Blok: Ken je kracht - hv123

Blok: Ken je kracht - hv123

Ken je kracht

Intro

Wie is de sterkste in de klas? Heb je dat al eens onderzocht, bijvoorbeeld door armpje te drukken? Door kracht te gebruiken, breng je de arm van de ander in beweging, richting de tafel.

Naast spierkracht zijn er ook andere krachten te onderscheiden. Maar wat is kracht nu eigenlijk? Hoe meet je kracht en kun je een kracht vergroten?

Dit blok gaat over kracht en bewegen.

Startopdracht A

Wie is het sterkst?

Verschillende dieren hebben verschillende krachten.
Welk dier is het sterkst?

Verrassend?
Kleinere diersoorten kunnen in verhouding dus veel sterker zijn dan grotere dieren en vele honderden malen hun eigen gewicht dragen.

Startopdracht B

Hoe sterk ben jij?

Kun jij twee schriften uit elkaar trekken?
Download het werkblad: Trekken aan een schrift
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).​

Voer de proefjes uit en beantwoord de bijbehorende vragen.

★ Startopdracht C

Spieren en conditie

In de oude tekenfilmserie "Er was eens…"  zie je hoe het skelet, spieren en de rest van je lichaam samenwerken om goed en gezond te kunnen bewegen.

De video's duren 30 minuten per deel. Kijk ze voordat je dit thema gaat doen of juist achteraf als je alles gaat herhalen.

Voordat je begint

Materialen:

  • mok met een oor
  • sleutel
  • stevig dun touw
  • lang potlood
  • schaar
  • liniaal
  • vel papier
  • (oud) boek
  • schaar
  • basketbal
  • tennisbal
  • statief met dubbelklem en stang
  • veerunster of elastiek
  • 4 gewichtjes met verschillende massa
  • liniaal
  • enkele opgezette vogels of foto’s van vogels
  • tekenpapier en potlood
  • vogelboek

Duur (blok):
6 uur

Leerdoelen en vaardigheden

Leerdoelen

Je kunt:

  • verschillende krachten benoemen in verschillende situaties.
  • uitleggen dat kracht een voorwerp in beweging kan brengen.
  • uitleggen dat kracht een voorwerp kan vervormen.
  • uitleggen dat kracht een bewegend voorwerp van richting kan laten veranderen.
  • het verschil uitleggen tussen massa en gewicht en daarbij de juiste eenheden gebruiken.
  • hefbomen in het dagelijks leven aanwijzen.
  • de nettokracht bepalen wanneer er meerdere krachten op een voorwerp werken.
  • krachten met pijlen met juiste afmetingen in een afbeelding tekenen.
  • de veerconstante bepalen van een veer.
  • bij een hefboom de armen en het draaipunt aanwijzen.
  • bij een hefboom de krachten bepalen.
  • de hefboomregel (F1 * r1 = F2 * r2 ) toepassen en uitleggen.
  • uitleggen hoe je door een kleine kracht een grote kracht kunt uitoefenen door middel van tandwielen en katrollen.
  • aan de hand van de snavel van een vogel uitleggen welk voedsel hij eet.
  • de grootte van de druk bepalen die een kracht uitoefent op een bepaald oppervlak (P = F/ A).
  • de snelheid bepalen van een voorwerp (v=s/t).
  • een v-t en een s-t diagram aflezen en aangeven of het gaat om een eenparige of een versnelde beweging.

Stap 1: Krachten zijn overal

Opdracht 1

Krachten kom je overal tegen. Of je nu iets optilt, laat bewegen of iets maakt: je hebt er kracht voor nodig. Je voelt de kracht die je uitoefent en de kracht die op jou wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld als iemand je duwt of als de wind tegen je aanwaait.

Als een ander persoon op een voorwerp kracht uitoefent of als de kracht op die persoon of voorwerp wordt uitgeoefend, voel je de kracht niet.
Maar je ziet wel de effecten (gevolgen) van de krachten!

Oefening 2: Welke krachten zie je in de volgende filmpjes?

Noteer welke krachten je in de verschillende filmpjes ziet.
Maak daarbij een keuze uit de volgende krachten:

  • windkracht
  • luchtdruk
  • zwaartekracht
  • veerkracht
  • G-kracht of middelpuntvliedende kracht
  • trekkracht
  • spierkracht
  • wrijvingskracht

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Bespreek als er verschillen zijn, waarom jullie dit denken.

Bespreek daarna de antwoorden in de klas.

Opdracht 2

Krachten hebben gevolgen

Een kracht zorgt ervoor dat:

  • iets of iemand in beweging komt
  • van vorm verandert en/of
  • ​van richting verandert.  

Opdracht 3

Soorten krachten

Bestudeer de Kennisbank over 'Soorten krachten': p. 1 (Soorten krachten) en p. 2 (De zwaartekracht).

Soorten krachten

Beantwoord de vragen:

Stap 2: Zwaartekracht

Opdracht 1

Isaac Newton

Zwaartekracht

Kracht is een grootheid. Een grootheid is iets wat je kunt meten.
Ook lengte en massa zijn grootheden. Het symbool voor kracht is (F).
De eenheid waarin je de grootte van een kracht aangeeft, is Newton (N).

De kracht die de aarde op voorwerpen uitoefent, noem je de zwaartekracht.
Zwaartekracht geef je aan met Fz.
De zwaartekracht zorgt er voor dat alles wat een massa (in kg) heeft, een gewicht (in N) krijgt.
Op aarde heeft een massa van 1 kg ongeveer een gewicht van 10 N.

1e wet

Een voorwerp waarop geen kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met een constante snelheid voort.

2e wet

Een voorwerp in rust zal in beweging komen als er een kracht op werkt.
En een voorwerp in beweging zal versnellen, vertragen of van richting veranderen als er een ‘extra’ kracht op werkt.

3e wet

Krachten komen nooit alleen voor, maar steeds in paren.
Bekijk de onderstaande animatie. Hier zie je de 3e wet van Newton in beeld.
In het echt zouden de balletjes uiteindelijk stoppen door de luchtweerstand en energie die verloren gaat.

Opdracht 2

Zwaartekracht

In deze opdracht bekijk je een filmpje over zwaartekracht.

Bekijk de volgende video van het begin tot 2:00 en beantwoord daarna de vragen.

Voorwerpen trekken elkaar dus altijd aan. Hoe meer massa, hoe meer dit gebeurt.

Beetje vreemd misschien om voor te stellen dat de bowlingbal en het kleine balletje elkaar aantrekken.
De aarde is eigenlijk ook een hele grote bol met heel veel massa. Die grote bol trekt alles naar zich toe; alles wat erop staat of beweegt. 
Dat is de zwaartekracht.

Opdracht 2 - Experiment 1

Hoogte

Bekijk de onderstaande video van 4:47 tot 8:00.

Opdracht 2 - Experiment 2

Luchtweerstand

Wat is zwaarder? Eén kilogram veren of 1 kilogram stenen?
Het is een oud grapje en hierop kun je vast het juiste antwoord geven!
De massa is namelijk van beiden hetzelfde.
Maar, wat is er eerder beneden?

Bekijk de onderstaande video van 8:00 tot 9:17.

Opdracht 2 - Experiment 3

Massa

Twee even grote voorwerpen maar waarvan de massa verschilt, laat je naar beneden vallen.
Welke is het eerste beneden?

Bekijk de onderstaande video van 9:17 tot 10:18.

Opdracht 3

Proefjes met zwaartekracht

Kies in overleg met je docent een of enkele proefjes.

Materialen:

  • mok met een oor
  • sleutel
  • stevig dun touw
  • lang potlood
  • schaar
  • liniaal
  • vel papier
  • (oud) boek
  • schaar
  • basketbal
  • tennisbal

Wat ga je doen?

Download de werkbladen, voer de proefjes uit en beantwoord de bijbehorende vragen op de werkbladen.

Maak een kopie van de werkbladen in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download de werkbladen (Bestand - Downloaden als).​
Overleg met je docent hoe deze opdracht wordt beoordeeld.

★ Opdracht 4

Meer zien?

Wil je nog meer zien over zwaartekracht? Of kies je ervoor meer te leren over de kracht van water?

Bekijk dan het filmpje van de Buitendienst of van De kracht van water. Maak hierover een korte les voor je klasgenoten, waarin je de hoofdzaken uitlegt of laat zien.

Stap 3: Tekenen, meten en rekenen met krachten

Opdracht 1

Aan de slag met krachten

 

Bij touwtrekken werken krachten elkaar tegen. De twee krachten werken in een tegengestelde richting.
Wanneer de krachten even groot zijn, wint niemand. De meewerkende kracht is dan net zo groot is als de tegenwerkende kracht. Het totaal aan krachten (ook wel de nettokracht, Fnetto) is dan nul.  Bij ‘Netto’ werken er dan geen krachten op het voorwerp.

Maar als het team links harder trekt, dan zal het touw met het team van de rechterkant, naar links worden getrokken. De nettokracht is naar links. De nettokracht bepaalt welk team er met de winst naar huis gaat.

Natuurlijk kun je nu een wedstrijd met je klas organiseren. Maar je kunt dit ook nabootsen met behulp van een simulatie.
De nettokracht kun je berekenen en daarmee bepaal je wat er met een voorwerp gebeurt. Komt het voorwerp in beweging? En zo ja, in welke richting? Krachten kun je ook tekenen.
In de volgende opdrachten ga je krachten tekenen en berekenen. In opdrachten 4 en 5 ga je krachten ook meten.

Oefening 1: Nettokracht

Je gaat een proef uitvoeren met behulp van een simulatie (phET).
In deze proef gaat het niet om touwtrekken zoals je hierboven zag, maar om de beweging van een karretje.

Download het werkblad touwtrekken en voer de proef uit.
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).​

Opdracht 2

Rekenen met krachten

Bestudeer de Kennisbank 'Soorten krachten'.

Soorten krachten

Beantwoord de vragen.

Opdracht 3

Tekenen van krachten

Een kracht kun je schematisch weergeven in een tekening.

  • De lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan.
  • De lengte van de pijl is op schaal getekend.
    Je kunt de lengte van de pijl opmeten om de kracht te bepalen.
    Bijvoorbeeld: als 1 cm overeenkomt met 20 N, dan geeft een pijl van 2 cm een kracht van 40 N aan.
    1 cm = 20 N
    2 cm = 40 N
  • De richting van de pijl geeft de richting van de kracht aan.
  • ​Het aangrijpingspunt (of zwaartepunt) ligt altijd in het midden van de massa.

Bestudeer in de Kennisbank 'Soorten krachten' p. 4 (krachten tekenen) en bekijk de video.

Soorten krachten

Beantwoord daarna de vragen.

Oefening 2: Tekening maken

Maak tot slot een tekening met potlood en liniaal waarin je laat zien dat je de zwaartekracht op een voorwerp met een bepaalde op schaal kunt intekenen.

Laat een klasgenoot en/of de docent je tekening controleren.

Opdracht 4

Practicum: Bepaal de veerconstante

Je kunt de kracht van een voorwerp meten met een unster. Een unster is een veer die uitrekt met een bepaalde veerconstante. De veerconstante van een veer drukt uit hoe stijf of stug de veer is. De veerconstante geeft aan hoe groot de kracht moet zijn, voor een bepaalde uitrekking.

In deze proef werk je met een veerunster en/of met een gewoon elastiekje.
Wat is het verband tussen de kracht waarmee een elastiekje wordt uitgerekt en zijn uitrekking?

Materialen:

  • statief met dubbelklem en stang
  • ​veerunster of elastiek
  • 4 gewichtjes met verschillende massa
  • liniaal

Download het werkblad: Veerconstante,
Voer de proef uit en bepaal de veerconstante.
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).​

★ Opdracht 5

Practicum: Knijpkracht meten

De hoeveelheid kracht die een atleet kan leveren, is belangrijk voor zijn of haar prestaties.
Als spierkracht op een bepaald tijdstip van de dag hoger is dan op een ander moment, zou dat kunnen betekenen dat een atleet op dat moment beter presteert.

In dit practicum onderzoek je of de spierkracht van jou en je klasgenoten verschilt gedurende de dag door knijpkracht te meten.

Materiaal:

  • een personenweegschaal (analoog!)

Wat je gaat doen:

  1. Formuleer een onderzoeksvraag en stel een hypothese op.
  2. Maak een onderzoeksopzet.
    Bekijk daarvoor eerst deze video: 'How to measure hand grip strength'.
  3. Voer het onderzoek uit en noteer de resultaten in een tabel.
  4. Welke conclusie kun je trekken?

Maak van je onderzoek een onderzoeksverslag.

Verslag schrijven

Een verslag is een goede manier om een onderzoek te beschrijven dat je hebt uitgevoerd.        

 

Stap 4: Hefbomen

Opdracht 1

Hefbomen

Je hebt vast weleens op een wip gezeten. Ja, dan is vaak de één toch net iets zwaarder dan de ander. De één zit met zijn billen op de grond en de ander schiet de lucht in.
Herkenbaar?

Toch kun je vaak wel in evenwicht komen, door een beetje dichter naar het draaipunt te gaan zitten of juist er verder vanaf.

Een hefboom is eigenlijk het natuurkundige woord voor ‘speciale wip’, namelijk een om een as of steunpunt draaibaar lichaam. 'De wip' is in evenwicht als de krachten (momenten) op beide uiteinden van de wip gelijk zijn.

Wanneer je veel kracht nodig hebt die je zelf niet hebt, kun je gebruikmaken van hefbomen om het werk lichter te maken. Een hefboom wordt toegepast in veel verschillende werktuigen, zoals een tang, een notenkraker en een schaar.

Bekijk de video en beantwoord de vragen.


Opdracht 2

De hefboomregel

Door de hefboomwerking is het mogelijk met een kleine kracht, die aangrijpt ver van het draaipunt, een grote kracht uit te oefenen dicht bij het draaipunt. Er kan met een hefboom van een kleine kracht, een grote kracht worden gemaakt.

Bestudeer de Kennisbank en beantwoord de vragen.

Hefbomen

Opdracht 3

Balanceren

Kun jij twee voorwerpen in evenwicht brengen? Hoe breng jij de wip in balans?
Je gaat een proef uitvoeren met behulp van een simulatie (PhET).

  1. Start bij de inleiding. Zet de brandblussers en de vuilnisbak zo neer dat de wip in balans is. Zorg ervoor dat je minstens drie mogelijkheden laat zien! Maak hiervan printscreens.
  2. Ga met een klasgenoot verder met het balanceer lab. Laat met behulp van drie voorbeelden zien, dat jullie de hefboomregel kunnen toepassen en daardoor de wip met voorwerpen in evenwicht kunt brengen.
  3. Maak van de drie voorbeelden printscreens en bewijs dit met berekeningen.
  4. Bepaal vervolgens de massa’s van de onbekende voorwerpen A tot en met H.
  5. Wil je nog meer? Speel dan het spel!

Bespreek met je docent hoe deze opdracht wordt beoordeeld.

Stap 5: Katrollen en tandwielen

Opdracht 1

Kun jij jezelf optillen?

Katrollen en tandwielen

Niet alleen met een hefboom kun je werk lichter maken en door een kleine kracht een grote kracht uitoefenen. Hierbij kunnen ook tandwielen en katrollen helpen!

Katrollen

Bestudeer de Kennisbank, bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.

Katrol

Opdracht 2

Practicum: Bezemsteel

In dit practicum maak je zelf een katrol.
Download het werkblad Bezemsteel en voer het practicum uit.
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).​

Wat heb je nodig?

  • een bezemsteel of dikke stok
  • twee touwen
  • twee jerrycans (bijvoorbeeld van melk) gevuld met water of zand

★ Opdracht 3

Hefboom bij een fiets

  • In tweetallen.

Voor deze opdracht heb je een racefiets of een mountainbike nodig. Belangrijk is dat er bij de fiets zowel voor (bij de trapper) als achter (bij het achterwiel) meerdere tandwielen zitten.

Ronde 1
Eén leerling stapt op de fiets en de ander kijkt wat gebeurt met de tandwielen.

Ronde 2
Je wisselt het nu om.

  1. Stap op de fiets en schakel zowel voor als achter.
  2. Onderzoek wanneer de fiets het zwaarst trapt, en wanneer de fiets het lichtst trapt.
  3. Beschrijf wanneer de fiets het zwaarst trapt.
  4. Beschrijf ook wanneer de fiets het lichtst trapt.

★ Opdracht 4

Wielrennen

Maak eerst de volgende oefeningen.

Hefboomwerking fiets

Ook de fiets werkt met een hefboom.
Bekijk hier hoe.

Ook de overbrenging van je spierkracht op de fiets werkt volgens het principe van een hefboom. Het draaipunt van de hefboom is de as waarmee de pedalen aan de fiets vastzitten.
De lange arm is de trapper. De lengte van de lange arm wordt weergegeven met arm 1. De korte arm is de straal van het tandwiel en wordt weergegeven met arm 2. Je spierkracht op de trapper wordt hier voorgesteld met pijl 1. De spierkracht wordt doorgegeven aan de ketting. In de tekening wordt de kracht op de ketting voorgesteld met pijl 2.

Met een hefboom kun je met een kleine kracht op een grote afstand van het draaipunt, een grote kracht maken op een kleine afstand van het draaipunt. Met de spierkracht op grotere afstand van het draaipunt kun je dus een grotere kracht uitoefenen op de ketting op een kleinere afstand van het draaipunt.

Als je door te schakelen de ketting op een kleiner tandwiel legt, wordt de kleine arm nog kleiner en daardoor de kracht nog groter. Je kunt dan met dezelfde spierkracht een nog grotere kracht zetten op de ketting.

Stap 6: Kracht en druk

Opdracht 1

Druk uitoefenen

Door gewrichten in je lichaam kun je lopen, je armen bewegen en kauwen en bijten.
In het blok 'Bewegen is een kunst' heb je al gekeken naar de bouw van gewrichten.

De kaakspieren die je kaak in beweging kunnen brengen, hebben een behoorlijke kracht.
Dat is de bijtkracht. In de biologie kun je de bijtkracht gebruiken om de manier van jagen van roofdieren te onderzoeken. Hoe goed een dier is in het gebruiken van zijn kaken om een prooidier te grijpen, bepaalt onder andere hoe succesvol de jacht verloopt.

Roofdieren met een grote bijtkracht, zoals de leeuw of de krokodil, jagen door de prooi meteen te doden met de kaken. Ook andere dieren kunnen een grote bijtkracht hebben. De bever bijvoorbeeld, die grote stukken hout versleept en bewerkt, bezit in verhouding een grote bijtkracht.

De bijtkracht kun je meten. De bijtkracht wordt aangeduid in kilogram per vierkante centimeter. De mens heeft een bijtkracht van 80 tot 110 kg/cm².
De beet van een krokodil is wel 30 keer krachtiger.

Welke dieren hebben de sterkste kaken? Bekijk hier de Top 10.

Als je ook het lichaamsgewicht in aanmerking neemt, zijn vogels veel sterker dan deze krachtpatsers. Een snavel van een papegaai werkt namelijk als een hefboom. Hij heeft een heel sterke onderkaak en kan met zijn snavel harde noten kraken. Niet alle vogels hebben zo’n zware onderkaak nodig. Een uil bijvoorbeeld rukt vlees van zijn prooi met z’n snavel.

Snavels

Als je rekening houdt met het lichaamsgewicht heeft deze grondvink van de Galapagoseilanden een beet die 320 keer sterker dan Tyranosaurus rex!

Opdracht 2

Snavels en voedsel

Door goed naar de vorm van snavels te kijken, kun je onderzoeken welk voedsel een vogel eet.
De snavels van vogels zijn namelijk aangepast aan het voedsel dat de vogels eten.

Je kunt verschillende vormen snavels onderscheiden:

  • pincetsnavels, bij insecteneters
  • kegelsnavels, bij zaadeters
  • zeefsnavels, bij planktoneters (plankton bestaat uit heel kleine plantjes en diertjes in het water)
  • scheur- of haaksnavel, bij vleeseters
  • priemsnavel, bij vogels die hun voedsel uit de grond of modder halen.

Practicum: Wat eten deze vogels?

In dit practicum onderzoek je wat vogels eten.
Je maakt daarbij gebruik van opgezette vogels die bij jou op school aanwezig zijn of van foto’s.

Materialen:

  • enkele opgezette vogels of foto’s van vogels
  • ​tekenpapier en potlood
  • vogelboek

Download het werkblad Snavels en voedsel en voer het practicum uit.
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).

Overleg met je docent hoe deze opdracht wordt beoordeeld.

Opdracht 3

Druk uitoefenen

Een kracht kan een druk uitoefenen.
De grootte van de druk die een kracht uitoefent, is afhankelijk van het oppervlakte waarop de kracht werkt.
Als een kracht werkt op een klein oppervlakte is de druk groter dan als dezelfde kracht werkt op een groot oppervlakte.
Oppervlakte is een grootheid. Het symbool voor oppervlakte is A (van het engelse area). De eenheid voor oppervlakte is cm² of m².
Het symbool voor druk is de P (van het Engelse pressure) en de eenheid is N/cm2.
De druk kun je berekenen met de formule: P = F/A

In het geval van de bijtkracht, was je daar dus al mee bezig!
1 kg komt dus overeen met een kracht van 10 N. Hoe komt dit?
Het gewicht van een voorwerp is de kracht waarmee de aarde aan een voorwerp trekt.
Een voorwerp met een massa van 1 kg ondervindt dan een zwaartekracht van 10 N.
Een bijtkracht van 80 kg/cm2 komt dus ongeveer overeen met 800 N/cm2.

Maak nu de volgende vragen.

Stap 7: Kracht en bewegen

Opdracht 1

Je hebt al gekeken naar verschillende krachten. Soms werken er op een voorwerp meerdere krachten tegelijk. Als de twee krachten in dezelfde richting werken, dan werken ze met elkaar mee. Werken de krachten in tegengestelde richting? Dan werken de krachten elkaar tegen. In stap 3 heb je die krachten ook getekend en de nettokracht bepaalt.

Snelheid

Bestudeer in de Kennisbank het onderdeel 'Beweging' vanaf p. 2.

Beweging

Bekijk het volgende filmpje en maak daarna de opdracht.

Bekijk het filmpje en beantwoord de volgende vragen.

Opdracht 2

Snelheid berekenen

Bestudeer in de Kennisbank het onderdeel 'Beweging' (p.1) en maak daarna de vragen.

Beweging

★ Opdracht 3

De achtbaan

Bekijk het filmpje en maak de opdracht.

★ Opdracht 4

Snelheden in beeld brengen

In een v-t diagram kun je de snelheid (v) tegen de tijd (t) weergeven.
Langs de X-as zet je de tijd uit en langs de Y-as de snelheid.
Zo kun je zien hoe in de tijd de snelheid verandert (of juist niet).

Het verband tussen de afgelegde weg (s) en de tijd (t) geef je weer in een s-t diagram.
Een s-t diagram zet langs de X-as de tijd uit en langs de Y-as de afgelegde weg s.
Zo kun je zien hoe in de tijd de afstand van een voorwerp verandert ten opzichte van een gekozen nulpunt (of juist niet).

Slot

Afronding

Dit blok rond je af met een keuze-ontwerpopdracht en maak je in twee- of drietallen.

Je kunt kiezen uit:

  • Opdracht 1: het ontwerpen van een snel dier
  • Opdracht 2: het ontwerpen van een kunstobject waarin een natuurkracht een rol speelt.

Doorloop de stappen voordat je echt gaat ontwerpen.
Overleg met je docent hoe deze opdracht wordt beoordeeld.

Opdracht 1

Een snel dier

Bekijk het filmpje en beantwoord daarna de vraag.

In de natuur kom je ook dieren tegen die goed gestroomlijnd zijn. Bekijk het filmpje over de moerrasschildpad.

Er zijn nog veel meer voorbeelden van dieren die goed gestroomlijnd zijn en zo snel kunnen bewegen.
Maar er is meer waardoor een dier snel kan bewegen.
Het lichaam is zo gebouwd, zo aangepast, dan ze zich snel kunnen bewegen.

Oefening 2: Snelheid van dieren

  • Zoek drie voorbeelden in verschillende groepen zoals zoogdieren, vissen, vogels van dieren die zich snel kunnen bewegen.
    Er zijn op internet verschillende lijstjes te vinden.
  • Wat maakt dat deze dieren zo snel zijn?
    Wat is hun ‘aanpassing’?
  • Wat is de maximale snelheid van deze dieren?
  • Noteer de namen en verzamel afbeeldingen.
  • Deel je voorbeelden met je groep.
  • Maak samen een ontwerp op papier voor een snel dier.
  • Als je tijd hebt, maak hiervan een 3D-model.

Opdracht 2

Kunst met natuurkracht

Bekijk de volgende filmpjes:

 

 

Beide kunstenaars maken gebruik van windkracht in hun werk.

  • Zoek drie voorbeelden op van werk van kunstenaars die een natuurkracht gebruiken in hun werk.
    Verzamel afbeeldingen en namen van de kunstenaars.
  • Wat is het effect van deze (natuur)kracht?
    Denk aan snelheid, vorm en/of richting.
  • Deel je voorbeelden met je groep.
  • Maak samen een ontwerp op papier voor een kunstwerk.
  • Als je tijd hebt, maak dan ook samen het kunstwerk.

Begrippenlijst

  • kracht (F)
  • zwaartekracht (Fz)
  • magnetische kracht
  • veerkracht
  • spierkracht (Fs)
  • trekkracht (duwkracht)
  • wrijvingskracht
  • vorm
  • snelheid
  • richting
  • grootheid
  • eenheid
  • gewicht
  • Newton (N)
  • massa (kg)
  • veerunster
  • aangrijpingspunt
  • veerconstante (C)
  • nettokracht (Fnetto)
  • hefboom
  • hefboomregel
  • arm
  • draaipunt
  • moment
  • newtonmeter (Nm)
  • katrol
  • tandwiel
  • bijtkracht
  • oppervlakte (A)
  • druk (P)
  • N/cm2
  • N/m2
  • P= F/A
  • snelheid
  • v-t diagram
  • s-t diagram
  • constante snelheid
  • eenparige beweging
  • versnelde beweging
  • vertraagde beweging
  • Het arrangement Blok: Ken je kracht - hv123 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-12-08 09:58:25
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit blok hoort bij het thema 'Kracht en beweging', en is onderdeel van de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Mens en Natuur voor niveau hv123. In dit blok duik je in de wereld van kracht en beweging, waarbij je leert over verschillende krachten en hoe ze objecten in beweging kunnen brengen, vervormen of van richting kunnen veranderen. Je leert hoe kracht wordt gemeten en hoe je krachten in verschillende situaties kunt toepassen ne visualiseren. Je krijgt inzicht in de begrippen massa en gewicht en leert over hefbomen, veerconstantentandwielen en katrollen, en hoe deze principes gebruikt kunnen worden om krachten te vergroten of te veranderen. Je verkent ook druk en snelheid, en leert diagrammen af te lezen en bewegingen te interpreteren. Je rond dit blok af met en keuze- ontwerpopdracht in twee- of drietallen. In opdracht 1 ontwerp je een snel dier en in opdracht 2 ontwerp je een kunstobject waarin natuurkracht een rol speelt. Veel succes!
    Leerniveau
    VWO 2; HAVO 1; VWO 1; HAVO 3; VWO 3; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Beweging; Mens en natuur; Kracht/beweging bij mensen, verkeer, transport van goederen en zonnestelsel; Kracht-beweging-constructie; Kracht; Overbrenging, constructies en verbindingen;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    6 uur en 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, beweging, hv123, ken je kracht, kracht, kracht en beweging, mens en natuur, snelheid, stercollectie, zwaartekracht

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content - Gereedschapskist. (2019).

    Gereedschapskist activerende werkvormen

    https://maken.wikiwijs.nl/105906/Gereedschapskist_activerende_werkvormen

    VO-content - Kennisbanken. (2017).

    Kennisbank NaSk

    https://maken.wikiwijs.nl/110757/Kennisbank_NaSk