Help de aarde wordt te klein, moeten we verhuizen?
Het Astronauten diploma
-----Microscopie-----
Intro
Bekijk het filmpje:
I
Wat ga je doen
In deze opdracht staat de microscoop centraal.
Je bestudeert hoe de microscoop in elkaar zit, je leert waar de verschillende onderdelen voor dienen en je bekijkt een aantal filmpjes over het werken met een microscoop.
Aan het eind maak je een aantal preparaten en tekeningen . Hiervoor krijg je een beoordeling.
Leerdoelen
Leerdoelen
Je leert:
De namen en functies van de onderdelen van een microscoop.
Het maken van een preparaat
Hoe je werkt met een microscoop.
Het maken van een tekening volgens de tekenregels
Hoe een dierlijke en plantaardige cellen eruit zien
Je maakt de meeste opdrachten alleen of in tweetallen.
Het werken met de microscoop en het maken van de tekening doe je alleen
Werkwijze
Je werkt de opdrachten alleen uit.
Het gedeelte van het werken met de microscoop , het practicum, voer je uit met een klasgenoot.
Aan het einde van dit onderdeel lever je de tekeningen in bij je docent.
De tekeningen worden beoordeelt met O/V/G. De beoordeling moet voldoende zijn.
Eindproduct
Je rondt de opdracht af met het maken van een toets van 7 vragen.
Als je 5 van de 7 vragen goed hebt beantwoord, dan heb je de opdracht goed gedaan.
Je mag dan gaan beginnen met het werken met de microscoop en het practicum gaan afronden.
Oefenen met de microscopie
Stap 1: De onderdelen
Leer de microscoop kennen
Een microscoop helpt je bij het bekijken van iets wat je niet met het 'blote' oog kunt zien.
Bestudeer de onderdelen van de microscoop en controleer daarna of je alle onderdelen kunt benoemen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Werken met de microscoop
Op internet vind je verschillende filmpjes waarin wordt uitgelegd hoe je met een microscoop moet werken. Hieronder twee van die filmpjes.Bekijk de twee filmpjes en vraag je af of je nu de belangrijkste dingen weet om veilig met een microscoop te kunnen werken. Maak eventueel samen met een klasgenoot een lijstje met dingen waar je op moet letten.
Stap 3: Vergroting
Vergroten
Hoeveel keer een microscoop vergroot, kun je uitrekenen.
Op het oculair staat het getal van de vergroting.
Op onze school dit 10x, maar 5x, 15x en 20x komen ook voor.
Ook op de objectieven staat de vergroting: bijvoorbeeld 4x, 10x en 40x.
Je rekent de vergroting uit door de getallen met elkaar te vermenigvuldigen.
Maak de oefening en kijk of je het begrepen hebt:
Je gaat nu in het onderstaand filmpje bekijken op welke manier je de microscoop moet scherpstellen
Stap 5: Preparaat maken
Preparaat maken
Hoe ziet een krantenletter onder de microscoop er uit?
Maak om deze vraag te kunnen beantwoorden eerst een preparaat van een krantenletter. Een preparaat bestaat uit een voorwerpsglas , een dekglaasje ,het voorwerp dat je gaat bekijken en de vloeistof die je gebruikt. ( natuurlijk maak je een droog preparaat van de krantenletter)
Je kunt zelf zo’n preparaat maken. Hoe? Dat zie je in de video. Bekijk de video 'preparaat maken' hieronder en volg de stappen, terwijl je zelf een preparaat maakt van het krantenpapier
Je hebt nodig :
- voorwerpsglas
- dekglas
- stukje krantenpapier
stap 6: Opdrachten
Microscopie
Je gaat nu de opdrachten die gaan over de het werken met de microscoop. In de onderstaande link vind je de opdracht. Maak de opdrachten en laat ze controleren door de docent.
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met met maken van een toets.
De toets bestaat uit zeven vragen.
Je moet 11 van de 14 punten hebben om een voldoende voor je toets te halen.
Als je de toets voldoende hebt afgerond mag je bij je docent de practicumopdracht ophalen.
Klik op de volgende link om te beginnen:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Elk organisme op aarde moet eenlevenscyclus van geboren worden, groeien, ontwikkelen, voortplanten en sterven doorlopen. Enkele voorbeelden zijn de mens, een mug, een kikker, een bruine boon en een tomatenplant.
De levencyclus van een plant
De duur van de levenscyclus varieert nogal per organisme. Er zijn planten met een eenjarige levenscyclus en er zijn planten met een tweejarige levenscyclus. Planten met een eenjarige levenscyclus ronden de cyclus van geboren worden, groeien, ontwikkelen en zaadvormen in een jaar af, zoals de bruine boon.
kieming bruine boon
In de afbeelding hierboven is de kieming van de bruine boon te zien. Uit een bruine boon zaadje kan een nieuwe plant groeien. Eerst groeit uit het zaadje een kiemplantje, dit proces noemen we kieming. In het zaadje zit het reservevoedsel voor het kiemplantje. De eerste blaadjes die boven de grond komen, worden de zaadlobben genoemd. Bij de kieming verbruikt het kiemplantje de voedingsstoffen uit de zaadlobben. Wanneer het kiemplantje verder groeit, raakt het resevevoedsel in de zaadlobben op. De zaadlobben verschrompelen en vallen af. Ondertussen heeft de plant de eerste blaadjes gekregen en kan het zelf voedsel maken. De volwassen plant krijgt bloemen waaruit de een vrucht ontstaat (moederboon). In de vrucht ontstaan de zaadjes voor een nieuwe levenscyclus.
levenscyclus bruine boon
Opdracht 1: zoek uit welk organisme (dier of plant) een levencyclus heeft. Op een A4 maak je een tekening van de levenscyclus. Deze opdracht stop je in je werkmap.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Kruidachtige planten hebben meestal wortels in de vorm van een hoofdwortel met zijwortels of bijwortels. Sommige planten hebben een dikke hoofdwortel, dit heet een penwortel.
In de wortel zijn sommige cellen uitgegroeid tot wortelharen.
Wortelharen nemen water en opgeloste voedingszouten (mineralen) op uit de bodem.
Vanuit de wortels stroomt het water naar de houtvaten in de stengel.
Hoofdwortel: Dikke wortel in het midden.
Zijwortel: Vertakkingen van de hoofdwortel.
Wortelharen: Kleine uitsteeksels aan de punten van dunne wortels om water en opgeloste stoffen op te nemen.
Stap 2: Functies
De functie van de wortels
De wortels hebben drie functies
vasthouden van een plant in de bodem
opnemen van water en mineralen via de wortelharen
opslag van reservevoedsel
Reservevoedsel:
Van veel planten sterven in de herfst de delen boven de grond af. In de winter zijn de perken in de stad dan ook erg kaal. In de lente zie je in een korte tijd weer nieuwe planten. Van de plantendelen die in de herfst afsterven blijven de wortels vaak in de grond zitten gedurende de winter. De wortels bevatten veel reservestoffen. De plant heeft een deel van zijn voedsel, van de zomer, opgeslagen in de wortels voor als het lente wordt en de plant weer moet groeien. Om ervoor te zorgen dat planten de winter overleven laten ze in de herfst de bladeren vallen, zodat de plant niet uitdroogt door de verdamping van water door de bladeren.
Opdracht 2:
Voordat de bladeren vallen zie je dat er een verkleuring van de bladeren optreedt. In deze opdracht ga je de volgende vragen oplossen:
A : Waardoor ontstaat de verkleuring
B: Wat is het voordeel van de verkleuring voor de plant/boom
De uitgewerkte opdracht stop je weer in je werkmap.
Stap 3: Opdrachten
Stengels
Stap 1: De stengel
De Stengel:
Een plantenstengel is naast de wortel en het blad een van de drie belangrijke organen van de plant. Een stengel kan kruidachtig of verhout zijn. Bij bomen is de stam eigenlijk een sterk verhoute stengel met een sterke diktegroei.
Aan een stengel of een tak kun je verschillende delen onderscheiden. De plaats waar een blad vastzit aan de stengel noemen we een knoop. De stengel is daar meestal dikker. Het stukje stengel tussen twee knopen noemen we lid of leden. Een stengel is opgebouwd uit afwisselende knopen en leden. De bovenste hoek tussen een stengel en blad, heet bladoksel. In een bladoksel zit een okselknop. Uit een okselknop groeit het volgende jaar een zijstengel (zijtak) met bladeren. Aan het eind van de stengel zit de eindknop. Hieruit groeit een nieuw stuk van de stengel met bladeren. Aan deze stengels kunnen ook bloemen zitten.
Opdracht: Vraag het werkblad kastanje tak aan je docent en maak de opdrachten die op het werkblad staan.
Stap 2: Functie
Functie van de stengel
De stengel van een plant heeft de volgende 3 functies:
1.De stengel van een blad zorgt voor het vervoer van water en voedingsstoffen. In een stengel lopen lange dunne buisjes: de vaten.Bij sommige planten liggen deze vaten in groepjes bij elkaar. Zo`n groepje vaten bij elkaar noemen we de vaatbundel. De vaatbundels beginnen in de wortel, lopen door de stengel heen en eindigen in het blad, bloemen en vruchten.Vaten zorgen voor het transport van water en de daaarin opgeloste stoffen (mineralen).
2.De stengel geeft aan de plant stevigheid voor de bladeren en de bloem.
3.De stengel zorgt ook voor de groei van de plant zowel door groei in de lengte als in de dikte.
Stap 3: Kruid en houtachtig
Kruidachtige en houtachtige planten:
Kruidachtige planten hebben zachte stengels. Ze verhouten niet. Het zijn eenjarige planten, tweejarige planten of vaste planten. Ze zijn minder sterk dan houtachtige planten; bij slecht weer liggen ze soms plat op de grond. Tweejarige en vaste planten sterven in het najaar af en overwinteren ondergronds. Na een rustperiode lopen ze in het voorjaar weer uit. Kruidachtige planten hebben, net als houtachtige planten, vaten voor het voedseltransport, maar deze vaten verhouten niet. Hun stevigheid verkrijgen ze doordat ze water in de cellen vasthouden in de vacuole. Als een kruidachtige plant watergebrek heeft, wordt hij slap.
Houtachtige planten zijn planten waarbij de stam en de stengels verhouten. Bijvoorbeeld een eik of een roos. Houtachtige planten overwinteren bovengronds. Bij houtachtige planten vallen meestal ‘s winters de bladeren af. Wat er dan zichtbaar overblijft, zijn de stam en de takken. Er zijn ook soorten die in de winter hun blad behouden, bijvoorbeeld een den of een rododendron. De stam en de takken hebben een belangrijke functie. Ze geven stevigheid aan de plant.
Stap 4: Opdrachten
Bladeren
Stap 1: Het blad
Het Blad
Bladeren zijn er in verschillende vormen en maten, toch heeft elk blad ongeveer dezelfde bouw. Een blad bestaat grofweg uit drie delen:
Het bladsteel: een blad zit meestal met een steeltje aan de stengel, tak of stam van een plant vast, dit steeltje heet een bladsteel. Bij planten die dit niet hebben, zitten de bladeren vast aan de wortels.
De bladbasis: de plaats waar het steeltje vast zit aan het blad heet de bladbasis.
De bladschijf: vanuit de bladbasis loopt het blad uit naar verschillende kanten. Dit uitlopende deel heet de bladschijf.
De bladschijf is onder te verdelen in de bladnerven en het bladmoes. De bladnerven zijn een soort van leidingen door het blad heen. De bladnerven vervoeren water, eiwitten en suiker. Wat er tussen de bladnerven ligt heet het bladmoes. In het bladmoes liggen bladgroenkorrels. Deze zorgen ervoor de plant groen is en zorgen voor fotosynthese.
Stap 2: Functie
Functie van bladeren
De bladeren van planten kunnen zelf voedsel maken door fotosynthese. Andere organismen kunnen dit niet. Voor de fotosynthese hebben de bladeren van een plant water en koolstofdioxide nodig.Voor fotosynthese is ook licht nodig, en kan dus niet plaatsvinden als het donker is. Bij de fotosynthese ontstaat voedsel voor de plant , maar ook zuurstof. De bladeren geven de zuurstof af aan de lucht. Mensen en dieren hebben zuurstof nodig om in leven te blijven. Ze ademen de zuurstof in. Fotosynthese is dus erg belangrijk voor alle organismen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In de groene delen van een plant bevinden zich de bladgroenkorrels. In de bladgroenkorrels vindt het proces fotosynthese plaats.De fotosynthese kan alleen plaatsvinden als er voldoende (dag)licht aanwezig is. Het proces zorgt ervoor dat er een voedingsstof gemaakt word in de vorm van glucose (suiker). Glucose is een brandstof voor de plant en levert de plant energie op tijdens de verbranding ervan. De plant kan glucose ook gebruiken om andere voedingsstoffen (eiwitten, vetten) mee te maken,die kunnen dienen als onderdelen van de plant of als reservevoedsel voor na de winter.
Bestudeer de onderstaande links over het onderwerp fotosynthese en wat de plant nodig heeft voor het proces:
Toelichting filmpje:
Planten hebben drie dingen nodig om te leven: licht, water en koolstofdioxide.
Opdracht: Beantwoord nu de volgende vijf vragen in een google document( neem de vragen over) en stop dat in je werkmap:
Wat levert de energie die nodig is voor fotosynthese?
lucht
mineralen
zonlicht
Welke delen van de plant vangen de energie uit zonlicht op?
wortelharen
bladeren
huidmondjes
Welke plastiden zitten er in de plantaardige cel die de fotosynthese mogelijk maken?
leukoplasten
chloroplasten
chromoplasten
Wat heeft een plant nodig voor de fotosynthese?
Mineralen, zuurstof, bladgroen en zonlicht.
Mineralen, bladgroen, zonlicht en koostofdioxide.
Bladgroen, zonlicht, water en koolstofdioxide.
Wat zijn de eindproducten van de fotosynthese?
Mineralen en zuurstof.
Glucose en zuurstof.
Water en glucose.
Opdracht: Gebruik de link om een quiz te maken over fotosynthese
Stap 2: Waarom belangrijk
Belang van Fotosynthese:
Planten zijn in staat om zichzelf te voorzien van energie en voedingsstoffen te maken. Dit in tegenstelling tot dieren die energie krijgen uit organische stoffen (suikers of koolhydraten) gemaakt door de producenten (planten). In planten kunnen namelijk bepaalde reacties optreden waardoor energie wordt opgeslagen. Dit proces heet fotosynthese. Fotosynthese is een reactie die plaatsvindt in de groene delen (bladgroenkorrels) van de planten onder invloed van de zon (lichtenergie). De reactie zorgt ervoor dat er stoffen ontstaan die voor de energie in planten zorgen. Daarnaast zorgt het proces fotosynthese voor de zuurstof in onze atmosfeer (lucht).
Bekijk de volgende toepassingen.
Opdracht: Bij deze toepassingen maak je een sleepoefening.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel over het skelet.
Een skelet wordt ook een geraamte genoemd. Beantwoord nu de vraag over de functies van het skelet.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Bestudeer nu uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Van schedel tot ledematen'.
Kijk uit welke botten en beenderen de schedel, de romp, de wervelkolom en de ledematen zijn opgebouwd.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je kunt de oefeningen ook in het googledocument maken.
Googledoc - Spieren
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
Stap 3: Armspieren
In het item van de Kennisbank over Spieren ging een deel over de armspieren.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Lees de tekst in de bron en beantwoord daarna de vragen.
Bewegen als je dat zelf wilt
De spieren die de armen, benen, gezicht, hoofd en lichaam bewegen zijn ‘willekeurige’ spieren.
Dit betekent dat ze alleen maar werken als jij dat wilt. Vaak moet je, als je voor het eerst iets doet, er goed bij nadenken welke spieren je nodig hebt.
Bijvoorbeeld: toen je leerde fietsen. Je moest toen leren om tegelijkertijd te trappen, te sturen en je evenwicht te bewaren. Pas na veel oefening kon je fietsen en je willekeurige spieren gebruiken zonder er steeds bij na te denken.
Als je deze spieren onder de microscoop bekijkt, zie je dwarse streepjes.
Daarom heten de willekeurige spieren ook wel dwarsgestreepte spieren.
Spieren die vanzelf werken
Je hebt ook spieren die je niet met je wil kunt besturen. Ze zitten in je darmen, in bloedvaten en nog meer organen. Het zijn ‘onwillekeurige’ spieren ofwel gladde spieren.
Als je deze spieren onder de microscoop bekijkt, zie je geen dwarsstreepjes.
Dit soort spieren werkt dus automatisch: Niemand hoeft te leren het voedsel door de darmen te vervoeren.
Eén spier is nooit moe
Het hart is eigenlijk één grote speciale spier, de hartspier.
Elke keer als de hartspier samentrekt, wordt er bloed uit het hart geperst.
De hartspier werkt dag en nacht en wordt nooit moe.
Hij heeft wel dwarse streepjes maar lijkt in zijn werking meer op gladde spieren.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Maak samen met een klasgenoot een woordweb.
In het midden zetten jullie 'Afhankelijk van de natuur'.
Waarvoor ben je afhankelijk van de natuur?
Vul jullie woordweb aan met zoveel mogelijk bijpassende woorden.
Klaar?
Bespreek het woordweb met een ander groepje.
Pas jullie woordweb eventueel nog iets aan.
Stop je woordweb in je werkmap
Opdracht 7:
Bestudeer het volgende onderdeel uit de kennisbank biologie:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je gaat nu werken met de microscoop. Je gaat een preparaten maken en een schematische tekening. Je mag zelf kiezen welke van de onderstaande opdracht je wilt uitvoeren. Je moet miniaal een dierlijke cel en een plantencel onder de microscoop bekijken. Je maakt van minimaal cel een tekening volgens de tekenregels. Wanneer je tevreden bent met de tekening lever je het in bij de docent. Je krijgt een beoordeling voor de tekeningen en het werken met de microscoop.
Voordat je de tekening gaat maken laat je het preparaat als je hebt scherpgesteld controleren door je docent of toa.
Mocht je de namen van de onderdelen van de cel zijn vergeten dan kan je het theorieboek gebruiken of deze module bij het kopje theorie dierlijke en plantaardige cel
Het arrangement Help de aarde wordt te klein, moeten we verhuizen? is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
De aarde wordt te klein en we moeten op zoek naar een geschikte locatie buiten onze planeet. Jullie gaan onderzoeken hoe we kunnen emigreren naar de ruimte. Wat nemen we mee, hoe zorgen we voor ons zelf en hoe komen we daar.
Help de aarde wordt te klein, moeten we verhuizen?
nl
DNA Science
2023-06-01 14:50:39
De aarde wordt te klein en we moeten op zoek naar een geschikte locatie buiten onze planeet. Jullie gaan onderzoeken hoe we kunnen emigreren naar de ruimte. Wat nemen we mee, hoe zorgen we voor ons zelf en hoe komen we daar.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Leer de microscoop kennen
vergrotingen
Werken met de microscoop
Kiemen van een zaad
Kiemen en levenscyclus
Bladeren
Fotosynthese - toepassingen
Kiemen en levenscyclus
Bouw van planten
fotosynthese
Geraamte
Geraamte
Zeven botgroepen
Toets Geraamte
Beenverbindingen
Armspieren
Bewegen
Eetbare delen van de plant
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.