biomassa kan gebruikt worden om energie op te wekken. Je spreekt dan van biobrandstof.

Producten die als biobrandstof kunnen worden gebruikt zijn bijvoorbeeld: hout, suikerriet, maïs, palmolie en dierlijke vetten.
Biobrandstof is niet altijd goed voor het milieu. Er kan bijvoorbeeld schade ontstaan aan het oerwoud of er kan landbouwgrond voor voedselproductie verloren gaan.

Minder nadelen zijn er bij het gebruik van alleen plantenresten en (dierlijke) ontlasting. Voor de verwerking daarvan zijn wel ingewikkelder technieken nodig.

Nog beter is het gebruik van algen als biomassa. Algen bestaan voor een belangrijk deel uit olie.
Het gebruik van algen als bron voor biobrandstof wordt niet vóór 2020 op de markt verwacht.

Kernenergie

Kernenergie is energie die is opgewekt door een kernreactie: een reactie waarbij atoomkernen (van uranium) gebruikt worden.
De energie die daarbij vrijkomt, wordt in een kerncentrale in elektriciteit omgezet.

Voorstanders van kernenergie zeggen dat deze energiebron schoon en veilig is. Er is een lage uitstoot van koolstofdioxide (CO2)  en vrijwel geen luchtvervuiling. Ze wijzen er ook op dat de energievoorziening hiermee minder afhankelijk wordt van fossiele brandstoffen.

Tegenstanders van kernenergie wijzen op de risico's voor mens en milieu die deze manier van energieopwekking met zich meebrengt.
Een van die risico's is het radioactief afval dat ontstaat bij de productie van kernenergie .
Dat afval is lange tijd zeer gevaarlijk voor de volksgezondheid.
Tegenstanders twijfelen ook aan de veiligheid van de kerncentrales en wijzen op eerdere ernstige rampen.
Zij vinden kernenergie geen duurzame energiebron.

Video: Energiebronnen

Hoe kun je energie opwekken?

Energieverbruik

Energieproductie Nederland

Er zijn ruim veertig grote elektriciteitscentrales in Nederland. De grootste is de Clauscentrale in Maasbracht, die op gas wordt gestookt. Gas is in Nederland de meest gebruikte brandstof. De tweede brandstof is (nog steeds) steenkool, al is er maar één elektriciteitscentrale in Nederland die alleen op kolen wordt gestookt: de Hemwegcentrale in Amsterdam. In de andere kolencentrales wordt met biomassa en/of gas bijgestookt.
Dat zijn de combicentrales.

Nederland heeft maar één werkende kerncentrale. Die staat in Borssele.
De kerncentrale kreeg in 1973 een vergunning voor dertig jaar. Die vergunning is verlengd tot 2033. De kerncentrale levert iets minder dan 4% van de totale energiebehoefte.
In 2015 kwam ongeveer 11% van de verbruikte energie van duurzame (wind, water, zon en biobrandstof) energieproductie.
De Nederlandse regering wil duurzame energie stimuleren en innovatie van duurzame energietechnieken bevorderen.
Doel is een volledig duurzame energievoorziening in 2050.

Energiemix

Elk land heeft zijn eigen mix aan energiebronnen.
Deze energiemix is voor een belangrijk deel afhankelijk van de beschikbaarheid van energiebronnen.
In Nederland is aardgas een belangrijke energiebron omdat er in Groningen veel gas in de grond zit.
Maar de grond in Groningen verzakt door de gaswinning.
Daarom zal gas in de toekomst waarschijnlijk een minder groot aandeel in de Nederlandse energiemix hebben.

In Oost- en Zuid-Azië zijn geen grote voorraden aardolie en aardgas. Daar wordt dus (nog) veel energie opgewekt met steenkool.
Door de ligging en de aanwezigheid van gebergten is waterkracht in Noorwegen een belangrijke energiebron.
En doordat er in Brazilië ontzettend veel vruchtbare grond is, worden daar veel biobrandstoffen verbouwd.

Maar behalve door de beschikbaarheid van energiebronnen wordt de energiemix ook bepaald door de keuzes die een land maakt.
Zo zijn er in Frankrijk veel meer kerncentrales dan in Nederland.
En China probeert af te stappen van het gebruik van steenkool en richt zich nu vooral op zonne- en windenergie.

Energieverbruik - welvaart

Op aarde wonen zo'n 7 miljard mensen die allemaal gemiddeld 220 MJ (220 miljoen joule) per dag gebruiken. Joule is de eenheid van energie.
Het gemiddeld energieverbruik van Europeanen ligt boven het gemiddelde. In de Verenigde Staten is het gemiddeld energieverbruik zelfs bijna vier keer zo groot als het gemiddelde verbruik van de wereldbevolking.
Dat gemiddelde is ongeveer 800 MJ per hoofd van de bevolking per dag.

De welvarende, westerse landen zijn maar een klein deel van de wereldbevolking.
Het grootste deel van de wereldbevolking heeft dus een energieverbruik dat lager is dan 220 MJ per inwoner per dag.
Men verwacht dat de energievraag wereldwijd de komende jaren nog flink zal stijgen, omdat landen in andere delen van de wereld nu sterk in ontwikkeling zijn, denk aan China en India.
Als in die landen de welvaart toeneemt (welvaartsstijging), zal de industriële productie, het gebruik van auto's en het gebruik van huishoudelijke apparaten sterk toenemen, waardoor de energievraag stijgt.

Energie - vervuiling

Omdat nog veel energie opgewekt wordt uit fossiele energiebronnen (steenkool, aardolie en aardgas) zal een toename van de energievraag leiden tot meer uitstoot (emissie) van stofdeeltjes, stikstofoxide en koolstofdioxide
Dat heeft nadelige gevolgen voor het milieu.

In veel steden in China is de luchtvervuiling door de uitstoot van stofdeeltjes al zo erg dat mensen alleen nog met een mondkapje naar buiten gaan.
Zure regen (onder andere stikstofoxiden opgelost in regenwater) tast sommige steensoorten aan waardoor beelden en gebouwen 'oplossen'.
En door de sterke stijging van koolstofdioxide in de atmosfeer zal de gemiddelde temperatuur op aarde stijgen, met alle gevolgen van dien.

Water

Waterkringloop

Water in drie fasen

Water kan, net als veel andere stoffen, voorkomen in drie fasen: als vaste stof, als vloeistof en als gas.
In welke fase water voorkomt, hangt af van de temperatuur van het water.

Bij temperatuurveranderingen zijn er verschillende faseovergangen mogelijk:

  • smelten: van vast naar vloeistof.
    Water heeft een smeltpunt van 0 °C.
  • stollen: van vloeistof naar vast.
    Het stollen van water heet ook wel bevriezen.
  • verdampen: van vloeistof naar gas.
    Het kookpunt van water ligt bij 100 °C.
  • condenseren: van gas naar vloeistof.
  • vervluchten: van vast naar gas.
  • rijpen: van gas naar vast.
    IJsbloemen ontstaan als waterdamp tegen een koude ruit aankomt.

Waterkringloop

Water is voortdurend 'op reis'. Die reis wordt wel de waterkringloop genoemd.

Water, bijvoorbeeld zeewater, verdampt. Hoe warmer de lucht boven zee, hoe meer water er verdampt.

De waterdamp stijgt op en terwijl die stijgt, koelt hij weer af.
Door die afkoeling vindt er condensatie plaats: waterdamp verandert in waterdruppels.
En die druppels vormen samen een wolk.

De wind blaast de wolken het land in.
De wolken gaan langs de helling omhoog en koelen af totdat er zóveel druppels in de wolk zitten dat ze er als neerslag uit vallen.
Het grootste deel van de neerslag verzamelt zich uiteindelijk in de rivieren.
En die rivieren brengen het water weer naar zee.

Waterkringloop - video

Waterkringloop op SchoolTV

Oppervlaktewater en grondwater

 

© Hans Hillewaert / via Wikimedia Commons

Al het water dat zich in vloeibare vorm aan de oppervlakte van de aarde bevindt, noem je oppervlaktewater. Water dat zich niet aan de oppervlakte bevindt, maar ondergronds in de bodem en gesteenten, noem je grondwater. Een watervoerende laag wordt ook wel een aquifer genoemd.

Naast oppervlaktewater en grondwater is er water in de vorm van ijs, bijvoorbeeld op de polen of in gletsjers. En er bevindt zich waterdamp in de dampkring.

Oppervlaktewater bevindt zich deels in natuurlijke wateren, zoals oceanen, zeeën, fjorden, meren, plassen, vennen, poelen en rivieren.
Maar oppervlaktewater bevindt zich ook in kunstmatige wateren, zoals stuwmeren, kanalen, vijvers, grachten en sloten.

Rivier - 1

Overtollig water in een gebied wordt vaak zichtbaar weggevoerd uit het gebied door een rivier. Het gebied waaruit een rivier (plus zijrivieren) het overtollige water afvoert, noem je het stroomgebied van de rivier. De grens tussen twee stroomgebieden noem je de waterscheiding.

Er wordt vaak onderscheid gemaakt tussen oceanische rivieren die uitmonden in een zee of oceaan en continentale rivieren die bijvoorbeeld in een meer of een moeras eindigen.

Het rivierverloop beschrijft het verval van een rivier van de bron tot de monding.
Het rivierverloop wordt vaak onderverdeeld in een bovenloop, een middenloop en benedenloop.

Om te kunnen bepalen door wat voor een soort landschap een rivier stroomt zul je het verhang moeten berekenen.
Het verhang is het verval per kilometer. Het verhang geeft aan hoeveel een rivier richting zeeniveau zakt per kilometer lengte.
Je kunt deze berekening gebruiken (let op de eenheden):
verval [m] / lengte [km] = verhang [m/km]

Rivier - 2

De bovenloop van een rivier is het deel bij de bron. Dit deel ligt meestal het verst van de kust af. Doordat veel rivieren hun bron in een hooggelegen gebied hebben, is het verval in de bovenloop het grootst en stroomt het water in de bovenloop het snelst. Door de harde wind en de grote stroomsnelheid worden in de bovenloop grind en soms grote keien meegevoerd (erosie).

Als de stroomsnelheid van het water afneemt, spreek je van de middenloop van de rivier. Het grind dat in de bovenloop is meegevoerd, blijft hier achter (sedimentatie). In de stroom bevindt zich alleen nog grind met een kleine korrelgrootte, of zand.

Als de rivier bij de monding komt, spreek je van de benedenloop. De benedenloop voert meestal door het laagland. Voordat een rivier in een zee of in een groot meer uitmondt, zie je vaak een stelsel van aftakkingen van de rivier. Je noemt dat de rivierdelta

Waterverdeling

Waterverdeling

Ongeveer 70% van de oppervlakte van de aarde is bedekt met water. Het meeste water bevindt zich in oceanen.
Dat water is zout water en daarom niet geschikt voor consumptie.
Zoet water (ongeveer 2,5% van het totaal) vind je in de ijskappen en gletsjers en ook grondwater is veelal zoet water.
De tabel hieronder gaat over de verdeling van het water.

plaats in % van al het water in % van al het zoet water
Oceanen 95,5% 0%
IJskappen 2,05% 68,7%
Grondwater 0,68% 30,15%
Meren 0,01% 0,26%
Atmosfeer 0,001% 0,04%
Rivieren 0,00001% 0,01%
Biosfeer 0,000004% 0,0003%

Zout, zoet en brak water

In de natuur is bijna geen zuiver water te vinden. Vooral in het oppervlaktewater, maar ook in het water in wolken en het grondwater zitten allerlei andere stoffen opgelost.

Zout water is water waar zout in opgelost is. In zout water zit meer zout dan een mens kan verwerken als hij het drinkt, want zout zuigt vocht op. Als je zout water drinkt, krijg je alleen maar meer dorst en bij het drinken van grote hoeveelheden kan er vergiftiging optreden en droogt je lichaam uit.
Zoet water is wel drinkbaar. Maar zoet water in meren, oppervlaktewater en grondwater is vaak zo vervuild dat het zonder zuivering gevaarlijk is om te drinken.

Brak water vind je op plaatsen waar zoet water en zout water in elkaar overvloeien. Zeewater en zoet water kunnen bijvoorbeeld vermengen door de getijdenbeweging: zeewater dringt de rivierarm binnen en mengt zich met het zoete rivierwater. Ook kan zout water als kwelwater onder duinen of dijken in een polder aan de oppervlakte komen en zich mengen met binnendijks zoet water.

Drinkwater

Om drinkwater te maken wordt oppervlaktewater en vooral ook grondwater gebruikt.

Grondwater is geschikter omdat het schoner is dan oppervlaktewater. Grondwater is water dat ooit regen of rivierwater was.
Het water is door de verschillende grondlagen gesijpeld en die grondlagen werken als een filter.
Veel vuil blijft tussen de grondlagen hangen. Grondwater is dus schoon, maar nog niet schoon genoeg om te kunnen drinken.

Om van grondwater kraanwater te maken, wordt het nog verder gezuiverd door een drinkwaterbedrijf.

Nederland heeft tien waterbedrijven. Zij zijn ervoor verantwoordelijk dat er op elk moment schoon water uit de kraan stroomt.

Naast de drinkwaterbedrijven heb je ook nog de waterschappen.

De drie belangrijkste taken van een waterschap zijn: zorgen voor schoon oppervlakte- en grondwater, veilig water en voldoende water.

Waterstand

Nederland ligt laag. Een groot deel van Nederland zou onder water liggen als er geen dijken en waterkeringen zouden zijn.
Om te controleren of de dijken nog hoog genoeg zijn, worden de waterhoogte en de hoogte van het land regelmatig gemeten.
Alle hoogten worden gemeten ten opzichte van het  niveau van de zee, het Normaal Amsterdams Peil (NAP).
Een NAP-hoogte van 0 meter is ongeveer gelijk aan het gemiddeld zeeniveau.

Het NAP wordt inzichtelijk gemaakt met peilmerken.
Dat zijn meetmerken die je soms ziet op gebouwen, bruggen en viaducten.
Er zijn er zo'n 35.000 in heel Nederland.
Hierdoor is vrijwel overal in Nederland binnen een afstand van 1 km een peilmerk te vinden waaraan de NAP-hoogte afgelezen kan worden.

Een droogmakerij is een bemalen gebied (polder) dat van oorsprong een meer, een ander groot open water of drasland was zoals de Beemster.

Video: NAP

Normaal Amsterdams Peil

Getijde

Het getijde of getij is de op- en neergaande beweging van de zee. Het water komt regelmatig omhoog en zakt met dezelfde regelmaat weer terug. Deze beweging wordt vooral veroorzaakt door de aantrekkingskracht van de maan.
De periode tussen hoogwater en laagwater, wanneer het water daalt, wordt eb genoemd. Aan het begin van de eb is het dus hoogwater.
De periode tussen laagwater en hoogwater, wanneer het water stijgt, noem je vloed. De term vloed wordt ook wel gebruikt in de betekenis van hoogwater.
De gemiddelde duur van een getijde is iets meer dan 12 uur. Door de draaiing van de maan om de aarde en draaiing van de aarde om de zon schuift het moment van hoog- en laagwater iedere dag ongeveer 50 minuten op.

Bij springtij is de invloed van de maan is het grootst. Maar de zon doet ook aardig mee. Zodra de zon en de maan ten opzichte van de aarde in elkaars verlengde staan, worden hun krachten gebundeld en trekken zij meer water aan. Dit gebeurt tijdens volle maan en nieuwe maan. Dit noemen wij springtij.

Een stormvloed is een sterke verhoging van de zeespiegel langs de kust door de wind. Het is een extra verhoging boven het gebruikelijke getijde (eb en vloed).

De getijdenbeweging op de Waddenzee is erg veranderd sinds de aanleg van de Afsluitdijk. De afsluiting van het IJsselmeer heeft invloed op de stroomsnelheid en zandtransport in het gebied. Wadden zijn delen van de Waddenzee die bij laag water droog vallen.

Nederland en het water

Watersnoodramp 1953

Als het in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 enorm hard stormt, overstroomt een groot deel van Zeeland, een deel van Zuid-Holland en een deel van Noord-Brabant.
Tijdens de Watersnoodramp komen ruim 1800 mensen om het leven en moeten 7200 mensen tijdelijk ergens anders worden ondergebracht. Meer dan 47.000 huizen, scholen, kerken en andere gebouwen werden beschadigd en duizenden dieren zijn verdronken.

De ramp van 1953 leidde tot snelle en ingrijpende maatregelen en vormde de directe aanleiding tot de Deltawerken: het verdedigingssysteem ter bescherming van met name de provincie Zeeland tegen hoogwater van de zee.
Het grootste onderdeel van de Deltawerken is de Oosterscheldekering. Deze waterkering of stormvloedkering is een waterbouwkundige constructie die bij stormvloed of springtij moet verhinderen dat grote hoeveelheden water vanuit zee tot overstromingen leiden.
In 2010 werden de Deltawerken afgesloten met de oplevering van de verhoogde waterkering in Harlingen.

Afsluitdijk

Een belangrijke waterkering in Nederland is de Afsluitdijk. Deze 32 kilometer lange dijk met verkeersweg sluit het IJsselmeer af van de Waddenzee.

De Afsluitdijk is onderdeel van de Zuiderzeewerken: het project waarmee de Zuiderzee werd afgesloten van de Waddenzee en IJsselmeer genoemd werd.
Het eerste plan om de Zuiderzee in te dammen stamt al uit de 17de eeuw.
Het doel was om de Zuiderzee te temmen, door deze met dijken van de Noordzee af te sluiten.

In de 19de eeuw kwam daar een motief bij: landaanwinning.
In 1891 bedacht  ingenieur Lely een plan met vijf grote polders, waarvan er vier zijn aangelegd.
Na de watersnood van 1916 werd in 1918 de 'Wet tot afsluiting van de Zuiderzee' aangenomen en in 1920 begon men met de uitvoering van de Zuiderzeewerken.

Hoogwater rivieren

De Zuiderzeewerken en de Deltawerken zijn bedoeld om bij hoogwater overstromingen langs de kust te voorkomen.
Hoogwater kan echter ook in de Nederlandse rivieren voorkomen. De kans op hoogwater is het grootst in de winter en aan het begin van de lente. De Maas en de Rijn voeren in deze periode meer regenwater af, en de Rijn bij invallende dooi ook veel smeltwater.
Om de overstromingskans van rivieren terug te brengen worden/zijn onder andere de volgende maatregelen genomen:

  • het versterken van rivierdijken en kades;
  • het verdiepen en verbreden van de rivierbedding;
  • het verlagen van de uiterwaarden;
  • het aanleggen van waterbekkens;
  • het verlagen van de stenen dammen in de rivier (kribverlaging).

Bekijk ook de volgende video.


Video: Nederland en het water

Nederland en het water op SchoolTV

Problemen met water

Waterschaarste

In 2012 hadden wereldwijd meer dan 780 miljoen mensen geen toegang tot veilig drinkwater.
Daar zijn verschillende oorzaken voor:

  • de vraag naar drinkwater neemt toe doordat de bevolking groeit, mensen naar de stad trekken en het consumptiepatroon verandert.
  • het aanbod van water neemt af door de klimaatverandering, ontbossing, waterverspilling en watervervuiling.

De factoren samen hebben tot gevolg dat volgens sommige voorspellingen het aantal mensen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater alleen maar groter zal worden.

Een tekort aan schoon water en het gebrek aan mogelijkheden om water te zuiveren hebben veel gevolgen. Jaarlijks sterven er veel mensen aan ziektes (diarree, tyfus, dysenterie en cholera) als gevolg van vuil water.
Een groot deel van de ziektes in ontwikkelingslanden zijn het gevolg van slechte sanitaire voorzieningen. Een groot deel van de bevolking van deze landen moet zijn/haar behoefte in het openbaar te doen.

Verdroging - watervluchtelingen

Een tekort aan water kan voedselgewassen en veengronden ernstige schade toebrengen.
Als gevolg van aanhoudende droogte verdroogt en vergruist de grond.
De vegetatie wordt kurkdroog, waardoor de kans op stofvorming en natuurbranden groot is.
De droogte leidt tot een gebrek aan voedsel en op die manier wordt het leven in een gebied onmogelijk.

Waterschaarste is op dit moment nog vooral een probleem in ontwikkelingslanden.
Een tekort aan water maakt het moeilijk om het welvaartsniveau, dat toch al laag is, in stand te houden.
Gevolg is onder andere het ontstaan van watervluchtelingen: mensen die de droogte ontvluchten en op zoek gaan naar gebieden met meer water.

Video: Vechten om water

Heeft de wereld over 30 jaar nog wel drinkwater?

Watergerelateerde 'conflicten'

In de bergen valt neerslag. Dat wordt via rivieren afgevoerd.
Ook het afstromende water van het land komt in de rivier terecht.
De gele stippellijn is de grens tussen twee landen.

Veel waterbronnen, zoals rivieren, meren en aquifers, zijn grensoverschrijdend (zie afbeelding). Ze bevinden zich op het territorium van twee of meer landen. De aanleg van dammen en irrigatiesystemen, het oppompen en gebruiken van het water uit de aquifer en het voorkomen van watervervuiling zijn dan internationale aangelegenheden.
Wanneer China bijvoorbeeld dammen bouwt in de Mekongrivier heeft dat consequenties voor de watervoorziening in Thailand, Birma, Laos, Cambodja en Vietnam.

Landen moeten gezamenlijk overleggen en beslissen over grensoverschrijdende waterbronnen. Als ze het niet met elkaar eens worden, kunnen er interne spanningen of zelfs internationale conflicten ontstaan over bijvoorbeeld de (oneerlijke) verdeling van het water.

Zo is er bijvoorbeeld het conflict tussen Turkije, Syrië en Irak om de zeggenschap over de rivieren de Eufraat en de Tigris.
Ook in het conflict tussen India en Pakistan speelt water een rol.
Tussen Egypte en Ethiopië is er ruzie over een stuwdam in de Nijl.
Het schaarse water van de Jordaan is een bron van conflicten tussen Israël en zijn buurlanden.

Overstroming

Problemen met water hebben vaak te maken met waterschaarste, maar soms is er juist sprake van teveel water.
Als er grote hoeveelheden water uit een zee of rivier op het land komen, spreek je van een overstroming.

Extreme regenval of veel smeltwater in de Alpen kunnen in Nederland leiden tot wateroverlast langs de rivieren.

In Azië veroorzaken zeebevingen soms overstromingen.
Als een zeebeving in een korte tijd een grote hoeveelheid water verplaatst, kan er een tsunami ontstaan.
Zo'n vloedgolf uit de zee overspoelt vaak zeer onverwacht de kuststrook en kan enorme schade veroorzaken.

De moesson, een storm die voorkomt in tropische gebieden, kan ook veel wateroverlast veroorzaken.
Bijvoorbeeld in India en Bangladesh waar in juni, juli en augustus enorm veel neerslag valt.