Leerling Havo 4 2018 -2019 kunstanalyse

Leerling Havo 4 2018 -2019 kunstanalyse

LES 1: functies en invalshoeken van kunst

Waarom is er kunst? Wat is de functie van kunst?
 
Overal om ons heen zien we kunst: of het nou in de openbare ruimte is, in de gangen van school, in het museum, op tv, in het theater … overal kom je er in aanraking mee, in heel veel uiteenlopende vormen. Maar waarom is er kunst? Wat is de functie van kunst? Met welk doel wordt het kunstwerk gebracht? Wat wil de maker of opdrachtgever ermee bereiken?
 
 
# Functie
Vaak zijn keuzes die de kunstenaar maakt met betrekking tot voorstelling, vormgeving, materiaal en techniek/theatervormgeving genomen met de bedoelde functie in zijn gedachten.
 
De functie van een kunstwerk ligt voornamelijk in het werk zelf, niet daarbuiten. Het is bijvoorbeeld een gevoel dat je erbij krijgt, een les die je erdoor leert of een bewustwording. Als het goed is komt de boodschap, de functie, naar jou. Je hoeft er alleen maar voor open te staan en goed te kijken!
 
Toegepaste kunst
Kunstwerken waarvan direct zichtbaar is wat hun belangrijkste functie is, en waar een bepaald praktisch gebruik aan vast zit, noemen we toegepaste kunst. Bijvoorbeeld: een gebouw, kleding of een poster.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Autonome kunst

Kunst die geen directe vaste functie heeft, noemen we autonome kunst. Autonoom wil niet meteen zeggen dat het geen doel heeft, maar is meer een op zichzelf staand werk. De bedoeling van het werk is nog geheel open en is vooral te maken met een esthetische functie.

 

Pipilotti Rist. Ever Is Over All

Atelier van de nederlandse kunstenaar Joep van Lieshout.
“Ik maak uitsluitend kunst waar niemand op zit te wachten.”
 
 
# Opdrachtgever

Wat meer duidelijkheid kan geven over het doel van een kunstwerk, is de bedoeling van de opdrachtgever van het werk.

Vóór de renaissance werden alle kunstwerken in opdracht gemaakt. Kerk en vorsten waren de belangrijkste opdrachtgevers. Zij bepaalden dus welke functie het moest hebben.

 
 
Middeleeuwse kunst: Beelden op de kathedraal van Reims. Kerk als opdrachtgever. 
Dit werk vertelt een verhaal uit de Bijbel voor het gewone volk
dat over het algemeen niet kon lezen en schrijven.
 
 

Tijdens de renaissance veranderde het (zelf)beeld van de kunstenaar. Kunstenaars waren toen erg bewust van hun eigen talenten en waren dan ook niet bang om deze talenten tonen. In deze tijd begonnen zij ook werk ‘voor zichzelf’ te maken, dus zonder opdracht van een opdrachtgever.

 

In de moderne kunst vanaf 1900 werken kunstenaars erg vaak zonder opdrachtgever. Kunstwerken worden vaak pas na dat de maker het gemaakt heeft verkocht.

 

 
# De functie zit er in!
De functie van een kunstwerk ligt voornamelijk in het werk zelf, niet daarbuiten. Het is bijvoorbeeld een gevoel dat je erbij krijgt, een les die je erdoor leert of een bewustwording. Als het goed is komt de boodschap, de functie, naar jou. Je hoeft er alleen maar voor open te staan en goed te kijken!
 
Sommige werken hebben niet zozeer een speciale functie, ze zijn door de kunstenaar puur voor zichzelf gemaakt, gewoon omdat hij nu eenmaal kunstenaar is. Dit is het zogenaamde “art pour l’art”- principe (kunst met kunst als doel). Eigenlijk hetzelfde als waar dit mee begon: autonome kunst!
 
 

Open bestand LES 1: functies en invalshoeken van kunst

LES 2: objectief en subjectief waarnemen

 
Subjectief en objectief waarnemen zijn twee verschillende manieren van kijken/luisteren naar bepaalde dingen. Dat kan een persoon zijn een kunstwerk of zelfs een uitgewerkte opdracht. Als je subjectief kijkt geef je je mening er over.
 
Ezelsbruggetjes
1. Een object is in het Engels is een voorwerp, een feit is ook 'een voorwerp',
dus objectief gaat over feiten.
2. Subjectief heeft meer letters dan objectief - Een mening heeft meer letters dan feit.
 
 
#Subjectief
Je kan zeggen of je een kunstwerk/concert/film/... mooi of lelijk vindt. Een subjectieve manier van kijken is een reactie van het objectieve kijken. Je kijkt er dus eerst naar met al je zintuigen en pas daarna geef je je mening erover. Ieder mens heeft bij het bekijken van een beeld zijn persoonlijke associaties.
Factoren als je opvoeding, kennis, ervaringen, leeftijd en geslacht zijn bepalend voor de manier waarop jij kijkt.
 
 
Voorbeeld vogeltje:
Kijk maar eens naar het vogeltje hieronder? Vindt je dit lelijk? Mooi? Gek? Geel? …wat is je eerste gedachte over dit schilderij? Wat zegt je gevoel over dit schilderij? Zijn dit jouw kleuren of heb je dit nooit een mooie kleur gevonden? Weet je het eigenlijk niet? Abstracte kunst is toch immers….tja, wat is het eigenlijk? Sommigen vinden het waarschijnlijk een hoop geklieder en anderen kijken ernaar en weten niet wat ze ervan moeten vinden…
 
Je eerste indruk van een kunstwerk zegt iets over jezelf: je mening en visie op kunst. De betekenis ga je er misschien zelf aan geven. Het verhaal van het schilderij is niet heel duidelijk dus vul je dat zelf in.
 
 
 
# Objectief
Objectief kijken naar iets betekent dat je met je zintuigen kijkt naar dingen. Je kijkt er naar hoe het er eigenlijk letterlijk uitziet. Objectief kijken gaat om het kijken zonder voor- en waardeoordeel, puzzelen om het herkennen van patronen, communiceren om het uitwisselen van informatie en discussiëren om het uitwisselen van meningen.
Denk bijvoorbeeld aan een tafel. Je ziet dat een tafel vier poten heeft, dat die vierkant of misschien wel rond is en dat hij bijvoorbeeld een bepaalde kleur heeft. Je voelt dat die hard is en ruikt misschien ook wel dat die naar hout ruikt. Je geeft er dus géén mening over.
 
 
Voorbeeld vogeltje:
Kijk nog eens naar het vogelltje hierboven:
Voordat je vaststelt wat er is afgebeeld maak je een iconografische beschrijving: je vertelt wat je ziet zonder daar betekenis aan te geven. Het liefst pak je dit gestructureerd aan: beschrijf bijvoorbeeld van links naar rechts of met de klok mee.
 
Vervolgens kun je je gaan afvragen: Wat wil de kunstenaar zeggen met dit bovenstaande schilderij…wat is zijn/haar verhaal? Waarom heeft hij/zij voor deze kleuren gekozen? Die bepaalde vormen? En waarom vormen al die kleine streepjes een soort route? Of betekent het iets anders…
 
Kunst is BeeldTaal. Kunst is een vorm van communicatie van de kunstenaar met zichzelf maar ook met de buitenwereld. Het is een eigen unieke interpretatie van datgene wat de kunstenaar wil communiceren.
 
 
 
Oefening baart kunst
Objectief kijken/luisteren kun je leren. Je hebt daarvoor kennis nodig van begrippen/aspecten van de verschillende disciplines (muziek, Dans, Film, Theater, Beeldende kunst/design en architectuur)
 
Je hebt deze begrippen nodig om feitelijk te kunnen beschrijven wat je waarneemt. We maken hierbij onderscheid tussen:
 
1.Voorstelling/inhoud
2.Vormgeving
3.Theatervormgeving of materiaal en techniek
 
PER DISCIPLINE:
 
BEELDENDE KUNST EN VORMGEVING
1. Voorstelling: wat wordt afgebeeld? Is er een onderwerp, verhaal, thema, boodschap, concept?
2. Vormgeving: hoe wordt de voorstelling afgebeeld/ vormgegeven door middel van beeld? Hoe wordt het gebouw/object/affiche vormgegeven?
3. Materiaal/techniek: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de voorstelling/het gebouw/object/affiche vormgegeven?
 
DRAMA (THEATER)
1. Voorstelling: waar gaat het theaterstuk over, wat is de inhoud, het verhaal, het thema, het concept, de boodschap?
2. Vormgeving: hoe wordt de theatervoorstelling vormgegeven door middel van spel?
3. Theatervormgeving: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de
theatervoorstelling vormgegeven?
 
DANS
1. Voorstelling: waar gaat het dansstuk over: wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap of het concept?
2. Vormgeving: hoe wordt de voorstelling vormgegeven door middel van dans?
3. Theatervormgeving: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de
dansvoorstelling vormgegeven?
 
MUZIEK
1. Voorstelling/concert/muziektheaterstuk: waar gaat het muziekstuk over? Is er een verhaal, een tekst, een buitenmuzikaal gegeven, een sfeer?
2. Vormgeving: hoe wordt de voorstelling/het concert/het muziektheaterstuk vormgegeven door middel van muziek?
3. Theatervormgeving: waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
 
FILM
1. Voorstelling: waar gaat de film over, wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap?2. Vormgeving: hoe wordt de film vormgegeven door middel van:
a. Filmtechnische vormgeving: vormgeving door middel van filmeigen technieken,
camera en montage
b. spel
c. theatervormgeving?
 

kunstkijken-een-frisse-kijk-op-leren
Een interessant artikel over hoe je naar kunst kunt leren kijken

Open bestand LES 2: PPT met daarin de lesopdracht

LES 3: analyse van muziek

MUZIEK
 
1. Voorstelling/concert/muziektheaterstuk:
Waar gaat het muziekstuk over? Is er een verhaal, een tekst, een buitenmuzikaal gegeven, een sfeer?
 
2. Vormgeving:
Hoe wordt de voorstelling/het concert/het muziektheaterstuk vormgegeven door middel van muziek?
 
3. Theatervormgeving:
Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
 

 
1. Voorstelling
Waar gaat het muziekstuk over? Is er een verhaal, een tekst, een buitenmuzikaal gegeven, een sfeer?
 
De muziek in de middeleeuwen was overwegend vocaal, zowel religieus als wereldlijk. In de late middeleeuwen en in het begin van de Renaissance wordt de rol van het instrument steeds groter. De muziek kreeg, naast een gebruiksfunctie (begeleiding bij dans en feesten), een concertante functie (muziek om naar te luisteren). De mogelijkheden van instrumenten werden verkend en nieuwe compositietechnieken bedacht.
 
Programmamuziek ontstond in de negentiende eeuw. Onder programmamuziek verstaat men een instrumentale compositie waar een verhaal of gedicht aan ten grondslag ligt, anders dan absolute muziek waar het om de vorm gaat. Voorbeelden van absolute muziek zijn fuga en sonate.
Er zijn meerdere soorten programmamuziek:
 
-  buitenmuzikale gegevens worden letterlijk nagebootst, denk bijvoorbeeld aan de Danse Macabre van Camille Saint-Saëns (geluiden die worden nagebootst: twaalf klokslagen, voetstappen, een haan).
 
-  Ook komt het voor dat personen en/of gebeurtenissen worden gekoppeld aan een thema, voorbeelden hiervan zijn Till Eulenspiegel van Richard Strauss en Peter en de wolf van Prokofiev.
 
-  Ook een combinatie van deze twee soorten programmamuziek is mogelijk, een voorbeeld daarvan is de Symphonie Fantastique van Hector Berlioz.
 
- Absolute muziek noemt men die composities waarin de vorm voorop staat en die niet gebaseerd is op een verhaal of gedicht. Buitenmuzikale gegevens worden niet of nauwelijks gebruikt in deze muziek. Voorbeelden van absolute muziek zijn fuga en sonate.
 
 

Camille Saint-Saëns - Danse Macabre

2. Vormgeving
Hoe wordt de voorstelling/het concert/het muziektheaterstuk vormgegeven door middel van muziek?
 
Vormgeving in muziek gebeurt door de keuzes die een componist maakt in het gebruik van:
  1. Melodie (toonhoogte)
  2. Toonduur
  3. Tempo
  4. Dynamiek (klanksterkte)
  5. Klankkleur
  6. Vorm en vormelementen
 
1. Meldodie (toonhoogte)
Toonhoogte is de hoogte van klanken, instrumenten en/of stemmen. De toonhoogte wordt aangegeven door noten, genoteerde klanken. Een melodie is een opeenvolging van klanken van verschillende toonhoogtes, in een bepaald ritme, die als een herkenbaar geheel kan worden ervaren.
Elementen die met toonhoogte te maken hebben zijn akkoorden (samenklanken van twee of meer tonen), harmonie (de rangschikking van akkoorden), dissonant, consonant, een- en meerstemmigheid, homofonie en polyfonie.
 
2. Toonduur
Toonduur is de lengte, de tijdsduur van klanken. Toonduur is bepalend voor de volgende aspecten, maat en ritme.
 
Maat: dit is de indeling van de muziek in gelijke eenheden van één of meerdere tellen; bekend zijn tweekwartsmaten (2/4, mars), driekwartsmaten (3/4, wals en mazurka bijvoorbeeld) en vierkwartsmaten (4/4, tango). 
 
Ritme: Dit is de afwisseling van korte en lange tonen en de accenten die hierin gelegd worden.
Een bijzonder ritmisch gegeven is de syncope: een verschuiving van het accent, waardoor het accent niet óp de tel maar ná de tel ligt.
 
3. Tempo
Tempo is de snelheid van een muziekstuk. Muziekstukken kunnen snel of langzaam worden gespeeld (hoog of laag tempo) en er kan sprake zijn van tempowisselingen waarbij vertraagd of versneld wordt. In de popmuziek wordt tempo aangeduid met BPM (= Beats Per Minute) Opmerking: ritme en tempo zijn twee verschillende fenomenen, een muziekstuk kan langzaam zijn, terwijl er toch snelle ritmische bewegingen binnen het lage tempo kunnen zijn.
 
4. Dynamiek (klanksterkte)
Dynamiek is de klanksterkte van de muziek (decibels): hard en zacht en alles wat daartussen ligt, inclusief de overgangen van hard naar zacht of omgekeerd.
 
5. Klankkleur, timbre
Klankkleur of timbre is de eigen kleur, karakter van de individuele stem of het individuele instrument, van licht en helder tot vol en zwaar. Zo kan de ene sopraan licht en helder klinken, een andere sopraan donker en dramatisch.
Ook de combinatie van verschillende stemmen en instrumenten levert een eigen klankkleur op: koor, strijkorkest, symfonieorkest, blaasorkest (harmonieorkest, fanfare), pop-band en/of combinaties hiervan hebben alle een eigen, karakteristieke klank.
 
 
6. Vorm en vormelementen, compositie
Met de genoemde vormgevingsmiddelen (toonhoogte, toonduur, dynamiek en klankkleur) creëren componisten muziekstukken, composities. Een aantal compositie- elementen en compositievormen zijn:
 
motief
Een motief is een klein melodisch of ritmisch gegeven dat als basis dient voor een compositie (denk bijvoorbeeld aan de eerste vier noten van de vijfde symfonie van Ludwig von Beethoven: ▪▪▪__ ). Een motief kan onderdeel uitmaken van een muzikaal thema.
 
thema
Een thema is een muzikale zin die bepalend is voor een muziekstuk en die gedurende het stuk meerdere keren voorkomt, al dan niet als variatie. Een thema kan één of meerdere motieven bevatten.
 
symfonie
Een symfonie is een instrumentale compositie, gespeeld door een symfonieorkest. De eerste symfonieën werden gecomponeerd in de klassieke periode, de achttiende eeuw. De klassieke symfonie bestaat uit vier delen: snel-langzaam-menuet-snel. Het menuet is van oorsprong een niet al te snelle dans in driekwartsmaat.
 
Lied
Een lied, in de popmuziek vaak ‘song’ genoemd, is een vocale compositie, in de volgende opbouw:
  • -  intro, de inleiding
  • -  couplet, dit is het gedeelte van een lied dat steeds terugkeert, waarvan de melodie gelijk
    blijft, met een steeds andere tekst voor de verschillende coupletten.
  • -  refrein, dit wordt gezongen na elk couplet en heeft steeds dezelfde melodie en tekst.
  • -  In de popsongs wordt er vaak een bridge aan toegevoegd, een gedeelte dat qua melodie en
    tekst slechts één keer voorkomt.
    In de klassieke muziek wordt er een verschil gemaakt tussen het volkslied en het gecomponeerde lied, het zogenaamde kunstlied. Het volkslied is vaak eenvoudig van opzet en heeft over het algemeen een beperkte omvang. Het kunstlied is complexer van structuur en is vaak bedoeld om solistisch uit te voeren. In klassieke liederen komt lang niet altijd een refrein voor, vaak gaat het om coupletliederen.
 

 

EXTRA: samenklank (hoe klinken verschillende tonen tegelijk?)

Een samenklank zijn meerdere tonen die tegelijk klinken. Bijvoorbeeld een akkoord. Instrumenten zoals een piano, gitaar of keyboard zijn geschikt om akkoorden op te spelen. Een akkoord kan majeur zijn (klinkt vrolijk) of mineur (verdrietig).

Muziek kan eenstemmig zijn, een melodie die alleen of door meerdere mensen wordt gezongen/gespeeld, iedereen zingt hetzelfde. Meerstemmig betekent dat er op meerdere toonhoogtes tegelijk door meedere personen wordt gezongen/gespeeld.

Ook kan een samenklank consonant zijn, dan klinken de tonen mooi en harmonieus bij elkaar.Ook zijn er samenklanken die dissonant zijn, deze samenklank wringt. (Denk aan de muziek uit de modere tijd (1e helft 20e eeuw). We spreken ook wel van een scherpe klank, noten worden samengespeeld waar we dat niet van gewend zijn.

 

 
3. Theatervormgeving:
waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
 
Hieronder verstaan we:
 
decor
Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.
 
kostuum
Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.
 
grime en hair styling
Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aan schmink, pruiken en littekens.
 
rekwisieten
Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.
 
attributen
Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun je het personage herkennen.
 
belichting
Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek op een bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.
 
muziek
Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.
 
geluid en geluidseffecten
Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden.
 
enscenering
Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.
 
toneelbeeld
Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de acteurs daarin.
 
 

.

Open bestand LES 3: opdracht analyse muziek

LES 4: analyse van dans

DANS
 
1. Voorstelling
Waar gaat het dansstuk over: wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap of het concept?
 
2. Vormgeving:
Hoe wordt de voorstelling vormgegeven door middel van dans?
 
3. Theatervormgeving:
Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de dansvoorstelling vormgegeven?
 

 
1.Voorstelling
Waar gaat het dansstuk over: wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap of het concept?
 
Dans kan, net als drama/theater een verhaal vertellen, dat gebaseerd is op een tekst van een auteur. Zo is het romantische ballet Giselle (1841) gebaseerd op een volkslegende die werd verwerkt tot een libretto voor het ballet.

Tot en met de negentiende eeuw was de academische theaterdans vooral verhalend, er werd een verhaal uitgebeeld. Vanaf het begin van de twintigste eeuw zien we , net als in de andere kunsten, een streven naar abstrahering: dans geeft dan een sfeer, stemming, thema, concept weer.
 
Voorbeelden van min of meer abstraherende dans zijn het ballet Les Sylphides (chor. Fokine, muz. Chopin, 1909) en het ballet Serenade (chor. Balanchine, muz. Tsjaikovski, 1934).
Van absolute dans spreken we als er geen sprake meer is van een stemming of sfeer als basis voor een abstract ballet. In absolute dans gaat het alleen nog om de dans zelf, om de pure, formele bewegingsconstructie. In de academische dans wordt George Balanchine gezien als de eerste choreograaf die absolute dans maakte, in de moderne dans is dat Merce Cunningham.
 
Zie verder, voor spelgegevens e.d., bij drama/theater.
 
 

Gisele

 
2.Vormgeving in dans
Vormgeving in dans gebeurt door middel van de keuzes die een choreograaf maakt, of die door traditie zijn vastgelegd, in het gebruik van:
1. ruimte
2. tijd
3. kracht
 
1.Ruimte
Dans voltrekt zich altijd in ruimte. In de meest brede zin van het woord is ruimte de reële of virtuele plek, locatie, waar de danser danst. Ruimte kent een aantal aspecten, zoals:
 
richtingen
In het horizontale vlak zijn er diverse richtingen waarin de danser de ruimte kan doorsnijden. Denk hierbij aan voor- en achterwaarts, zijwaarts en diagonaal. Ook de blikrichting (focus) van de danser is van belang.
 
hoogtelagen
In het verticale vlak kan de danser zich bewegen in drie lagen: hoog, midden en laag. De lagen worden gedacht vanuit het bekken van de danser, dat als ‘midden’ wordt gezien. Dus springen is dan ‘hoog’ en zittend/liggend de grond gebruiken is ‘laag’.
 
combinaties van richtingen, hoogtelagen en voortbeweging in de ruimte
Op het moment dat een danser zich beweegt in de ruimte gebruikt hij richtingen en hoogtelagen. De variaties daarin kunnen leiden tot patronen (lijn, cirkel, slinger, spiraal, acht, etc.), vormen van het lichaam van de danser ( groot, helemaal uitgestrekt of klein, helemaal in elkaar; rond of hoekig etc. ). Ook de plaatsing van één danser in de ruimte, van meerdere dansers ten opzichte van elkaar (opstellingen zoals kring of rij), of de plaatsing van dansers t.o.v. decorstukken hoort hierbij.
 
2.Tijd
Dans voltrekt zich niet alleen in de dimensie ruimte, maar ook in tijd. Dans heeft een duur (acht maten voor een paar passen, avondvullend voor een sprookjesballet bijvoorbeeld), een tempo (van uiterst langzaam tot extreem snel), een ritme en maat (zie bij muziek). Kortom, dans maakt een bepaalde onderverdeling van de tijd zichtbaar.
 
3. Kracht
Dansers zetten altijd een bepaalde kracht in om te dansen. Dans is, vanuit kracht gezien, een spel dat voortdurend gaande is tussen de krachtsinzet van de danser en de zwaartekracht die voortdurend inwerkt op zijn/haar lichaam. De ingezette kracht kan variëren van zeer sterk tot zeer zwak.
 
Aspecten van kracht zijn:
 
spanning (tonus)
Om te kunnen bewegen moet de danser zijn spieren aanspannen en ontspannen, afhankelijk van de beweging die hij wil maken. Denk hierbij aan het optillen van een been, dat vraagt om de aanspanning van bepaalde spiergroepen en om de ontspanning van weer andere spiergroepen.
gewicht
Het lichaam van de danser heeft een gewicht dat bewust kan worden ingezet. De danser kan bijvoorbeeld zijn gewicht inzetten om te vallen en te rollen, maar hij kan zijn gewicht ook ontkennen door heel licht te dansen of te springen.
 
aanzet, impuls
Het karakter van een beweging hangt sterk af van de aanzet die de danser actief geeft aan de beweging: hij kan een sterke aanzet meegeven of een zeer lichte. Als de danser zelf inactief is en de aanzet van zijn beweging komt van buiten, dan spreken we van een impuls. Denk daarbij aan een duw van een andere danser, het in beweging gezet worden door een decorstuk bijvoorbeeld.
 
Een choreograaf maakt bij het creëren van dans keuzes in de domeinen ruimte, tijd en kracht. Zodra het ontworpen dansmateriaal, dat vaak voortkomt uit improvisatie, is vastgelegd en herhaalbaar gemaakt, spreken we van een danscompositie. In samenhang met geluid en/of muziek, decor en kostuum, belichting en locatie ontwikkelt zich een betekenisvolle choreografie, die in theatrale context kan worden getoond.
 
Algemeen
 
1. danscompositie
Een choreograaf maakt bij het creëren van dans keuzes in de domeinen ruimte, tijd en kracht. Zodra het ontworpen dansmateriaal, dat vaak voortkomt uit improvisatie, is vastgelegd en herhaalbaar gemaakt, spreken we van een danscompositie.
 
2.choreografie
In samenhang met geluid en/of muziek, decor en kostuum, belichting en locatie ontwikkelt zich een betekenisvolle choreografie, die in theatrale context kan worden getoond.
 
 

LINK: Danselementen Ruimte, Tijd en Kracht

 
 
3. Theatervormgeving:
waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
 
Hieronder verstaan we:
 
decor
Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.
 
kostuum
Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.
 
grime en hair styling
Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aan schmink, pruiken en littekens.
 
rekwisieten
Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.
 
attributen
Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun je het personage herkennen.
 
belichting
Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek op een bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.
 
muziek
Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.
 
geluid en geluidseffecten
Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden.
 
enscenering
Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.
 
toneelbeeld
Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de acteurs daarin.
 

Open bestand LES 3: opdracht analyse dans

LES 5: analyse van film

FILM
 
1. Voorstelling:
Waar gaat de film over, wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap?
 
2. Vormgeving:
 
Hoe wordt de film vormgegeven door middel van:
A. Filmtechnische vormgeving: vormgeving door middel van filmeigen technieken, camera en montage
B. spel
C. theatervormgeving?

 


 

Filmposter Metropolis (1927).
Filmposter Metropolis (1927).
 
1. Voorstelling
Waar gaat de film over, wat is de inhoud, het verhaal, het thema, de boodschap?
 
De eerste films eind negentiende eeuw waren puur registrerend, het vastleggen van alles dat kon bewegen. Daarna volgden films met een verhaal, maar eigenlijk was dit meer gefilmd theater. In daarop volgende fasen speelden cameravoering en montage een steeds grotere rol. Hiermee werd de werkelijkheidsbeleving gemanipuleerd. Het verhaal of de betekenis kan ook ontstaan door het verband dat de kijker legt tussen de beelden.
Aan het begin van de twintigste eeuw werd geëxperimenteerd met abstractie (vergelijkbaar met de ontwikkeling in de andere kunsten). Volledig abstracte films worden absolute films genoemd.
De absolute film bestaat uit beelden die niet (meer) refereren aan de werkelijkheid.
 
 

Absolute film: Filmstudie [1925], Hans Richter

 
2. Vormgeving:
Hoe wordt de film vormgegeven door middel van:
 
A. Filmtechnische vormgeving: vormgeving door middel van filmeigen technieken: camera en montage
B. Spel
C. Theatervormgeving
 
 
A. Filmtechnische vormgeving:
Camera en Montage
 
1. Cameravoering, opnametechniek. Hiertoe behoren:
 
camerastandpunt
-neutraalperspectief: het onderwerp wordt op ooghoogte in beeld gebracht
-kikkerperspectief: het onderwerp wordt van onderaf in beeld gebracht
-vogelperspectief: het onderwerp wordt van bovenaf in beeld gebracht
 
camerabeweging
horizontale, verticale of draaiende beweging van de camera
 
camera-afstand
Hierbij gaat het om het kader dat de regisseur/cameraman kiest:
-close up: vaak een deel van het lichaam, meestal het gezicht; of een voorwerp geïsoleerd uit zijn omgeving
-medium-shot: personen worden getoond van hoofd tot middel
-long shot: personen ten voeten uit
-distant shot: opname van zeer grote afstand, personen of objecten zie je als stipjes
 
cameraperspectief
Hierbij gaat het om de persoon van waaruit de gebeurtenis wordt geregistreerd:
-objectief: de camera registreert wat er gebeurt. Je ziet de situatie van enige afstand, als toeschouwer, niet als betrokkene
-subjectief: de kijker kijkt mee met een van de acteurs, hij ziet wat hij/zij ziet
 
scherpstelling
De keuze voor het deel van het beeld waarop de camera scherpstelt
 
zwart-wit/kleur
Hierbij gaat het over keuzes voor contrast en kleurscherpte
 

Voorbeelden van Kadrering, Camera-Standpunt, Camera-Beweging

2.Montage
 
Hierbij gaat het om de ordening van opgenomen beeld en geluid. Ook kan het gaan om toevoegingen aan het gefilmde materiaal (bijvoorbeeld: geluiden, beeldmanipulatie, animatie).
Beelden kunnen door de manier waarop ze achter elkaar staan of 'geordend' zijn een bepaalde betekenis krijgen (bijvoorbeeld de montages van Eisenstein of de douchescène uit Psycho). Special effects kunnen, behalve op de set, ook in de montage worden gecreëerd. Denk daarbij aan digitale technieken, zoals de slow motion bij The Matrix.
 
 

Making of van een special effect uit The Matrix.

B. Spel
Spel kent de volgende aspecten:
 
het lichaam van de acteur
  • mimiek (gezichtsuitdrukking),
  • gebaren en bewegingen (zoals het trommelen met de vingers voor een nerveus type, of het
    waggelen van een dikke dame)
  • lichaamshouding (zoals een stijve nek voor een koppig persoon, of het ingezakt zitten van
    een sloom figuur)
  • handeling (roken, neuspeuteren, op het horloge kijken)
 
 
Stemgebruik van de acteur
  • Door middel van het stemgebruik geeft de acteur mede vorm aan zijn personage. Denk hierbij aan:
  • volume (hard of zacht)
  • het accent (stads- of streekaccent)
  • klankkleur (hoog en licht of zwaar en donker).
  • intonatie (veel of weinig variatie in toonhoogte)
  • het gebruik van klemtonen
  • timing (langzaam of snel, pauzes)
  • veel of weinig emotie in de stem
 
mise-en-scène
Hiermee bedoelt men het gebruik van het speelvlak door de acteurs, zoals de plaatsing van personages in het speelvlak, de blikrichtingen en het bewegen van de personages ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het speelvlak (de looplijnen). Ook het op- en afgaan van de personages hoort tot de mise-en-scène.
 
speelstijl
Onder speelstijl verstaat men een wijze van spelen, die over het algemeen kenmerkend is voor een bepaald theatergenre zoals melodrama (soap), realisme, absurdisme, slapstick of episch theater. De speelstijl kan ook gekoppeld zijn aan het regieconcept van de regisseur.
 

Stemgebruik bij acteren.

C. Theatervormgeving:
waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
 
Hieronder verstaan we:
 
decor
Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.
 
kostuum
Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.
 
grime en hair styling
Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aan schmink, pruiken en littekens.
 
rekwisieten
Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.
 
attributen
Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun je het personage herkennen.
 
belichting
Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek op een bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.
 
muziek
Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.
 
geluid en geluidseffecten
Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden.
 
enscenering
Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.
 
toneelbeeld
Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de acteurs daarin.
 
 

Hoe maak je geluidseffecten bij film: geluidseffectenkunstenaar Mel Kutbay

Open bestand LES 5: opdracht filmanalyse

LES 6: analyse van drama

DRAMA
 
1. Voorstelling
Waar gaat het theaterstuk over, wat is de inhoud, het verhaal, het thema, het concept, de boodschap?
 
2. Vormgeving:
hoe wordt de theatervoorstelling vormgegeven door middel van spel?
 
3. Theatervormgeving:
Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de theatervoorstelling vormgegeven?
 

 
I. Voorstelling
Waar gaat het theaterstuk over, wat is de inhoud, het verhaal, het thema, het concept, de boodschap?
 
De inhoud van veel theaterstukken is gebaseerd op een (historische of eigentijdse) tekst. Lucifer van Joost van den Vondel kan worden uitgevoerd met de oorspronkelijke tekst, maar ook naar een eigentijdse, bewerkte tekst. De tekst kan gebaseerd zijn op een boek of film, of volledig nieuw zijn en speciaal geschreven. De tekst kan zijn voortgekomen uit improvisatie van de acteurs, of instant worden geïmproviseerd tijdens de voorstelling.
Ook zijn er theatervormen waarin tekst nauwelijks of geen rol speelt: denk aan fysiek theater, mime, slapstick etc.
 
De inhoud van een theaterstuk kan worden gevat in de zgn. spelgegevens, die kunnen worden samengevat in de 5 w’s:
 
wie
De verschillende personages in het stuk, types (personages met één of hoogstens twee karaktereigenschappen, zoals Batman), karakters (personages met meerdere karaktereigenschappen, vaak met een karakterontwikkeling, zoals Hamlet).
 
wat
Het plot, het conflict, de spanningsopbouw: inleiding, opbouw, climax, afloop.
 
waar
De plaats, ruimte, locatie waar de handeling zich afspeelt.
 
waarom
Het motief, de beweegreden van de handeling (zoals: waarom wil Mutter Courage geen vrede? Ze verdient namelijk haar geld met de oorlog).
wanneer
 
Het wanneer gaat over tijd en tijdsverloop (plaatsing in de historische tijd en tijdsverloop in het stuk: chronologisch, fragmentarisch, tijdsprongen, flash back, flash forward).
 
 
2.Vormgeving
Hoe wordt de theatervoorstelling vormgegeven door middel van spel?
SPEL =
1. Het lichaam van de acteur
2. Stemgebruik van de acteur
3. Mise-en-scene
4. Speelstijl
 
 
1. het lichaam van de acteur:
De acteurs spelen een personage. Zoals een muzikant een instrument in handen heeft, waarmee hij muziek maakt, zo heeft de acteur z’n lichaam als instrument.
 
- mimiek (gezichtsuitdrukking). De mimiek is de uitdrukking op het gezicht. Als een acteur iemand speelt die langzaam wakker wordt, kan dat heel nadrukkelijk in de uitdrukkingen op het gezicht duidelijk worden gemaakt. Dan is er sprake van expressieve mimiek.
 
- bewegingen (zoals het waggelen van een dikke dame). Het gaat om bewegingen die uitdrukking geven aan en rol en situatie. Het gaat het niet alleen om lopen, maar om alle activiteiten om van houding of plaats te veranderen. Zo is het omkijken al een vorm van beweging. Als koude wordt verbeeld, zal de acteur stroef en weinig bewegen om aan te geven dat z’n spieren verstijfd zijn. Daarnaast kan beweging in de voorstelling ook een zelfstandige functie hebben. Het gaat dan niet om uitdrukking te geven aan een rol of situatie, maar om een bepaalde rol of dynamiek op te roepen.
 
- gebaren: (zoals het trommelen met de vingers voor een nerveus type). Het gebruik van gebaren is een vorm van bewegen waarbij het gaat om het afzonderlijk bewegen van lichaamsdelen. Soms volgen de bewegingspatronen een vaste choreografie.
 
- lichaamshouding (zoals een stijve nek voor een koppig persoon, of het ingezakt zitten van
een sloom figuur). Met de houding van het lichaam kun je van alles uitdrukken, bijvoorbeeld bij koude of angst is de houding meestal ineengekrompen en bij blijdschap open.
 
- handeling (roken, neuspeuteren, op het horloge kijken)
 
 
 
2. Stemgebruik van de acteur:
de acteurs spelen een personage. Zoals een muzikant een instrument in handen heeft, waarmee hij muziek maakt, zo heeft de acteur ook zijn stem als instrument.​
 
De stem kan op allerlei manieren worden gebruikt. Je kunt verschillende vormen van expressie aan de stem geven en je kunt op allerlei manieren spreken (dialect, beschaafd, etc). Denk hierbij aan:
  • volume (hard of zacht)
  • het accent (stads- of streekaccent)
  • klankkleur (hoog en licht of zwaar en donker).
  • intonatie (veel of weinig variatie in toonhoogte)
  • het gebruik van klemtonen
  • timing (langzaam of snel, pauzes)
  • veel of weinig emotie in de stem
 
3. mise-en-scène
Hiermee bedoelt men het gebruik van het speelvlak door de acteurs, zoals de plaatsing van personages in het speelvlak, de blikrichtingen en het bewegen van de personages ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het speelvlak (de looplijnen). Ook het op- en afgaan van de personages hoort tot de mise-en-scène.
 
Voorbeeld mise-en-scene
Voorbeeld mise-en-scene
 
4. speelstijl
Onder speelstijl verstaat men een wijze van spelen, die over het algemeen kenmerkend is voor een bepaald theatergenre zoals melodrama (soap), realisme, absurdisme, slapstick of episch theater. De speelstijl kan ook gekoppeld zijn aan het regieconcept van de regisseur.
 
EXTRA UITLEG
 

De middelen voor de filmacteur en de theateracteur

Met de houding van het lichaam kun je van alles uitdrukken, bijvoorbeeld bij koude of angst is de houding meestal ineengekrompen en bij blijdschap open.

Een angstig persoon heeft een andere houding dan een blij mens.

De acteur gebruikt ook beweging in het spel. Het gaat om bewegingen die uitdrukking geven aan en rol en situatie. Het gaat het niet alleen om lopen, maar om alle activiteiten om van houding of plaats te veranderen. Zo is het omkijken al een vorm van beweging. Als koude wordt verbeeld, zal de acteur stroef en weinig bewegen om aan te geven dat z’n spieren verstijfd zijn. Daarnaast kan beweging in de voorstelling ook een zelfstandige functie hebben. Het gaat dan niet om uitdrukking te geven aan een rol of situatie, maar om een bepaalde rol of dynamiek op te roepen.

Het gebruik van gebaren is een vorm van bewegen waarbij het gaat om het afzonderlijk bewegen van lichaamsdelen. Soms volgen de bewegingspatronen een vaste choreografie.

De mimiek is de uitdrukking op het gezicht. Als een acteur iemand speelt die langzaam wakker wordt, kan dat heel nadrukkelijk in de uitdrukkingen op het gezicht duidelijk worden gemaakt. Dan is er sprake van expressieve mimiek.

De stem kan op allerlei manieren worden gebruikt. Je kunt verschillende vormen van expressie aan de stem geven en je kunt op allerlei manieren spreken (dialect, beschaafd, etc)

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
3. Theatervormgeving:
waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
 
Hieronder verstaan we:
 
decor
Dit is de toneeltoerusting waarmee de plaats van handeling wordt voorgesteld, ook projecties kunnen tot het decor behoren.
 
kostuum
Onder kostuum verstaat men de kleding die hoort bij het personage en bij de context van het toneelstuk.
 
grime en hair styling
Dit gaat over de opmaak van het gezicht van de acteurs en hun haardracht: denk hierbij onder andere aan schmink, pruiken en littekens.
 
rekwisieten
Rekwisieten zijn voorwerpen die in een voorstelling gebruikt worden door de spelers, zoals een pen of een zwaard. Ook stoelen en tafels die op een toneel staan zijn rekwisieten.
 
attributen
Een attribuut is een speciaal rekwisiet, dat bij een rol hoort, zoals een liniaal voor een strenge juf, een scepter voor een koning, de lier van Apollo, de sleutels van Petrus. Daaraan kun je het personage herkennen.
 
belichting
Door middel van belichting van de speelplek zorgt men voor zichtbaarheid van wat zich afspeelt, maar ook voor een bepaalde sfeer. Belichting kan de aandacht van het publiek op een bepaalde handeling richten. Denk hierbij aan de kleur en de intensiteit van het licht.
 
muziek
Theatervoorstellingen kunnen worden begeleid door muziek, die net als belichting, voor een sfeer of bepaalde emotie kan zorgen. Denk aan bombastische muziek om een opschepper te karakteriseren, of minimalistische muziek als ondersteuning van een sterfscène.
 
geluid en geluidseffecten
Ook door middel van geluid kunnen scènes worden ondersteund of benadrukt. Denk hierbij aan wapengekletter bij vechtscènes of geluidsdecor/soundscapes met zwembadgeluiden om een zwembad te verbeelden.
 
enscenering
Een regisseur maakt bij het creëren van een theaterstuk keuzes ten aanzien van het geheel van spel van de acteurs en theatervormgeving. Dit noemt men de enscenering.
 
toneelbeeld
Het toneelbeeld is een ‘still’ uit de voorstelling. Alles wat je ziet op een bepaald moment van het stuk hoort bij het toneelbeeld: het decor, de rekwisieten, de belichting en de positie van de acteurs daarin.
 

Behind the Scenes: Make-up The Lion King

https://www.cjp.nl/blog/2017/08/behind-the-scenes-disney-s-the-lion-king/79241/

Open bestand LES 6: nabespreken tussentoets en analyse drama

LES 7: analyse van beeldende kunst en vormgeving

BEELDENDE KUNST EN VORMGEVING
 
Beeldende kunst of autonome kunst: schilderkunst, beeldhouwkunst, fotografie, video etc.
Vormgeving of toegepaste kunst: architectuur, design, affiches, mode etc.

 

​1. Voorstelling/concert/muziektheaterstuk:
Wat wordt afgebeeld? Is er een onderwerp, verhaal, thema, boodschap, concept?
 
2. Vormgeving:
Hoe wordt de voorstelling afgebeeld/ vormgegeven door middel van beeld? Hoe wordt het gebouw/object/affiche vormgegeven?
 
3. Materiaal en Techniek
Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de voorstelling/het gebouw/object/affiche vormgegeven?, met welke materialen en technieken, wordt de muziekvoorstelling vormgegeven?
 

 
 
1.Voorstelling:
Wat wordt afgebeeld? Is er een onderwerp, verhaal, thema, boodschap, concept?
 
Wat wordt afgebeeld? Voorstellingen zijn onderwerpen en/of thema’s als stilleven, landschap, portret etc., naar de waarneming of naar de fantasie. De voorstelling kan (eventueel via symbolen, kleuren, attributen etc.) verwijzen naar een achterliggend idee, een specifiek personage, een verhaal (bijbels, mythologisch, historisch), een diepere betekenis of inhoud.
 
 
Johannes Vermeer, gezicht op Delft.
Johannes Vermeer, gezicht op Delft.
 
2. Vormgeving:
Hoe wordt de voorstelling afgebeeld/ vormgegeven door middel van beeld? Hoe wordt het gebouw/object/affiche vormgegeven?
 
Hoe wordt de voorstelling afgebeeld, beeldend vormgegeven? Hoe wordt het gebouw/object/affiche vormgegeven? Aspecten van beeldende vormgeving zijn vorm, compositie, ruimte, licht en kleur.
 
Vorm
Denk daarbij aan tweedimensionale (vlak, plat) en driedimensionale vormen (ruimtelijk, plastisch), abstracte of figuratieve vormen, schematische, gestileerde, organische, geometrische vormen (zoals Mondriaan gebruikte) etc.
 
Compositie
Dit is de ordening/plaatsing/groepering van de verschillende vormen op een vlak (evenwichtig, symmetrisch, asymmetrisch, dynamisch) of de plaatsing van driedimensionale vormen binnen een installatie.
 
Ruimte
Dit gaat over ruimtelijkheid en plasticiteit bij driedimensionale vormen en de suggestie van dieptewerking of plasticiteit in tweedimensionale werken.
Suggestie van dieptewerking ontstaat vooral door (lijn)perspectief (met als bijzondere varianten het vogelvlucht- of kikvorsperspectief). Suggestie van plasticiteit ontstaat door licht en schaduw.
 
Licht
Dit gaat over de werking van echt licht op driedimensionale vormen en de effecten van licht bij architectuur (glas) of over de suggestie van licht in tweedimensionale werken:
natuurlijk licht, kunstlicht (kaars, lamp), licht-donkercontrasten / clair-obscur (bijvoorbeeld bij Rembrandt), schaduw, plasticiteit, stofuitdrukking (suggestie van textuur van stoffen als fluweel, marmer, glas etc. door virtuoze lichtbehandeling).
 
Kleur
Denk daarbij aan kleursoort (rood, geel, groen etc.), helderheid, verzadiging, kleurencirkel (bijvoorbeeld die van Johannes Itten, docent aan het Bauhaus), kleurcontrasten, kleursymboliek, verschillende soorten van kleurmenging etc.
Kleurgebruik Groninger Museum: De kleur van het bekledingsmateriaal van laminaat, een geperste kunststof, is speciaal voor het museum ontwikkeld door Abet, en verwijst naar schatten in het binnenste.
Kleurgebruik Groninger Museum: De kleur van het bekledingsmateriaal van laminaat, een geperste kunststof, is speciaal voor het museum ontwikkeld door Abet, en verwijst naar schatten in het binnenste.
 
3. Materiaal/techniek:
Waarmee, met welke materialen en technieken, wordt de voorstelling/het gebouw/object/affiche vormgegeven?
 
Hierbij gaat het om het materiaal waarmee de kunstenaar gewerkt heeft, bijvoorbeeld: hout, verf, glas, textiel, baksteen, drukinkt, klei, marmer enz.
 
Het materiaal betreft ook de gereedschappen waarmee is gewerkt zoals hamer, kwast, potlood, enz.
 
De techniek is de manier waarop het materiaal wordt verwerkt. Bijvoorbeeld: tekenen, hakken, fotograferen, borduren, gieten.
hanteringwijze
 
De hanteringwijze is de manier waarop de kunstenaar zijn materiaal gebruikt. Dit bepaalt hoe het werk overkomt, bijvoorbeeld: grof of fijn, glad of ruw, snel of doordacht.
 
 
Ian Cook heeft een hele originele manier bedacht om te schilderen. Dip een afstand bestuurbare autootje in de verf en laat deze over een canvas rijden
Ian Cook heeft een hele originele manier bedacht om te schilderen. Dip een afstand bestuurbare autootje in de verf en laat deze over een canvas rijden

Open bestand LES 7: analyse beeldende kunst