Geschiedenis 2e fase

Geschiedenis 2e fase

Kennisbank GS

Introductie

Welkom bij Kennisbank Geschiedenis 2e fase.

In dit arrangement vind je de theorie van de Stercollectie Geschiedenis 2e fase.

Kies hiernaast één van de 10 domeinen en kies vervolgens een onderdeel uit de Kennisbank.
Het item opent zich in een popup.

Veel succes!

Tijdvak 1

Inleiding - Levenswijze van jagers-verzamelaars

Anders dan in de andere tijdvakken zijn we in tijdvak 1 voor informatie geheel afhankelijk van archeologische vondsten. De eerste geschreven bronnen dateren uit omstreeks 3000 v. Chr. Alles wat we weten, of liever gezegd denken te weten over de tijd daarvoor, is gebaseerd op interpretatie van archeologische vondsten.

De prehistorie hebben we ingedeeld in de Steentijd, de Bronstijd en de IJzertijd naar gelang de materialen die mensen gingen gebruiken voor hun belangrijkste werktuigen en voorwerpen.

Met de Steentijd duiden we de periode aan vanaf de eerste mensen ca. 2,4 miljoen jaar geleden tot ca. 3000 jaar v. Chr. Tegen die tijd had het brons geleidelijk aan het steen vervangen als belangrijkste materiaal voor werktuigen en wapens.

Bodemvondsten-1

Ook in Nederland worden resten uit de prehistorie gevonden.
In 2009 bijvoorbeeld werd een stukje van een schedel van een Neanderthaler gevonden voor de Zeeuwse kust.
Het stuk schedel is naar schatting tussen de veertig- en honderdduizend jaar oud en dateert uit de periode dat de Noordzee nog land was.

Botten in de Noordzee zijn soms goed bewaard gebleven omdat ze bedekt zijn en niet met zuurstof in aanraking komen.

Bodemvondsten-2

7 miljoen jaar oude schedel in Tsjaad gevonden - Artikel juli 2002
Een spectaculaire vondst uit Tsjaad blijkt maar liefst 7 miljoen jaar oud te zijn. Er bestaan echter twijfels of het hier wel om een hominide gaat. De recente ontdekking van wat volgens wetenschappers het oudste lid van de menselijke evolutionaire stamboom is, heeft de studie naar de menselijke oorsprong op zijn kop gezet.

Een team van onderzoekers, aangevoerd door Michel Brunet van de universiteit van Poitiers, schat dat het wezen, dat zij Sahelanthropus tchadensis hebben gedoopt, zo’n 6 a 7 miljoen jaar geleden leefde. De onderzoekers noemen hun vondst Toumaď, wat “hoop op leven” betekent in de taal van de Afrikaanse stam die in de omgeving leeft.

De bijna complete schedel, samen met twee fragmenten van de onderkaak en drie losse tanden die aan de nieuwe soort worden toegewezen houden een aantal opmerkelijke verrassingen. Ten eerste bestaat de vondst uit een kleine hersenpan, vergelijkbaar met hedendaagse mensapen, terwijl het gezicht en de tanden doen denken aan die van de hominiden met grote herseninhoud die ongeveer 1,75 miljoen jaar geleden leefden en zelfs in sommige opzichten aan ons eigen geslacht Homo. Niemand had gedacht dat de uiterlijke kenmerken van de laatstgenoemde groep- met name een kort, relatief plat gezicht, een uitgesproken wenkbrauwboog en kleine hoektanden— bij de eerste hominiden tegelijk voorkwamen met een kleine aapachtige herseninhoud.

Een tweede verrassing was dat Brunet en zij collega’s hun ontdekking in Tsjaad deden, een land in centraal Afrika, dat ver verwijderd is van de gerenommeerde fossiele vindplaatsen in oost- en zuidelijk Afrika. Het lijkt erop dat, tussen 7 en 5 miljoen jaar geleden, de hominiden in meer geslachtslijnen en over een groter gebied verspreid evolueerden dan eerder door wetenschapper werd aangenomen, zegt antropoloog Bernard Wood van de George Washington University in Washington, D.C. “Dit is een ongelofelijke vondst,” vind antropoloog Daniel Lieberman van de Harvard universiteit. "De hominide-geslachten in Oost- en zuidelijk Afrika blijken maar een klein deel te vormen van een ingewikkeld evolutionair proces."

Bodemvondsten-3

Deel 2 artikel: 7 miljoen jaar oude schedel in Tsjaad gevonden
Volgens Brunets team is het moeilijk om te bepalen of Tournaď een directe voorouder van de moderne mens is. Tournaď’s ongewone anatomie onderscheidt het van chimpansees en gorilla’s en van andere fossielen. Midden in de woestijn groeven de onderzoekers verschillende geologische tijdslagen af die waren blootgelegd door zandstormen. Volgens het verslag dat zij schreven voor het blad Nature, vonden zij fossiele resten van 42 verschillende diersoorten in dezelfde laag als waarin zij ook de hominide fossielen vonden. Onder deze diersoorten waren vissen, krokodillen, schildpadden, nijlpaarden, apen, knaagdieren en antilopen. Deze mix geeft aan dat de regio ooit bestond uit een groot meer met bossen en lichtbeboste graslanden, aldus de wetenschappers.

Het was niet mogelijk om een absolute leeftijd vast te stellen voor de vindplaats omdat er geen vulkanische as werd gevonden, wat meestal wordt gebruikt om dergelijke sites te dateren. De geschatte leeftijd is afgeleid uit een vergelijking tussen de gevonden diersoorten in Tsjaad en die van andere Afrikaanse vindplaatsen die wel goed gedateerd konden worden.
Hoewel er een “grote diversiteit aan mensachtigen” evolueerde in Afrika, is het onduidelijk of de vondst behoort tot de eerste mensapen of toch tot de eerste hominiden zoals in het verslag wordt beweerd, zegt antropoloog Christopher B. Stringer van het British Museum in Londen. Als de schedel aan een vrouwtje toebehoort, dan kan het gaan om een kleine versie van de mannelijke schedels die we hebben gevonden van vroege mensapen, is het van een mannetje, dan geven het kleine gezicht en de kleine tanden op kracht aan de bewering dat het hier om een vroege hominide gaat, aldus Stringer.

Brunets team denkt dat het om een mannetje gaat vanwege de viziervormige wenkbrauwboog. Stringer vindt dat er eerst meer van het onderlichaam gevonden moet worden om het geslacht te kunnen
bepalen en om te bepalen of Tournaď op twee benen liep, een onderscheidend kenmerk van hominiden.

Oorsprong van de moderne mens

Paleontologen, wetenschappers die de oorsprong van de mens onderzoeken, geloven dat de oudste mensachtige wezens zo’n 4 à 6 miljoen jaar geleden in Oost-Afrika leefden. Waarschijnlijk leefden er destijds meerdere soorten mensachtigen naast elkaar. De oudste werktuigen die zijn gevonden zijn ongeveer 2,4 miljoen jaar oud en aangetroffen in het huidige Tanzania.

Vanuit Afrika verspreidde de homo erectus zich als eerste mensensoort over Europa en het Nabije Oosten. Dat proces nam vele duizenden jaren in beslag. Wetenschappers gaan ervan uit dat de homo erectus de eerste mensensoort was die het vuur beheerste, wat een belangrijk vereiste was voor migratie.

Afbeelding links: een reconstructie van Lucy op basis van in 1974 gevonden botvondsten (ribben, onderkaak en een deel van het bekken). Haar botten worden geschat op 3,2 miljoen jaar oud. Ze was een rechtop lopende mensachtige van ongeveer 120 cm lengte. Ze leefde met haar soortgenoten in het huidige Ethiopië. Er is waarschijnlijk geen directe link tussen de soort waartoe Lucy behoorde en de moderne mens.

Afbeelding rechts: Fossiele sporen van soortgenoten van Lucy.

Verspreiding van de Homo sapiens over de wereld

Zo’n 140.000 jaar geleden

woonde de voorganger van de moderne mens, de homo sapiens, in Oost-Afrika.

160.000 - 135.000 jaar geleden

De soort verspreidde zich in vier richtingen over Afrika.

90.000 - 75.000 jaar geleden

Een groep stak de mond van de Rode zee over en trok over het Arabische schiereiland tot diep in Azië.

75.000 - 65.000 jaar geleden

Na een flinke dip als gevolg van een supereruptie van een vulkaan op Sumatra ongeveer 74.000 jaar geleden groeit de bevolking weer en verspreidt zich over de Indische archipel en Australië.

65.000 - 52.000 jaar geleden

In deze periode werd het klimaat snel warmer. De homo sapiens trekt naar het Noorden en Europa.

52.000 - 45.000 jaar geleden

Kleine ijstijd.

45.000 - 40.000 jaar geleden

Groepen verspreiden zich over Azië.

40.000 - 25.000 jaar geleden

Verdere verspreiding over Azië en Europa. Eerste kunstuitingen stammen uit deze periode zoals de rotstekeningen in Chauvet in Frankrijk.

25.000 - 22.000 jaar geleden

Voorouders van de Indianen steken de Beringstraat over naar Alaska en betreden zo het Amerikaanse continent.

22.000 - 19.000 jaar geleden

Ontvolking Noord-Europa, Azië en Noord- Amerika door kou.

19.000 - 15.000 jaar geleden

Mensen wonen ten zuiden van de ijsgrens. Er ontstaat diversiteit aan talen, culturen en levenswijzen. Voorouders indianen trekken verder naar Zuid-Amerika.

15.000 - 10.000 jaar geleden

Mens verspreidt zich over Amerikaans continent.

10.000 - 8.000 jaar geleden

Einde ijstijd. Mensen trekken naar het Noorden. De Jager-verzamelaars worden landbouwers.

 

Levenswijze in de prehistorie - Nomaden

Reconstructie hut Ohalo-cultuur

Nomaden
Voorlopers van de moderne mens in de prehistorie waren nomaden die in kleine groepen van gebied naar gebied trokken, op zoek naar voedsel en wild om op te jagen. Ze waren altijd onderweg om voldoende voedsel te verzamelen. Hoe deze mensen leefden is niet precies bekend. Waarschijnlijk werd alles wat eetbaar was, verzameld, bejaagd of gevangen en op hun trektocht meegenomen.

In 1989 werden in Israel ontdekkingen gedaan die ons veel leerden over een nomadenvolk (Ohalo-cultuur).

Skelet opgegraven bij Idalo, Israel.

Dat was een volk van jagers en verzamelaars. Zij bouwden echter ook kampen die het hele jaar door werden bewoond. De klimatologische omstandigheden van 20.000 jaar geleden (laatste IJstijd) in het nabije Oosten maakten het mogelijk om graan en gewassen te verbouwen. Een dergelijke vondst dwingt archeologen het beeld bij te stellen van het tijdstip waarop mensen landbouw gingen beoefenen. Ongeveer 10.000 jaar eerder dan tot nu toe werd aangenomen!

In de rest van Europa dat nog werd geteisterd door de IJstijd bleven mensen rondtrekken en waren landbouwactiviteiten vanwege de kou praktisch onmogelijk.

Levenswijze in de prehistorie - Gereedschap

Gereedschap
In de steentijd was vuursteen het belangrijkste materiaal voor het maken van gereedschap. Het materiaal is hard en toch relatief gemakkelijk bewerkbaar.
Van vuursteen werden o.a. pijlpunten, speerpunten, schrapers en vuistbijlen gemaakt.


Hoogstwaarschijnlijk werd ook hout gebruikt maar dat is niet bewaard gebleven. Naast vuurstenen gereedschap gebruikten maakten mensen ook werktuigen en gebruiksvoorwerpen gemaakt van beenderen.

Gebruik vuur
Vermoedelijk werd vuur voor het eerst gebruikt ongeveer 500 000 jaar geleden door de Pekingmens (homo erectus). De mens zal het vuur bij blikseminslagen of bij gloeiend lava meegenomen hebben. Vervolgens leerden mensen het vuur brandend te houden met gesprokkeld hout. Lange tijd zijn de mensen van vuur uit de natuur afhankelijk geweest. Uiteindelijk hebben mensen geleerd zelf vuur te maken.

De datering daarvan is giswerk. Het gebruik van vuur onderscheidde mensen van alle andere levensvormen op Aarde. Het vuur werd gebruikt om te koken, licht te maken en zich te verwarmen. Er kwamen steeds meer toepassingen voor het vuur bij. Zo werd het bijvoorbeeld gebruikt bij het maken van aardewerk of het smelten van ijzer uit ijzererts.

Levenswijze in de prehistorie - Nederland

Nederland
De groepen mensen die tussen 14.000 en 8000 v. Chr. in de streken van het huidige Nederland rondtrokken
waren rendierjagers. Het voornaamste prooidier dat zij bejaagden was het rendier. Nederland was lange tijd niet meer dan een zandvlakte bedekt met ijs.

Rond 14000 v. Chr. veranderde het klimaat en werd het iets warmer. Er kwamen toendragebieden die zich uitstrekten van Polen tot Engeland. In de zomer ontdooide de bodem en in de winter was alles met sneeuw en ijs bedekt. Rendieren trokken in de winter naar het zuiden en in de zomer naar het noorden.

Mensen volgden die trek. Vanuit Frankrijk trokken groepen mensen van de Magdalénien-cultuur naar het noorden en bewoonden tijdelijk grotten in de Ardennen en het Rijnland. Mensen van de Hamburg-cultuur trokken het gebied van het huidige Nederland binnen. Er zijn kampplaatsen gevonden die meestal hoog en dichtbij water lagen. In de zomer en winter trokken kleine groepen (enkele gezinnen) rond maar in de lente en herfst leefden mensen in grotere groepen van zo’n honderd mensen.

Toen het rond 8000 v. Chr. warmer werd, veranderde de vegetatie sterk. Nederland raakte bedekt met uitgestrekte bossen. De leefwijze van de mensen die in onze streken leefden veranderde. Ze richtten zich op andere prooidieren en leefde in een ander soort omgeving. We noemen die bewoners bosjagers. Ze leefden van de jacht en de visvangst.

Levenswijze in de prehistorie - Religie

Religie
Over religie bij mensen in de prehistorie is weinig bekend. Bij graven uit de prehistorie zijn voorwerpen gevonden die werden meegegeven aan de overledene. Dat was ook bij de neanderthaler het geval. Het gebruik om voorwerpen in een graf te leggen duidt op religieuze beleving en een geloof in een hiernamaals.

Op grond van de opgravingsgegevens en verschillende andere karakteristieke kenmerken, is vrijwel zeker dat het graf van Niersen te dateren is in het Laat-Neolithicum.

Het huidige onderzoek zal nieuwe gegevens aan het licht brengen, van belang voor een beter begrip van het grafritueel in deze periode.

De ligging van het graf op een hoge locatie in het landschap geflankeerd door andere graven en de bijzondere structuren aangetroffen in de heuvel, lijken erop te wijzen dat dit misschien wel een bijzondere begraving was.

Tijdschema

Homo habilis
(2,4 miljoen jaar geleden)
Waarschijnlijk de eerste mensensoort die gebruik maakte van stenen werktuigen.
Deze mensensoort was klein (hooguit 1,5 m) en leefde in Oost-Afrika.
Homo habilis betekent ‘handige mens’.
Homo erectus
(1,9 miljoen jaar geleden)
De ´rechtopstaande mens´. Kenmerkend voor de homo erectus is de grote herseninhoud en de lange lichaamslengte (tot 1,8 m). De homo erectus is de eerste mensensoort die het Afrikaanse continent verliet en zich verspreidde tot in Oost-Azië. Deze mensensoort maakte verschillende soorten werktuigen en beschikte over het vuur.
Neanderthaler
(230.000 jaar geleden)
Deze mensensoort verspreidde zich over Europa, het Midden-Oosten en Centraal-Azië. Het is niet duidelijk of de Neanderthaler een van de voorouders is van de moderne mens. De Neanderthaler wordt doorgaans gezien als een aparte mensensoort. Hij was ongeveer 1.6 m. lang, liep rechtop en gebruikte stenen werktuigen. Ook was de Neanderthaler bekend met het gebruik van vuur.
Homo sapiens
(137.000 jaar geleden)
Waarschijnlijk is de homo sapiens: de moderne mens, zo’n 137.000 tot 200.000 jaar geleden in Afrika als soort ontstaan en verspreidde hij zich ongeveer 40.000 jaar geleden over Europa. Kenmerkend zijn de sterk ontwikkelde hersenen, het sociale gedrag en de vaardigheid om werktuigen te maken voor tal van toepassingen.
De Cro-Magnon-mens
De Cro-Magnon mens behoort tot de moderne mens ofwel homo sapiens en is genoemd naar de grotten bij het plaatsje Cro-Magnon waar prachtige grotschilderingen zijn gevonden.
Ötzi de ijsman
(5.000 jaar geleden)
De in de Duitse Alpen in 1991 gevonden ijsmummie is genoemd naar het Ötztal. Wat hem zo bijzonder maakt is dat de man en zijn uitrusting erg goed bewaard zijn gebleven. De kleren van Ötzi bestonden uit een muts, een mantel van dierenhuid, beenbekleding, een gordel, een soort onderbroek en een paar schoenen.

 

 

Levenswijze van jagers-verzamelaars

Landbouw en landbouwsamenlevingen

Inleiding - Landbouw en landbouwsamenlevingen

Jagers en verzamelaars zoals we gemakshalve alle menselijke bewoners van de aarde voor 11.000 v. Chr. aanduiden, hadden een belangrijk gemeenschappelijk kenmerk. Ze leefden van de jacht op dieren en verzamelden alles wat eetbaar was en namen dat mee op hun trektochten. De mobiliteit van hun belangrijkste voedselbron bepaalde hun leefwijze.

De opkomst van de landbouw en veeteelt heeft aan deze leefwijze vrij abrupt een einde gemaakt. Vanaf het moment dat mensen in staat waren gewassen te telen en vee te houden in de nieuwe Steentijd (ongeveer 11.000 v. Chr.) waren ze meer gebonden aan hun grond. Ze vormden sedentaire nederzettingen en ontwikkelden een geheel nieuwe leefwijze.

Mensen beschikten door de ontwikkeling van landbouw over meer voedsel waardoor de populatie kon groeien. Er ontstonden samenlevingen met hiërarchische structuren en verschillende beroepsgroepen. De overgang van het jagen en verzamelen naar landbouwactiviteiten is daarom een van de meest ingrijpende gebeurtenissen in de historie van de mens.

Landbouwrevolutie-1

De overgang van de leefwijze van jager-verzamelaar naar de leefwijze van landbouwer wordt de Neolithische revolutie genoemd naar het tijdperk waarin deze overgang zich voltrok: het Neolithicum ofwel jonge Steentijd. In het Nabije Oosten ontwikkelden mensen tamme graansoorten die een grotere korrel hadden en meer opbrachten dan de wilde graansoorten.

Op meerdere plekken op de wereld, onafhankelijk van elkaar, ontwikkelden mensen een nieuwe sedentaire leefwijze die was gebaseerd op het telen van gewassen, het houden van vee en het aanleggen van voorraden. Dat gebeurde in gebieden waar het klimaat gunstige voorwaarden bood voor landbouwactiviteiten. In ongunstige gebieden bleven mensen veel langer leven als jager-verzamelaar.

De Neolitische revolutie bereikte West-Europa ongeveer 5000 v. Chr. Omdat de bevolking groeide, moesten mensen telkens op zoek naar nieuwe landbouwgrond. Neolitische nederzettingen gesticht.

11.000 - 9.500 v. Chr.
9.500 - 8.000 v. Chr.
8.000 - 6.400 v. Chr.
6.400 - 5.000 v. Chr.
5.000 - 3.500 v. Chr.

Landbouwrevolutie-2

Prehistorische landbouwwerktuigen.
Aangenomen wordt dat mensen al geruime tijd wilde planten en dieren manipuleerden.

Tegen het einde van het Pleistoceen (11.000 jaar geleden) werd de noodzaak om aan landbouw te doen steeds groter: de bevolking groeide, het aantal grote dieren waarop men jaagde nam sterk af en het klimaat veranderde.

Nederland

Zo zou een prehistorische boerderij eruit
hebben kunnen zien. Er is veel plaats
gereserveerd voor de opslag van voedsel.

De eerste landbouwers in Nederland vestigden zich in Zuid-Limburg omstreeks 5300 v. Chr. Een dorp bestond uit een gemeenschap van enkele tientallen mensen die stevige huizen van hout bewoonden. .

Het noorden van Nederland werd pas later bewoond door landbouwvolken, omstreeks 4000-3500 v. Chr. De eerste landbouwers in het noorden zijn genoemd naar hun specifieke aardewerk: de Trechterbekercultuur. Ze bouwden grafmonumenten van enorme zwerfkeien: de hunebedden.
In Drenthe en Groningen zijn nog ongeveer 50 van deze bouwwerken te bezichtigen.

De vroege landbouwculturen in
Nederland hebben hun naam te
danken aan specifieke archeologische
vondsten.

Trechterbekercultuur
(3.400 - 2.850 v. Chr.)

Grafmonumenten van de Trechterbekercultuur
Swifterbandcultuur
(4.900 - 3.400 v. Chr.)
Klokbekercultuur
(2.600 - 2.100 v. Chr.)
Lineaire Bandkeramiekcultuur
(5.300 - 4.900 v. Chr.)

Landbouwsamenlevingen

Obsidiaan of vulkanisch glas was een geliefd
product in de prehistorische ruilhandel. Het was
uitstekend geschikt voor het maken van messen,
pijl- en speerpunten.

Rond 7500 v. Chr leefden bijna alle culturen in het Nabije Oosten van landbouw.
De landbouwsamenleving verschilde sterk met die van de jager-verzamelaars.
In plaats van lichte hutten gingen mensen stevige huizen van hout bouwen waar ze permanent woonden. De jacht werd minder belangrijk. Dieren werden door de mens gedomesticeerd: de wolf, schapen, geiten en varkens.

De productie van vlees, melk en wol speelde vanaf dat moment een belangrijke rol in het voedselpatroon en bij de vervaardiging van kleding. Zeer belangrijke uitvindingen waren die van het wiel en de ploeg, waardoor dieren vanaf ongeveer 4000 v. Chr. konden worden ingezet in de landbouw.

De opbrengsten in de landbouw waren soms groter dan de directe behoefte.
Mensen gingen producten ruilen waardoor de eerste handel ontstond.

Eerste landbouw

In dit gebied in het Midden-Oosten ontstond waarschijnlijk de eerste landbouw. De vruchtbare rivierdalen van de Eufraat, de Nijl en de Tigris waren daarvoor zeer geschikt.

Waarschijnlijk zijn er tegelijkertijd ook op ander plekken op aarde mensen overgegaan op landbouw.

De eerste stedelijke gemeenschappen

Inleiding - De eerste stedelijke samenlevingen

Over de wijze waarop de eerste stedelijke gemeenschappen ontstonden, bestaan meerdere visies. Sommige wetenschappers zien de opkomst van steden als een gevolg van het succes van de landbouw, anderen geloven dat een grote droogte het bestaan als nomade onmogelijk maakte. Hoe het ook zij, het is zeker dat het opgeven van de nomadische levenswijze en de ontwikkeling van de landbouw de basis legde voor de eerste stedelijke gemeenschappen.

Zodra de landbouw overschotten opleverde was het niet langer noodzakelijk dat iedereen zich bezighield met de productie van voedsel. De opkomst van verschillende beroepsgroepen (arbeidsverdeling) was de volgende stap. Een opdeling van taken maakte mensen sterk van elkaar afhankelijk. Het was daarom noodzakelijk om dicht bij elkaar te wonen. Zo werd de basis gelegd voor stedelijke gemeenschappen.

De eerste steden

De toepassing van irrigatietechnieken maakte de landbouw op de vruchtbare oevers van de Eufraat en de Tigris in Soemerië tot een succes. Beide rivieren traden regelmatig uit hun oevers waardoor het overstroomde land rijke landbouwgrond werd.
De tarwe- en gerstoogsten waren zo groot dat de mens een nieuwe samenleving kon organiseren.

Er ontstonden verschillende ambachten die nodig waren om het land te ontginnen. Er werden o.a. landbouwwerktuigen geproduceerd, irrigatiekanalen gegraven en gebruiksvoorwerpen van aardewerk geproduceerd. Ook het houden van dieren bracht nieuwe beroepen met zich mee.

 

 

Hiërarchische samenleving-1

De dorpen in het zuiden van Mesopotamië groeiden uit tot stedelijke gemeenschappen. Er waren waarschijnlijk zo’n dertig stadstaten met aan het hoofd een soort vorst. Er was sprake van onderlinge concurrentie die resulteerde in vele onderlinge oorlogen. Dat was de keerzijde van de nieuwe maatschappij: de sedentaire levenswijze in steden bracht meer bezit met zich mee dan de nomadische levensstijl. Met bezit werd ook de hiërarchie binnen de gemeenschap versterkt en de concurrentie tussen steden aangewakkerd.

Onderaan de maatschappelijke ladder stonden de slaven die werden buitgemaakt in de oorlogen. Daarboven kwamen de boeren en ambachtslieden, vervolgens de klasse van priesters en ambtenaren en aan de top van de hiërarchie de vorst. De vorst was verantwoordelijk voor bestuur en rechtspraak en bekleedde het ambt van militair opperbevelhebber.

Hiërarchische samenleving-2

Het oudste wetboek: De codex Hammurabi uit het antieke Mesopotamië. De codex was in steen gegrift en benadrukte zo de strikte en onveranderbare wetsregels.

De codex werd in het openbaar opgesteld zodat iedereen (die kon lezen) er kennis van kon nemen. De regels waren zeer streng, op veel overtredingen stond de doodstraf.

Godsdienst

Voorstelling van een offer aan de zonnegod

De ziggoerat (platform tussen hemel en aarde) nam een centrale plaats in binnen de steden van Mesopotamiė. De plaats en omvang van deze tempels geeft aan hoezeer religie de samenleving domineerde.

De enorme tempels waren toonaangevend in het stadsgezicht en doordrongen mensen van de macht van de goden. Priesters voerden op de tempels ceremonies uit. Naast een religieuze functie hadden de tempels ook een belangrijke sociale en economische functie.





Het waren handige plaatsen om af te spreken en om handel te drijven. Markten werden meestal naast of in de nabijheid van een tempel georganiseerd.

Het schrift - 1

De maatschappij in de eerste steden deed de behoefte ontstaan om bepaalde zaken te noteren zoals rechtsregels en wetten, de hoeveelheid oogst en belasting, maar ook om verhalen op te tekenen. De eerste teksten die mensen produceerden, waren logogrammen die in steen of gebakken klei werden gekrast. De tekens waren symbolen die op primitieve wijze verwezen naar de werkelijkheid. Het gebruik van symbolen was behoorlijk omslachtig. Er was een enorme hoeveelheid symbolen nodig om iets in taal te kunnen uitdrukken.

Vanuit het logogram werden klanktekens ontwikkeld zoals die van het spijkerschrift. Hiermee konden complexe zaken met minder tekens sneller worden genoteerd. Elk teken stond nu niet meer symbool voor een object of handeling, maar verwees naar een klank, zoals in onze taal elke letter of een combinatie daarvan, een klank symboliseert. De ontwikkeling van het schrift had ingrijpende gevolgen. Je moest immers kunnen lezen om toegang tot de inhoud te hebben.

Met de ontwikkeling van het schrift kwam een einde aan de prehistorie.
De geschiedenis van mensen werd kenbaar omdat een geschreven bron ons op een directe manier met een verloren maatschappij in aanraking kan brengen.

Het schrift - 2

De evolutie van logogrammen naar spijkerschrift.

De tekens staan voor een of meerdere lettergrepen, maar kunnen ook symbool staan voor een object of handeling.

Tijdvak 2

De ontwikkeling van wetenschappelijk denken

Inleiding - Ontwikkeling wetenschappelijk denken

Filosofie betekent letterlijk zoiets als: uit zijn op kennis. De eerste denkers richtten zich op de natuur. In het Grieks heet het domein van hun denken de fysica. In de moderne tijd ontwikkelde de fysica, natuurwetenschap, zich tot een zelfstandige wetenschappelijke discipline.

Het proces van specialisatie leidde in de loop van de tijd tot een veelheid van wetenschappelijke onderzoeksterreinen. Filosofie is nu slechts één van de vele wetenschappen. Van oorsprong werd al het systematische denken tot de filosofie gerekend.

De polis als eenheid

Griekenland is van nature maar voor een klein deel bewoonbaar. Door de barrièrewerking van de vele bergen ontstonden er zo’n 750 gemeenschappen die zich onafhankelijk van elkaar ontwikkelden. Wij spreken wel van ´stadstaten´. In het Grieks gebruikte men voor zo’n bestuurlijke eenheid het woord ‘polis’ (meervoud: ‘poleis’); wij gebruiken voor het bestuur van de samenleving het daarvan afgeleide begrip politiek.

In zulke samenlevingen is de macht in handen van de mensen die de grond bezitten. De meeste poleis werden dan ook bestuurd door een kleine groep (oligarchie, aristocratie). Vaak ging het daarbij om één leider (monarchie), al dan niet bijgestaan door een adviesraad. Kenmerk van de machthebbers is dat zij vanwege hun bezit de economische, militaire en politieke macht in handen hebben.

Emigratie

Rond 800 nam de omvang van de bevolking toe. Dit leidde in de eerste plaats tot veroveringen direct rond de polis. Zo hoorde op den duur een flink deel van de Peloponnesos bij de polis Sparta en heel Attica bij Athene.

Maar de bevolkingsgroei leidde ook tot emigratie. Veel Grieken staken de Middellandse Zee over en vestigden zich op Sicilië, in Zuid-Italië, Zuid-Frankrijk en op de kusten van het huidige Turkije (de Grieken spraken van Ionië). Daar ontstonden nieuwe poleis (traditioneel ook wel aangeduid als ‘koloniën’), die natuurlijk contact onderhielden met de moedersteden. Over en weer werd handel gedreven tussen al deze poleis.

Enerzijds verspreidde de Griekse cultuur zich zo over het Middellandse zeegebied. Anderzijds kwamen de Grieken in Ionië in aanraking met de culturen van Babylonië en Egypte en met de kennis die daar was vergaard.

Natuurfilosofen

In Ionië begint het verhaal van de Griekse filosofie. Eeuwenlang hadden mensen voor het beantwoorden van levensvragen hun toevlucht genomen tot bovennatuurlijke verklaringen, waarin goden en helden een grote rol speelden.

Het waren Grieken die als eersten probeerden een antwoord te vinden door verklaringen te zoeken voor verschijnselen die ze waarnamen zonder een beroep te doen op bovennatuurlijke krachten.

Thales: 'Alles bestaat uit water'
Rond 600 probeerde in de stad Milete aan de westkust van het huidige Turkije ene Thales een verklaring te vinden voor de verschijnselen die hij waarnam.
Een van de waarnemingen die een cruciale rol heeft gespeeld in het verdere denken betreft de veranderlijkheid van zoveel verschijnselen.
Die veranderlijkheid strookte niet met het idee van een constante natuur. Daarom gingen Thales en na hem andere denkers op zoek naar een eenheid, een basisprincipe in de natuur. Voor Thales was dat water: alles zou uit water zijn getransformeerd. Water kon immers de vorm aannemen van gas, vloeistof en ijs. Andere ‘natuurfilosofen’ (zoals ze vaak worden genoemd) zochten naar een andere ‘oerstof’ of een ander ‘principe’.

Herakleitos: ‘Alles verandert voortdurend’
Herakleitos (rond 550) ging er van uit dat vuur het basisprincipe in de natuur vormt. Vuur duidt op een proces (verbranding).

Voor Herakleitos was het wezenlijke kenmerk van de natuur dat alles juist aan verandering onderhevig is.
Hij meende dat die verandering wel een wetmatigheid kende: de dingen gaan voortdurend over in hun tegendeel (dag-nacht, leven-dood etc.).
Plato vatte Herakleitos theorie bondig samen met de beroemd geworden woorden ‘panta rei’: alles stroomt, alles is in beweging en niets blijft wat het was.

Parmenides: 'Wat we zien is niet echt'
In Elea in Zuid-Italië bedacht Parmenides rond 550 precies het tegenovergestelde van Herakleitos: alles wat aan verandering onderhevig is kan niet echt ‘zijn’.

De ware werkelijkheid zou volgens hem onvergankelijk, onveranderlijk en ondeelbaar moeten zijn. Omdat alles wat wij met onze zintuigen waarnemen duidelijk niet aan deze eisen voldoet, nemen wij logischerwijs de werkelijkheid niet waar. De ware werkelijkheid kunnen we volgens Parmenides alleen leren kennen door te denken.

Demokritos: ‘Alles bestaat uit atomen’
De denker die in onze ogen het dichtst onze huidige wetenschappelijke inzichten benadert is Demokritos (460-370).
Hij bedacht dat alles uit ondeelbare deeltjes zou moeten bestaan. Hij noemde die deeltjes ‘atomen’, naar het Griekse woord voor ‘ondeelbaar’.

De verschillende combinaties en hoeveelheden atomen verklaren de verscheidenheid die we waarnemen.
Veranderingen ontstaan door samenvoeging of uiteenvallen van atomen.

 

Democratie in Athene - 1

Door een steeds toenemende handel, maar ook door nieuwe economische activiteiten als de mijnbouw kregen de traditionele rijken, de grootgrondbezitters, concurrentie van nieuwe groepen. Deze ´nieuwe rijken´ waren ook in staat de kosten te dragen voor een wapenrusting om ten strijde te trekken – van oorsprong het alleenrecht van de bezittende klasse. De nieuwe status vroeg erom ook omgezet te worden in politieke macht: waarom zouden de nieuwe rijken niet evenveel recht hebben op deelname aan het bestuur van de polis?

Aan de andere kant van het spectrum stonden de vele kleine boeren en arme burgers, die geen inspraak hadden. Deze tweedeling leidde tot sociale onrust en uiteindelijk tot invoering van de democratie: alle mannelijke burgers mochten deelnemen aan het bestuur van de polis, zij mochten hun mening geven in de zogeheten volksvergadering en zij kozen de belangrijkste functionarissen. Later werd een financiële tegemoetkoming ingesteld voor deelname aan de volksvergadering en werden openbare ambten betaald werk. Daardoor konden Atheense burgers daadwerkelijk aan de politieke besluitvorming deelnemen. Ook speelden ze als jury een belangrijke rol in de rechtspraak.

Democratie in Athene - 2

De directe democratie in Athene met zijn actieve persoonlijke deelname aan bestuur en rechtspraak vergde een nieuwe vorm van onderwijs: mensen moesten goed het woord kunnen voeren en anderen kunnen overtuigen van hun standpunt. Daarvoor moesten ze bijvoorbeeld ook een logische redenering kunnen opzetten. Er kwamen professionele docenten die in deze behoefte voorzagen, de sofisten. Zij zorgden voor een wending in het denken.

In de democratie was een besluit afhankelijk van de overtuiging van de mensen die stemden. Die overtuiging kon worden beïnvloed, bijvoorbeeld door de argumenten van een opponent. Daarmee kwam het idee dat er een algemeen geldende waarheid is op losse schroeven te staan. De filosofie kreeg er belangrijke onderzoeksvragen bij: hoe moeten we ons gedragen? Wat is goed, wat is fout? Dat is het domein van de ethiek of gedragsleer.

De plaats op de heuvel Pnyx waar politici de volksverandering toespraken.

Sofisten

Protagoras (ca 490-420)
De bekendste sofist is wel Protagoras, nog bekender is zijn uitspraak: ‘De mens is de maat van alle dingen.’ Daarmee verwoordde hij kernachtig het relativisme dat kenmerkend is voor de democratie. Wetten en normen zijn het resultaat van afspraken tussen mensen en hebben dus geen algemene of absolute geldigheid. De mens bepaalt wat goed is en wat niet. Het is niet helemaal duidelijk of Protagoras de mens ook als ´maatstaf´ beschouwde voor de werkelijkheid. Dan zou de stelling ook inhouden dat er geen objectieve werkelijkheid bestaat waarover we algemeen geldende kennis kunnen krijgen; dan zou de werkelijkheid voor ieder mens anders in elkaar zitten, afhankelijk van diens eigen waarneming en overtuiging.

Gorgias (ca 480-376)
Een andere bekende sofist is Gorgias, die beroemd was om zijn overtuigingskracht. Gorgias voerde het relativisme nog verder door: er is geen objectieve waarheid, dus het komt er alleen op aan anderen te overtuigen van jouw eigen opvattingen. Je hoeft daarbij niet uit te gaan van waarden of normen of een samenhangend wereldbeeld.

Op den duur kregen de sofisten door deze manier van redeneren een slechte naam. Ze zouden er enkel op uit zijn om tegenstanders met retorische trucjes onderuit te halen. Atheners van de oude stempel konden het niet aanzien dat deze leraren de jongeren radicale ideeën over normen en waarden bijbrachten.

De grote drie: Sokrates

Tegenover de relativistische denkwijze van de sofisten staat de filosofie van Sokrates, Plato en Aristoteles.
Zij probeerden juist te komen tot algemene begrippen en universele kennis.

Sokrates (469-399)
Door met anderen in gesprek te gaan over waarden en normen probeerde Sokrates algemeen geldende kennis te verzamelen over wat goed is en wat slecht. Hij was ervan overtuigd dat inzicht in wat goed is ook rechtstreeks zou leiden tot goed handelen. Niemand handelt bewust verkeerd, zo was zijn stelling. Wie weet wat goed is, doet dat ook. In tegenstelling tot de sofisten ging Sokrates dus uit van een objectieve waarheid, die mensen kunnen achterhalen en die ze als richtlijn voor hun handelen gebruiken. Zijn zoektocht naar algemeen geldende normen en waarden hield in dat hij kritisch stond tegenover de democratie. Het nemen van beslissingen bij meerderheid staat immers op gespannen voet met een objectieve waarheid.

De grote drie: Plato

Plato & Aristoteles

Plato (427-347)
Plato was een leerling van Sokrates. Hij voerde de redenering van Sokrates verder door. Waar Sokrates nog zocht naar algemeen geldende definities, die hij als objectieve kennis beschouwde, ontwierp Plato een compleet wereldbeeld waarin de definities of abstracties echt bestaan in een hogere werkelijkheid. Deze ware werkelijkheid kunnen we niet met onze zintuigen waarnemen. Wat we waarnemen zijn slechts de afspiegelingen van de werkelijkheid. Kennis van de echte werkelijkheid kunnen we enkel bereiken door het denken.

Deze theorie wordt Plato’s Ideeënleer genoemd. Plato onderscheidt twee werelden. In de waarneembare wereld is alles veranderlijk en vergankelijk; dit is het domein van de opvattingen en meningen. De ware wereld is eeuwig en onveranderlijk. Hier bevinden zich de ‘essenties’ (in het Grieks ‘ideeën’) van alles wat we met onze zintuigen waarnemen; deze wereld is ‘ideaal’. Dit is het domein van de zekere kennis en de objectieve waarheid. De allerhoogste Idee is het Goede. Dit dualisme – de theorie dat er twee werelden zijn – uit zich ook in een onderscheid tussen het menselijk lichaam, veranderlijk, sterfelijk, waarneembaar, en een onveranderlijke, eeuwige kern, de ziel.

Ook de inrichting van de samenleving zou volgens Plato moeten worden gebaseerd op kennis van de ware werkelijkheid. Alleen wie over inzicht in de Ideeënwereld beschikt is in staat de polis te besturen. In de ideale staat is daarom een filosoof aan de macht. Alleen een koning-filosoof kan op grond van zijn kennis van het Idee van het Goede de goede besluiten nemen. Mensen die leven in de illusie dat de wereld die ze waarnemen echt is, hebben geen enkel recht van spreken. Van de democratie moest Plato dan ook niets hebben.

Wij mensen zijn in de ogen van Plato als de gevangenen die van geboorte af aan in deze grot zitten opgesloten. Zij weten niet beter of wat zij op de muur voor hen zien echte dingen zijn. Zij hebben er geen idee van dat er een ‘ware werkelijkheid’ is.

De grote drie: Aristoteles

Plato & Aristoteles

Aristoteles (384-322)
Aristoteles was een leerling van Plato. Hij baseerde zijn theorieën op onderzoek en op analyse van zijn waarnemingen. Zo onderzocht hij voor zijn ontwerp van een ideale staatsvorm de staatsinrichting van ruim 150 poleis. Aristoteles kwam tot de conclusie dat de mens van nature een sociaal wezen, die alleen in een samenleving volledig tot zijn recht komt. Wat de inrichting van de staat betreft concludeert hij dat het meer aankomt op de mentaliteit van de bestuurders dan op de staatsvorm zelf.

In tegenstelling tot Plato kent Aristoteles geen andere werkelijkheid dan de waarneembare werkelijkheid. In onze geest ontstaan wel abstracties van onze waarnemingen, maar die abstracties leiden geen eigen bestaan. Deze algemene begrippen zijn aanwezig in de wereld die we waarnemen, niet daarbuiten. Zijn keuze voor empirisch onderzoek is de basis voor de latere wetenschappelijke ontwikkeling. Aristoteles’ wetenschappelijke onderzoek strekte zich uit over vele terreinen, niet alleen de fysica en de ethiek, maar bijvoorbeeld ook literatuur, psychologie en biologie. Aristoteles was de leermeester van Alexander de Grote.

Alexander de Grote: wereldrijk

Alexander de Grote kwam uit Macedonië, ten noorden van de Peloponnesos.

Zijn vader Philippos had in 338 de Grieken onderworpen. Daarmee was een einde gekomen aan de onafhankelijkheid van de Griekse poleis. Alexander veroverde zijn wereldrijk in zo’n 13 jaar tijd.

Na zijn dood viel het rijk in vier delen uiteen. Er begon een tijdperk van wederzijdse beïnvloeding tussen de Griekse en de oosterse culturen, het hellenisme.

Stoa en Epicurisme - Epicurisme

Met het wegvallen van de oude politieke verbanden in de polis waren veel traditionele zekerheden op losse schroeven komen te staan. Mensen gingen op zoek naar een nieuw houvast. Naar een antwoord op de vraag hoe je moest omgaan met de wisselvalligheden van het lot.

De twee belangrijkste hellenistische denkrichtingen probeerden mensen richtlijnen te geven om ondanks alle veranderingen om hen heen gelukkig te worden.

Epikouros (341-270)
Epikouros (in het Latijn wordt zijn naam gespeld als Epicurus, vandaar dat de filosofische stroming het Epicurisme wordt genoemd) bouwde voort op de atoomtheorie van Demokritos. Alles is in dit wereldbeeld toevallig ontstaan door een samenvoeging van atomen. En alles zal ook op zeker moment weer uit elkaar vallen. Het leven is van tijdelijke aard en alles wat gebeurt is een kwestie van toeval. De enige manier om je tegen het toeval te wapenen is je gemoedsrust bewaren. Mensen moeten proberen onverstoorbaar te blijven. Actief meedoen aan de politiek past daar niet bij.

Omdat alles morgen onverwacht anders kan zijn, kun je maar het beste maken van het huidige moment. De Romeinse dichter Horatius heeft dat later kernachtig samengebald in de beroemde woorden ‘carpe diem’, pluk de dag!

Stoa en Epicurisme - Stoa

Stoa
De Stoa ging van een totaal tegenovergesteld wereldbeeld uit: de hele kosmos is in stoïcijnse ogen volstrekt rationeel geordend. Niets gebeurt toevallig, alles is voorzien door een hogere macht, die wordt aangeduid met Rede (ratio, verstand) of Voorzienigheid.

Mensen dienen zich te richten naar deze rationele ordening van de natuur. Als je in overeenstemming met deze orde leeft, ben je onaantastbaar voor het noodlot. Je bereikt een toestand van ´apatheia´, je verstand heeft alle emoties onder controle. In die toestand kun je best actief zijn in de politiek: je bent toch immuun voor schadelijke invloeden van buitenaf.

De Stoa is genoemd naar een zuilengang (zie afbeelding) waar Zeno (333-262), de oprichter van deze ‘school’, zijn theorieën uiteenzette.

De klassieke vormentaal

Inleiding - De klassieke vormentaal

In deze kennisbank ga je meer leren over klassieke bouwkunst en klassieke beeldende kunst. De klassieke bouwkunst is onderverdeeld in Griekse en Romeinse bouwkunst.

Het onderdeel klassieke beeldende kunst behandelt de veranderingen in de Griekse beeldende kunst.

De Griekse tempel

De vorm van de Griekse tempel is misschien wel de meest geïmiteerde vorm uit de hele geschiedenis.

Op de volgende pagina's vind je meer informatie over de vier genummerde onderdelen van de Griekse tempel.

De Griekse tempel - 1

• Trigliefen

• Metope
Gebeeldhouwd reliëf. Omdat de scènes ook vanaf grote afstand ‘leesbaar’ moesten zijn werden de beelden beschilderd met duidelijk onderscheiden kleuren. We hebben slechts hier en daar verfsporen teruggevonden. Daarom is ten onrechte het beeld ontstaan dat de klassieke kunst (eenvoudig en sober) wit is. In de andere bouwstijlen loopt dit reliëf overigens over de hele breedte, alleen in de Dorische bouwstijl wordt dit zogeheten fries opgedeeld in metopen en trigliefen.

• Architraaf

De Griekse tempel - 2

Beeldhouwwerk vulde het tympanon. Omdat de scènes ook vanaf grote afstand ‘leesbaar’ moesten zijn werden de beelden beschilderd met duidelijk onderscheiden kleuren. We hebben slechts hier en daar verfsporen teruggevonden. Daarom is ten onrechte het beeld ontstaan dat de klassieke kunst (eenvoudig en sober) wit is.


De Griekse tempel - 3

Er zijn in verschillende delen van Griekenland varianten in de bouw van tempels ontstaan,
die het makkelijkst te herkennen zijn aan de kop van de zuil, de zogeheten kapiteel.

De Griekse tempel - 4

Tempel in Nîmes in de Provence, in Zuid-Frankrijk.

De Romeinse tempel
Bij een Griekse tempel loopt de zuilengalerij helemaal rond de tempel. Een Romeinse tempel is frontaal gebouwd, d.w.z. op de voorkant gericht.

Romeinse bouwkunst

Parallel aan de groei van het Romeinse Rijk groeide de behoefte aan steeds grotere ruimten, waarin veel mensen tegelijk aanwezig konden zijn. De Romeinse architecten wisten aan deze behoefte te voldoen met behulp van met name drie bouwelementen:

  1. beton dat in houten vormen kon worden gegoten,
  2. baksteen en
  3. de boogconstructie met wigvormige stenen.

Met deze ‘ingrediënten’ bouwden zij de enorme ruimten: thermen (badhuizen), amfitheaters en basilieken (gebouwen voor rechtspraak en handel) bijvoorbeeld. Maar ook aquaducten, triomfbogen, bruggen, marktpleinen, vestingmuren en forten.

Badhuis in Trier, Duitsland
Aquaduct bij Pont du Gard, Frankrijk
Amfitheater in Nimes, Frankrijk

Van algemeen type naar individueel portret

De eerste Griekse beelden vertonen sterke gelijkenis met de Egyptische: frontaal, houterig, een algemeen type weergevend. Maar op drie punten ontwikkelde de Griekse beeldhouwkunst zich.

  1. De Grieken besteedden steeds meer aandacht aan anatomie en fysionomie (gezichtsuitdrukkingen).
  2. Zij idealiseerden mensen op grond van bijzondere prestaties, zoals sport, staatsmanschap, veldheerschap of kunstenaarschap; idealiseren wil dan zeggen: boven de alledaagse werkelijkheid plaatsen, vereren als held of halfgod.
  3. De Grieken kregen oog voor het persoonlijke, het individuele.

Helaas zijn bijna alle Griekse portretbeelden verloren gegaan. De meeste Griekse portretten in brons of marmer kennen we alleen via kopieën uit Romeinse tijd. Overigens zijn deze Romeinse kopieën - tenminste als zij het origineel niet verkleind weergeven - behoorlijk betrouwbaar. Want van bronzen beelden werden afgietsels gemaakt en van marmeren beelden mechanisch vervaardigde kopieën.

Griekse beelden - Het Archaïsche portret


Het Archaïsche portret
Er worden nog geen individuele persoonlijkheden weergegeven, maar algemene typen.

Deze beelden werden alleen op graven of in tempels geplaatst. De beelden uit deze tijd worden gekenmerkt door de zogeheten ‘archaïsche glimlach’.

De betekenis van deze glimlach is niet helemaal duidelijk: misschien is het een glimlach om duidelijk te maken dat de persoon door de goden gezegend is, of als een kunstmatige glimlach zoals we die ook op moderne foto's zien.

Griekse beelden - Vroeg klassiek



Vroeg klassiek
Er is een begin van individualisering.

Afbeelding links
Het bijzondere van dit beeldenpaar is dat het de eerste beelden zijn, die voor zover wij weten niet op een heilige plaats zijn neergezet, maar in de openbare ruimte, in dit geval op de agora (de Atheense markt). Het zou daarna nog 100 jaar duren, voordat dat gewoon werd in Athene. Het moeten dus bijzondere personen zijn geweest; daarom gaat men ervan uit dat het om Harmodios en Aristogeiton gaat, die de tiran Hipparchos hebben gedood.

Afbeelding midden
De Atheense politicus Themistocles.


Afbeelding rechts
De bronzen wagenmenner. Oorspronkelijk hoorde er ook nog een vierspan bij.

Griekse beelden - Klassiek idealisme



Klassiek idealisme
Het klassieke portret combineert individualiteit en idealisering. Er is geen verschil te zien tussen goden- en mensenbeelden. Mensen zijn wel herkenbaar, maar hun gelaatstrekken zijn gestileerd: er zijn geen rimpels, geen afwijkingen, er worden geen emoties getoond. Daardoor zijn het toch meer ´modellen´ dan echte individuen.

Afbeelding links
De lansdrager. Dit beeld van een onbekende atleet is gemaakt door Polykleitos. Het beeld gold als hét model voor alle beeldhouwkunst.


Afbeelding midden
Het uiterlijk van de beroemde Atheense staatsman Perikles (500-429) wordt omschreven als aristocratisch en streng. Hij werd jarenlang herkozen tot opperbevelhebber.


Afbeelding rechts
Athene, beeld van Lemnos.

Phidias, de maker van dit beeld, is de beroemdste kunstenaar uit de klassieke eeuw van Griekenland.
Hij was naast beeldhouwer ook architect. Onder zijn verantwoordelijkheid is het Parthenon tot stand gebracht, zowel het gebouw als het daarop aangebrachte beeldhouwwerk.


Met Phidias bereikt de klassieke, idealiserende stijl zijn hoogtepunt.

Griekse beelden - Laat klassiek

Socrates
Plato
Sofokles
Euripides
 
Alexander de Grote

Laat-klassiek
Het individuele karakter van de afgebeelde persoon komt sterker naar voren, ten koste van het idealistische. Geleidelijk aan probeert men ook iets van het innerlijke leven tot uitdrukking te brengen. De mensen van wie deze portretten zijn, kennen we ook uit beschrijvingen van tijdgenoten.

Sokrates (469-399) wordt beschreven als een man die een onaantrekkelijk uiterlijk combineerde met een ongeëvenaarde uitstraling. Stevig, breedgeschouderd, brede neus met wijd open neusgaten, uitpuilende ogen, brede mond, dikke lippen, kaal en met een buikje. Maar hij was overrompelend charmant, hij had humor en er ging een enorme intellectuele kracht van hem uit.

Plato (427-347), de beroemdste leerling van Sokrates, was, zei men, sterk en breedgeschouderd, bezat mooie ogen en een zeer fijn gevormde neus. Hij was serieus en aristocratisch. Hij geldt als één van de grootste filosofen aller tijden.

Sofokles (496-406) was een van de grote tragedie-dichters van Athene. Hij wordt beschreven als knap, innemend, genereus, godsdienstig en veelzijdig begaafd.

Euripides (480-406), een andere grote klassieke tragediedichter, wordt beschreven als een sombere man die nooit lachte, niet erg sociaal was, vrouwen haatte, alleen leefde voor zijn werk. Over zijn uiterlijk wordt opgemerkt dat hij een lange baard droeg en sproeten had in zijn gezicht.

Alexander de Grote bezat een krachtige, goedgebouwde gestalte en een weelderige haardos met een merkwaardige kruin op het voorhoofd. Deze geniale veldheer had ook belangstelling voor natuur en cultuur. Hij kon zeer hoffelijk zijn, maar ook in blinde woede losbarsten, waarvan hij vaak later weer spijt had.

Griekse beelden - Hellenistische tijd

 
Demosthenes
Epikouros
Zeno
Nikè
Laokoön

Hellenistische tijd
In de Hellenistische tijd bereikt de Griekse portretkunst zijn meest realistische fase. Men schrikt niet terug voor de weergave van emoties, voor rimpels, ouderdom en gebreken. Soms op het theatrale af. Maar soms keert men ook weer terug naar het klassieke ideaal.

Demosthenes (384-320), de grootste redenaar van zijn tijd, was fel gekant tegen de Macedonische overheersing van Griekenland en riep met al zijn sprekersgaven Athene op zich te verzetten tegen Filippos II en zijn zoon Alexander. Bitter en stroef zou zijn uiterlijk geweest zijn, streng en ernstig.

Epikouros (341-270) viel op, zei men, door zijn grote neus. Hij moet een imponerende persoonlijkheid zijn geweest, een soort goeroe, wiens aantrekkingskracht lag in zijn belofte dat je ook in tegenspoed gelukkig kunt zijn, mits je de aanwijzingen van zijn filosofie opvolgde.

Zeno (335 – 263), grondlegger van de Stoa. Mager, tamelijk lang, donker van huid, dikke benen, slap en zwak, stuurs, zuinig, met een gerimpeld en gefronst gezicht: niet alleen in filosofisch opzicht, maar ook qua uiterlijk de volstrekte tegenpool van Epikouros.

Nikè
Beeld van de gevleugelde godin van de overwinning Nikè, gevonden op het eiland Samothrake. Het beeld suggereert dat de godin tegen de wind in neerstrijkt op de voorplecht van een schip.

Laokoön
Scène uit de mythologie: Laokoön en zijn zonen worden gewurgd door zeeslangen. Op hun gezichten zijn de emoties af te lezen.

Griekse beelden - Overzicht tijdlijn


De groei van het Romeinse imperium

Inleiding - De groei van het Romeinse imperium

Bekijk de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur, de Griekse invloed op de Romeinse cultuur en de romanisering.

 

Het Romeinse Rijk

Rome ontstond aan een doorwaadbare plaats in de Tiber.
Daar konden Grieken uit het zuiden en Etrusken uit het noorden de rivier oversteken. In de streek rondom Rome woonden – in de streek Latium - de Latijnen.

Rond 600 ontwikkelde de nederzetting die hier al eeuwen was zich tot een stad.

264 v. Chr.
Rome leverde regelmatig strijd met de stammen die zich in hun omgeving bevonden, onder meer om de schaarse landbouwgrond te bemachtigen en om de handel te kunnen beheersen. De Romeinen kwamen steeds als sterkste uit de strijd.

De overwonnen gebieden werden niet zomaar toegevoegd aan Romeins grondgebied. De Romeinen sloten meestal een bondgenootschap. De bondgenoten kregen ieder net weer andere burgerrechten en privileges (verdeel en heers), maar allemaal moesten ze trouw beloven aan Rome en soldaten leveren voor een volgende oorlog.

Langzaam maar zeker kwam zo heel het huidige Italië in de macht van de Romeinen.

218 v. Chr.  
Rome was inmiddels uitgegroeid tot een ‘regionale grootmacht’. Dat moest wel leiden tot een botsing met de grootmacht aan de andere kant van de Middellandse Zee: Carthago in het huidige Tunesië, de basis van de Phoeniciërs (in het Latijn Puniërs, vandaar Punische oorlogen). Carthago had onder meer de Spaanse Middellandse Zeekust in handen en beheerste de handel over zee.

133 v. Chr.
Toen de Carthagers waren verslagen zagen de Romeinen kans vrijwel heel Spanje onder controle te krijgen.

Aan de andere kant van het Middellandse Zeegebied riepen de Grieken de hulp van Rome in tegen de Macedonische overheersing. Dat resulteerde er op termijn in dat ook de Griekse steden onder Romeins bestuur kwamen.

44 v. Chr.
Deze fase van de uitbreiding van het Romeinse rijk is vooral te danken aan Julius Caesar (100-44). Beroemd is met name zijn zevenjarige oorlog tegen de Galliėrs.

Inmiddels werden nieuw veroverde gebieden buiten het huidige Italië als provincies aan het Romeinse territorium toegevoegd. Een provincie stond onder bestuur van een gouverneur uit Rome.

14 na Chr.
Octavianus Augustus beslechtte de strijd om de opvolging van Caesar in zijn voordeel en werd Keizer Augustus. Onder zijn bewind (27 vC – 14 nC) ontstond de Pax Romana, de ‘Romeinse vrede’.

90 na Chr.
De keizers, opvolgers van Augustus, zorgden voor de laatste uitbreidingen van het Rijk. Zo werden onder keizer Claudius Engeland en Wales veroverd.

115-117 na Chr.
Onder keizer Traianus bereikte het Imperium Romanum zijn grootste omvang.

Griekse invloed

Griekenland heeft na zijn nederlagen
de onbeschaafde overwinnaar nog verslagen
en Latium, zo boers en ongecultiveerd,
de kunsten en beschaving aangeleerd.


Met deze dichtregels gaf de Romeinse dichter Horatius, een tijdgenoot van keizer Augustus, de verhouding tussen Grieken en Romeinen mooi weer: in politiek en militair opzicht waren de Romeinen de baas, maar op cultureel gebied oefende de Grieken een diepgaande invloed uit op de Romeinse samenleving.

Vanaf de eerste kennismaking, toen Rome nog slechts een regionale grootmacht in Italië was, waren de Romeinen onder de indruk van de Griekse cultuur. En naarmate ze meer met de Grieken in contact kwamen – door de verovering van Zuid-Italië en later Griekenland zelf – werden ze meer en meer beïnvloed. Griekse artsen, leraren en kunstenaars werden naar Rome gehaald. Griekse beelden werden gekopieerd. Griekse literaire werken dienden als inspiratiebron voor Romeinse schrijvers. De denkbeelden van de Stoa en het Epicurisme werden populair onder de Romeinen. Zo ontstond de cultuur die we met een terecht verbindingsstreepje aanduiden als Grieks-Romeins.

Romanisering

De Romeinen hebben consequent een politiek van romanisering gevolgd: ze hebben de overwonnen bevolking als het ware ‘verromeinst’; geïntegreerd in de Romeinse samenleving zouden we nu zeggen. De bestuurslaag van de overwonnen volken bleef veelal in functie, ze kwam alleen onder de Romeinse ‘rijksoverheid’ te vallen. De lokale elite paste zich daarom al snel aan, verwierf het burgerrecht en gebruikte Latijn als voertaal.

Ook het leger verspreidde de Romeinse manier van doen. Provincies leverden hulptroepen om de Romeinse legioenen (van burgers) bij te staan. Veteranen van deze hulptroepen kregen als beloning voor hun dienst het burgerrecht. Dat gold ook voor hun vrouwen en kinderen. Zo werden veel provinciebewoners Romeins burger.

Het wegennet, primair bedoeld om het leger gemakkelijk van de ene naar de andere kant van het rijk te transporteren, vormde ook een enorme impuls voor het handelsverkeer. Latijn werd het Engels van de klassieke wereld. Overal werd hetzelfde Romeinse recht gesproken.

De confrontatie met de Germaanse cultuur

De confrontatie met de Germaanse cultuur - Strijd

Strijd
Enkele jaren voordat Julius Caesar in 100 v.C. werd geboren, maakten de Romeinen voor het eerst kennis met de Germanen, een verzameling stammen in Noordwest-Europa die allemaal een verwante taal spraken.

Er vonden enkele veldslagen met Kimbren en Teutonen plaats langs de grenzen van het toenmalige Romeinse grondgebied in Noord-Italië en Zuid-Frankrijk. Nadat Caesar Gallië had veroverd wilden de Romeinen de grens van het rijk het liefst langs de rivier de Elbe leggen. Zij stuitten echter opnieuw op de Germanen. Na de slag in het Teutoburgerwoud, waar de Romeinse legioenen in 9 nC een verpletterende nederlaag leden, vormden de Rijn en de Donau de grens tussen het Imperum Romanum en Germaans territorium.

Confrontatie Germaanse cultuur - Uitwisseling

Uitwisseling
De Romeinen beveiligden de grens van het rijk door de zogeheten limes aan te leggen: een militaire zone met op gezette plaatsen verdedigingstorens en legerkampen, verbonden door een weg. Deze weg was ook een handelsroute en langs de grens ontstonden ook burgernederzettingen. Het was dus een tamelijk open grens, waardoor uitwisseling plaatsvond tussen de Romeinse en de Germaanse cultuur.

Sommige Germaanse stammen zoals de Bataven en de Cananefaten werden bondgenoten van de Romeinen en vochten mee tegen andere Germaanse stamverbanden. In feite vormden deze Germanen dus een soort buffer aan de rand van het Romeinse rijk.

Ten tijde van keizer Marcus Aurelius (161-180) werden de Germanen door stammen die vanuit het oosten naar het westen trokken, tegen de grenzen van het Romeinse rijk aangeduwd. Een aantal stammen vroegen of ze zich binnen de grenzen van het imperium mochten vestigen. Marcus Aurelius stond dat toe. Niet alleen vormden de Germanen zo nog steeds een welkome buffer tegen aanvallen van buitenaf, zij het nu binnen het rijk, maar ook betaalden zij voortaan belasting aan de Romeinen.

Confrontatie Germaanse cultuur - volksverhuizing

De grote volksverhuizing
Vanaf de derde eeuw jagen de Hunnen de Germaanse stammen uit Midden-Europa op naar het westen. Ook de relatieve rijkdom in het Romeinse westen zal zijn aantrekkingskracht hebben gehad. Zo verspreiden de Germanen zich in de loop van de tijd over heel Europa. De Romeinen zijn niet meer in staat hen tegen te houden. De Germaanse legers waren door eeuwenlange ervaring qua omvang en organisatie inmiddels prima opgewassen tegen de Romeinse legioenen.

De Romeinen moesten de Germanen steeds meer autonomie op hun grondgebieden binnen het Romeinse rijk toestaan. De Germanen kregen in de loop van de vierde eeuw feitelijk al zeggenschap over grote delen van het rijk. En op den duur telde de Romeinse legerleiding meer Germanen dan Romeinen.

Confrontatie Germaanse cultuur - volksverhuizing

Het Romeinse rijk was aan het begin van de derde eeuw in een poging effectiever te kunnen optreden tegen de aanvallen van buitenaf gesplitst in een westelijk en een oostelijk deel, met hoofdsteden en onderhoofdsteden dichter bij het front. In het westelijk deel werd de laatste keizerin in 476 afgezet door de Germaanse generaal Odoaker. Het Oost-Romeinse, Byzantijnse rijk was economisch sterker en kon de aanvallen wel weerstaan. Pas in 1453 zou dit deel van het imperium ophouden te bestaan (inname van Constantinopel door de Ottomanen).

De Germanen stichtten op de restanten van het West-Romeinse Rijk een aantal koninkrijken. De Germaanse volken hadden in de loop van de eeuwen de taal en gewoonten van de Romeinse bevolking overgenomen, inclusief het christelijke geloof dat zich door het hele rijk had verspreid.

De eerste monotheïstische godsdiensten

Inleiding - De eerste monotheïstische godsdiensten

Christenen - Jezus van Nazareth

Muurschildering in een christelijke catacombe
(onderaardse begraafplaats) in Rome. Te zien is ‘het
breken van het brood’, een verwijzing naar de Bijbelse
verhalen van het ‘laatste avondmaal’ en de
‘wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging.

Jezus van Nazareth
In het jaar 30 veroordeelde de Romeinse gouverneur van Jeruzalem de jood Jezus van Nazareth tot de dood aan het kruis. Sommige uitspraken die aan Jezus worden toegeschreven, kunnen gemakkelijk worden uitgelegd als oproepen tot een opstand. Een aantal volgelingen van Jezus hoopte wellicht inderdaad dat hij de joden zou bevrijden van de Romeinse overheersing. Een meer religieuze interpretatie van zijn optreden is dat een aantal joden hem beschouwden als de ‘verlosser’ die volgens joodse geschriften door God zou worden gestuurd om de band tussen God en de mens te herstellen.

Christenen - Staatsvijanden

Staatsvijanden
De Romeinen beschouwden deze christenen, zoals ze zich noemden, aanvankelijk als een sekte binnen de joodse godsdienst. Daarom genoten zij dezelfde voorrechten als de joden.

Toen de christelijke leiders hun geloof als een aparte godsdienst gingen presenteren, verloren de christenen de speciale status die ze als joden hadden. Nu ontkwamen zij er niet aan te offeren voor het welzijn van het Romeinse rijk en van de keizer, die het symbool van de eenheid van het Romeinse Rijk was en werd beschouwd als een godheid. Aan hem en aan zijn beelden moest dus goddelijke eer worden bewezen. Wie dat weigerde werd beschouwd als (land)verrader.

De christenen erkenden de Romeinse goden niet en de goddelijkheid van de keizer was voor hen helemaal een onoverkomelijk probleem. Dus werden de christenen al snel gezien als staatsgevaarlijk. Hun godsdienst werd door de Romeinen verboden. Ook werden de christenen periodiek het slachtoffer van vervolgingen, met name in de tweede helft van de derde eeuw onder de keizers Decius, Valerianus en Diocletianus.

Afbeelding offerbewijs: certificaat dat iemand heeft geofferd voor de Romeinse goden. Hiermee moest men ten tijde van keizer Decius aantonen geen christen te zijn.

Christenen - Bekering

In het Grieks, de tweede voertaal in het Romeinse
rijk, is het woord voor vis ICHTHYS. Christenen
gebruikten de letters van dit woord als afkorting
van Ièsos CHristos THeou Yios Sotèr,
Jezus Christus, zoon van god, redder.

Bekering
Ondanks de tegenwerking van de autoriteiten en de regelrechte vervolgingen groeide het christendom gestaag door. Als verklaring daarvoor kan worden aangevoerd dat de christenen er actief op uit waren mensen te ´bekeren´, omdat zij geloofden dat alleen christenen een goed leven na de dood te wachten stond.

Voor mensen met een ondergeschikte positie in de Romeinse samenleving, vrouwen, armen, slaven, was dit een aantrekkelijke boodschap. Bovendien zetten christenen hun verhaal kracht bij door daadwerkelijk (financiële) ondersteuning aan elkaar te bieden.

In 313 maakte keizer Constantijn (zie afbeelding links) een draai van 180 graden en erkende het christendom, wellicht omdat hij er een nieuw bindmiddel in zag voor het imperium. Uiteindelijk werd het christendom aan het eind van de 4e eeuw door keizer Theodosius verheven tot staatsgodsdienst van Rome.

Joden - 1

Boog voor keizer Titus
op het Forum Romanum, Rome

Het zich uitbreidende Romeinse rijk omvatte vanaf 63 voor Chr. ook het joodse koninkrijk Juda. Aanvankelijk had Judea, zoals de Romeinen het noemden, nog een eigen koning; vanaf 6 na Chr. werd het een provincie onder leiding van een Romeinse gouverneur.

In de ogen van de Romeinen hing het welzijn van hun rijk af van de steun van de goden. De Romeinen tolereerden dan ook dat volken die deel uitmaakten van het rijk eigen goden aanbaden, als ze maar ook voor het welzijn van de Romeinse staat offerden. De joden kregen vanwege de eerbiedwaardige ouderdom van hun godsdienst een ontheffing van deze plicht, die indruiste tegen hun geloof. Zij aanbaden immers maar één god. Voor dit privilege moesten de joden wel extra belasting betalen.

In 66 na Chr. kwamen de joden in opstand tegen de Romeinse overheersing. De oplopende belastingdruk kan daarbij een rol hebben gespeeld. De Romeinse aanspraak op een groot deel van het door de joden opgebrachte geld voor de tempeldienst in de tempel van Jeruzalem was de druppel die de emmer liet overlopen.

Joden - 2

Op de boog voor Titus op het forum Romanum is te zien hoe
de krijgsgevangen joden worden meegevoerd in een triomftocht .

Keizer Nero stuurde troepen onder leiding van de latere keizer Vespasianus om de opstand neer te slaan. Maar het zou tot het jaar 70 duren voordat de opstand definitief kon worden bedwongen. Vespasianus’ zoon Titus maakte Jeruzalem met de grond gelijk. De tempel ging in vlammen op, op de huidige Klaagmuur na.

De Klaagmuur in Jeruzalem, de enige muur die overbleef
na verwoesting van de tempel door de Romeinen.

Tussen 132 en 135 ontketende Bar Kochba nog een opstand tegen het Romeins gezag.
Ook deze poging een zelfstandige staat te herstellen mislukte.

De Romeinen hadden inmiddels te maken gekregen met een van oorsprong joodse sekte, die in hoog tempo aanhang won door het hele Romeinse rijk: de christenen.

Tijdvak 3

Verspreiding christendom

Inleiding - Verspreiding christendom

De wortels van de verspreiding van het christendom liggen in de Middeleeuwen. In dat tijdvak heeft het christendom zich opgewerkt van een kleine verboden sekte tijdens het Romeinse Rijk tot een godsdienst die de geschiedenis van Europa en de wereld zou domineren.

In onze huidige tijd rekenen we een derde van de wereldbevolking tot het christendom.

Samenwerking tussen kerk en koning - Vanaf 313



Vanaf 313: einde vervolging christenen
In 313 vaardigde de Romeinse keizer Constantijn de Grote het Edict van Milaan uit.
Het edict verzekerde de christenen godsdienstvrijheid.
Het christendom stond daarmee wettelijk gelijk aan de oude Romeinse godsdienst. De toestand van rechteloosheid waarin christenen eeuwenlang hadden geleefd, was nu voorgoed voorbij.

Constantijn is bekend geworden als de eerste christelijke Romeinse keizer. Constantijn haalde grote militaire overwinningen die hij toeschreef aan de invloed van de God van de christenen. Hoewel hij zich pas op zijn sterfbed liet dopen nam hij bij leven initiatief tot de bouw van vele kerken. Byzantium, later bekend als Constantinopel, van waaruit Constantijn het Romeinse rijk bestuurde, werd een christelijke stad met vele kerken.

Samenwerking tussen kerk en koning - Vanaf 394



Vanaf 394: Christendom wordt staatsgodsdienst
In het jaar 394 riep de Romeinse keizer Theodosius het christendom uit tot officiële staatsgodsdienst. Het christendom verspreidde zich in die jaren vooral gestaag in Oost- Europa. Vanaf het jaar 392 zette Theodosius een harde lijn in tegen het heidendom. Hij onderdrukte in zijn rijk vormen van christelijke ketterij en bestreed het heidendom. In 392 stelde hij een verbod in op de heidense eredienst. Daarmee werd het uitvoeren van heidense cultussen verboden en mochten heidenen geen officiële ambten meer bekleden.

Theodosius begreep dat het christendom een belangrijk instrument was om het Romeinse Rijk samenhang te geven en bij elkaar te houden. Heidense tempels werden vernietigd of geschikt gemaakt voor de christelijke eredienst, zoals het Pantheon in Rome dat tot de huidige tijd bewaard bleef.

Samenwerking tussen kerk en koning - Vanaf 496



496: Eerste doop van een Frankische vorst.
De nauwe band tussen vorst en kerk in West-Europa begint met de doop van Clovis in het jaar 496, de koning van de Franken. Clovis kwam uit het geslacht van de Merovingen (afstammelingen van Merovich, een vroeg-Frankische koning). Hij was met zijn bekering de eerste christelijke koning van het Frankische volk. Aanleiding voor zijn doop was een oorlog met een ander Germaans volk, de Alamannen, die hij op het punt stond te verliezen. Mede op aanraden van zijn vrouw liet Clovis zich bekeren tot het christendom. Toen Clovis daarop de oorlog won, was de basis gelegd voor een nauwe samenwerking tussen machthebbers en de christelijke Kerk.

De doop van Clovis is voor de geschiedenis het begin van een nieuw tijdperk dat van de Middeleeuwen. De basis was gelegd voor de verspreiding van het christendom over West-Europa. Clovis zag grote voordelen in een bondgenootschap met de kerk. Door in zijn rijk het christendom te verplichten kon hij samen met de Kerk eenheid creëren. In het jaar van zijn bekering overwon hij twee Frankische stammen die hij onderbracht in het christelijke Frankische Rijk. De Kerk steunde Clovis bij zijn veldslagen tegen de Visigoten en Bourgondiërs. Het grootste deel van het oude Gallië (West-Europa ten westen van de Rijn) en een gedeelte van Zuidwest-Duitsland kwamen onder heerschappij van Clovis.
Parijs werd de hoofdstad van het Frankische Rijk en Clovis liet er de kerk van de Heilige Apostelen bouwen.

Samenwerking tussen kerk en koning - 714 tot 741



714 - 741: Uitbreiding christelijke Frankische Rijk.

Karel Martel

Karel Martel was hofmeier aan het Merovingische hof. Een hofmeier gaf oorspronkelijk leiding aan de hofhuishouding. In de loop der tijd wisten de hofmeiers steeds meer macht naar zich toe te trekken, vooral in tijden van onkundige of zwakke vorsten. Karel Martel had zo’n invloedrijke positie. In de periode 714 tot 741 heeft hij zelfs een aantal jaren zonder Merovingische koning geregeerd.

Karel Martel volgde de politiek die gericht was op verdere verspreiding van het christendom. Hij moedigde het missiewerk aan om de heidense Germanen te bekeren. Hij stuurde zendelingen naar nieuw veroverde gebieden, waaronder Friesland. Karel Martel heeft ook een belangrijke rol gespeeld bij de strijd tegen de in Zuid-Europa oprukkende Arabieren. In 732 versloeg Martel bij de slag van Poitiers de Arabische legers van Abd-ar-Rahman.

Samenwerking tussen kerk en koning - 764 tot 814



768-814: Frankische vorst Karel de Grote door de paus tot keizer gekroond
Karel de Grote wordt vaak als de belangrijkste vorst van de vroege Middeleeuwen gezien. Het Frankische Rijk bereikte onder zijn heerschappij zijn maximale omvang. In 771 werd Karel koning van het rijk der Franken, waartoe ook het grondgebied van de latere Nederlanden behoorde. In zijn leven heeft hij vele voor de Franken succesvolle oorlogen gevoerd die zijn rijk in omvang deed toenemen. Heel zijn leven trok Karel ten strijde, o.a. tegen de mohammedaanse legers op het Iberische schiereiland, de Longobarden in het zuiden, en tegen de Denen en de Saksen in Noordwest-Europa.

In het jaar 800 werd Karel door de paus tot keizer van het ‘West-Romeinse Rijk’ gekroond. Het betrof hier een wederdienst van de paus die meerdere malen aanspraak had gemaakt op militaire steun van de Frankische koning. Er ontstond zo een trouwe alliantie tussen kerk en staat.

Samenwerking tussen kerk en koning - Karel de Grote



Karel de Grote zette de politiek van zijn voorvaderen voort. Ook hij ondersteunde het zendingswerk waarbij geen middel onbenut werd gelaten om heidenen te bekeren. De zendgraven werd opgedragen de christelijke plichten, waarden en normen bij de bevolking te bevorderen. Via de zogenaamde 'tienden' zorgde Karel dat de boeren tien procent van hun oogst of jongvee afstonden om kerken, kloosters en priesters te onderhouden. Aan alle abdijen legde Karel de regel van Benedictus op.

Karel had overal in zijn rijk paleizen die paltsen werden genoemd. Hij reisde van palts naar palts en regelde ter plekke zijn zaken met zijn belangrijkste leenmannen. Verondersteld wordt dat Karel ook in Nijmegen een palts had: de Valkhof. Van daaruit kon hij de militaire operaties tegen de opstandige Friezen en heidense Saksen leiden.
Dit waren bloedige oorlogen die veel tijd in beslag namen.

Bloei kloosteroorden - Kerstening

Kerstening door missionarissen en monniken
Kloosters waren centra van cultuur die veel mensen aantrokken. Buiten de religieuze plichten voerden kloosterlingen ook tal van andere taken uit. Naast de liturgische plicht van het bidden, verrichtten zij ook handarbeid zoals het verbouwen van gewassen, het aanleggen van wegen en sloten, het met de hand kopiėren van teksten en het bestuderen van wetenschappelijke en religieuze boeken. Van de kloosters ging een aantrekkingskracht uit die de verspreiding van het christendom stimuleerde. De regel van Benedictus heeft aan deze populariteit veel bijgedragen. Voor lijfeigenen of arme boeren kon een abdij een toevluchtsoord zijn in tijden van verdrukking.

Door schenkingen en nalatenschappen werden de abdijen en kloosters steeds rijker. Langzaam maar zeker ontwikkelden de kloosters zich tot grootgrondbezitters.

Bloei kloosteroorden - Regel van Benedictus

Regel van Benedictus
De heilige Benedictus (480-547) wordt algemeen beschouwd als de vader van het kloosterleven in de Rooms-katholieke Kerk. De enorme invloed van Benedictus is vooral toe te schrijven aan zijn kloosterregel, de Regula Benedicti. Naar de overtuiging van Benedictus dienden monniken drie geloften af te leggen: 1 armoede, 2 kuisheid en 3 gehoorzaamheid aan de abt. Het dagelijks leven van kloosterlingen zou moeten overeenkomen met de spreuk ora et labora, ofwel bidden en werken.

De regel van Benedictus is een afgewogen ritme van acht uur bidden, acht uur werken en acht uur rust. De orde der Benedictijnen verspreidde zich in snel tempo over heel Europa. In zowel reeds bestaande als nieuwe kloosters werd de regel ingevoerd. Benedictus is een van de drie patroon- of beschermheiligen van Europa.

Bloei kloosteroorden - Plattegrond klooster

  1. Ingang
  2. Gastenhuis
  3. School
  4. Apotheek
  5. Hoofdkerk Basiliek
  6. Kerk
  7. Stallen voor schapen, geiten, varkens, paarden en koeien.
  8. Herberg
  9. Kelder
  10. Kloostertuin
  11. Hostibakkerij
  12. Begraafplaats
  13. Groentetuin
  14. Boekbinderij
  15. Molens
  16. Atelier: smeden, ijzersmid, etc.
  17. Schuur
  18. Kippen
  19. Slachthuis voor gevogelte
  20. Ganzen

Kerstening

Vanuit Engeland (en Ierland) zette de kerstening ofwel bekering tot het christendom, zich voort in West-Europa. Bisschoppen en missionarissen bezochten de niet-christelijke volken op met als doel hen te bekeren. Veel heidense gewoonten bleven bestaan maar werden 'vertaald' en kregen een christelijke inhoud. Kerken werden vaak gebouwd op de plek waar de rituelen van de oude heidense cultus werden uitgevoerd. Christelijke feesten werden vaak gevierd op de datum van oude heidense feesten. De kerstening van Nederland werd o.a. in gang gezet door de komst van de bisschoppen Willibrord en Bonifatius.

Paus Gregorius I (590 - 604)
Deze paus was een belangrijk pleitbezorger voor het missiewerk en kerstening van Engeland en het Europese vasteland. Hij stond geheel achter de regel van Benedictus als grondslag voor het kloosterleven en wilde deze regel verspreiden over grote delen van Europa. Paus Gregorius was zeer actief in het bevorderen van de kerstening van niet-christenen. Hij stuurde monniken als missionarissen door heel Europa en Noord-Afrika. Hij verkocht daarvoor bezittingen en stichtte met de opbrengst vele kloosters. Het was een zeer vrome paus die een zeer sober bestaan leidde.

Willibrord

Willibrord was een Engelse priester die zich ten doel had gesteld om heidense volken te bekeren tot het christendom. Hij vertrok naar de Friese kust om de weerbarstige Friezen te bekeren. De Friezen waren doorlopend in oorlog met de reeds christelijke Franken. Omdat de bekering een lastige taak bleek, zocht hij steun bij de Frankische machthebbers en de paus. De laatste benoemde Willibrord tot aartsbisschop van de Friezen.

Willibrord’s succesvolle bekeringen gingen niet zachtzinnig. Hij liet heidense heiligdommen verwoesten om de kracht van de christelijke God te demonstreren. De Friezen, die missionarissen als Willibrord als handlangers van de Franken zagen, hielden lang vast aan hun oude gebruiken en gewoonten. Pas aan het einde van de achtste eeuw maakten de legers van Karel de Grote een einde aan hun verzet.

Bonifatius

Met de pauselijke zegen op zak reisde de Engelse Bonifatius naar Utrecht, naar zijn collega Willibrord. Net als Willibrord ondervond hij de afwijzende houding van de Friezen. Veel Germanen en Friezen hadden geen boodschap aan het christendom. Bonifatius probeerde de Germanen te doen inzien dat hun goden machteloos waren door op tal van plaatsen de heidense heiligdommen met de grond gelijk te maken en er kerken en kloosters voor in de plaats te bouwen.

Behalve kerken en kloosters stichtte Bonifatius ook instellingen waar religieus onderwijs werd gegeven. Als erkenning voor zijn werk benoemde de nieuwe paus Gregorius lll hem in 732 tot aartsbisschop - zij het zonder zetel. Toen Bonifatius op 5 juni 754 onderweg was naar een door hemzelf afgekondigd doopfeest bij Dokkum, werden hij en zijn ca. 50 metgezellen door een groep Friezen vermoord.

Ontstaan islam

Inleiding - Ontstaan islam

De Ka’aba is het centrale heiligdom van de islam. Volgens de islamitische overlevering is de Ka'aba gebouwd door Adam en herbouwd door Abraham en Ismaël. Het heiligdom, een zwarte meteoriet, werd al ver voor het ontstaan van de islam door plaatselijke stammen aanbeden. Al voor de opkomst van de islam was Mekka een heilige plaats.

Mekka was een goede plek om te handelen omdat de religie geweld verbood en omdat er vele handelswegen samenkwamen. Het centrum van Mekka was vreedzaam en tolerant en vormde een vruchtbare voedingsbodem voor de opkomst van de islam.

De oorsprong van de islam - Schema

Bekijk het schema hieronder en lees over de oorsprong van de islam op de volgende pagina´s.

Standenmaatschappij

Rond het eind van de zevende eeuw in het gebied waar nu de landen Saudi-Arabië, Irak, Jemen en Oman zich bevinden, leefden verschillende Arabische stammen die elkaar naar het leven stonden. De loyaliteit aan de eigen stam en de vijandschap ten opzichte van andere stammen was groot. Het alledaagse bestaan was hard en gericht op overleven. Het gebrek aan voldoende vruchtbare grond maakte het leven nog moeilijker.

In barre omstandigheden is een hecht verband tussen de leden van een stam noodzakelijk om te overleven. Elke stam had zijn eigen vormen van wetgeving die meestal was gebaseerd op het principe oog om oog, tand om tand.

Handelskaravaan

Mekka

Mekka als handelscentrum
Mekka was een goede handelsplek omdat de religie voorschreef dat op de heilige plaats van de Ka’aba geen geweld mocht plaatsvinden.

De Ka’aba was een zwarte meteorietensteen die door alle stammen werd aanbeden. Het centrum van Mekka was daarom vreedzaam en tolerant.

Mohammed

Mohammed, de grondlegger van de islam, kwam voort uit een stam die handel dreef in en rond Mekka. Mohammed werd al op zijn zesde jaar wees en opgevoed door familieleden. In zijn jonge jaren was hij schaapherder, maar ruilde dat beroep in voor een succesvol bestaan als koopman.

In Mekka kwam Mohammed in aanraking met tal van godsdiensten en op zijn reizen ontmoette hij christenen en joden. In zijn 25e levensjaar trouwde hij met een vijftien jaar oudere rijke weduwe. Mohammed had als rijke koopman voldoende tijd om over andere zaken van het leven na te denken. Hij werd gegrepen door de sociale ongelijkheid en het onrecht om hem heen.

De profeet onderwijst

Politieke en religieuze crisis

Politiek
Mekka groeide in een eeuw tijd uit tot een zeer welvarende stad met een rijke elite die geld en materiële goederen voorop stelden. De strijd tussen de verschillende stammen werd intussen alleen maar heviger. Mohammed zag dit alles met lede ogen aan.

Mohammed dacht veelvuldig na over de situatie in zijn streek. Hij maakte zich zorgen over de sociaal onbewogen rijke elite die geen rekening hield met de armen en zwakkeren in de samenleving.

 

 

Religieus
Mohammed was door zijn beroep al vaak in contact gekomen met joden en christenen die één God aanbaden en geleid waren door een profeet. Mohammed raakte ervan overtuigd dat de komst van een profeet de problemen van de Arabische stammen zou oplossen.

 

 

Mohammeds visioen

Volgens de overlevering trok Mohammed zich in 610 tijdens de ramadan terug in een grot waar hij een visioen kreeg van een engel. Deze zou de volgende woorden tot hem hebben gericht: ‘Draag voor’ (Ikra). Mohammed antwoordde: ‘Ik ben geen voordrager!’. De engel hield vol en herhaalde: ‘Draag voor (Ikra)!’ Na enkele malen merkte Mohammed dat de woorden die uit zijn mond rolden, woorden uit het heilige schrift waren. Vanaf dit moment was Mohammed wanhopig, radeloos en onzeker wat hij met deze ervaring moest doen. In een poging zich van de berg af te werpen kreeg hij nogmaals een visioen, ditmaal van de aartsengel Gabriel. Een stem uit de hemel zei: ‘Mohammed!, Gij zijt de gezant van God en ik ben Gabriel’.

Het werd Mohammed uiteindelijk duidelijk dat hij was aangewezen om Gods boodschap te verspreiden onder het Arabische volk. In de jaren die volgden tekende hij met hulp van geleerden Gods boodschap op in de koran. De boodschap van de koran is: Allah (Arabisch woord voor God) is de enige en almachtige God. Hij heeft de mens geschapen en hem goede zaken zoals voedsel en kleding gegeven. Ook heeft Allah regels vastgelegd die dienen als richtsnoer voor het menselijk handelen (Sharia). In ruil daarvoor vraagt hij van de mens dankbaarheid in de vorm van het gebed, ofwel de Salat en de zorg voor armen. Samen vormt dit de islam, ofwel ‘overgave aan Allah’.

De koran wordt door de moslims gezien als het rechtstreekse woord van God en de eerste bron van de islam.

Oprichting van de Oemma

Naast zijn literaire arbeid voor de koran, was Mohammed ook bezig met de sociale en politieke problemen in zijn streek. De traditionele vijandigheden tussen de verschillende Arabische stammen probeerde hij te elimineren door instelling van de Oemma, ofwel de wereldwijde gemeenschap van moslims.

Het bevorderen van eenheid d.m.v. de Oemma hield onder meer in dat moslims elkaar zouden bijstaan in geval van conflicten met niet-moslims.

Van Mekka naar Medina (Hidjra): begin jaartelling

Het begin van jaartelling van de islam
De jaartelling in de islam begint bij het jaar van de Hidjra of emigratie naar Medina. De rijke stammen in Mekka zagen de opkomst van de islam als een ongunstige ontwikkeling voor hun handel en voor de aantrekkingskracht van de stad. Mohammed werd niet gewaardeerd en trok daarom in het jaar 622 met zijn volgelingen naar Medina: de Hidjra (migratie). In Medina was een stammenstrijd gaande. Niet-moslims in en om die stad waren bereid zich te bekeren tot de islam als daarmee de stammentwisten werden opgelost. De bereidheid van deze stammen zich te bekeren tot een monotheïstisch geloof is mogelijk te verklaren door de invloed van joodse stammen in de omgeving. Medina is voor moslims naast Mekka en Jeruzalem een heilige stad en een belangrijk bedevaartsoord.

Verovering van Mekka
Mohammed besloot na vestiging van zijn macht in Medina tot een jihad (heilige oorlog) tegen de machthebbers in Mekka. Door middel van bondgenootschappen met stammen in de omgeving van Mekka verzwakte hij de positie van de stad. Na jarenlange strijd gaven de Mekkanen zich over. Mohammed verwijderde alle afgodsbeelden en de Ka’ba werd het centraal heiligdom van de islam.

Naast voorschriften uit de Koran die gelovigen aanspoorde om te werken aan een rechtvaardige en eerlijke samenleving bood de islam een zeer strijdbare theologie die zolang de onderlinge solidariteit stand hield, kon uitgroeien tot een politieke machtsfactor van formaat.

Sjiieten en Soennieten

Na de dood van Mohammed in het jaar 632 ontstond er een politiek en religieus machtsvacuüm. Het was niet duidelijk wie de profeet kon opvolgen als leider van de moslims. Kandidaten waren zijn bloedverwanten en zijn meest trouwe dienaren.

Deze laatste groep, de kaliefen, vormden een machtige groep binnen de Oemma en zagen zichzelf als logische voortzetters van het gedachtegoed van Mohammed. De aanhangers van de kaliefen, ook wel soennieten genaamd, kwamen lijnrecht tegenover de aanhangers van erfopvolging te staan, ook wel sjiieten genaamd.

De soennieten kozen Aboe Bakr, Mohammed’s trouwste vriend, als leider van de Oemma.
De Sjiieten zagen Ali Talib, de neef van Mohammed, als logische opvolger.
Nadat eerst vier gekozen kaliefen de macht in handen kregen was het de beurt aan neef Ali. Voor de Sjiieten was de bloedband van Ali met Mohammed van cruciaal belang. Alleen de leden van Mohammed’s familie konden naar hun overtuiging dragers zijn van waarachtige goddelijke kennis. Zij waren dus bij uitstek geschikt om leiding te geven aan de Oemma. De tevredenheid over het feit dat Ali inderdaad werd gekozen sloeg om in ontzetting toen Ali werd vermoord. Het leiderschap kwam opnieuw in handen van de zogenaamde ‘Omajjaden-clan’. De broederstrijd tussen de eerste generaties moslims, tussen soennieten en sjiieten, duurt voort tot op de dag van vandaag.

Positie kaliefen en imams

Positie van de kaliefen
Ali, de neef van Mohammed werd vermoord door Muawiyah, de stichter van de Omajjaden-dynastie. Muawiyah werd kalief en kreeg daarmee de machtige positie van de Omajjaden-clan. Deze clan behoorden tot de rijke Mekkaanse elite die machtige posities in de stad bekleedde. De kaliefen zagen in de afstammelingen van Ali en de leiders (imams) hun natuurlijke vijanden. De sjiitische interpretatie van de islam zagen zij als afvallig en daarom verklaarden zij hen tot vijanden van de staat. De moord op Ali en de claim van de Omajjaden-dynastie op het kaliefschap betekende naast religieus leiderschap een politieke machtsgreep van de soennieten.

Positie van de imams
De sjiieten kozen religieuze leiders ofwel imams (vertaling: gids). Deze werden gezien als onfeilbaar aangezien zij directe afstammelingen waren van Ali. Het woord imam is in de loop van de tijd vooral bekend geworden in de Soennitische betekenis, die van gebedsvoorganger in de moskee. Voor de sjiieten betekent de imam de geestelijk leider van de gehele moslimgemeenschap, die beschikt over de waarachtige kennis.

Uitbreiding van de islam in de 7e en 8e eeuw

Legenda

Islam onder Mohammed en Aboe Bakr (622-634)

Islam onder eerste kaliefen (634-656)

Islam onder Omajjaden-dynastie (634-656)

 

Mohammed (622-632)

In de periode dat Mohammed nog leeft breidt de islam zich vanuit de plekken Mekka en Medina. Tijdens Mohammeds leiderschap werd het grootste deel van het Arabisch Schiereiland vrij snel onder islamitisch bestuur gebracht. Mohammed wist de verschillende stammen door militaire campagnes bij elkaar te brengen. Hij trad daadkrachtig op en dit trok veel Arabieren aan.

Door zijn beloften van redding voor hen die stierven tijdens de strijd voor de islam, kreeg hij mensen achter zich. Door overvallen op karavanen in de vroege jaren van de islam en daarna oorlogen op volle schaal, was er een aantrekkelijk vooruitzicht op rijke buit voor hen die succesvol waren in de strijd. Binnen 20 jaar na de dood van Mohammed in 632 was de basis voor een islamitisch rijk al gelegd. Sommige wetenschappers wijten de snelle uitbreiding aan de verzwakking van zowel het Perzische als het Byzantijnse rijk. De verzwakte positie van beide grootmachten maakte het gemakkelijker voor de islam om militaire overwinningen te boeken.

Na de dood van Mohammed in 632 werd Aboe Bakr kalief en daarmee de opvolger van Mohammed. In de twee jaar tot zijn dood in 634 wist hij het gehele Arabisch Schiereiland te veroveren.

Islam onder de eerste kaliefen (634-656)

Omar ibn al-Khattab (634-644)
Omar ibn al-Khattab regeerde tien jaar (van 634 tot 644). In zijn leven veroverde hij zowel delen van het Byzantijnse Rijk als grote delen van Perziė. Hij veroverde de ook voor de islam heilige stad Jeruzalem. Ook het huidige Egypte en Syriė vielen betrekkelijk vlug in Arabische handen door de daar heersende onvrede met het Byzantijnse bestuur.

Uthman ibn Affan (644-656)
Deze kalief regeerde van 644 tot 656. Hij breidde het rijk tenslotte uit tot geheel Perziė en delen van Noord-Afrika. Ook veroverde hij Cyprus.

Ommajjaden Dynastie (661-750)

De periode daarna veroverde de Omajjaden-dynastie grote delen van Spanje. In de jaren van 661 tot 750 behoorde Spanje tot het Islamitische Rijk. Het Arabisch werd de officiële taal in het hele Islamitische Rijk. Er werden Arabische munten ingevoerd: gouden dinars, zilveren dirhams, voorzien van Koranverzen. Bijna 90 jaar (661-750) regeerden de Omayaden kaliefs vanuit hun hoofdstad Damascus. Zij regeerden het land meer dan wereldlijke vorsten, dan als godsdienstige leiders.

Het Midden-Oosten kende in deze periode een grote culturele bloei. Waar Europa na de val van het Romeinse Rijk in een diepe crisis kwam, met een dalende bevolking, invasies en opkomende armoede, kwamen steden als Alexandrië, Basra, Damascus en vooral Bagdad tot grote bloei. De bevolking van deze steden groeide en op gebieden als literatuur, architectuur, geneeskunde en wetenschap kwam de regio mijlenver voor te liggen op Europa. Arabische legers veroverden steeds meer gebieden in Noord-Afrika en Spanje. Ook voeren Arabische handelsschepen naar India, Indonesië en langs Oost-Afrika.

De vijf zuilen van de islam

1. Uitspreken van de geloofsbelijdenis (sjahadah)
Dit is een kort credo waarin het bestaan van de enige God wordt erkend en Mohammed wordt erkend als zijn profeet:
Er is geen godheid dan Allah en Mohammed is zijn boodschapper
اشهد ان لا اله الا الله, اشهد انّ محمّدا رسول الله
Deze geloofsbelijdenis wordt de sjahadah genoemd en wordt dagelijks door elke vrome moslim meermalen opgezegd.

2. Vijf maal per dag bidden (salat of salah)
Moslims worden geacht tenminste vijf maal per dag de rituele gebeden uit te voeren:

  • 's ochtends vroeg, voor zonsopgang;
  • tussen de middag;
  • tussen het tweede gebed en zonsondergang in;
  • in de vroege avond, tussen schemer en donker;
  • na de volledige zonsondergang.

3. Geven van aalmoezen (zakat of zakah)
Binnen de islam bestaat de overtuiging dat alle aardse zaken toebehoren aan God. Het woord zakat betekent zowel loutering als groei. Elke moslim berekent zijn of haar zakat persoonlijk. In de meeste gevallen betekent dit een jaarlijkse donatie van twee en een half procent van het gespaarde privékapitaal. Deze aalmoes kan gebruikt worden om armen bij te staan maar ook om een nieuwe moskee te financieren.

4. Vasten tijdens de ramadan (saum of siyam)
De ramadan is een jaarlijks terugkerende verplichte periode van vasten die voorschrijft dat er gedurende een groot deel van het etmaal niet wordt gegeten, gedronken en gerookt. Ook dient een moslim zich gedurende die uren te onthouden van seksuele gemeenschap. Het vasten is voorgeschreven in de Koran en geldt vanaf de dageraad tot de zonsondergang. Tijdens de nacht zijn deze beperkingen opgeheven.

5. De pelgrimstocht naar Mekka (hadj, hajj of haj)
Elke moslim wordt geacht tenminste eenmaal in zijn leven een pelgrimstocht te maken naar de heiligste stad Mekka in Saoedi-Arabië. Deze moet plaatsvinden tijdens de twaalfde maand van de islamitische kalender. De pelgrims dragen speciale, eenvoudige kleding. Zo valt het onderscheid in rangen en standen weg, is de gedachte.

Zelfvoorzienende agrarische cultuur

Inleiding - Zelfvoorzienende agrarische cultuur

Het einde van het Romeinse rijk in West-Europa had ingrijpende gevolgen. De Romeinse infrastructuur van wegen en bruggen die snelle verbindingen mogelijk maakte, verloor aan betekenis. Gebieden raakten geïsoleerd en reizen werd een hachelijke onderneming met de talloze gewapende bendes die de dienst uitmaakten. De hoogstaande agrarisch-urbane cultuur van de Romeinen maakte plaats voor de primitieve zelfvoorzienende agrarische cultuur van de Middeleeuwen. Zo tekende zich omstreeks het jaar 500 een nieuw productie- en consumptiesysteem af. De handel kwam zowat stil te liggen en de rol van de snel in verval tredende steden was voorlopig uitgespeeld.

De economie in de vroege Middeleeuwen was gebaseerd op landbouw. Productie in deze agrarische maatschappij was vooral gericht op het voorzien in de eigen behoeften. De meeste transacties vonden in natura plaats. De agrarische samenleving bestond uit kleine gemeenschappen. De kern van zo’n gemeenschap was vaak een landgoed, kasteel of klooster. Daaromheen bevonden zich kleine boerengemeenschappen. Bewoners van die gemeenschappen hadden allerlei verplichtingen aan de heer aan wie zij waren verbonden. De relatie tussen heer en boeren was georganiseerd in het zogeheten hofstelsel. Boeren waren meestal horigen, gebonden aan de grond, met een minimum aan rechten en met veel verplichtingen ten opzichte van de heer.

Einde van agrarische-urbane samenleving

Van agrarisch-urbane maatschappij naar landbouwsamenleving-1

Het einde van de agrarisch-urbane samenleving
De groeiende druk op de grenzen van het Romeinse rijk door plunderingen en volksverhuizingen in de derde eeuw, vereiste meer belastinggeld voor de verdediging. De onveiligheid in de grensgebieden nam toe en de agrarische productie en handel nam daar sterk af. Gewapende groepen maakten het reizen praktisch onmogelijk waardoor handeldrijven over grote afstanden onmogelijk werd.

Hierdoor nam het geldverkeer af en verloor het geld aan waarde en betekenis. Regionale handel en ruilhandel werden belangrijker dan de internationale uitwisseling van goederen op basis van geldverkeer. De aristocratie trok zich terug op het platteland. De bevoorrading van de steden werd door de stijgende onveiligheid en de ontregelde distributie immers niet meer gegarandeerd; op de landgoederen was het veiliger en kon men de productie beter overzien. Steden raakten door de afname van handel ontvolkt en kregen hooguit een regionale functie als marktplaats. De geestelijkheid speelde er nog een rol van betekenis op bestuurlijk gebied. De overgang naar een zelfvoorzienende agrarische maatschappij verliep geleidelijk. Ook ten tijde van de Romeinen waren veel kenmerken van een landbouwsamenleving aanwezig. Nieuw was de ineenstorting van het internationale handelsverkeer, de onveiligheid en de opkomst van een naar binnen gerichte agrarische samenleving.

Vroonland en hoeveland

Van agrarisch-urbane maatschappij naar landbouwsamenleving - 2

Vroonland en hoeveland
Een edelman kreeg land in leen van zijn koning of hogere edelman. Een edelman die op dergelijke wijze grond leende noemen we een leenman. Het land van een leenheer bestond uit twee delen: het vroonland en het hoeveland.

Het vroonland was het domein waarvandaan de leenman het domein of het landgoed bestuurde. Het vroonland bestond uit bouwland, weideland en onontgonnen gebieden zoals bossen en heidevelden.

De rest van een landgoed bestond uit het hoeveland. Daar woonden de horige boeren op kleine boerderijen met een kleine lap grond. De leenman ontving inkomsten uit de opbrengsten die het land opleverde. Boerengemeenschappen specialiseerden zich in landbouw- en veeteeltproducten. Daarnaast werkte een klein aantal leden van de gemeenschap in ambachten als smid, wever of leerbewerker. De productie in een boerengemeenschap was zelfvoorzienend. Praktisch alles wat er nodig was aan voedsel, kleding, gereedschap en andere gebruiksvoorwerpen werd binnen de gemeenschap voortgebracht. Overschotten die verhandeld konden worden, waren er nauwelijks.

Het hofstelsel

Het hofstelsel is de manier waarop landgoederen en domeinen gedurende de vroege Middeleeuwen werden geëxploiteerd. Boerengemeenschappen werkten en leefden op de grond van hun leenheer (of leenman). De boeren zorgden voor voedsel en andere producten. Zij werden door de grootgrondbezitter, de leenman, beschermd tegen geweld van buitenaf.

Grootgrondbezit en autarkie

De economie van de Middeleeuwen draaide om het bezit van grond. De koning of keizer stond aan de top van de hiërarchie en beleende zijn grond als leenheer aan leenmannen. Deze leenmannen zwoeren bij de aanvaarding dat zij hun leen in naam van de koning of keizer goed zouden besturen. Een leenman was van adel, wat inhield dat hij een hoge functie had in het leger. Zij voerden titels als hertog, graaf of ridder maar kwamen ook voort uit de kerkelijke hiërarchie zoals bisschoppen. Als grootgrondbezitters beheerden zij in naam van de koning een landgoed. Op grond die werd uitgeleend aan een kloosterorde, was het klooster de centrale plek van waaruit het domein of landgoed werd bestuurd.

Het hofstelsel vormde het economische systeem binnen een landgoed of domein. Het domein kon vaak geheel in eigen behoeften voorzien en was volledig autarkisch ingesteld. Handel was in een dergelijke economie van ondergeschikt belang. Productie en consumptie speelden zich af binnen de gemeenschap, aangestuurd vanuit het centrale hof zoals een klooster, landhuis of kasteel. Om het centrale hof lagen de boerderijen. Veel zelfstandige boeren die zich in de roerige tijden van de volksverhuizingen niet konden handhaven, sloten zich vaak aan bij een heer of leenman. Als horige genoten zij weliswaar geen vrij leven maar werden zij wel beschermd door hun heer. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de heer of leenman was de voorwaarde. Bovendien waren zij als horigen gedwongen een deel van het geproduceerde voedsel en landbouwproducten af te staan.

Vrije boeren

Naast de horigen waren er ook vrije boeren. Bij die status hoorden specifieke plichten en rechten. Vrije boeren die een stuk land van de leenman pachtten, voldeden hun pacht meestal met een deel van de oogstopbrengst.

Naast het recht om deel te nemen aan de rechtspraak van het dorp waren zij verplicht om in het leger van de heer te dienen. Deze vorm van dienstplicht heette de ‘Heervaart’ en was impopulair omdat boeren hun land moesten verlaten. Rijke vrije boeren konden een betere uitrusting kopen en beschikten over betere wapens. Omdat arme vrije boeren vaak geen geld hadden voor een goede wapenuitrusting en zij het niet konden permitteren om hun akkers achter te laten, kozen zij noodgedwongen voor horigheid.

Tweeslagstelsel en drieslagstelsel

Tweeslagstelsel
Het tweeslagstelsel is een systeem van grondbewerking waarbij telkens de helft van de grond gedurende de periode van een jaar braak ligt en de andere helft van de grond werd bebouwd. Dit systeem hielp om uitputting van de landbouwgrond te voorkomen. Bij het tweeslagstelsel wisselden bebouwing en braak elkaar jaarlijks af.

Drieslagstelsel
Het drieslagstelsel (zie afbeelding) was een verbetering van het tweeslagstelsel waarbij landbouwgrond in drieën werd opgedeeld. Het drieslagstelsel was een populaire landbouwmethode in de Middeleeuwen en werd actief door Karel de Grote gepropageerd. Op een stuk grond werd in het eerste jaar wintergraan (tarwe of rogge) verbouwd, het jaar erna zomergraan (gerst of haver) en het derde jaar lag de grond braak. Dit grondgebruik werd op alle drie stukken toegepast waardoor er meerdere oogsten mogelijk waren en er telkens een stuk grond braak lag. In daaropvolgende eeuwen werd de vruchtwisseling door een toename van het aantal gewassen en de toepassing van bemesting steeds ingewikkelder. De bemesting zorgde voor een betere bodem en meer opbrengst.

Herendiensten en horige boeren

Horige boeren waren gebonden aan hun grond en behoorden in feite toe aan hun leenman. Dat wil niet zeggen dat zij rechteloos waren. De grond die zij gebruikten gaf hen bepaalde gebruiksrechten en bovendien had hun heer de formele plicht hen te beschermen tegen geweld.

Daar stond een grote hoeveelheid plichten tegenover. Zij waren verplicht herendiensten te verrichten die o.a. bestonden uit het bewerken van het land voor de heer, de levering van landbouwproducten aan het centrale hof en het uitvoeren van reparaties aan wegen en gebouwen van het hof.

Feodale verhoudingen

Inleiding - Feodale verhoudingen

Onder feodalisme verstaan we het systeem van het in bruikleen geven van land door leenheren aan leenmannen met alle rechten en verplichtingen die daaraan waren verbonden.

De machtsverhoudingen waren hiërarchisch: het systeem was gebaseerd op erfrecht en de verhouding tussen de standen. Edelmannen die een landgoed als leenman beheerden, waren verantwoordelijk voor de verdediging, veiligheid en bestuur van een gebied. In de tijd van Karel de Grote werd de manier van besturen door het in leen geven van grond steeds populairder. We noemen deze manier van bestuur het leenstelsel.

Het leenstelsel - 1

Het leenstelsel was een manier van besturen die gangbaar was bij de Franken. Zij waren echter geen uitvinders van dit systeem. Ook de Romeinen gaven grond in bruikleen met daaraan verbonden plichten en rechten voor de leenman. Basis voor het systeem was de onderlinge afhankelijkheidsrelatie tussen leenheer en leenman. De opperste leenheer, een vorst of koning, was afhankelijk van trouwe krijgsheren. Zij stonden hun vorst bij in het veroveren van nieuwe gebieden en bij de verdediging van bestaande gebieden. Als dank kregen zij een leen, een stuk land. Bij de aanvaarding van een leen zwoeren zij een eed van trouw aan hun vorst. De vorst had de zekerheid dat met de aanstelling van de juiste leenmannen zijn land goed werd bestuurd. Leenmannen die op dergelijke wijze een groot gebied moesten besturen waren op hun beurt afhankelijk van lagere krijgsheren die zij op dezelfde manier, met het uitgeven van lenen aan zich bonden. Het leenstelsel had een duidelijk hiërarchische structuur en was gebaseerd op onderlinge afhankelijkheid.

De Frankische hofmeier Karel Martel was de eerste die op deze manier ging besturen. Hij voerde veel oorlogen en de behoefte aan een gedegen wapenuitrusting voor zijn krijgsheren was groot. Hij gaf daarom zijn mannen en knechten een paar boerderijen zodat zij in hun eigen onderhoud konden voorzien. Hij gaf grond in leen en was daardoor verzekerd van de trouw van zijn volgelingen. De verhouding tussen leenman en leenheer was persoonlijk en had een militair karakter.

Het leenstelsel - 2



De leenheer: koning/keizer/vorst
De koning of vorst stond als leenheer aan de top van de hiërarchie in het feodale stelsel. Om zijn land goed te kunnen besturen was hij afhankelijk van een sterk leger en loyale krijgsheren. Deze krijgsheren verkregen van de koning in ruil voor trouwe dienst een stuk land in bruikleen. Een leenman, ook wel vazal genoemd, die op deze wijze grond verkreeg van de leenheer ging daarmee verplichtingen aan. Bij zijn instelling als leenman legde hij een eed van trouw af aan de koning. Hij beloofde daarmee zijn leen goed te besturen en de koning in geval van militaire conflicten als krijgsheer bij te staan.

Een leenman kon op zijn beurt stukken land belenen bij lagere leenmannen met alle daarbij horende rechten en plichten. Zo ontstond er een hiërarchisch stelsel van leenheren en leenmannen door onderlinge verplichtingen aan elkaar verbonden. Een nadeel voor de leenheer of koning was dat de leenmannen hun leen op den duur gingen zien als overerfbaar eigendom.

Leenman:
De leenheer gaf grond in bruikleen aan de leenman. De leenman was daarom loyaal aan zijn leenheer en stond hem bij in raad en daad. Graven en hertogen behoorden tot de hoge adel, baronnen en ridders tot de lagere adel. De leenmannen boden de leenheer bescherming en bestuurden het land dat zij hadden verkregen. Voor de leenheer was dit stelsel van grondbelening een manier om bestuur en bescherming van zijn bezit te waarborgen.

Achterleenmannen:
Een leenman was net als de vorst boven hem voor goed bestuur van zijn leen afhankelijk van capabele mensen. Een achterleenman kon op zijn beurt grond belenen aan vazallen die hij in dienst had en zo de rol van leenheer vervullen. De achterleenmannen stonden letterlijk en figuurlijk verder af van de opperste leenheer en voerden vaak een autonoom bewind op hun land.

Achter-achterleenmannen:
Een achterleenman kon op zijn beurt ook weer grond in leen geven aan een vazal. Ook bij deze relatie hoorden bepaalde wederzijdse rechten en plichten.

Horige boeren:
Horige boeren vormden in de vroege Middeleeuwen een grote verarmde klasse die het platteland bewoonde. Horigen hadden een half vrije status, wat wil zeggen dat ze in theorie persoonlijke vrijheid bezaten maar in de praktijk door allerlei verplichtingen aan hun heer en aan hun stukje grond waren gebonden. Zij waren verplicht een deel van de oogst af te staan, kosteloos te werken in de vorm van herendiensten, zo nodig in het leger te dienen van hun heer en konden het domein niet zonder toestemming van hun heer verlaten.

Karel de grote en het leenstelsel - 1

Karel de Grote woonde niet altijd in
Aken. Hij ging ook naar zijn andere
paltsen. Een palts komt van het
woord paleis. Het is een landgoed
waar de keizer kan vertoeven.
Het Valkhof in Nijmegen was
bijvoorbeeld ook een residentie
van Karel de Grote.

De macht van Karel de Grote breidt zich uit
Het enorme rijk van Karel de Grote werd bestuurd d.m.v. het leenstelsel. Het land was verdeeld in gouwen en graafschappen waar een leenman of achterleenman het grondgebied bestuurde. Een leenman zorgde voor de rechtspraak, het bestuur en de veiligheid in zijn gouw of graafschap.

In de grensgebieden van het Karolingische rijk vormden zogenaamde marken met een markgraaf aan het hoofd voor de verdediging. Volkeren die door Karel werden onderworpen kregen vaak een plaats in het leenstelsel. Karel stelde de functie van zendgraaf in om de leenmannen en kerken te controleren op de naleving van de regels. Eens per jaar kwamen alle belangrijke bestuurders bijeen in Aken. Vanuit deze centrale plaats in zijn rijk probeerde Karel zijn rijk zo veel als mogelijk centraal te besturen. Tijdens deze jaarlijkse Rijksdagen vond overleg plaats over zaken als oorlog en vrede, wetten, regels, belasting en het katholieke geloof.

Karel de grote en het leenstelsel - 2

De macht van Karel de Grote verbrokkelt
Karel de Grote overleed op 28 januari in het jaar 814 en werd begraven in Aken. Zijn nakomelingen worden Karolingen genoemd. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk de Vrome. Na Lodewijk de Vrome werd het rijk naar Frankisch recht onder diens drie zonen verdeeld.

Het westelijk deel van het rijk komt ongeveer overeen met het latere Frankrijk, het oostelijk deel zou later het Heilige Roomse Rijk gaan heten en kwam overeen met het huidige Duitsland. Het middenstuk van het rijk liep van het huidige Nederland via Belgiė, Elzas-Lotharingen richting Noord-Italiė. Het aaneengesloten rijk van Karel de Grote verbrokkelde zodoende door het erfrecht.

Tijdvak 4

Opkomst handel en ambacht

Inleiding - Opkomst handel en ambacht

Zo’n duizend jaar geleden waren er erg weinig steden. De meeste mensen vonden een bestaan in de landbouw en bewerkten met primitieve middelen het land.

Na 1100 werden er betere gereedschappen ontwikkeld. De ijzeren ploeg deed zijn intrede en paarden en ossen werden met ijzer beslagen. De oogsten werden groter waardoor de bevolking kon groeien. Er bleef zelfs voedsel over dat kon worden verhandeld op markten. De handel resulteerde in een groei van de steden en een gedifferentieerde beroepsbevolking: ambachtslieden en kooplieden gingen het straatbeeld in de stad bepalen. De ontwikkeling van steden was een belangrijke stap in de richting van de moderne samenleving.

 

Landbouw

Ontwikkelingen in de landbouw hebben in de geschiedenis vaak grote gevolgen gehad.
Tot de 11e eeuw waren de meeste mensen werkzaam in de landbouw. Ze werkten als horige in dienst van een landheer en waren niet vrij om te gaan en staan waar ze wilden. Allerlei verplichtingen bond hen aan hun heer. Na het jaar 1000 werden er in Europa steeds meer woeste gronden ontgonnen. De oorspronkelijke natuur werd omgevormd tot landbouwgebied.

De intrede van de ijzeren ploeg, het gebruik van paarden als trekdieren, en het gebruik van het drieslagstelsel betekenden voor de productie van voedselgewassen een belangrijke stap vooruit. De opbrengsten werden groter waardoor meer monden gevoed konden worden. De bevolking begon als gevolg van de ontwikkelingen in de landbouw sterk te groeien. De overschotten aan landbouwproducten konden worden verhandeld. In steeds meer steden werden markten georganiseerd waar handelswaar kon worden verkocht.

Animatie: landbouwgrond werd in drie stukken verdeeld. Het ene jaar verbouwde men in het najaar wintergranen zoals tarwe en rogge op de akker en het volgende jaar zaaide de boer een zomergraan zoals haver of gerst in het voorjaar en het derde jaar werd er niets op de grond verbouwd en mocht de grond ‘rusten’. Zo werd uitputting van de grond voorkomen. Dit werd het drieslagstelsel genoemd.

Bevolkingsgroei en steden - 1

Bevolkingsgroei
In het jaar 1000 woonden er naar schatting zo’n 38,5 miljoen mensen in Europa. In 1340 was dat getal gestegen naar 73,5 miljoen mensen.

Steden
Na het wegvallen van het centrale gezag van de Romeinen was de politieke situatie in West-Europa lange tijd onzeker en chaotisch. Onveilige wegen maakten handelscontacten tussen gebieden heel moeilijk. Omdat zonder handel geen steden konden bestaan, namen deze in betekenis af. Ook de Romeinse bruggen, wegen en aquaducten raakten in verval.

Door de opbloei van de landbouw na 1000 was het weer mogelijk om handel te drijven. Het probleem van de onveilige wegen bleef echter nog een belangrijke rol spelen. De bouw van kastelen met dikke muren en muren om stedelijke nederzettingen, bood meer veiligheid. Op gunstige plekken voor de handel zoals kruispunten en waterwegen werden nederzettingen gebouwd die konden uitgroeien tot steden.

 

Bevolkingsgroei en steden - 2

In een goederenlijst uit 893 staat de oudste schriftelijke vermelding van Arnhem. Het was een kleine nederzetting met een kerkje en enkele boerderijen. De boeren betaalden hun belasting niet alleen in ponden geld, maar vooral in natura: rogge, kippen en varkens. De kerk en de boerderijen lagen vlakbij een beek die het middeleeuwse dorp Arneym voorzag van water.

Het grondgebied rondom Arneym viel onder de graaf van Hamaland en de kloosters in Elten en Prüm. Een stuk gemeenschappelijke grond, het land van de marke (Land van de Markt) was onderwerp van onderlinge twisten. Door de bevolkingsgroei, de opkomst van handel en nijverheid, profiteerden de inwoners van Arneym van het conflict tussen de graaf en de kloosters. Het dorp wist van de graaf stadsrechten te verwerven:
Ik, Otto, graaf van Gelre en Zutphen, heb van de plaats Arnhem een stad gemaakt en daaraan alle vrijheid verleend, opdat deze stad en de mensen die erin wonen en erin zullen wonen, zich in vrijheid mogen verheugen…

Zo verleende graaf Otto II op 13 juli 1233 stadsrechten aan Arnhem. Motivatie was dat hij zo kon profiteren van de groei van de stad en de toenemende handel. In de stadsrechtenbrief werd bepaald dat Arnhem een eigen bestuur kreeg: twaalf schepenen en twee burgemeesters. Geïnde boetes en geld dat voortkwam uit tolheffing en accijnzen ging regelrecht naar de graaf. De basis voor zijn macht was zijn alliantie met enkele belangrijke families in de stad waar de burgemeesters en schepenen uit voortkwamen.
Bron: www.arnheym.nl

Handel en handwerkslieden

Handel
Met het veiliger worden van de wegen in de 11e eeuw en de stijgende landbouwopbrengsten kwam de handel op. Kooplieden en marskramers reisden van de ene jaarmarkt naar de andere. Het aanbod op een grote jaarmarkt was enorm. Omdat in latere eeuwen de contacten met verre gebieden toenam, werden markten plaatsen waar ook exotische specerijen als saffraan en gember werden verkocht. Markten waren verzamelplaatsen waar veel mensen bij elkaar kwamen. Dit gegeven trok dit ook mensen aan met een marginaal bestaan zoals kwakzalvers, minstrelen en bedelaars.

Handwerklieden
De ambachtelijke productie van gebruiksvoorwerpen kwam in de periode 10e - 13e eeuw steeds meer in handen te liggen van gespecialiseerde ambachtslieden. De stijging van de landbouwproductiviteit maakte beroepen mogelijk die buiten de landbouw lagen. Dat proces werd versterkt omdat boeren door de betere technieken minder horigen nodig hadden.
Op de plaatsen waar handel werd gedreven, in nederzettingen en steden
vestigden zich professionele ambachtslieden.

Opkomst stedelijke burgerij

Inleiding - Opkomst stedelijke burgerij

De opbloei van de oude van origine Romeinse steden, maar vooral het ontstaan van nieuwe steden na 1100 is bepalend geweest voor de geschiedenis van West-Europa. De sterk hiërarchisch ingerichte feodale samenleving met zelfvoorzienende agrarische gemeenschappen had zijn langste tijd gehad. Met de opkomst van de steden ontwikkelde zich een nieuwe manier van leven, gebaseerd op niet-agrarische beroepen, vrij en onafhankelijk van de landheer. De juridische regels die verbonden waren met het feodale stelsel werden vervangen door nieuwe wetgeving en rechtspraak, toegespitst op het leven in de stad. De steden maakten zich zo los van de oude feodale verhoudingen.

De landsheer of leenman verleende stadsrechten aan dorpen en nederzettingen om zelf een graantje mee te kunnen pikken van de economische activiteiten daar. De relatie van de landsheer met de opkomende steden was dubbel: hij profiteerde van de nieuwe economische centra in de vorm van belastingen, maar aan de andere kant werden steden steeds onafhankelijker en ondermijnden zij de machtspositie van de landsheer.

Stadsrechten

Stadsrechten werden in de Middeleeuwen door de feodale landsheer verleend aan stedelijke gemeenschappen. Het waren allerlei rechten en voorrechten (privileges) en die maakten het mogelijk om een van de landsheer onafhankelijke rechtspraak in te stellen. De landsheer droeg zijn positie als hoogste juridische autoriteit over aan stedelijke rechtbanken en verleende deze vrijheden om de economische ontwikkeling van een stad te stimuleren. Voor de landsheer stonden daar hogere inkomsten tegenover in de vorm van belastingen. Hoe meer er werd gehandeld en geproduceerd in en rond de steden, des te meer geld kon de landsheer verdienen aan belastingheffing.

De vrije steden werden aantrekkelijke plaatsen voor kooplieden om zich te vestigen. De welvaart die door handel ontstond maakte een onafhankelijkere positie van de steden mogelijk. Volledige bestuurlijke onafhankelijkheid werd vaak gekocht van de vaak in geldnood verkerende landsheren. De onafhankelijke positie van de steden op gebied van rechtspraak en wetgeving zou duren tot in de 19e eeuw. Vanaf die tijd werden deze zaken centraal geregeld door de overheid.

Ontwikkeling steden

Openbare gebouwen zoals kerken werden in steen uitgevoerd en moesten representatief zijn om indruk te maken op bezoekers. In de late Middeleeuwen gebeurde dat in de gotische stijl. De gewone huizen waren meestal van hout en zeer primitief. Omdat de meeste huizen een open stookplaats hadden, werden Middeleeuwse steden vaak geteisterd door grote branden.

De eerste ‘gewone’ stenen huizen werden pas gebouwd na 1200. Rijke handelslieden lieten grote stenen huizen neerzetten met veel opslagruimte. Behalve de woonhuizen werden ook stadhuizen, gildehuizen en tolhuizen van steen gebouwd ten dienste van het stadsbestuur en de handel. Ze benaderden uiteindelijk de kathedralen in grootte en pracht en vormden er het bewijs van dat handel en burgermacht nu de godsdienst evenaarden als middelpunt van het maatschappelijk leven.

Hanzesteden

De economische ontwikkeling van de steden in de late Middeleeuwen werd niet begrensd door de stadsmuren. Een aantal Noord-Europese steden ging in de tweede helft van de 13e eeuw vrijwillig samenwerken in een groep, ofwel Hanze. Het was daarbij de bedoeling om handel te beschermen en uit te breiden. Door gezamenlijk te reizen en te handelen konden kooplieden hun gemeenschappelijke belangen beter verdedigen. Tevens was het samen reizen veiliger.

Het samenwerkingsverband dat we aanduiden als ‘De Hanze’ was een initiatief van Duitse steden aan de Oostzee. Nederlandse steden zoals de IJsselsteden Zwolle, Kampen, Deventer en Zutphen sloten zich aan. In totaal waren zo’n 70 steden lid van deze Hanze. De belangrijkste handelsgoederen waren huiden, was, graan, zout en laken. Belangrijke steden waarop de Hanze handel dreef waren onder meer Novgorod, Bergen, Antwerpen en Londen. De hoogtijdagen van de Hanze waren in de eerste helft van de 15e eeuw, daarna stortte het imperium in door versterkte concurrentie van handelaren uit de Nederlanden en Engeland.

Arbeid in de stad: De gilden

De ambachtslieden in de steden organiseerden zich in gilden. Dat waren belangenorganisaties voor personen van hetzelfde beroep. Lidmaatschap vanuit een bepaald beroep was meestal verplicht. De regels voor onderlinge concurrentie werd via de gilden geregeld maar ook de voorwaarden omtrent lidmaatschap, kwaliteitsregels van geleverde producten en de opleiding van gezel (leerling) tot meester werden nauwkeurig beschreven en waren bindend voor de gildeleden. Probleem van de gilden was dat de regels vaak zo star waren dat vernieuwingen en verbeteringen buiten de deur werden gehouden.


Gilden waren beroepsverenigingen, maar zorgden ook voor een vorm van sociale zekerheid. In geval van ziekte of ouderdom werd een gildelid ondersteund door zijn gildebroeders.

 

Fasen

Fase 1

Fase 2

Fase 3

10e - 11e eeuw

13e - 1e helft 14e eeuw

2e helft 14e eeuw

Stijging
landbouwproductiviteit.

Snelle ontwikkeling steden door:
• economische veranderingen;
• actieve rol landsheren die stadsrechten verlenen en toezien op functioneren handel en markt en bescherming bieden aan kooplieden.

Ontwikkeling in veel steden stagneert behalve in de zeehavensteden: die groeien spectaculair.

Opkomst niet-agrarische beroepen
in oude steden en nieuwe stedelijke nederzettingen.

Steden streven naar volledige vrijheid en komen herhaaldelijk in aanvaring met de landsheer.
Persoonlijke vrijheid in de steden is groot ten opzichte van het feodale platteland.
Meeste steden krijgen van landsheer onafhankelijk bestuur.


Afbeelding linksboven: De stadsmuren van Montagnana (Italië) uit de 14e eeuw, zijn vrijwel geheel bewaard gebleven. Er zijn nog 24 torens en vier zwaar versterkte stadspoorten.

Afbeelding linksonder: Dordrecht ontstond ongeveer 1000 jaar geleden op een gunstig kruispunt van handelswegen over water. In 1220 kreeg de nederzetting stadsrechten van de graaf van Holland. De meeste steden in Nederland ontstonden tussen 1200 en 1400. Ze begonnen in de meeste gevallen als handelsnederzettingen bij kastelen, rivieren of kruispunten van belangrijke wegen.

Dordrecht groeide uit tot een belangrijke stapelplaats
waar wijn, hout en graan werd verhandeld.

 

Conflicten in de christelijke wereld

Inleiding - Conflicten in de christelijke wereld

In de 10e eeuw had de Duitse keizer de zeggenschap naar zich toe getrokken om hoge geestelijken zoals bisschoppen en abten in het Duitse rijk te benoemen. De benoeming van bisschoppen als leenman werd een gebruikelijk strategie van de keizer. Het feit dat bisschoppen niet mochten trouwen had als voordeel dat hun leen niet overerfbaar was. In theorie viel de leengrond na hun dood automatisch terug aan de keizer. Dit in tegenstelling tot de situatie bij wereldlijke leenmannen die hun leen als overerfbaar bezit waren gaan beschouwen.

In de praktijk leidden de keizerlijke benoemingen nogal eens tot ongewenste situaties. De benoemde bisschoppen waren immers niet geselecteerd op hun religieuze kwaliteiten. Zij trokken zich weinig aan van het celibaat en in de 9e en 10e eeuw kwamen bisschoppen herhaaldelijk in opspraak door simonie: de lucratieve handel in geestelijke zaken en ambten.

In de 11e en 12e eeuw bevond de Katholieke Kerk zich in een crisis die zich manifesteerde in de volgende ontwikkelingen:

  • de Investituurstrijd (strijd om benoeming hoge geestelijken)
  • de opkomst van religieuze hervormingsbewegingen
  • de breuk met de Byzantijnse Kerk, ofwel het Oosters Schisma.

Investituurstrijd

De middeleeuwse samenleving was sterk hiërarchisch ingericht. Het allerhoogste gezag lag bij God. De indeling van de maatschappij in de drie standen werd gezien als een goddelijk gegeven. De keizer en de paus waren de hoogste gezagsdragers, de een op wereldlijk gebied, de ander op geestelijk gebied. Conflicten ontstonden als de een zich op het ‘werkterrein’ van de ander begaf zoals het geval was bij de bisschopsbenoemingen door de keizer. Dit machtsconflict wordt wel aangeduid als de Investituurstrijd. Het betekent: de strijd om het recht van benoeming van een bisschop en de inwijding in zijn ambt.

In het concordaat van Worms van 1122 werd een compromis gesloten. Nieuwe bisschoppen kregen vanaf dat jaar hun geestelijk gezag van de paus. De keizer kon de bisschoppen voorzien van wereldlijke taken zoals het beheer over land als leenheer. De afspraak was een stap in de richting van de scheiding tussen Kerk en Staat. In de 12e en 13e eeuw bereikte de macht van de paus zijn hoogtepunt.

Keizer

Hendrik IV vraagt in 1077 om
bemiddeling aan Mathildis van
Toscane en abt Hugo van Cluny in
het conflict met paus Gregorius VII.

Hendrik IV
Hendrik IV was de grote tegenspeler van het pauselijk gezag van Gregorius VII. In 1075 kwam het tot een uitbarsting. Steun van de paus aan opstandige edelen in Saksen tegen Hendrik en een Koninklijke benoeming van een bisschop in Milaan deed de zaak escaleren. In een samenkomst van Duitse bisschoppen werd Gregorius VII door Hendrik afgezet. Gregorius op zijn beurt excommuniceerde koning Hendrik IV en zijn medestanders.

Een aantal Duitse bisschoppen en edelen keerden zich vervolgens tegen Hendrik. De in het nauw gedreven Hendrik IV koos eieren voor zijn geld en onderwierp zich in 1077 aan de paus. Enkele jaren later laaide de strijd weer op en werden er over en weer tegenkoningen en tegenpausen benoemd in een poging het gezag van de koning dan wel van de paus te ondermijnen.

Hendrik IV knielt voor de paus.

Paus

Het streven van Gregorius VII naar absolute macht binnen kerk en maatschappij stond in dienst van een religieus doel. Hij was voorstander van een maatschappij die in alle facetten was doordrongen van het christelijke geloof.

Hij wordt gezien als een belangrijk kerkhervormer die de Kerk terug wilde brengen naar zijn geestelijke idealen. Hij streed tegen simonie en hekelde voorgangers die hadden geleefd als losgeslagen wereldlijke vorsten.

Hervormingsbewegingen

In de 10e eeuw kwam als reactie op het wereldse gedrag binnen de Kerk en kloosters een hervormingsbeweging op die terug wilde naar de spirituele basis. Middelpunt van die beweging was de kloosterorde van Cluny die werd opgericht in de 10e eeuw en een belangrijke invloed zou hebben op de Kerk. Een strikte naleving van de regel van Benedictus was het fundament van de in eerste instantie kleine kloosterorde. Er werd onafgebroken gebeden, gewerkt en aan liefdadigheid gedaan. Het contrast tussen de ascetisch en sober ingestelde orde van Cluny met de Kerk en de oudere kloosterordes was groot.

Cluny werd enorm populair en symbool van religieuze zuiverheid. De band met Rome werd door de abten van Cluny goed onderhouden waardoor de orde onafhankelijk bleef van plaatselijke machthebbers en hoge geestelijken. Cluny ontwikkelde zich tot een invloedrijke orde met rond 1100 een duidelijke voorbeeldfunctie. Cluny had banden met meer dan 1200 abdijen en kloosters. Uiteindelijk ontkwam ook de orde van Cluny niet aan verwereldlijking en dwaalde na verloop van tijd af van de sobere levenshouding. Haar rol werd overgenomen door de cisterciënzer orde die werd opgericht in Cîteaux.

Oosters Schisma

Het Oosters Schisma is de scheuring van de christelijke Kerk in de Rooms-Katholieke en de oosterse orthodoxe Kerk. In 1054 excommuniceerden de patriarch van Constantinopel en Paus Leo IX elkaar.

Daar ging een lange periode van wederzijdse verwijdering aan vooraf. Vooral de claim van de paus leider te zijn van de universele gehele christelijke Kerk zette kwaad bloed in het oosten.

De unieke positie van de paus als bisschop van Rome was gebaseerd op de aanname dat hij de opvolger was van de apostel Petrus. Hoewel de oosterse patriarch dit feit accepteerde, had hij grote moeite met de machtinhoudelijke invulling die de pausen gaven aan hun primaatschap. Daarnaast waren er ook theologische geschilpunten die onoverbrugbaar bleken te zijn.

Afbeelding rechts: Patriarch Bartolomeos I ontvangt paus Benedictus XVI op 29 november 2006 in de Gregoriuskerk in Istanbul. Officieel is het Oosters Schisma in 1965 beëindigd. In de praktijk is het wantrouwen van de orthodoxe patriarchen ten aanzien van de paus nog steeds groot.

Kruistochten

Inleiding - Kruistochten

De kruistochten vormen een opmerkelijk deel van de westerse geschiedenis. Gedurende een periode van tweehonderd jaar (1096 – 1291) vertrokken er groepen vanuit alle hoeken van West-Europa naar Jeruzalem om Het Heilige Land op de moslims te veroveren. Daarbij speelden verschillende motieven een rol. Religieus enthousiasme en de oproep van de paus (‘God wil het!’), was een belangrijke drijfveer om mee te doen met de kruistochten. Maar er speelden ook machtspolitieke factoren een rol.

De paus zag een mogelijkheid om zijn gezag binnen de christelijke wereld (in zowel het westen als het oosten) te herstellen. De adel en de ridders werden naast oprechte religieuze motieven even hard gedreven door zucht naar avontuur en macht. De resultaten van de kruistochten waren concreet gezien erg mager.
Zowel het Byzantijnse rijk als Het Heilige Land werden na twee eeuwen strijd deel van het Ottomaanse rijk.

Toch was de periode van de kruistochten belangrijk voor Europa. Naast een zeer gewelddadige periode, was het ook een periode waarin nieuwe handelscontacten werden gelegd en er een uitwisseling van ideeën tussen de Arabische en de christelijke wereld tot stand kwam. De kruistochten verruimden het beperkte wereldbeeld van de middeleeuwse mens.

Oosters Schisma

Het Oosters Schisma was een definitieve scheuring van de christelijke kerk in de rooms-katholieke kerk en de oosterse orthodoxe Kerk. Het schisma betekende een aanzienlijk gezichtsverlies voor de paus. De kruistochten leken een geschikt middel om zijn positie als leider van de gehele christelijke kerk te herstellen.

Byzantijnse rijk

Het Byzantijnse rijk was de voortzetting van het oostelijk deel van het Romeinse rijk. De cultuur, religie en de taal waren overwegend Grieks. De inwoners zagen zichzelf echter als directe erfgenamen van het Romeinse Rijk en Byzantijnse keizers spiegelden zich aan de Romeinse keizers. Het Oost-Romeinse rijk vormde voor West-Europa een belangrijke buffer tegen het Arabische Rijk en de Centraal-Aziatische rijken van de Seltsjoeken en Mongolen.

Het Byzantijnse Rijk had grote invloed op de cultuur en wetenschap in West-Europa. Kennis uit de klassieke Oudheid werd veelal bewaard in het Byzantijnse rijk en uiteindelijk via Arabieren opnieuw in Europa geïntroduceerd. In de laatste eeuwen van zijn bestaan slonk het Byzantijnse grondgebied door veroveringen van Arabieren, Perzische Sassaniden en Ottomanen. Vanaf 1204 raakte het Byzantijnse rijk definitief op zijn retour en kwam er een grote uittocht op gang van intellectuelen en kunstenaars naar het steeds welvarender Europa en in het bijzonder Italië. In 1453 viel het doek voorgoed met de verovering van Constantinopel door de Ottomaanse sultan Mehmet II (zie afbeelding).

Positie paus

Voorstelling van Paus Urbanus II tijdens
de synode van Clermont.

Urbanus II zetelde aanvankelijk in Clermont in Frankrijk omdat in Rome tegenpaus Clemens III regeerde (Investituurstrijd). In 1089 kon hij zijn intrek in Rome nemen nadat hij met hulp van onder meer Normandische legers de tegenpaus had verdreven. In 1095 had de paus een bespreking met Franse, Duitse en Italiaanse bisschoppen. Daar was een delegatie aanwezig van de Byzantijnse keizer Alexius met een verzoek om militaire steun van de paus. Reden was de Turkse bedreiging van het Byzantijnse Rijk en de bezetting van Het Heilige Land door moslims.

 

Paus Urbanus II bepleit de kruistochten
in zijn preek in 1095 in de kathedraal
van Clermont. Deelname aan de
kruistochten zou volgens hem worden
beloond door vergeving van de zonden
en opname in de hemel.

Urbanus II zag het verdedigen van Het Heilige Land als zijn religieuze plicht maar zag meer mogelijkheden. Ingaan op het verzoek van de Byzantijnse keizer zou het pauselijk gezag in de oosterse christelijke Kerk mogelijk herstellen. Bovendien zou hij als initiatiefnemer van de strijd tegen de moslims in aanzien stijgen en zou de eendracht vergrote tussen de rivaliserende ridders en vorsten. In 1095 predikte Urbanus II de Eerste Kruistocht tijdens het concilie van Clermont-Ferrand. In heel Europa werden mensen opgeroepen voor de Heilige Strijd. De uitroep ‘ Deus lo Volt!’ (God wil het!) bracht honderdduizenden mensen in religieuze extase en werd de strijdkreet van de kruisvaarders. Het aanzien van de paus steeg met de oproep tot bevrijding van het Heilige Land gestaag.

Strijd tegen oprukkende islam - 1

De islam had zich omstreeks 750 na Chr. vanuit het Arabische schiereiland verspreid over de Noord-Afrikaanse kust en Spanje en Portugal. Het christelijke Byzantijnse rijk en het rijk van de Perzische Sasaniden waren in die tijd ernstig verzwakt. Het machtsvacuüm werd opgevuld door de moslims.

De onafgebroken stroom pelgrims die vanuit West-Europa naar Het Heilige Land reisden werd door de Arabieren redelijk ongemoeid gelaten. De problemen begonnen wat dat betreft met de opkomst van de islamitische seltsjoeken die gedurende 150 jaar(1050-1200) de dienst uitmaakten in het Midden-Oosten. Zij stelden zich minder verdraagzaam op tegenover de christelijke pelgrims.

Strijd tegen oprukkende islam - 2

De originele architectuur

De kathedraal van de Byzantijnse Kerk in Constantinopel (huidige Istanbul) werd na de verovering van de stad omgebouwd tot moskee. De kathedraal was eeuwenlang de grootste ter wereld en rijk versierd met muurschilderingen en iconen.

Na de val van Constantinopel werden deze weggewerkt door pleister- en schilderwerk. Toen de moskee in de 20ste eeuw een museum werd, werden de muurversieringen gerestaureerd.

Macht en avontuur

De kruistochten hebben een belangrijke rol gespeeld in de late Middeleeuwen. Het religieuze motief speelde in de Middeleeuwen een belangrijke rol. Die drijfveer ging in de praktijk vaak hand in hand met het streven om er ook persoonlijk beter van te worden. Voor veel ridders en vorsten werden de kruistochten een traditie en een proeve van mannelijkheid. Bovendien was er in het Midden-Oosten veel rijkdom te vergaren:

  • Kooplieden uit Italiaanse steden als Venetië, Genua en Pisa wisten handelsprivileges te bemachtigen bij de Byzantijnse keizer.

  • Na de Eerste Kruistocht werd Het Heilige Land verdeeld in een aantal kleine christelijke staatjes die werden bestuurd door leiders van de Eerste Kruistocht. In de nieuwe staatjes waren heel wat belangrijke bestuurlijke functies te verdelen.

  • Een verhaal apart was de lucratieve handel in relikwieën uit Jeruzalem. Vermeende restanten van heilige voorwerpen zoals het houten kruis waaraan Jezus was gestorven brachten veel geld op.

Afbeelding boven: Een klein deel van de gigantische buit die na inname van Constantinopel naar Venetië werd getransporteerd: de bronzen paarden werden voortaan op de kathedraal San Marco in Venetië gestald.
Afbeelding onder: Belegering van Constantinopel in 1204 door kruisvaarders.

Vroomheid

De oproep van paus Urbanus II werd gedaan vanuit de overtuiging dat hij iets goeds deed voor het christendom. De kruistochten boden volgens hem de weg naar vergeving en verlossing. Aan de oproep van de paus werd gehoor gegeven door mensen uit alle rangen en standen. Het is maar de vraag of de paus was voorbereid op een zo grote respons op zijn oproep. De boerenkruistocht die vooraf ging aan de eigenlijke Eerste Kruistocht was een massale uiting van vroomheid die voor de meeste deelnemers catastrofaal afliep. Gedreven door religieus enthousiasme, maar slecht voorbereid en op wanordelijke manier trokken honderdduizenden via het Byzantijnse Rijk naar Het Heilige Land.

Zie afbeelding: Kruistochtprediker Peter de Kluizenaar mobiliseerde overal in Europa mannen, vrouwen en kinderen, voor de zogenoemde boerenkruistocht. Honderdduizenden mensen vaak van gewone afkomst zoals boeren, horigen en ambachtslieden, maar ook ridders en lage edelen, trokken in 1096 naar Constantinopel. De enorme toevloed van mensen leidde onderweg tot grote problemen.

In diverse steden waren gewelddadige incidenten en veldslagen met Byzantijnse troepen waarbij honderden mensen het leven verloren. De boerenkruistocht was een spontane, maar chaotische onderneming die zowel voor de deelnemers als de ‘hulp’ ontvangende mensen vaak desastreus verliep. Het kleine deel van de kruisvaarders dat Het Heilige Land bereikte werd bij de stad Nicea afgeslacht.

Verschillende Kruistochten

In 1099 werd Jeruzalem veroverd en stichtten de kruisvaarders enkele kleine staten, waaronder Koninkrijk Jeruzalem. Godfried van Bouillon, een van de leiders van de Eerste Kruistocht werd aangesteld als ‘Beschermer van het Heilige Graf’. In 1187 werd Jeruzalem door de moslims heroverd. In tweehonderd jaar werden ongeveer 9 grote kruistochten georganiseerd.

Een van de vele dieptepunten was de plundering van Constantinopel in 1204 door kruisvaarders. De buit was groot maar de betrekkingen tussen westerse en oosterse christenen waren vanaf dat jaar voorgoed bekoeld. Het vorstendom Antiochië en het graafschap Tripoli werden in 1289 door de moslims heroverd. De tijd van de kruistochten was daarmee definitief voorbij.

Kruistochten

Godfried van Bouillon legt de eed van trouw af
aan de Byzantijnse keizer. Loyaliteit aan de
keizer was een gevoelig punt. In feite beloofden
leiders van de kruistochten daarmee af te zien
van veroveringen die ten koste gingen van de
keizer.
 
Raymond IV, graaf van Toulouse en markies
van Provence was een belangrijke leider van
de Eerste Kruistocht. Hoewel hij met tegenzin
een eed van trouw aan de Byzantijnse keizer
zwoer, was hij een trouw bondgenoot van hem.
Toen Jeruzalem werd veroverd in 1099 kreeg
hij het koningschap aangeboden wat hij uit
religieus oogpunt weigerde.
De belegering van Jeruzalem in 1099.
Krak des Chevaliers in het huidige Syrië
gebouwd door de Orde van de Tempeliers.
Dit was een geestelijke ridderorde die zich ten
doel stelde pelgrims te beschermen.
Door veroveringen, giften en handel kreeg de
Orde aanzienlijke bezittingen in Palestina.

 

Begin staatsvorming en centralisatie

Inleiding - Begin staatsvorming en centralisatie

Karel V

In de periode 1000 – 1500 begon het proces van staatsvorming gestalte te krijgen. Er ontstonden aangesloten gebieden waar het bestuur zich op last van de vorst steeds meer centraliseerde.

Het recht van de sterkste maakte zo plaats voor wettelijk vastgestelde regels waar ingezeten zich aan moesten houden. Het proces van staatsvorming en centralisatie wordt goed geïllustreerd door de geschiedenis van de Bourgondische hertogen.

Stamboom Bourgondische vorsten

Filips de Stoute

Door een handige huwelijkspolitiek kreeg Filips de Stoute (betekent ‘de moedige’) die de Bourgondische landen van zijn vader te leen had gekregen, het voor elkaar een huwelijk te sluiten met Margareta van Male, erfgename van welvarende graafschappen in Vlaanderen.

Door dit huwelijk werden Vlaanderen en de Bourgondische landen aan elkaar verbonden en kwam Vlaanderen binnen bereik van de Franse Kroon. Filips de Stoute beheerde de gebieden als regent namens Frankrijk. Door het voeren van een handige huwelijkspolitiek voor zijn kinderen wist hij in snel tempo zijn gebied en zijn invloed uit te breiden.

Hij liet in zijn leven geen kans onbenut om zijn invloed en macht uit te breiden. Vooral toen in 1380 zijn oudste broer, koning Karel V van Frankrijk overleed, ontstond er een langdurige machtsstrijd aan het Franse hof waarin Filips de Stoute zich graag en uitgebreid in roerde.

Jan zonder Vrees

In 1404 overleed Filips de Stoute en werd opgevolgd door zijn zoon Jan zonder Vrees. Deze erfde Bourgondië van zijn vader en via zijn moeder de gebieden Vlaanderen, Artois en Franche-Comté.

Jan zonder Vrees was minstens zo ambitieus als zijn vader. In 1396 werd hij als Bourgondisch leider van een kruistocht twee jaar gevangen gehouden. Na terugkeer voerde hij als neef van de Franse geesteszieke en onbekwame koning een strijd om de macht met Lodewijk I, hertog van Orléans. Jan liet Lodewijk vermoorden maar daarmee was de strijd om de macht niet voorbij. De rol van Lodewijk als leider van de anti-Bourgondische partij aan het Franse hof werd overgenomen door Bernard VII van Armagnac.

Na wisselende successen voor beide partijen werd in 1414 de aandacht verlegd naar de Engelse invasie van Frankrijk. Jan zonder Vrees hield zich tijdens de oorlog afzijdig en gebruikte de strijd om er zijn voordeel mee te doen. Terwijl het noorden van Frankrijk werd veroverd door de Engelsen, nam Jan zonder Vrees Parijs in. De kroonprins, de wettige Franse troonopvolger en latere Karel VII wilde onderhandelen over vrede. Tijdens een van de besprekingen werd Jan zonder Vrees vermoord. Deze gebeurtenis dreef de Bourgondische hertogen verder af van het Franse hof.

Filips de Goede

Filips de Goede, zoon van Jan zonder Vrees wilde, mede door de moord op zijn vader, los van de feodale banden met Frankrijk, een Bourgondische staat stichten. Daarin was hij bijzonder succesvol. Hij was een goed strateeg die de adel en de rijke steden tevreden wist te houden en tegelijkertijd zijn macht wist uit te breiden.

Het Bourgondische gebied breidde zich onder zijn bewind flink uit en het hof van Filips werd een van de machtigste en rijke hoven van Europa. Filips de Goede kan worden gezien als grondlegger van de latere Nederlanden. In 1433 werden Holland, Zeeland en Henegouwen deel van het Bourgondische rijk. In de Honderdjarige Oorlog steunde hij Engeland. Dat gaf hem een voordelige onderhandelingspositie bij vredesbesprekingen in Atrecht in 1435 met Frankrijk. Op voorwaarde dat hij de kant van Frankrijk koos, kreeg hij in ruil belangrijke gebieden in Noord-Frankrijk en werd bovendien ontslagen van feodale verplichtingen aan de Franse Kroon. Daarmee was de onafhankelijkheid van de Bourgondische staat een feit.

Door goede banden met de paus kreeg Filips de mogelijkheid om zijn invloed uit te breiden in de bisdommen Luik en Utrecht. Het was zijn grote streven om als hertog gelijke te worden van de machtigste koningen van Europa.

Karel de Stoute

Karel de Stoute, zoon van Filips de Goede zette de traditie van zijn vader voort. Ook hij droomde van het koningschap en uitbreiding van macht en gebied. Zijn enorme ambities brachten hem in conflict met de adel en de steden. Omdat Karel een staand huurleger had ingesteld was hij in staat om verzet van steden als Gent en Luik met geweld de kop in te drukken.

Hoewel onder Karel de Stoute het Bourgondisch gebied verder werd uitgebreid met Elzas, Lotharingen en Gelre (vergelijkbaar met huidige Gelderland) kon hij zijn belangrijkste ambitie niet waarmaken. De kroning tot koning die zou worden uitgevoerd door de Duitse keizer in Trier ging op het laatste moment niet door. De keizer had lucht gekregen van Karels streven om zich na zijn kroning volledig onafhankelijk op te stellen ten opzichte van het Duitse rijk. Weerstand van Frankrijk en Zwitserland tegen de machtsuitbreiding van Karel de Stoute resulteerden in enkele veldslagen waarbij Karel in 1477 het leven verloor.

Maria van Bourgondië

Dochter van Karel de Stoute, erfde een verarmd Bourgondië dat ten prooi leek te vallen aan Frankrijk. Lodewijk XI van Frankrijk probeerde zijn zoontje te koppelen aan Maria om op die manier Bourgondië als erfland zonder oorlog binnen te slepen. Intussen bouwde Lodewijk aan de opbouw van een sterk leger om de buit eventueel met geweld binnen te slepen. Maria stond alleen en kon zelfs niet terugvallen op de steun van de adel die grotendeels was overgelopen naar het Franse kamp. Zij zocht via de Staten-Generaal hulp bij de steden en gewesten. Steden en gewesten gaven haar financiële steun in ruil voor een ruim pakket aan privileges (Het Groot Privilege) voor de steden en gewesten.

Door haar huwelijk met Maximiliaan I, zoon van de Duitse keizer Frederik III wilde Maria de Franse koning Lodewijk XI buiten de deur houden. Deze reageerde op het huwelijk met de verovering van Bourgondische steden ten zuiden van Vlaanderen. In 1479 werd de opmars van Franse troepen tot staan gebracht door het leger van Maximiliaan en bleef Vlaanderen een Franse bezetting bespaard.

Grafmonument van Maria van Bourgondiė
in Brugge. Zij overleed op 25-jarige leeftijd
door een val van haar paard.

 

Staatsvorming en belastinginning

De militaire ambities van Karel de Stoute kwamen in botsing met de adel. Karel ging zich richten op de instelling van een permanent huurleger, onafhankelijk van de adel. Deze legers kostten veel geld.

De verpachting van grootgrondbezit en traditionele jaarlijkse bede aan de gewesten bracht te weinig op. Daarin schuilt een belangrijk element dat bijdroeg aan centralisatie en staatsvorming. Met de ambitie om over een staand huurleger te beschikken, werd het noodzakelijk om belastingen te verhogen, een efficiënt belastingapparaat in het leven te roepen en om de inning van belastingen centraal te organiseren. De oude feodale verhoudingen tussen vorst en adel werden door deze ontwikkeling steeds minder belangrijk.

De oprichting van de Staten-Generaal was voor de Bourgondische vorsten een middel om de gewesten en steden direct en centraal te kunnen aanspreken. In 1464 kwam de Staten Generaal voor de eerste maal bij elkaar.

Steden en gewesten

Onderwerping opstandige bevolking in Gent
aan Filips de Goede in 1453.

De financiële druk op de steden werden met de groeiende ambities van de Bourgondische vorsten steeds groter. De hoge belastingen leidden tot openlijk verzet. Onder Karel de Stoute werden deze opstanden hardhandig neergeslagen.

Een stad als Gent kende een traditie van verzet tegen vorsten die hun stadsprivileges schaadden en de belastingen wilden verhogen. Gent verzette zich tegen de opeenvolgende Bourgondische vorsten maar moest uiteindelijk het hoofd buigen. De strijd van de vorst tegen privileges van de steden stond in het licht van de staatsvorming. Het doel was centralisatie en standaardisering van bestuur en belastingen. Een efficiënt belastingenstelsel kon niet bestaan als de vorst tegelijkertijd rekening moest houden met specifieke privileges en rechten die voor elke stad anders waren.

Het Bourgondische hofleven

Filips de Goede bezoekt een schrijver die
in opdracht van hem werkt en wordt
begeleid door in dure kleding gestoken
hovelingen.

Samen met de ambitie om van het Bourgondische hof een koninklijk hof te maken, stegen de uitgaven aan het hofleven. In competitie met het Franse hof werd geld nog moeite gespaard om het Bourgondische hof om te vormen tot een belangrijk cultureel centrum. Architecten, kunstschilders en beeldhouwers werden ingehuurd voor het verfraaien van paleizen en kastelen. Dit alles was bedoeld om te imponeren en de wereld te laten zien hoe machtig en invloedrijk het Bourgondisch vorstenhuis was.

Afbeelding rechtsboven:
Kostbaar smeedwerk voor vorst en paard.

Tapijten behoorden in de vijftiende eeuw tot de duurste
kunstobjecten. Karel de Stoute nam zelfs een deel van
de tapijtencollectie mee op reis. Op die manier kwam
na de verloren veldslag van Karel de Stoute bij Grandson
een belangrijk deel van de Bourgondische tapijten in
Zwitserse handen.

 

Tijdvak 5

Europese overzeese expansie

Inleiding - Europese overzeese expansie

De geschiedenis kwam vanaf 1500 in een stroomversnelling terecht door de grote ontdekkingsreizen en door de Reformatie.

Portugal en Spanje waren in de 16e eeuw de koplopers in het ontdekken van nieuwe handelsroutes overzee en de verovering van nieuwe gebieden. Beide landen domineerden in de 16e eeuw de wereldzeeën en hadden aanvankelijk weinig concurrentie te duchten van andere Europese landen.

Ontwikkelingen Scheepvaart - 1

Sagres in Portugal was een innovatief
scheepvaartcentrum met een moderne
zeevaartschool en scheepswerven.
Er werden veel inspanningen gedaan om de
navigatie en cartografie verder te ontwikkelen.
Zeeverslagen werden opgetekend en nieuwe
routes en ontdekte gebieden in kaart gebracht.
De Portugese vorst Hendrik de Zeevaarder was
initiatiefnemer.
De Portugezen hielden hun technologische
vondsten angstvallig geheim. Navigatiekaarten
waren alleen beschikbaar voor landgenoten.

De motivatie om met schepen de wereldzeeën te bevaren en nieuwe routes te ontdekken was: handel. Tot ver in de 15e eeuw waren Arabieren de tussenhandelaren die handelswaar uit Indië (Zuid- en Zuidoost-Azië) naar Europese steden aan de Middellandse Zee brachten. Deze producten waaronder goud, kruiden en zijde brachten veel geld op. Portugal was zeer geïnteresseerd in deze lucratieve handel en vastbesloten een zeeweg naar India te vinden.

Naast sterkere zeewaardige schepen, betere navigatie en kaarten was voor die doelstelling ook de bereidheid nodig om het onbekende avontuur aan te gaan. Het wereldbeeld van de Europeaan in de 15e eeuw was nog erg beperkt. Afrika was onbekend gebied en van werelddelen als Amerika en Australië had men in Europa nog geen weet. De Portugezen en in tweede instantie ook de Spanjaarden brachten daar rond 1500 snel verandering in.

Ontwikkelingen Scheepvaart - 2

Ontwikkelingen in de scheepvaart vanaf de 15e eeuw: van karveel,
via de kraak (Portugese nau) en galjoen tot de Hollandse
spiegelretourschepen in de 17e eeuw.

De Portugese scheepsbouw in de 15e eeuw ontwikkelde zich voorspoedig. Uit de eenmaster met een groot vierkant zeil, ontwikkelden de Portugezen de driemaster. De vierkante zeilen werden deels vervangen door grote driehoekige latijnzeilen. De zeilen konden verschillende posities innemen, waardoor de zeewaardigheid werd vergroot.

Aan het einde van de 15e eeuw ontwikkelden de Portugezen de nau, een grote wereldzeewaardige driemaster en voorloper van het galjoen. Vasco da Gama gebruikte in 1498 de nau voor de oversteek naar Indië. Ook de ontwikkeling van het boordgeschut was een belangrijke ontwikkeling. Hiermee konden de Portugezen de buitenlandse schepen gemakkelijk de baas. Ze gaven daarmee hun handels-nederzettingen in nieuwe gebieden een militaire basis.

Navigatietechnieken

Nieuwe instrumenten in de tweede helft van de 15e eeuw betekenden een belangrijke stap vooruit op het gebied van navigatie: het astrolabium, het kwadrant en de sextant. Met het astrolabium werd de stand van hemellichamen aan land nauwkeurig gemeten. Tijdens ontdekkingsreizen werd het uitgeladen om op de kust de bereikte breedtegraad te berekenen.

Het kwadrant was een navigatie-instrument waarmee zeevaarders ‘s nachts de positie konden bepalen.
Met de sextant kon de hoogte van een hemellichaam worden bepaald. Deze werd rond 1730 uitgevonden.
Ook de sextant werd gebruikt voor de plaatsbepaling op zee gedurende de nacht.

Bartholomeus Diaz

Diaz (1450-1500), was een Portugese ontdekkingsreiziger die in 1487 op last van de Portugese koning de Afrikaanse kust afzakte om een handelsroute naar Indië (Azië) op te zetten.

In 1488 ontdekte hij de zuidelijke punt van Afrika, later Kaap de Goede Hoop genoemd. Het was een belangrijke ontdekking omdat hiermee de basis was gelegd voor een verdere route naar Indië.

Christophorus Columbus

Columbus (1451-1506), afkomstig uit Genua, vestigde zich enkele jaren in Portugal waar herhaaldelijk schepen vertrokken, op zoek naar een zeeweg naar Indië (Zuid- en Zuidoost Azië). Columbus was ervan overtuigd dat Indië sneller was te bereiken via een westelijke zeeroute. Omdat in Portugal weinig belangstelling was voor zijn overtuiging, legde hij zijn plannen voor aan de Spaanse koning. Na vele strubbelingen krijgt hij goedkeuring voor een expeditie. Columbus maakte verschillende reizen naar Noord- en Zuid-Amerika. Toen hij op zijn eerste reis na drie maanden land bereikte, meende hij voet aan land te zetten in Indiė (afbeelding rechts).
Columbus heeft zelf nooit geweten dat hij een nieuw werelddeel had ontdekt.

Vasco da Gama

Vasco da Gama (1469-1524) was een Portugese ontdekkingsreiziger die als eerste Europeaan over zee naar India voer.
Daar legde hij de eerste handelscontacten die de basis vormden voor het Portugees handelsmonopolie.

Tijdens zijn tweede reis ging het er niet zachtzinnig aan toe en werden verscheidene steden aan de Afrikaanse kust geplunderd.
In 1524 reisde hij opnieuw naar India waar inmiddels een Portugese handelskolonie was gevestigd.
Enkele maanden na aankomst stierf hij aan een onbekende ziekte.

Fernão de Magalhães

Magelhães (1480-1521), in het Nederlands vaak Magellaan genoemd, was een Portugese ontdekkingsreiziger die na een conflict met de Portugese koning zich verbond aan de Spaanse koning. Deze financierde zijn plan om een westelijke expeditie over zee naar de Aziatische Molukken op te zetten.

In 1519 verliet hij met vijf schepen de Zuid-Spaanse kust. Hij bereikte het Zuid-Amerikaanse San Julian waar hij een half jaar lang voor anker lag. Na ruim een maand zuidwaarts varen, ontdekte hij een doorgang naar de Stille Oceaan (straat van Magellaan).
Hij dacht snel de Molukken te bereiken maar wist niet dat de grootste oceaan nog voor hem lag. In 1521 werd hij in gevecht met een lokale heerser op het eiland Mactan gedood. Slechts één schip, de Victoria bereikte uiteindelijk de Spaanse haven Sevilla en was daarmee het enige schip van de expeditie dat de reis rond de wereld voltooide.

Wereldkaart

Renaissance: veranderend mensbeeld

Inleiding - Renaissance: veranderend mensbeeld

De indeling van de geschiedenis in Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd stamt uit de Renaissance. Daarmee sloegen humanisten een historische brug tussen het toenmalige heden en de hooggewaardeerde cultuur van de klassieke oudheid. De tussenliggende eeuwen werden gediskwalificeerd als ‘Middeleeuwen’. Aanvankelijk werd het tijdperk van de Renaissance in de geschiedenis gezien als een radicale breuk met voorgaande eeuwen. Tegenwoordig zien we in de Renaissance juist ook elementen die duiden op continuïteit, dus juist op voortzetting van de Middeleeuwen. Een voorbeeld is dat de kiem van het individualisme, kenmerkend voor de Renaissance, al gelegd werd in de Middeleeuwen.
Zeker is dat de Renaissance het startpunt vormt van een nieuwe benadering van de mens en het ontstaan van een nieuw wereldbeeld. De uitsluitende gerichtheid op God en het hiernamaals maakte plaats voor een samenleving waarin naast religie ook ruimte was voor kunst, wetenschap en literatuur. Kenmerkend was de centrale rol van de mens in het hier en nu.

Middeleeuwen

Portret geschilderd door Leonardo da Vinci.
In de schilderkunst van de Renaissance
kwam de mens zelf centraal te staan en trad
de kunstenaar uit de anonimiteit.

Het begrip 'Middeleeuwen’ is bedacht in de Renaissance. Italiaanse humanisten verwoordden hiermee hun opvatting over de betekenis van de tijd die hen scheidde van de klassieke oudheid. De economische en culturele elite in de Italiaanse steden zagen de Middeleeuwen als een lange maar onbeduidende periode van neergang en verval.

Middeleeuwse waarden en christelijke overtuigingen werden in twijfel getrokken. Het middeleeuwse mensbeeld was negatief en volledig ondergeschikt aan de relatie met God. Het mensbeeld van de Renaissance was positiever. De mens en zijn mogelijkheid om zich te ontwikkelen stond centraal.

In de Renaissance probeerden kunstenaars en wetenschappers het hoogst haalbare te bereiken, wat is terug te zien in de opmerkelijke prestaties in de kunst, architectuur en de letteren.

Renaissance

Renaissance is een term die Italiaanse humanisten gebruikten om de wedergeboorte van de klassieke oudheid aan te duiden. De opbloei van kunst, wetenschap en architectuur begon in het 14e eeuwse Italië en verspreidde zich over de rest van Europa.

Kenmerkend en vernieuwend was het individualistische en realistische karakter van de kunstuitingen. Tegelijkertijd was de Renaissance de uitdrukking van een toenemende verwereldlijking, een nieuw mensbeeld en een andere kijk op de rol van het individu in de maatschappij.

Italiaanse stadstaten

Europa werd in de late Middeleeuwen geteisterd door economische neergang en pestepidemieën. De handel concentreerde zich rond de Middellandse Zee en daarom vinden we in het Italië van de 14e eeuw de rijkste steden van Europa zoals Milaan, Venetië, Genua en Florence. Hoewel deze delen van Italië officieel deel uitmaakten van het Heilige Roomse Rijk, waren de stadsstaten in de praktijk zelfstandig en onafhankelijk van een vorst of Rooms-katholieke kerk.

De steden kenden een levendige handel waar kooplieden actief deelnamen aan het stedelijk bestuur. De meeste genoemde steden kenden een republikeinse regeringsvorm. Door handel rijk geworden kooplieden waren in staat een leven te leiden dat uit meer bestond dan gehoorzaamheid aan vorst, kerk en God. Er ontwikkelde zich een nieuwe mentaliteit waarin het leven in het hier en nu centraal kwam te staan. Dat resulteerde onder meer in een grote belangstelling voor kunst, wetenschap en architectuur. De rijke elite leverde de financiële basis voor de opbloei van kunsten en architectuur.

Afbeelding: De Florentijnse Dom, ontworpen door Filippo Brunelleschi (1377-1446). Hij ontwierp een geniale techniek waarmee hij een gewelf met zelfdragende constructie van ongekende omvang kon bouwen. Het bouwwerk greep terug op de klassieke leer van de volmaaktheid van de cirkel.

Florence en de’ Medici

De Italiaanse stadsstaat Florence in de regio Toscane, wordt wel beschouwd als de bakermat van de Renaissance. De stad bracht invloedrijke schrijvers en denkers voort als Machiavelli en Dante.

De familie de’ Medici, een geslacht van kooplieden en bankiers, bouwde in de 15e eeuw een enorme macht op in Florence. Leden van de familie de’ Medici waren naast bankiers en bestuurders, grote liefhebbers van kunst en architectuur. In het bijzonder Lorenzo I de‘ Medici was een stimulator van kunst en filosofie en gaf financiële steun aan kunstenaars waaronder Leonardo da Vinci.

Grote tegenspeler van de bankiersfamilie was de fanatieke anti-renaissancistische Dominicaans priester genaamd Girolamo Savonarola. Deze was fel gekant tegen de tendens van verwereldlijking en decadentie die hij zag opkomen in Florence. Zijn afkeer van rijkdom, uiterlijke versiering en zijn hang naar soberheid stonden haaks op de steeds uitbundigere uitingen van kunst en architectuur in de stad. De familie de’ Medici moest door toedoen van Savonarola de stad Florence zelfs tijdelijk ontvluchten.

Afbeelding 1: Lorenzo de’ Medici, 1449-1492, kunstliefhebber en financieel ondersteuner als Leonardo da Vinci.
Afbeelding 2: Cosimo de’ Medici, 1519-1589, herstelde de macht van de’ Medici in Florence
Afbeelding 3: Girolamo Savonarola, 1452-1498, Dominicaans priester en fel tegenstander van De’ Medici.

Humanisme - 1

Francesco Petrarca (1304-1374), dichter en
schrijver, is een van de grondleggers van
het humanisme. Hij was herontdekker en
groot kenner van klassieke teksten.

De begrippen humanisme en Renaissance gaan hand in hand en zijn uitingen van de mentaliteitsverandering die we in de 14e eeuw waarnemen. Er werd teruggegrepen op de cultuur van de klassieke oudheid. De literatuur en ideeënvorming over mens en maatschappij op basis van de klassieke oudheid zijn het terrein van het humanisme.

Het gedachtegoed van de humanistische beweging heeft bij de opkomst van de Renaissance in de Italiaanse stadsstaten een belangrijke rol gespeeld als intellectuele voedingsbodem. Humanistische denkers grepen terug op ideeën uit de klassieke oudheid en legden nadruk op menselijke waardigheid en vorming door studie als de sleutel tot een zinvol leven. De klassieke letteren werden door humanisten gezien als een hoogtepunt in de beschaving.

Humanisten keerden zich af van het middeleeuwse Kerklatijn en bestudeerden de originele antieke tekstbronnen en vertaalden werk van gewaardeerde klassieke filosofen. Humanisten waren tegen strenge kerkelijke dogma’s en pleitten voor een individuele verantwoordelijkheid in het geloof. In die zin was het humanisme met haar kritiek op de kerk en aandacht voor de bijbel als brontekst een belangrijke wegbereider van de reformatie.

Humanisme - 2

Afbeelding: 'Het is passend uw bibliotheek in het private deel van het huis te hebben; men ziet deze speciale ruimte voor een verzameling bij Plinius, en, zoals hij zegt, er staan de boeken die men eerder herleest dan leest.

De ruimte moet bestand zijn tegen lawaai zowel uit het huis als van buiten.

Het past in de bibliotheek een zonnewijzer te hebben of een globe van het heelal en een lier, als je daar nu en dan graag op speelt; er horen ook behoorlijke platen en beeldhouwwerken aanwezig te zijn, die de daden van goden en helden weergeven.

Wij hebben vaak gezien dat velen het mooi vinden een afbeelding van Hiëronymus, schrijvend in afzondering, te hebben; die leert ons dat eenzaamheid, stilte en hard werken horen bij lezen en schrijven in een bibliotheek.'

Wetenschap

In de Middeleeuwen vormden de bijbel en het werk van enkele Grieken en Romeinen als Plato en Aristoteles de belangrijkste bron van kennis. Deze werken werden eindeloos bestudeerd en geïnterpreteerd en van commentaar voorzien. Op deze wijze kwam de nadruk meer op de interpretatie te liggen dan de oorspronkelijke inhoud.

Afbeelding: ‘De Vitruvische man’ (± 1490) van Leonardo da Vinci wordt beschouwd als een synthese tussen kunst en wetenschap.
De tekening is gebaseerd op de theorie van de Romeinse Vitruvius, die vaststelde dat tussen de lichaamsdelen bepaalde wiskundige verhoudingen bestaan. Da Vinci deed veel onderzoek naar de anatomie van het menselijk lichaam en de verhoudingen binnen het lichaam, ook wel proportieleer genoemd.

Door onderzoek werd het in de Renaissance mogelijk om het menselijk lichaam nauwkeurig af te beelden. Dit in tegenstelling tot de Middeleeuwen waarin dat veel onnauwkeuriger gebeurde.

Wereldkaart

De Renaissance begon in het welvarendste deel van het Europa van de 14e eeuw: in de stadsstaten Florence, Genua, Milaan en Venetië.

Erfgoed klassieke oudheid

Inleiding - Erfgoed klassieke oudheid

Zoals beschreven in kenmerkend aspect ‘Veranderend mensbeeld in de Renaissance’ was de Renaissance de uiting van een mentaliteitsverandering die begon in het Italië van de veertiende eeuw. Vanuit die regio verspreidden de ideeën van het humanisme en de Renaissance zich over de rest van Europa. In kunst, wetenschap, literatuur en architectuur werd veelvuldig teruggegrepen op de cultuur van de klassieke oudheid. Het herontdekken van de klassieke cultuur leidde tot groot enthousiasme. Zo sprak de Duitse ridder Ulrich:
O eeuw, o letteren, het is een lust om te leven
(`O saeculum, o litterae, juvat vivere').

In dit deel van de kennisbank vind je enkele voorbeelden van klassieke inspiratiebronnen op het gebied van literatuur, kunst en architectuur waar humanisten, kunstenaars en architecten rond 1500 naar teruggrepen.

Reproductie
Bekijk de afbeelding hiernaast. Op deze wijze werd in de Middeleeuwse kloosters eeuwenlang gewerkt: een kopiist schreef per dag ongeveer 4 vellen papier van een handschrift over. Opdrachtgevers waren de geestelijkheid en de adel. Met de hand kopiëren was de enige wijze waarop in de Middeleeuwen handschriften uit de klassieke oudheid konden worden gereproduceerd.

De Florentijnse Italiaanse humanist Niccolò Niccoli ontwikkelde in 1420 een nieuw lettertype waarmee sneller kon worden geschreven: de humanistische cursief.

De uitvinding van de boekdrukkunst was een impuls voor de snelle verspreiding van werken uit de klassieke oudheid.

Klassiek latijn

In de periode tussen 1400 en 1700 werden duizenden nieuwe Latijnse teksten geproduceerd waarbij schrijvers het classicistisch ideaal probeerden te benaderen. De taal van de oudheid werd letterlijk tot nieuw leven gewekt.

Petrarca (1304 – 1374) speelde bij deze ontwikkeling een voortrekkersrol en was als schrijver van alle klassieke genres actief. Het klassieke Latijn werd ook de taal van de moderne wetenschap. Revolutionaire wetenschappelijke werken als van Copernicus en Galilei waren niet voor niets opgesteld in het her gevonden klassieke Latijn.

Colloquia van Erasmus
Dit werk bevatte tal van voorbeelden van Latijnse zinnen goed én fout en werd op vele scholen gebruikt. Een goede beheersing van het klassieke Latijn, dat werd beschouwd als de taal van de hoogste menselijke beschaving, was voor humanisten een erezaak.

Poggio Bracciolini
Italiaanse humanist Poggio Bracciolini (1389-1459), ontdekker van vergeten klassieke teksten die lagen opgeborgen in Franse en Duitse kloosters.

Vergilius
Het werk van de Romeinse dichter Publius Virgilius Maro (70 - 90 voor Chr.) doorgaans aangeduid als Vergilius, vormde tijdens de Renaissance een belangrijke klassieke bron. Zijn hoofdwerk Aeneis, een beschrijving en geschiedenis van Rome was duidelijk geïnspireerd door Homerus. In Aeneis wordt het verhaal verteld van de Trojaanse held Aeneas die na de ondergang van Troje een goddelijke opdracht moest vervullen: de stichting van een nieuwe stad, het begin van het machtige Romeinse rijk. Aeneis heeft een enorme invloed uitgeoefend op latere schrijvers, kunstenaars en componisten. Gedurende de Middeleeuwen werden grote hoeveelheden van de handschriften van Vergilius gekopieerd. Dante beschouwde hem als zijn leermeester.

Geschiedschrijving

Herodotus en Thucydides. Klassieke geschiedschrijvers die
de menselijke ambitie als uitgangspunt namen in hun
geschiedschrijving in plaats van louter en alleen aandacht
voor de rol van de goden.

Geschiedschrijvers grepen tijdens de Renaissance terug op klassieke voorbeelden. Dat betekende waardering voor de literaire vorm en de voorbeeldfunctie die van de geschiedenis zou moeten uitgaan. Humanisten maakten zich die klassieke aanpak eigen en schreven historische verhalen waarbij de vorm en de moraal voorop stonden. Kennis van de geschiedenis was een nuttig instrument voor de eigen tijd en de nadruk kwam te liggen op de beschrijvingen van daden van grote heersers uit de wereldgeschiedenis.

Er werd veel aandacht besteed aan de stijl van het verhaal: die moest pakkend en meeslepend zijn. Humanisten streefden naar een perfecte combinatie van vorm en inhoud.

Ook het analyseren van historische gebeurtenissen kreeg meer aandacht. Geschiedschrijvers tijdens de Renaissance kregen meer oog voor machtspolitieke oorzaken van historische gebeurtenissen. De humanist Petrarca introduceerde de indeling in oudheid, Middeleeuwen en nieuwe tijd. Dat was een heel andere benadering dan de christelijke heilsgeschiedenis die verhaalde van de schepping via leven en sterven van Christus naar het einde der tijden.

Politiek-1

Werk van Marcus Tullius
Cicero. Vroeg vijftiende
eeuws handschrift (met de
hand gekopieerd) met werk
van Cicero.
Marcus Tullius Cicero
(106 v. Chr. – 43 v. Chr.):
Romeins politicus en filosoof
en fervent voorstander en
verdediger van de
Republikeinse staatsvorm.

Cicero was een van de meest vereerde klassieke auteurs tijdens de Renaissance. In zijn werk zochten humanisten wijsheid en levenslessen, maar ook richtlijnen voor het bedrijven van politiek.

In zijn geschiedschrijving gaf Cicero inzicht in de roerige politieke gebeurtenissen van zijn tijd. Ook zijn omgang met taal en argumentatie werd tijdens de Renaissance zeer bewonderd.
Naast Cicero’s werk vormden ook de politiek-historische geschriften van Livius en Tacitus een inspiratiebron voor het denken over politieke besluitvorming.

Politiek - 2

Machiavelli

Machiavelli (1469-1527)
Machiavelli wordt gezien als typische Renaissancemens.
In dit brieffragment beschrijft hij het hoogtepunt van een dag:

Als de avond valt, ga ik weer naar huis en ga mijn studeerkamer binnen; bij de deur doe ik mijn daagse kleren, die met modder en stof overdekt zijn, uit en trek dan hoofse kledij aan. Zo passend gekleed treed ik de hoven van de antieke mensen binnen. Ze ontvangen me vriendelijk en dan eet ik van hun geestelijke voedsel dat echt voor mij het ware is, en waarvoor ik in de wieg gelegd ben. Ik praat graag met ze en vraag ze waarom ze doen wat ze doen. Zij antwoorden mij dan heel vriendelijk. Vier uur lang verveel ik me dan niet, vergeet ik al mijn problemen, ben niet bang voor armoede of dood. Ik geef me helemaal aan hen over. En omdat Dante zegt dat er geen kennis wordt gegenereerd wanneer we alleen luisteren maar niet onthouden, heb ik alles uit deze gesprekken opgetekend; dat heeft me nut gebracht en ik heb er en boekje van gemaakt Over vorstendommen waar ik zo diep mogelijke beschouwingen geef over dat onderwerp: wat een vorstendom is, wat voor soorten er bestaan, hoe men ze wint, houdt en verliest.
Uit: Il principe (de vorst, 1513)


In het genoemde boek beschrijft Machiavelli hoe volgens hem een stabiele staat eruit moet zien. Zijn werk is een uitgebreid commentaar op de Romeinse geschiedschrijver Livius. De christelijke moraal is in deze visie geheel ondergeschikt gemaakt aan de doelstelling: een efficiënt staatsbeleid.

Architectuur - 1

De klassieke oudheid keerde op glorieuze wijze terug in de architectuur van de Renaissance. De Italiaanse stadstaat Florence was de eerste stad waar de Renaissancistische bouwkunst opbloeide. Later werd Rome een belangrijke financier en opdrachtgever van classicistische architectuur. Kenmerkend voor de bouwkunst was de zoektocht naar de ideale verhoudingen op basis van waarneming en wetenschappelijk onderzoek.

Het ideale gebouw was tijdens de Renaissance gebaseerd op de cirkel, de zogenoemde centraalbouw. De cirkel werd gezien als het ideale meetkundige figuur en speelde een belangrijke rol in het godsbegrip van de Renaissance.

Afbeelding: Centraalbouw, kenmerkend voor de bouwkunst van de Romeinse bouwkunst bestond in verschillende vormen: de plattegrond kan cirkelvormig, vierkant, kruisvormig of veelhoekig zijn.

Het wil zeggen dat de inrichting van het gebouw sterk op het midden gericht is. Centraalbouw werd tijdens de Renaissance weer veel toegepast.
Dit is de plattegrond van het kerkgebouw van de basiliek van San Vitale in Ravenna.

Architectuur-2

In het Italiaans uitgegeven De Architectura
van de Romeinse bouwmeester Vitruvius,
geschreven in ongeveer 25 voor Christus,
uitgegeven in 1521.

Het werk is bewaard gebleven dankzij de
Middeleeuwse traditie om klassieke teksten
met de hand te kopiëren. De teksten van
Vitruvius werden herontdekt door de
Florentijnse humanist Poggio Bracciolini.
De Architectura kan worden beschouwd als
een antieke gids voor bouwprojecten en is
een van de belangrijkste bronnen van de
moderne kennis van de Romeinse bouwkunst.
De Sint-Pieter-basiliek in Rome.
De oorspronkelijke basiliek werd gebouwd
tussen 324 en 349 na Chr. Tijdens de
Renaissance kreeg het zijn huidige imposante
uiterlijk en afmetingen.
Tal van architecten werkten aan de basiliek.

Vaak werd het werk van voorgangers weer
opnieuw aangepast of zelfs afgebroken.

 

De universele mens-1

Het sculptuur De Pietą in de Sint Pieter basiliek is het
enige gesigneerde kunstwerk van Michelangelo in
deze kerk.

Kunst in de Middeleeuwen werd in opdracht gemaakt van de Kerk en de adel en had praktisch altijd een religieus karakter. Kunstenaars bleven anoniem en signeerden hun werk niet, de makers werden gezien als ambachtslieden. De eerste kunstenaars die trots hun naam verbonden aan hun ontwerp of kunstwerk vinden we in het tijdperk van de Renaissance. Zij vergaarden een maatschappelijke hoge status en baseerden hun werk op wetenschappelijk onderzoek. Die onderzoekende houding was geïnspireerd op de cultuur van de klassieke oudheid. Het weergeven van juiste verhoudingen en proporties en een toepassing van wetenschappelijk inzicht in natuurwetten en perspectief, werd kenmerkend voor het technisch zeer hoogstaande werk van de Renaissancekunstenaars. Dat verklaart ook het feit dat deze kunstenaars vaak op zo veel terreinen tegelijkertijd actief waren.

Aan hun werk lag een enorme nieuwsgierigheid en onderzoeksdrift ten grondslag. Om de werkelijkheid te doorgronden, deden deze kunstenaars onderzoek op tal van terreinen. Die zucht naar kennis leidde bij vele kunstenaars tot een enorme veelzijdigheid en activiteiten in uiteenlopende disciplines. Leonardo da Vinci is een bekend voorbeeld van deze ‘uomo universale’ (universele mens). Hij was kunstenaar, geleerde, technicus en uitvinder.

De universele mens - 2

Tekening van Da Vinci van een
foetus in een baarmoeder.
Da Vinci is waarschijnlijk de eerste mens die zijn gedachten
over vliegmachines op papier zette. Zijn ontwerpen waren
gebaseerd op nauwkeurige studies van vliegbewegingen
in het dierenrijk.
Het laatste avondmaal van Leonardo da Vinci.

 

Beeldkunst - 1

Afbeelding links: De discuswerper, een Romeinse kopie van de vijfde eeuwse beeldhouwer Myron.

Afbeelding rechts: David, gemaakt door Donatello in 1435 was het eerste vrijstaande naakt sinds de oudheid. In de berekende uitdrukking en naaktheid is Donatello’s bewondering voor de klassieke oudheid terug te vinden.

Het naakte menselijk lichaam werd een belangrijk element in de kunst en wetenschap. Het beeld was de materiële uitdrukking van een nauwkeurige studie van de anatomie van het menselijk lichaam.

Beeldkunst - 2

David van Michelangelo
(omstreeks 1501)

Bekijk hier het volgende interessante beeldfragment met uitleg over de manier waarop Michelangelo het menselijk lichaam bestudeerde en verwerkte in zijn kunst.

Schilderkunst: realisme en perspectief - 1

Het werk van de schilder Giotto di Bondone (1266-1337) uit
Florence, wordt gezien als het begin van de Renaissance.
Zijn toepassing van het perspectief in zijn fresco’s schiep
een illusie van ruimte die al eeuwenlang niet meer vertoond
was. Zijn voorstellingen zijn veel realistischer dan de haast
symbolische plaatjes die we zien in de Middeleeuwen.
Giotto was ook misschien wel de eerste kunstenaar sinds
de Middeleeuwen die er persoonlijk beroemd mee werd.

Wat betreft voorstellingen en techniek maakte de schilderkunst tijdens de Renaissance een ware revolutie door. Opdrachten kwamen niet meer louter alleen van de kerk, maar ook van rijke particulieren zoals de rijke bankiersfamilie De' Medici uit Florence.

Rijke opdrachtgevers wilden graag goed lijkende realistische portretten. Kunstenaars grepen terug op de ervaring van de Romeinen die al goed door hadden hoe je diepte en ruimtelijkheid moest weergeven.

De architect Brunelleschi (1377-1446) ontwikkelde een methode waarbij denkbeeldige lijnen samenkomen in één centraal verdwijnpunt. In de schilderijen van de Renaissance zien we vaak architecturale settings en is het gebruik van perspectief kenmerkend.

Schilderkunst: realisme en perspectief - 2

In de schilderkunst werden mensen en
achtergronden tijdens de Middeleeuwen
plat afgebeeld.

Giotto (1266-1337) gaf in zijn schilderijen de mensen en achtergronden volume. Hij schilderde gebouwen en de natuur op een manier die beter overeenkwam met de regels van het perspectief. Giotto had nog niet de technische kennis van de anatomie zoals ​Leonardo da Vinci die had.

     Voorbeeld van het perspectief in de
     schilderkunst: schilderij van Masolini (1435)
     met centraal perspectief waarin lijnen zijn te
     trekken naar het zogenoemde ‘verdwijnpunt’.

Schilderkunst: realisme en perspectief - 3

Beroemde fresco’s van Micheangelo
versieren de Sixtijnse kapel in
Vaticaanstad. Michelangelo maakte de
fresco’s in opdracht van paus Julius II in
de periode 1508-1512.
De restauratie die vanaf 1979 werd
uitgevoerd kostte ruim dubbel zoveel
tijd als Michelangelo nodig had om het
werk te schilderen.
Detail van De Schepping van Michelangelo
(1475-1564) op het plafond van de Sixtijnse kapel:
God geeft Adam het leven.

Schilderkunst: realisme en perspectief - 4

De Atheense School, een fresco gemaakt door Raffaelo Sanzio, ook wel Rafaël genoemd. Het is een voorstelling van een soort ideale bijeenkomt van Griekse wetenschappers en filosofen, geplaatst in een ruimte waarin het gebruik van perspectief kenmerkend is voor dat van de Renaissance. Centrale figuren zijn Plato met zijn leerling Aristoteles.

Afbeelding rechts: Detail met Plato
die volgens kunsthistorici opvallende gelijkenis toont met Leonardo da Vinci.

Reformatie

Inleiding - Reformatie

Religie had in de 16e eeuw een andere lading dan in onze huidige tijd. Het wel of niet bestaan van God stond niet ter discussie en ieder mens was bevreesd voor de vreselijke tijd in het vagevuur als straf voor begane zonden.

De kerk speelde dan ook een dominante rol in het leven van de gelovigen. De paus als plaatsvervanger van Christus en hoofd van de kerkelijke hiërarchie werd gezien als onfeilbaar. Toch was de positie van de rooms-katholieke Kerk in de 16e eeuw minder sterk dan voorheen. Er kwam van verschillende kanten fundamentele kritiek.

Schisma

Het Westers schisma was een periode (1378-1417) waarin het hoogste gezag van de katholieke kerk werd geclaimd door meerdere pausen. Deze situatie ondermijnde het gezag van de kerk en de paus en verminderde het vertrouwen in zijn onfeilbaarheid. Het gebrek aan eenheid in de kerk werd ook door veel geestelijken gezien als een beschamende vertoning.
Afbeelding rechts: Benedictus XIII




Pausen onder het westers Schisma

Aflatenhandel

De Domkerk in Utrecht die
gebouwd werd in de periode
1254-1520 werd deels
gefinancierd met de
opbrengsten uit de handel
in aflaten.

Er was veel kritiek op de rijkdom en het gedrag van geestelijken die uit waren op het vergaren van rijkdom o.a. met de lucratieve handel in aflaten. Dat waren documenten die werden verkocht door de Kerk en die de koper een kwijtschelding gaven op tijdelijke zondestraffen in het vagevuur.

Met giften konden deze aflaten worden verkregen.
De handel in aflaten vormde een belangrijke bron van inkomsten voor de rooms-katholieke kerk. De Sint Pieter-basiliek in Rome werd grotendeels gefinancierd met de opbrengst van de handel in aflaten.

Afbeelding linksboven: Spotprent uit de 16e eeuw over aflatenhandel die eigenaren hun zonden vergaf en hun tijd in het vagevuur zou verkorten.

Afbeelding linksonder: Simonie was de ongeoorloofde verkoop van
liturgische voorwerpen door geestelijken.

 

Rooms-katholieke kerk

Voorstelling van het vagevuur.

De rooms-katholieke kerk was naast een religieus instituut ook een wereldlijk instituut. De paus in Rome heerste als een wereldlijk vorst over de pauselijke staat (huidige midden-Italië). Om macht uit te oefenen over de gelovigen, om kerken en kathedralen te laten bouwen en om te heersen over de kerkelijke staat was veel geld nodig.

In de welvarende 15e eeuw waren de pausen berucht om hun decadente levensstijl en hun geldverslindende bouwprojecten zoals de Sint Pieter-basiliek in Rome. Kritiek op de kerk werd hardhandig aangepakt via de inquisitie, een kerkelijke rechtbank die ketterij kon vaststellen en ketters streng strafte. In de 15e eeuw kwamen er scheurtjes in het bastion van de kerk en bleek de Roomse kerk minder onaantastbaar dan ze leek. Er was bij veel gelovigen een diep verlangen naar een zuivere kerk die de gelovigen bijstond in hun relatie met God.

Contra-reformatie

Concilie van Trente (1545-1563): de kerkelijke leer werd
opnieuw onder de loep genomen en geherdefinieerd.
Daarmee werd duidelijk positie gekozen ten opzichte van
de protestanten.

De reformatie had grote gevolgen voor de rooms-katholieke kerk. Niet alleen verloor de kerk een deel van haar gelovigen, maar ook was haar macht en aanzien aangetast.

Toch had de reformatie ook positieve gevolgen. De afkeer die veel gelovigen uitten over de kettervervolging, het materialisme, het machtsmisbruik van priesters, de aflatenhandel, dat alles samen bracht ook een tegenreactie binnen de kerk teweeg. Er werden maatregelen genomen om misstanden misbruik van macht tegen te gaan en de organisatie beter te structureren.

Reformatie

Fresco van Rafaël die werd gemaakt in opdracht van
paus Julius II. De Renaissance-pausen gaven
enorme bedragen uit aan versiering en decoratie
van kerken en privétrekken. De opdrachten werden
uitgevoerd door de beste kunstenaars van die tijd.

De reformatie is de geloofsbeweging die in 1517 in gang werd gezet door Maarten Luther in een poging om een einde te maken aan de misstanden in de rooms-katholieke kerk zoals de handel in aflaten. Het was de hervormers in eerste instantie niet te doen om een afscheiding van de officiële kerk.

Pas toen de kerk reageerde met actieve vervolging van zijn criticasters werd besloten tot de oprichting van een nieuwe zuivere kerk die we aanduiden als de protestantse kerk. Mede door de boekdrukkunst konden de nieuwe ideeën over kerk en geloof zich in rap tempo over Europa verspreiden en groeide de aanhang van de protestantse kerk gestaag.

Het nieuwe geloof ging een belangrijke rol spelen bij politieke conflicten tussen staten. Om de politieke tegenstellingen aan te scherpen werd vaak nadrukkelijk gekozen voor het protestantse danwel katholieke geloof om de inzet van de strijd te rechtvaardigen. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de Opstand van de Nederlandse provincies tegen Filips II. Ook in de bloedige en chaotische Dertigjarige Oorlog in Duitsland speelde de tegenstelling tussen katholieken en protestanten een belangrijke rol.

Reformatie en Contra-Reformatie

Rooms-katholieke kerk

Protestantse kerk

Gezag bij bijbel, kerkelijke leer, traditie.

Gezag bij bijbel

Kerkelijke hiërarchie met paus als hoofd

Democratischer

Mariaverering, heiligen

Rechtstreeks contact met God, geen heiligenverering

Zeven sacramenten

Twee sacramenten: doop en avondmaal

Na zonden biechten, priester kan vergeving schenken

Kerk schenkt geen vergiffenis. Alleen na berouw kan God vergiffenis schenken

Ambt van priester is sacramenteel en celibatair

Predikant niet sacramenteel en verenigbaar met huwelijk

Veel versiering en aankleding

Sober

Kaart Reformatie en Contra-Reformatie

Zuiverheid in het geloof

Luther verbrandt in het openbaar de
pauselijke bul die hem de mond moest
snoeren

Twijfel over de weg die de rooms-katholieke kerk bewandelde, kwam in de 16e eeuw niet uit de lucht vallen. In de voorafgaande eeuwen kwamen herhaaldelijk bewegingen op waarvan de leden een nieuwe invulling gaven aan hun geloofsbeleving. Hoewel de vorm waarin dat gebeurde sterk kon verschillen, is de zoektocht naar zuiverheid in het geloof een gemeenschappelijk kenmerk.

Armoede en eenvoud werd door zowel de katharen als Franciscus van Assisi (1182-1226) als uitgangspunt genomen in de relatie met God. Ook een middeleeuwse beweging als de Moderne Devotie die aan het eind van de 14e eeuw opkwam, ontstond uit onvrede met misstanden in de kerk. Oprichter Geert Groote zag het zielenheil als een eigen verantwoordelijkheid van ieder individueel mens. Tussenkomst van een geestelijke was volgens deze opvatting niet nodig.

De kerk probeerde deze bewegingen te neutraliseren door opname in de moederkerk of door verstoting en harde vervolging. Zo werd de leefwijze van Franciscus leidraad voor de franciscaner kloosterorde, maar werd de beweging van de katharen meedogenloos vervolgd.

Desiderius Erasmus (1466-1536)

In zijn beroemde en invloedrijke werk Lof der Zotheid uitte de in Rotterdam (of Gouda) geboren geleerde op satirische wijze kritiek op misstanden in de rooms-katholieke kerk. Erasmus kreeg van tegenstanders van de reformatie het verwijt dat hij met het boek de weg had geplaveid voor Maarten Luther. Belangrijk verschil tussen Erasmus en Luther was de houding ten opzichte van de menselijke vrijheden.

Erasmus pleitte voor tolerantie op geloofsgebied en was tegenstander van Luther’s opvatting dat het leven louter en alleen in dienst moest staan van het geloof. Erasmus zag eventuele hervormingen graag binnen de bestaande katholieke kerk gebeuren. Door zijn kritiek werd hij echter door de klerk gezien als een ketter en door de protestanten als rooms-katholiek omdat hij niet openlijk partij koos voor Luther.

Lof der zotheid wordt 500 jaar na verschijnen nog steeds gelezen.

Franciscus van Assisi

De oudste afbeelding van Franciscus van
Assisi uit de 13e eeuw, een fresco in het
klooster van San Benedetto in Italië.

Franciscus bekeerde zich tot een leven van armoede en bedelde zijn eten bij elkaar. Zijn levenswijze werd de basis van de kloosterorde der franciscanen.

Moderne Devotie

Geert Groote (1340-1384),
grondlegger van de religieuze
stroming van de Moderne Devotie.

De beweging van de Moderne Devotie ontstond in de 14e eeuw in Deventer en verzette zich tegen het geestelijk verval in de kerk en de maatschappij.

Katharen

Vervolging Katharen. Het woord ketter is
afgeleid van het woord kathaar.

De laat-middeleeuwse Katharen beschouwden zichzelf als de ware christelijke kerk. Zij stelden Jezus in hun geloof centraal en wezen het Oude Testament af. Naar opvatting van de katharen waren alle stoffelijke zaken verwerpelijk. Omdat ze enkele fundamentele beginselen van de katholieke kerk verwierpen, werden de katharen op bloedige wijze vervolgd door de kerk en de Franse koning.

Maarten Luther (1483-1546)

Maarten Luther,
geschilderd in 1529.
Afbeelding boven:
95 stellingen van Luther.
Afbeelding onder:
Slotkerk de wittenberg waar Luther
zijn 95 stellingen aan de kerkdeuren
spijkerde.

Maarten Luther was oorspronkelijk actief als augustijner monnik en hoogleraar in de moraaltheologie aan de universiteit van Wittenberg. Met lede ogen zag hij de misstanden aan binnen de katholieke kerk. De kerk was in zijn ogen een obstakel geworden tussen mens en God. In 1517 spijkerde hij 95 stellingen vast aan de kerkdeur van de Slotkerk in Wittenberg. Daarin uitte hij stevige kritiek op de praktijken binnen de kerken en in het bijzonder op de handel in aflaten. Hij wees de kerk als bemiddelaar tussen mens en God af.

In de Lutherse kerken die werden opgericht, werden de biecht, de heilige mis ter vergeving van de zonden, en de heiligen niet erkend. Alleen de genade van God kon de gelovige vergeving schenken, daar had de kerk niets over te zeggen volgens Luther. De katholieke kerk deed Luther in de ban en verklaarde hem vogelvrij. Hij kreeg echter bescherming van de keurvorst van Saksen. Zo kon Luther in 1521 in betrekkelijke rust de Latijnse tekst van de Bijbel naar het Duits vertalen. Bijbelstudie was voor hervormers als Luther en Calvijn een belangrijk middel om God te leren kennen. Bijbelvertalingen waren dus een belangrijk middel om de teksten van de Bijbel toegankelijk te maken voor gewone burgers.

Johannes Calvijn (1509-1564)

Frans-Zwitserse theoloog die net als Luther niets zag in goede werken als mogelijkheid om vergeving te krijgen. Genade kwam van God zelf en niet van de kerk was zijn overtuiging. Hij geloofde in de uitverkiezing of predestinatie. Dat hield in dat het lot van elk mens al voorbestemd was bij de geboorte. Om God te eren diende de mens een hardwerkend en eenvoudig bestaan te leiden.

Calvijn was in zijn opstelling tegen de officiële kerk en andersdenkenden een stuk fanatieker dan Luther. In zijn ogen moest de staat ondergeschikt zijn aan het geloof.

De opstand

Inleiding - De Opstand

Karel V, naast keizer van het Heilige
Duitse Rijk en koning van Spanje
tevens landsheer van de
Nederlandse gewesten.

Onder keizer Karel V kregen de Zeventien Provinciën der Nederlanden een aaneengesloten karakter. Met de Pragmatische Sanctie van 4 november 1549 werden de Nederlandse gewesten een ondeelbaar en overerfbaar deel van het Spaanse Habsburgse Rijk.

Karel V zette een politiek van centralisatie in die ten koste ging van de privileges van de hoge adel. Die politieke lijn werd vanaf 1555 voortgezet door Filips II, de zoon van Karel V. De centralisatiepolitiek creëerde in combinatie met de felle vervolging van aanhangers van de Reformatie een voedingsbodem voor onvrede die uiteindelijk resulteerde in de Opstand.

Fase 1: De aanleiding

1565–1572 van Beeldenstorm tot Alva - 1

Margaretha van Parma (bovenste afbeelding) was landvoogdes over de Nederlanden en plaatsvervanger van haar halfbroer Filips II. Zij had te maken met groeiende weerstand tegen de centralisatie van het bestuur in Brussel en tegen de kettervervolgingen. Een nieuwe indeling in bisdommen op initiatief van Filips II waarvan werd gevreesd dat het de kettervervolging efficiënter moest maken, veroorzaakte nieuwe onrust.

In 1565 nam de hoge adel, verenigd in het Verbond der Edelen (onderste afbeelding), het initiatief om met een smeekbede aan de landvoogdes te vragen de kettervervolging te staken. Haar vage toezeggingen werden zodanig geïnterpreteerd dat veel uitgeweken calvinisten terugkeerden. De hagenpreken op het platteland zweepten de sfeer op en resulteerden in 1566 in de Beeldenstorm. De Beeldenstorm was een uitbarsting van geloofsijver en frustratie over armoede. Door de Beeldenstorm escaleerden de gebeurtenissen snel.

1565–1572 van Beeldenstorm tot Alva - 2

Met harde hand trad Alva op.
Dat werkte uiteindelijk averechts,
veel mensen kozen juist daardoor de
zijde van de opstandelingen.

Ondanks het feit dat Margaretha van Parma de orde wist te herstellen stuurde Filips II troepen onder leiding van de hertog van Alva naar de Nederlanden om de opstandigen streng te straffen. Willem van Oranje probeerde vanuit het buitenland met gehuurde legertjes een opstand te ontketenen in de Zuidelijke Nederlanden. Tot 1572 zat Alva stevig in het zadel en voerde hij de politiek van centralisatie en vervolging van calvinisten verder door. Het verzet tegen de harde onderdrukking en nieuwe belastingplannen nam daardoor sterk toe.

Afbeelding rechtsboven:
In 1566 weggehakte gezichten in de Domkerk in Utrecht

Aankomst hertog van Alva in Rotterdam

 

Fase 2: De kanteling van de strijd vanaf 1572

Uitbeelding van de Pacificatie van Gent

In 1572 vielen huurlegers van Willem van Oranje en van zijn broer Lodewijk aan vanuit het oosten en het zuiden. Vanuit zee deden de watergeuzen mee met de strijd. Deze laatste groep had het meest succes. De Geuzen wisten de stad Den Briel te veroveren. Na dit succes schaarden meer steden in Holland en Zeeland zich aan de zijde van de opstandelingen. Alva-gezinde stadsbesturen werden verjaagd. In 1572 werd voor het eerst de vergadering van de Staten van Holland bij elkaar geroepen. Willem van Oranje werd tot stadhouder uitgeroepen en vrijheid van godsdienst afgekondigd. In de periode 1572-1576 streden de provincies Holland en Zeeland openlijk tegen hun wettige vorst Filips II. Er werd een hevige strijd geleverd om steden als Alkmaar, Haarlem en Leiden. De overige provincies waren gedurende deze periode nog trouw aan Filips II. Dat veranderde in 1576 toen de vervanger van Alva de Spaanse landvoogd Requesens plotseling stierf.

In het ontstane machtsvacuüm namen de Zuid-Nederlanders in de Staten Generaal het bestuur over en toonden zich bereid om over vrede te praten. Inmiddels sloegen Spaanse soldaten flink aan het plunderen wegens uitblijven van soldij. Dat trok de Zuidelijke gewesten over de streep. In 1576 bezegelden de Zuidelijke provincies de vrede met Holland en Zeeland d.m.v. de Pacificatie van Gent en werd besloten om gezamenlijk de Spanjaarden te verdrijven, meer zelfstandigheid te eisen van Filips II en geloofszaken te laten rusten.

Fase 3: Definitieve scheiding: de Unie van Atrecht en de Unie van Utrecht

Van verdraagzaamheid tussen calvinisten en katholieken kwam weinig terecht. In Holland en Zeeland werd het katholicisme verboden en ook op andere plekken toonden calvinisten zich weinig verdraagzaam ten opzichte van katholieke medeburgers. Waarschijnlijk heeft het geweld tegen katholieken, enkele Zuidelijke provincies overgehaald om zich in 1579 opnieuw aan koning Filips II te verbinden in de Unie van Atrecht. In datzelfde jaar verbonden de Noordelijke provincies en steden als Antwerpen en Gent zich in de Unie van Utrecht. Het was een samenwerkingsverband dat hun zelfstandigheid en calvinistisch geloof moest waarborgen en veiligstellen.

In de strijd die opnieuw losbarstte tussen de Spanjaarden onder leiding van de nieuwe Spaanse landvoogd de hertog van Parma en de Noordelijke provincies onder leiding van Willem van Oranje was er geen sprake van streven naar onafhankelijkheid. Kosten nog moeite werden gespaard om een nieuw soevereine vorst aan het hoofd van de Nederlanden te krijgen.

Er volgden enkele experimenten met soevereiniteitsoverdracht aan de Franse heer van Anjou in 1582 en een voogdijschap van de Engelse Graaf van Leicester in 1585 die beide mislukten. Uiteindelijk namen de opstandige gewesten van de Nederlanden in 1588 het heft in eigen hand en kwam de soevereiniteit bij de gewesten en de Staten Generaal zelf te liggen. Dat was echter nooit het streven geweest maar eerder een noodzakelijk kwaad.

Afbeelding: Met de tekst van het plakkaat van Verlatinghe nam de Staten Generaal van de zeven Verenigde Nederlanden in 1581 afstand van koning Filips II van Spanje: ’t volk was van Gode niet tot behoef des vorsten geschapen, maar de vorst tot nut des volks, om gelijk een vader zijne kindren, gelijk een herder zijn schapen, ’t zelve te kweken, te behoeden en te bestieren. Met andere woorden, het volk was door God niet geschapen voor de vorst maar de vorst was door God voor het volk geschapen zoals een vader voor zijn kinderen zorgde. In het plakkaat, een rechtvaardiging van de Opstand, stelde de Staten Generaal dat de ‘vader’ (Filips II) die niet goed voor zijn ‘kinderen’ zorgde, werd afgezworen. Een zoektocht naar een nieuwe ‘pleegvader’ volgde want de normale staatkundige situatie was dat staten in Europa werden geregeerd door een vorst of vorstin.

Fase 4: Cruciaal jaar in de strijd: 1588 - 1

Een zware klap voor de Noordelijke provincies was de moord in 1584 op Willem van Oranje (zie afbeelding). De situatie zag er in dat jaar sowieso weinig rooskleurig uit voor de Unie van Utrecht. De hertog van Parma veroverde in 1584 in snel tempo Vlaanderen en rukte met zijn troepen tevens op vanuit het oosten. Een volledige militaire nederlaag van de opstandige Nederlanden leek een kwestie van tijd.

De grote ommekeer in de strijd in 1588 gebeurde niet op land maar op zee. Een enorme onoverwinnelijk geachte militaire Spaanse vloot van 137 oorlogsschepen die naast Engeland ook korte metten moest maken met de provincies Holland en Zeeland werd een grote mislukking. De vloot werd verslagen door de Engelse vloot en liep deels schipbreuk op de Ierse kust.

Filips II had intussen ook zijn handen vol aan een ander belangrijk conflict: de oorlog met Frankrijk.

Fase 4: Cruciaal jaar in de strijd: 1588 - 2

Al met al hadden de Noordelijke Nederlanden door de nederlaag van de Armada en de oorlog van Spanje met Frankrijk de gelegenheid om orde op zaken te stellen.

Onder politieke leiding van raadpensionaris Van Oldenbarnevelt en het militaire gezag onder leiding van de zoon van Willem van Oranje, prins Maurits (zie afbeelding), gingen de opstandige Nederlanden na 1588 verder als zelfstandige Republiek. Prins Maurits ontpopte zich als een uitstekende veldheer en wist in de periode 1588 – 1598 samen met neef Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland, vele overwinningen te halen op de Spaanse troepen. Na 1598 werd de Spaanse militaire slagkracht vergroot omdat de oorlog van Spanje met Frankrijk was beëindigd. In de jaren daarna kwam het tot vele veldslagen tussen de Spaanse legers en de legers van de Republiek maar een militair overwicht werd door geen van beide bereikt.

In 1609 volgde een wapenstilstand die tot 1621 duurde. In dat jaar ging de strijd verder. Ook in de periode vanaf 1621 wisten de legers van beide partijen geen definitief overwicht te bereiken. Uiteindelijk volgde de vrede die in 1648 in Munster werd gesloten.

Verschillende fasen in kaart gebracht-1566

Verschillende fasen in kaart gebracht-1572

Verschillende fasen in kaart gebracht-1579

Verschillende fasen in kaart gebracht-1596-1598

Verschillende fasen in kaart gebracht-1648-1795

Tijdvak 6

Vorsten en absolute macht

Inleiding - Vorsten en absolute macht

Het proces van staatsvorming in de 17e eeuw was een krachtenspel waarin verschillende partijen hun belangen verdedigden. Vorsten streefden naar centralisatie van macht ten koste van de macht en privileges van de steden en de adel. De uitkomst van die strijd was verschillend. In Frankrijk slaagde Lodewijk XIV erin om de macht van de adel te breken en de absolute macht naar zich toe te trekken. In de Nederlanden en Engeland kwam het zwaartepunt van de macht bij het parlement te liggen, hetgeen ten koste ging van de positie van de soevereine vorst.

Naast het proces van staatsvorming werd de 17e eeuw gekenmerkt door een sterke rivaliteit tussen de staten onderling. Oorlogen kregen vaak het karakter van godsdienstoorlogen omdat de Reformatie en Contrareformatie een actieve rol gingen spelen bij de rivaliserende vorstenhuizen en staten.
De rivaliteit tussen staten nam daarnaast toe door de ontwikkeling van het wereldwijde handelskapitalisme. Dat leidde tot spanningen en gewapende conflicten om handelsroutes en handelsposities in Azië, Afrika en Latijns-Amerika.

Staatsvorming

Grootmachten op het Europese politieke toneel in de 17e eeuw waren de Oostenrijkse en Spaanse Habsburgers, Engeland, Frankrijk (huis van Bourbon) en de Republiek der Nederlanden. De strijd tussen de grootmachten en de godsdienstoorlogen waren in de 17e eeuw aan de orde van de dag. De manier waarop oorlogen werden beslecht, veranderde.
Door militaire vernieuwingen en de ontwikkeling van nieuw wapentuig waaronder het handvuurwapen, waren vorsten gedwongen tot een herinrichting van het defensieapparaat. Er kwamen staande professionele legers in plaats van huurlegers.
Deze staande legers oefenden permanent met de nieuwe wapens. Omdat ook de omvang van de legers enorm toenam, waren overheden gedwongen tot ingrijpende financiële hervormingen.

Daarbovenop kwam nog het feit dat het geldverslindende karakter van oorlogen toenam omdat oorlogen door professionalisering van het militair apparaat langer gingen duren. Dit alles vroeg om een nieuwe rol van de overheid. De vorst probeerde de macht naar zich toe ging trekken en het verzet van de adel te breken. Een efficiënt ambtenarenapparaat dat belasting ging innen van de onderdanen was voor de vorst noodzakelijk. De centralisatie van de macht was voor vorsten noodzakelijk om zich staande te houden ten opzichte van rivaliserende staten.

Absolutisme, Frankrijk, Lodewijk XIV-1

Het paleis van Versailles werd door Lodewijk XIV
uitgebreid tot een gigantisch domein van 800 hectaren.
Er wordt geschat dat er aan het eind van Lodewijks
bewind dagelijks tussen de 3000 en 10.000 mensen
aan het hof verbleven.

Frankrijk is het land waar het absolutisme tijdens de regeerperiode van Lodewijk de XIV (1638 – 1715) het verst werd doorgevoerd. Omdat Lodewijk na het overlijden van zijn vader in 1643 te jong was om de troon te bestijgen nam kardinaal Mazarin in de eerste jaren zijn rol waar. Deze voerde een beleid van centralisatie en ingrijpende belastingmaatregelen, dat lijnrecht inging tegen de belangen en wensen van de adel.

Het verzet van de adel in de periode 1648-1653 kreeg de naam de Fronde (de slinger). Mazarin wist het verzet van de adel te breken. Lodewijk XIV die in 1661 officieel het koningschap op zich nam, zette de lijn van centralisatie en absolutisme stevig door. Hij nam persoonlijk de belangrijke beslissingen, duldde geen inspraak van de Staten-Generaal en beschouwde zichzelf als de verpersoonlijking van de staat.

Absolutisme, Frankrijk, Lodewijk XIV-2

Vertrek in Versailles met portret van
Lodewijk XIV aan de muur.

Een vorst als Lodewijk XIV stond boven de wet en ontleende zijn gezag rechtstreeks aan God, zo werd gedacht. De grootheidswaan van Lodewijk XIV uitte zich in een uitbundige hofhouding en prestigieuze projecten. Zo liet hij het paleis van Versailles enorm uitbreiden tot een gebied van 800 hectaren.

Het paleis had honderden vertrekken waar mensen voor korte of lange tijd konden verblijven. Dat had naast alle pracht en praal ook een praktische functie. Door adel aan het hof te ontbieden kon Lodewijk XIV observeren welk gevaar hij van wie had te duchten.

Navolging andere vorstenhuizen

Het ontwerp van Slot Sanssouci van de Pruisische vorst Frederik
de Grote in Berlijn, was geïnspireerd op het paleis van Versailles.
Ook het Paleis Het Loo is geïnspireerd op het paleis van Versailles.
Het werd gebouwd door Willem III om Lodewijk XIV te imiteren
en zo de grandeur van een koning (i.p.v. een stadhouder) uit te stralen.

Het parlement in Engeland

Terwijl de rol van het parlement tijdens de regeerperiode van Lodewijk XIV was uitgespeeld, kreeg het parlement in de Republiek der Nederlanden en in Engeland een belangrijke rol. In het parlement zaten vertegenwoordigers van de bevolking: dat wil zeggen de adel, geestelijkheid en bourgeoisie.

In Engeland was een strijd gaande tussen Karel I die streefde naar absolute macht en het parlement. In 1642 brak er een burgeroorlog uit tussen Koninklijke en parlementaire troepen.

Karel I
Oliver Cromwell

Voor Karel I liep deze strijd slecht af, in 1649 werd hij onthoofd. De monarchie werd afgeschaft en Engeland ging verder als republiek onder bestuurlijke leiding van Oliver Cromwell.

De niets en niemand ontziende Cromwell greep in 1653 de macht d.m.v. een staatsgreep. Uiteindelijk werd de monarchie door het parlement in 1658 weer hersteld. De Glorious Revolution in 1688 luidde een nieuwe fase in voor de parlementaire democratie in Engeland. De macht van de koning werd beperkt en de zwaartepunt van de politieke macht kwam definitief bij het parlement te liggen.

Conflicten vorsten met adel en steden - 1

In de Middeleeuwen vormde de hoge adel (en de daarvan afhankelijke lagere adel) een hiërarchische klasse van grootgrondbezitters, die de beschikking had over militaire middelen en land. De vorst kon in geval van gewapende conflicten een beroep doen op de adel. De adel was een gesloten kaste met een eigen cultuur en taalgebruik waarvan je door geboorte deel uitmaakte. In de late Middeleeuwen werd de positie van rijke handeldrijvende burgers in de steden steeds belangrijker. Personeel voor de uitdijende koninklijke bureaucratie werd steeds meer gerekruteerd uit deze nieuwe klasse van goed opgeleide burgers. De macht van de adel kalfde daarmee langzaam af. Steden kregen door handel meer macht en hadden bestuur en rechtspraak vaak in eigen hand. De adel kon hier weinig tegen uitrichten omdat zij geen handel mochten drijven. Na 1500 toen de bevolking groeide en de prijzen stegen(voedselschaarste) bleef het inkomen van de adel achter. Pachtafspraken werden voor lange perioden vastgesteld en konden niet zonder slag of stoot worden aangepast. De adel werd qua inkomen afhankelijker van de vorst die daar graag misbruik van maakte.

In het proces van staatsvorming probeerden vorsten belastingmaatregelen te nemen die ten koste gingen van de machtsposities van de adel en de steden. Een gecentraliseerde staat kon alleen bereikt worden als de macht van de delen werd beperkt en als er een efficiënt belastingstelsel werd ingevoerd om de hoge kosten van een uitdijende bureaucratie en van oorlogen met rivalen te kunnen bekostigen.

Godsdienstoorlogen

Oorlogen in de 17e eeuw waren langdurig en bloedig. Religieus fanatisme tussen katholieken en protestanten ging in sommige conflicten een belangrijke rol spelen. De Opstand van de Nederlanden tegen de Spaanse koning Filips II is een voorbeeld van een oorlog waarin machtspolitieke elementen gaandeweg werden gecombineerd met de geloofskwestie van de Reformatie. Ook in De Dertigjarige oorlog in Duitsland (1618-1648) waar een coalitie rond de katholieke keizer vocht met wisselende coalities van protestantse staten, speelde de geloofskwestie een belangrijke rol.

Bekijk hier meer over dit onderwerp.

Conflicten vorsten met adel en steden - 2

De Republiek: uniek in Europa

Inleiding - De Republiek: uniek in Europa

Aan het begin van de 17e eeuw, later de Gouden Eeuw genoemd, was het lot van de Zeven Verenigde Provinciën nog niet beslist. Wel werd duidelijk dat een militaire overwinning van een van de strijdende partijen, Spanje of de opstandige provinciën, er op korte termijn niet in zat. In 1609 werd daarom het Twaalfjarig Bestand van kracht tussen de Nederlanden en Spanje. De wapenstilstand was een impliciete erkenning van de Republiek als soevereine (zelfstandige) staat. Tevens markeerde het bestand de definitieve scheiding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. De kleine Republiek groeide uit tot een economische en politieke grootmacht in Europa en daarbuiten. De bloei die de Republiek doormaakt in de 17e eeuw werd door de rest van Europa met afgunst en bewondering bekeken.

Afbeelding: Het Twaalfjarig Bestand zoals dat in Antwerpen op 9 april 1609 door de onderhandelaars werd getekend. Voor de Nederlanden een welkome adempauze wegens de enorme kosten van de oorlog, voor Spanje een zwaktebod.

Europa: bezit van vorstenhuizen

De erflanden die Karel V rond 1550
in Europa onder zijn beheer had.

De Republiek, een staatsvorm gebaseerd op medezeggenschap van de delen en zonder erfelijk vorst aan het hoofd, was uitzonderlijk in Europa. Behalve enkele kleine republikeinse stadsstaten in Italië zoals Milaan en Venetië, was de Republiek der Nederlanden in de 17e eeuw een onbekende (en ongewilde) staatsvorm.

Europa was in handen van de grote vorstenhuizen, van de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgse koningshuizen, het Engelse koningshuis en de Franse Bourbons. Het Duitse rijk was een ware lappendeken van hertogdommen en kleine vorstendommen.

De totstandkoming van de republikeinse staatsvorm in de Nederlanden ging lijnrecht in tegen de tendens van machtsconcentratie in handen van vorsten en koningen zoals dat in de meeste andere Europese landen het geval was.

Het bestuur van de Republiek

Met het wegvallen van de Filips II als soeverein hoofd van de staat kwam de soevereiniteit, de hoogste macht bij de provincies zelf te liggen. De buitenlandse politiek en militaire zaken werden gemeenschappelijk behartigd in de Staten Generaal.

Daarin hadden afgevaardigden zitting uit de gewestelijke staten/provincies. Verreweg de meeste politieke invloed hadden de Staten van Holland die verantwoordelijk waren voor bijna 60 % van de centrale overheidsuitgaven. Vandaar ook dat de raadpensionaris, de hoogste ambtenaar van de Staten van Holland een belangrijke rol speelde in de Republiek.

Vorst Filips II

Volgde in 1555 zijn vader Karel V op als heer der Nederlanden. Anders dan zijn vader die in Gent was geboren had hij geen persoonlijke band met de Nederlanden. Vanaf 1559 zetelde hij definitief in Spanje in liet het dagelijks bestuur over aan de landvoogdes Margaretha van Parma. Zij kreeg te maken met groeiend verzet tegen de centralisatie van het bestuur in Brussel en het verzet tegen de Spaanse kettervervolgingen van protestanten.

Staten-Generaal

Bestuursorgaan waarin de Statenvergaderingen van de verschillende gewestelijke staten/provincies vanaf 1464 in Brussel, in het hertogdom Brabant bij elkaar kwamen. Eerst kwam de vergadering bij elkaar op initiatief van de vorst (vooral wanneer hij in geldnood zat en een bede volgde van de vorst aan de Staten-Generaal). Later vergaderden de Staten ook op eigen initiatief om dringende kwesties te bespreken.

Geleidelijk aan ontwikkelde de Staten-Generaal zich als een college dat plaatselijke belangen verdedigde wanneer de vorst zijn invloed deed gelden. De invloed van de Staten-Generaal hing af van de ruimte die zij kreeg van de vorst. Filips II gaf de Staten-Generaal echter zeer weinig ruimte voor tegenspel en was bang voor aantasting van zijn gezag.

Na de vergeefse pogingen om na het uitbreken van de Opstand een nieuw soeverein vorst te vinden, werd bepaald dat de soevereine macht van de opstandige gewesten bij de Staten-Generaal zelf kwam te liggen. Buitenlandse politiek en defensie werden in de Staten-Generaal behartigd.

Raadpensionaris

De raadpensionaris de hoogste ambtenaar van de Staten van Holland en fungeerde als hoogste bestuurder van de Republiek. De belangrijkste dagelijkse bestuurszaken van Holland werden door hem geregeld. Verder stond hij aan het hoofd van de vertegenwoordiging van de Staten van Holland in de Staten-Generaal. Omdat de raadpensionaris voor langere tijd werd benoemd en omdat Holland de machtigste provincie was, werd de raadpensionaris een zeer invloedrijk figuur in de politiek. Omdat de belangen van Holland en de regenten vooral op het gebied van de handel lagen, kwam de raadpensionaris nog al eens in conflict met de stadhouder die vooral vanuit militair oogpunt dacht en handelde.

Dat conflict kostte raadpensionaris Van Oldenbarnevelt (zie afbeelding) letterlijk en figuurlijk de kop in 1619. Het is een voorbeeld van hoe zeer de regentenbelangen konden botsen met de machtspolitieke en militaire ambities van de stadhouder.

Stadhouder

De stadhouder was oorspronkelijk de plaatsvervanger van de vorst, een ambt dat werd bekleed door iemand van adel. Sinds de Opstand was het ambt in feite overbodig. Toch werd de functie in ere gehouden om de belangrijke aanvoerders van de Opstand zoals Willem van Oranje een hoofdfunctie in de uitvoerende macht te geven. Officieel was de stadhouder uitvoerder van een ambt en dienaar van de Staten van iedere provincie. In de praktijk trok de stadhouder veel macht naar zich toe. Hij was de militaire leider van de Republiek en had ook het recht om in steden in zijn gewest of gewesten een deel van het bestuur te benoemen.

Afbeelding: Maurits van Oranje: een invloedrijk stadhouder van de Republiek.

Afgevaardigden → Gewestelijke Staat/provincie

Afgevaardigden platteland en steden → Gewestelijke Staat/provincie

De afgevaardigden van de gewestelijke staten (de provincies) waren afkomstig uit het stedelijk bestuur (vroedschappen, burgemeesters, schout en schepenen), geestelijken en edelen. In de machtigste provincies Holland en Zeeland maakten vooral de regenten, de rijke burgerij, de dienst uit. De adel had daar weinig in te brengen.

Afbeelding: Vroedschap te Utrecht

Economie van de Republiek

Het beleg van Antwerpen door Spaanse troepen in 1585.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog begon de grootschalige overzeese handel van de Nederlanden. Schepen van de VOC en WIC handelden in gebieden over de gehele wereld. De ontwikkeling van Amsterdam als belangrijkste Europese stapelmarkt was mede een gevolg van de afsluiting van de Schelde in 1585 door Spanje. Dat betekende de doodsteek voor Antwerpen, de tot dan belangrijkste havenstad in Europa. Veel kooplieden en handelaren vestigden zich na de Spaanse invasie in de Noordelijke Nederlanden en hadden daar een belangrijk aandeel in de economische ontwikkeling.

Handel over de hele wereld

Inleiding - Handel over de hele wereld

In de 16de eeuw was de handel in specerijen in Azië nog volledig in handen van Portugal. Vanaf 1600 veranderde dat snel. Portugal was niet in staat om aan de vraag te voldoen waardoor de prijzen stegen. Er was dus veel geld te verdienen met deze handel. Portugal had ook niet de militaire middelen om de handelsgebieden in Azië af te schermen voor concurrenten.

De oprichting van de VOC doorbrak het handelsmonopolie van de Portugezen in Azië. De oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) vormde een belangrijke impuls voor de wereldhandel. De twee handelsmaatschappijen vormden gedurende twee eeuwen een belangrijke financiële pijler onder de Republiek.

WIC (1621-1792) - 1

De vaarroutes van de WIC-schepen.
De handelsroutes van de WIC vormden een
driehoek. Goud, tabak, suiker en slaven waren
de belangrijkste handelswaar. WIC-schepen
vervoerden slaven van de Afrikaanse kusten
naar het Caribische gebied.

Doel: handel met West-Indië, kaapvaart op Spaanse schepen. De Kaapvaart duurde tot 1648 (vrede met Spanje)

De West-Indische Compagnie (WIC) werd in 1621 na afloop van het Twaalfjarig Bestand met Spanje opgericht. Organisatorisch volgde de maatschappij het voorbeeld van de VOC, maar had veel minder bevoegdheden. De compagnie bestond uit de vijf kamers: Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Hoorn en Groningen. Belangrijkste doel was handel, kolonisatie en kaapvaart ten koste van de Spaanse en Portugese bezittingen. De Staten-Generaal gaf aan de WIC het monopolie op de handel van de Republiek met West-Indië, West-Afrika, en Noord- en Zuid-Amerika. Na vrede met Spanje was kaapvaart niet meer mogelijk. De WIC verscheepte een half miljoen slaven van Afrika naar Amerika.

WIC (1621-1792) - 2

De WIC heeft in vergelijking met de VOC veel minder betekenis gehad.
De maatschappij had minder schepen, was pragmatischer van opzet en minder succesvol.
Toch boekte de WIC een aantal opmerkelijke resultaten:

  • In Brazilië werd de kolonie Nieuw Holland met Mauritsstad als hoofdstad opgericht.
  • In Noord-Amerika stichtten leden van de WIC de kolonie Nieuw Nederland met hoofdstad Nieuw Amsterdam, het latere New York.
  • De verovering van Saba, Sint-Eustatius, Curaçao, Bonaire, Aruba en een deel van Sint-Maarten.
  • Oprichting handelsnederzettingen aan de West-Afrikaanse kust: de Goudkust (Ghana) met als hoofdstad Elmina.
  • Beheer kolonie Suriname.
  • Succesvolle kaapvaart waaronder de verovering van de Spaanse zilvervloot door Piet Hein in 1628.

VOC (1602 – 1799) - 1

Doel: handelsmonopolie met Azië
op hoogtepunt: 3000 werknemers in de Republiek, 12000 werknemers op de vloot, 25000 werknemers overzee, 8000 reizen

Sinds de ontdekking van een zeeweg in 1498 naar Azië dreven Portugezen een lucratieve handel in specerijen. Specerijen als nootmuskaat, foelie en kruidnagel werden ingekocht en met grote winst in Europese landen verkocht. Toen de macht van Portugal op zee werd ondermijnd door kaapvaart van de Engelse vloot gingen ook Nederlandse handelsvloten zich vanaf 1595 richten op de lucratieve handel in Azië. De oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) gebeurde in 1602 op initiatief van prins Maurits en raadpensionaris Van Oldenbarnevelt en moest een einde maken aan de onderlinge Nederlandse concurrentie.

VOC (1602 – 1799) - 2

Afbeelding boven: Kaart van de cartograaf
Peter Plancius (1552-1622).
Afbeelding onder: Het oudste aandeel ter
wereld door de VOC uitgegeven in 1606.

De VOC wordt vaak de eerste multinational ter wereld genoemd. Het was een voor die tijd uiterst moderne handelsmaatschappij gebaseerd op kapitaal van aandeelhouders. Met dat kapitaal werden schepen gekocht of gehuurd en uitgerust met wapens en bemanning. De vaart naar Azië werd al gauw een zeer winstgevende operatie en de VOC werd een machtsfactor van betekenis. Basis voor die machtspositie was de volmacht die de maatschappij kreeg van de Staten Generaal om handelsovereenkomsten aan te gaan, nederzettingen op te richten, relaties te onderhouden en beslissingen te nemen over zaken als oorlog en vrede. In die zin was de VOC een verlengstuk van de overheid. In haar bijna tweehonderdjarig bestaan maakten schepen van de VOC ongeveer 8000 reizen naar en binnen Azië. De vergaarde rijkdom was een belangrijke financiële pijler onder de Republiek.

Bekijk hier meer informatie over de VOC

Nederland

De VOC bestond uit zes Kamers: die van Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Delft, Rotterdam en de kamer Zeeland (Middelburg). Deze Kamers vormden de organisatorische basis van de VOC-reizen. In deze steden bevonden zich de pakhuizen waar de schepen werden uitgerust.

Bij terugkeer van de schepen werd op die plek de verkoop geregeld van de meegevoerde producten. In het centrale bestuur van de VOC speelde Amsterdam een dominante rol. Veel stedelijke en landelijke bestuurders van de Republiek hadden belangen in de VOC. Door die bestuurlijke verwevenheid waren de belangen van de Republiek en de VOC onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Batavia - 1

Batavia, het huidige Indonesische Jakarta vormde het machtscentrum van de VOC in Azië. Vanaf deze plek werd de handel in Azië geregeld en de terugreizen georganiseerd naar de Nederlanden.

Concurrenten werden zoveel mogelijk buiten de deur gehouden. Met inheemse producenten werden handelsdeals gesloten. Degenen die niet wilden meewerken, kregen te maken met dwang. Om de prijzen op peil te houden, werd de verbouw van de producten strak gereguleerd.

Batavia - 2

Bron: Nationaal Archief

Vertaling document rechts:

Sumatras Westcust
1660

Contract van negotie ’t welk Mametsa conink van Indrapoura op ’t eijlant Sumatra met toestemming ende goet vinding van alle de grote heeren en gesaghebbers sijns lants aangegaen ende besloten heeft metten commissaris Balthasar Bort daar toe commissie (=opdracht) hebbende van den Ed(ele) heer Joan Maatsuijcker gouvern(eu)r gener(aa)l en de heeren Raden van India wegens den staat der vereenigde nederlantse geoctroijeerde Oost-Indische Com(pagni)e in Orienten

  1. Eerstelijk is besloten, dat de hollanders op Indrapoere, boven in de negerije, residentie sullen nemen, om hun handel te drijven, daar toe haer bij voorraat sekere 2 aangewesen huijsen, op de reviercant ingeruijmt sullen werden, om cort daar na op de selve plaets, een bequame logie opgeregt, en als dan bij hun bewoont te werden, welke logie sijn hoogh(ei)t of den goedjerwan sal laten maken en de hollanders sullen jaarlijx 60 spaanse R(ea)al vor huijr betalen.

Wetenschappelijke revolutie

Inleiding - Wetenschappelijke revolutie

Tot 1600 was het wereldbeeld nog geheel schatplichtig aan dat van de oude Grieken. Van de voorstelling van het heelal en de aarde zoals Aristoteles en Ptolemaeus die hadden, ging een onbetwistbare autoriteit uit. Nieuwe theorieën werden op hun waarde geschat door ze te toetsen aan de wetenschappelijke inzichten van de oude Grieken.

Experimenten en waarneming vormden nog niet het fundament van de wetenschap. Het fundament van wetenschappelijke activiteit in de Middeleeuwen was de Bijbel en het wereldbeeld van de oude Grieken.

 

Klassieke wetenschap

Wetenschap als gedachte-experiment

Het geocentrische wereldbeeld in de Middeleeuwen:
de aarde als onbeweeglijk middelpunt van het
heelal waar de planeten en de zon omheen draaien.

In de Middeleeuwen was de wetenschap en het wereldbeeld gebaseerd op de denkbeelden van Griekse wetenschappers uit de oudheid zoals Aristoteles en Claudius Ptolemaeus. Briljante Griekse geesten ontwikkelden theorieën op tal van terreinen zoals de wiskunde, natuurkunde, biologie en astronomie. Deze theorieën waren vaak speculatief en berustten niet op wetenschappelijke waarnemingen.

De aarde vormde volgens dat inzicht het onbeweeglijke middelpunt van de kosmos waar de planeten omheen draaiden. Deze voorstelling maakte ook deel uit van de officiële leer van de katholieke Kerk: Gods schepping van de aarde stond centraal en in dat licht zagen de Middeleeuwers de Bijbel als een belangrijke bron van kennis.

Meetinstrumenten die speciaal waren ontworpen voor metingen in de wetenschappelijke praktijk ontbraken. Wel werden waarnemingen van de alledaagse werkelijkheid gebruikt om bestaande theorieën te ondersteunen. Wetenschap was over het algemeen meer filosofisch van aard en had (net als bij de Grieken) het karakter van gedachte-experimenten. Wetenschappelijke experimenten werden alleen gedaan om conclusies te demonstreren die op theoretische wijze al waren bereikt of werden vermoed (het experiment als complementair aan de theorie).

Klassieke wetenschap - 2

Aristoteles (384 v. Chr. – 322 v. Chr.)
Griekse filosoof en geleerde en leerling van Plato. Hij was actief in alle takken die de wetenschap toen rijk was: filosofie, psychologie, politieke en sociale wetenschappen, wiskunde en natuurwetenschappen, taal- en letterkunde.

De ideeën van Aristoteles hebben grote invloed gehad op de Westerse geschiedenis en denken. In zijn wetenschappelijk denken werd hij beïnvloed door de ordening en doelmatigheid die hij aantrof in de natuur: De natuur doet niets vergeefs.


Claudius Ptolemaeus (87 – 150)
Griekse wetenschapper en grondlegger van geocentrisch wereldbeeld dat meer dan 1400 jaar stand hield.

Klassieke wetenschap - 3

Wereldbeeld van de Middeleeuwen

  • Het hemelgewelf is een ronde koepel met vaste sterren en draait om de aarde. De aarde is de schepping van de God en automatisch het middelpunt. De zon gaat in de ochtend naar boven en zakt in de avond weer naar beneden.
  • In het bovenmaanse is eeuwige regelmaat (perfectie), in het ondermaanse heersen verval, bederf en chaos.
  • De kosmos, de planeten, de planten en dieren op aarde staan in dienst van de mens.

Overgangsfase - Worsteling Kerk en wetenschap

    Het heliocentrische heelal van Copernicus. De zon als
    middelpunt van de kosmos met daaromheen draaiende
    planeten. Sterren zag hij als stilstaande objecten aan
    de rand van de kosmos.

De periode voor en na 1600 is het tijdperk van de wetenschappelijke revolutie. Vaak wordt het werk van de Poolse wetenschapper Copernicus, ´Revolutionibus orbium coelestium´ (Over de bewegingen van de hemelsferen’) dat in het jaar van zijn dood 1543 verscheen als beginpunt genomen. Dit werk betekende een breuk met de traditionele zienswijze dat de aarde het middelpunt was van de kosmos.

Copernicus bewees dat niet de aarde maar de zon het middelpunt was waar de aarde en de overige planeten omheen draaiden. Een dergelijke aantasting van het Bijbelse wereldbeeld werd niet getolereerd door de kerk omdat het de autoriteit van de Bijbel en de kerkelijke leer aantastte. Na 1600 kregen wetenschappers te maken met forse tegenwerking van de kerk. De kerk beschuldigde de invloedrijke wetenschapper Galileo Galilei, van ketterij omdat hij aanhanger was van het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus. Pas in 1992 werd de naam van Galilei door de Rooms-katholieke kerk gezuiverd en werd hij door paus Johannes Paulus II erkend als gelovig mens.

Overgangsfase - 2

Nicolaas Copernicus (1473 – 1543)
Poolse geleerde, vooral bekend om zijn revolutionaire kijk op de plaats van de aarde en de zon in het heelal. Omdat zijn conclusies regelrecht indruisten tegen de kerkelijke leer heeft Copernicus lang geaarzeld over publicatie van zijn werk.

In de uiteindelijke publicatie werd vermeld dat de heliocentrische opvatting vooral als wiskundig model gezien moest worden. Dat voorkwam in eerste instantie dat de kerk de publicatie van Copernicus als gevaarlijk of ketters bestempelde.

Wetenschap - waarneming en experiment - 1

Inductie en deductie, generalisatie en hypothese
Na Copernicus waren er vele andere wetenschappers die op basis van waarnemingen belangrijke ontdekkingen deden. Toenemende communicatie tussen wetenschappers stimuleerde de wetenschappelijke ontwikkeling. De benaming wetenschappelijke revolutie is pas in de achttiende eeuw op deze periode van intensief wetenschappelijk onderzoek geplakt.

Pas toen werd het belang ingezien van de wetenschappelijke ontdekkingen die in betrekkelijk korte tijd rond 1600 waren gedaan. Al deze ontdekkingen werden gedaan op basis van waarnemingen en experimenten en gaven het gebouw van de wetenschap een geheel nieuw aanzien. De moderne wetenschap op basis van empirische methoden was geboren en werd in de daaropvolgende eeuwen vervolmaakt door briljante geesten als Newton, Einstein en Darwin.

Galileo Galilei (1564-1642)
Italiaanse wetenschapper die net als veel wetenschappers uit de 17e eeuw thuis was op vele terreinen: wiskunde, natuurkunde, mechanica en sterrenkunde. Hij verbeterde de telescoop en deed opmerkelijke astronomische waarnemingen.

Op basis van zijn waarnemingen concludeerde hij dat Copernicus gelijk had met zijn heliocentrische opvatting. Zijn ideeën over de versnelling van vallende voorwerpen ongeacht hun massa vormden de basis voor de dynamicaleer van Newton.

Tijdvak 7

Rationeel optimisme

Inleiding - Rationeel optimisme

Denkers van de Verlichting - 1

Adam Smith 1723 - 1790

In 1776 schreef de Schotse geleerde Adam Smith zijn belangrijkste boek Wealth of Nations. Hij wordt gezien als de grondlegger van moderne ideeën omtrent de vrijemarkteconomie.

Vrijheid van economisch handelen stelde hij centraal: ieder mens wist volgens Smith zelf het beste wat in zijn voordeel was. De natuurwetten waren volgens zijn theorie ook van toepassing op de economie. Adam Smith was een typische Verlichtingsdenker met een sterk geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Daarin paste het verhaal dat de mens de economie naar zijn hand kan zetten. Een gezonde economie was volgens Smith georganiseerd naar het principe van de vrije markt. De vraag in hoeverre vrijheid op economisch gebied mag gaan en waar de rol van de overheid begint, is nog steeds actueel.

Descartes 1596 - 1650

Descartes, die 20 jaar lang in de Republiek der Nederlanden woonde en werkte, ontwikkelde in samenwerking met andere wetenschappers een rationele kijk op de wereld. In een rationeel wereldbeeld is geen plaats voor het geloof in wonderen.

De opvatting van Descartes was dat zintuigen vaak onduidelijke kennis voortbrengen: de menselijke waarneming is subjectief. Hij kwam tot de conclusie dat kennis die het verstand voortbrengt betrouwbaarder is dan kennis op basis van waarneming via de zintuigen. Zijn credo ´Ik denk, dus ik besta’ vloeit voort uit die aanname. Descartes zag het menselijk verstand als bron van zuivere kennis.

Montesquieu 1689 - 1755

Montesquieu is een van de grondleggers van de sociologie en politicologie. In zijn hoofdwerk L'esprit des lois (Over de geest der wetten) legde hij de basis voor deze wetenschappen.

De maatschappij was volgens Montesquieu net als de natuur, onderhevig aan wetmatigheden. Hij pleitte voor een strikte scheiding der machten, het idee van de Trias Politica, bestaande uit een uitvoerende, een wetgevende en een rechterlijke macht. Onderlinge controle van de drie machten zou voorkomen dat één macht de overhand kreeg.

Een dergelijk politiek systeem waarborgde een vrij leven voor haar burgers met een grotere mate van gelijkheid. In onze huidige tijd vormen de ideeën van Montesquieu nog steeds de grondslag van onze maatschappij.

Diderot 1713-1784

Diderot was een Verlichtingsdenker met een vrijwel ongeremd geloof in de vooruitgang. Zijn wetenschappelijk werk was een poging om het totaal aan weten samen te vatten. Het resultaat de encyclopedie, was een naslagwerk waar wetenschappers en publicisten gezamenlijk aan werkten.

Diderot omschreef het doel van de encyclopedie als het bijeenbrengen van waardevolle kennis. De verzamelde kennis zou volgens Diderot beschikbaar moeten zijn voor zowel tijdgenoten als voor toekomstige generaties. Met de verspreiding van kennis door middel van de encyclopedie had Diderot een duidelijk doel.

Kennis en scholing maakten mensen tot betere en deugdzamere wezens waardoor de samenleving als geheel zou verbeteren. Tegen de encyclopedie was veel weerstand. Vooral de nadruk op religieuze vrijheid die Diderot aanhing, was aanleiding tot het verbod op de encyclopedie.

Denkers van de Verlichting - 2

Rousseau 1712 - 1778

Jean-Jacques Rousseau publiceerde in 1762 ‘Du Contrat Social ou Principes du droit Politique’. Daarin verkondigde hij dat de volkswil de basis was voor het staatsgezag en daarmee ook van het recht. Een maatschappij was volgens Rousseau een verzameling burgers die een onderling contract met elkaar afsloten. Rousseau´s ideeën over de verhouding tussen de volkswil en de staatsmacht worden gezien als fundament van de moderne democratie. Een gezonde maatschappij vroeg volgens Rousseau om een terugkeer naar een natuurlijke toestand. Daarin stonden deugden als oprechtheid, eenvoud en gevoeligheid voorop. In de Romantiek was het mode om een oervorm van de menselijke samenleving te idealiseren. Rousseau is een Verlichtingsfilosoof die uitging van een door de mens maakbare samenleving.

Zijn ideeën over de staat als uitdrukking van de volkswil leidden ook tot kritiek. Dictators zouden met Rousseaus ideeën hun macht kunnen rechtvaardigen door te stellen dat zij de volkswil vertegenwoordigen.

Spinoza 1632 - 1677

Spinoza stond voor een vrijere interpretatie van de bijbel. In zijn belangrijkste werk De Ethica beschreef hij God niet als het superwezen die de wereld naar een vooropgezet plan de wereld schiep, maar als letterlijk alles: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal. Spinoza geloofde dat slechts complete vrijheid een dergelijk besef mogelijk maakte.

Vrijheid hield volgens hem in: onafhankelijkheid en vrij zijn van je eigen emoties. Spinoza past goed in de traditie van het rationeel optimisme omdat hij de mens en zijn intellectuele vermogens centraal stelde. Hij introduceerde een nieuw godsbeeld met nieuwe denkbeelden omtrent de relatie tussen mens en God. Dergelijke denkbeelden werden in de zeventiende en achttiende eeuw besproken op informele bijeenkomsten met andere wetenschappers en intellectuelen. Spinoza ontwikkelde met zijn bijeenkomsten een netwerk van vrijdenkers.

Voltaire 1694-1778

Voltaire wordt gezien als een van de belangrijkste denkers van de Verlichting. Speerpunten in de ideeën van Voltaire waren: intellectuele vrijheid en een vurige strijd tegen onwetendheid, corruptie en bekrompenheid. Met zijn drang naar vrijheid kwam hij veelvuldig in botsing met de toen nog alomvattende macht van de kerk.

Fundament van kennis en vrijheid was volgens Voltaire het verstand dat mensen in staat stelt te denken. Hij was fel criticus van de maatschappij waarin hij leefde maar werd later ook zelf bekritiseerd om vermeend racisme en antisemitisme. Voltaire was een welkome gast aan menig vorstenhuis waaronder aan dat van Frederik de Grote. Hij had in die rol grote invloed op het intellectuele leven van zijn tijd. Voltaire past goed in het rationeel optimisme van de Verlichting vanwege zijn fascinatie voor de maakbare samenleving.

Locke 1632 - 1704

John Locke was een gelovig man en tegelijkertijd Verlichtingsdenker. Hij stelde zich kentheoretische vragen als: hoe komen we tot kennis? Hoe kunnen wij de kennis beoordelen en waarin verschilt ware kennis van opinie?

John Locke geloofde in de redelijke vermogens van de mens. Belangrijk uitgangspunt voor zijn ideeën over de staat was het zogenaamde natuurrecht. Dit natuurrecht was een universeel voor ieder individu geldend recht waartoe o.a. het recht op leven, op vrijheid en eigendom toe behoorden. De staat was volgens Locke een overeenkomst tussen burgers die hun natuurlijke rechten overdroegen aan de overheid. Deze constructie leverde de mens de grootst mogelijke veiligheid en bestaanszekerheid op. Locke wordt gezien als een belangrijke grondlegger van het liberalisme.

Opkomst Verlichting

Uitvinding drukpers

Door de uitvinding van de drukpers konden ideeën en theorieën veel makkelijker en sneller worden verspreid.

In het midden van de 15e eeuw werd een revolutionaire manier ontwikkeld om drukwerk te maken. Waarschijnlijk was het de Duitser Gutenberg die als eerste die methode lanceerde om met eenvormige losse metalen letters te drukken. Deze methode betekende een belangrijke tijdwinst en een doorbraak voor het gedrukte boek dat in grote oplages kon worden verspreid. Theorieën en ideeën konden veel sneller dan voorheen worden verspreid en daarmee wind in de zeilen geven van stromingen als de Verlichting.

De oprichting van academies, genootschappen en salons nam mede dankzij de nieuwe druktechnieken een vlucht.

Reformatie

Maarten Luther was een Duitse protestantse
theoloog en reformator.

Door de Reformatie kwam een individuelere godsbeleving centraal te staan. De belangrijkere rol voor het individu heeft waarschijnlijk onbedoeld een stimulerend effect gehad op de opkomst van de Verlichting.

Alleen een directe relatie van mens tot God werd door aanhangers van de Reformatie als waardevol gezien zonder tussenkomst of bemiddeling van kerk of priester. De met erfzonde belastte mens kon alleen met God in het reine komen door een individuele relatie met God. De rituelen, de mystiek en het uiterlijk vertoon van de oude kerk werden daarbij afgezworen. De wetenschap werd daarbij gezien als een manier om het bestaan van God te bevestigen, hetgeen een extra impuls gaf aan de ontwikkeling van de Europese wetenschap. Het centraal stellen van een innerlijk leven en de benadrukking van het individu zijn mede van invloed geweest op de totstandkoming van nieuwe ideeën tijdens de Verlichting.  

Wetenschappelijke Revolutie

Johannes Kepler was een Duitse astronoom,
astroloog en wis- en natuurkundige, die vooral
bekend werd door zijn studie van de
hemelmechanica.

De wetenschappelijke revolutie heeft een rationele manier van kijken naar de wereld en al haar verschijnselen mogelijk gemaakt. Dit rationalisme vormt ook een belangrijk bestanddeel van de ideeën van de Verlichting.

De wetenschappelijke revolutie ontstond uit de moderne (natuur)wetenschappen in de 17e eeuw. Kern ervan was een nieuwe kijk op de wereld door waarneming, het verzamelen van feitelijke gegevens en door het ontwikkelen van wiskundige en natuurkundige theorieën. Uit dat geheel van wetenschappelijke activiteiten ontstond een nieuwe kijk op de wereld, een zogenaamd mechanistisch wereldbeeld.

Renaissance

De Geboorte van Venus, door Botticelli
geschilderd rond 1485.

Door de Renaissance kwam er meer aandacht voor de rol van het individu en kwam de mens zelf centraal te staan. De Verlichting is deels te zien als een logische voortzetting van die ontwikkeling.

Tijdens de Renaissance kwam er meer aandacht voor de mens in het hier en nu en minder voor de betekenis van het hiernamaals. Het idee om er tijdens het leven eruit te halen wat erin zit, werkte stimulerend op de wetenschap en op de kunsten. Deze ontwikkeling ging ten koste van de invloed van de kerk en stimuleerde het individualisme.

Rationalisme

In de samenlevingen in West-Europa waren broeiplekken ontstaan waar nieuwe ideeën ontsproten. Deze ideeën waren doorgaans gebaseerd op een rationalisme dat voortkwam uit de wetenschappelijke revolutie. In het rationalisme paste niet meer het geloof in wonderen of in een menselijke god die vanuit de hemel de (platte) aarde bestuurt. De ratio gaat een steeds belangrijke plaats innemen. Het is kennis die voortgebracht wordt door het logisch beredeneren van verschijnselen die zich in de natuur voordoen.

Afbeelding: René Descartes was de eerste die de filosofie van Aristoteles niet alleen verwierp, maar ook verving door een eigen filosofisch systeem. Daarmee legde hij de basis voor de 17e-eeuwse stroming van het rationalisme.

Denkstroming Verlichting

De Verlichting is een stroming geweest die in grote delen van de Westerse wereld een verandering in het denken teweeg heeft gebracht. De denkstroming is niet onder één discipline te vatten: politieke, economische en religieuze opvattingen stonden destijds op losse schroeven. Over het algemeen braken veel ‘verlichtingsfilosofen’ met de oude hiërarchische structuren van kerk en monarchie. Sommige filosofen waren radicaal, anderen weer gematigd. Gelijkheid en vrijheid stonden centraal bij de radicalen. Rede en ratio stonden met name centraal bij de Gematigden.

De Verlichting is een periode in de Westerse geschiedenis die tegenwoordig vaak in debatten wordt aangehaald. Men vergeet dan bijna dat het een zeer diverse beweging was en zeker niet onder één noemer terug is te brengen, in inhoud, periode en geografie niet. Wat wel over alle verlichtingsfilosofen gezegd kan worden is dat deze ideeën een diepgaande invloed hebben uitgeoefend in het Westen. Hoe moest de maatschappij worden ingericht en worden bestuurd? Vanuit welke kennis kon je eigenlijk het beste wetenschap beoefenen? En wat was eigenlijk goed of slecht? (opvattingen over moraal).

De belangrijkste kernprincipes van het Verlichte denken op een rijtje:

1. Het natuurrecht
Erfenis van 17e eeuwse filosofen zoals John Locke (afbeelding). Het natuurrecht was een universeel, voor ieder individu geldend recht. Daartoe behoorde bijvoorbeeld het recht op leven en vrijheid en eigendom. Het kon worden gekend met behulp van de menselijke rede, dus iedereen kon het daarom kennen.

2. Vrijheid
Vele Verlichtingsdenkers koesterden het vrije, autonome individu als ideaal:

  • Keuzevrijheid voor het individu: losmaking van traditionele groepsbindingen als kerk, beroep, streek.
  • Bevrijding van vooroordelen en traditionele stereotypering van groepen en volkeren. De mens was in aanleg altijd en overal gelijk.
  • Bevrijding van bijgelovigheid, godsdienstige mythen en magische gebruiken. Emancipatie van menselijke gevoelens en driften. Dit betekende het begin van een nieuwe moraal.
  • Bevrijding van de beperking op verwerving van kennis. De rede moest het winnen van de traditie.

Radicaal of gematigd

Radicaal
Zoals met alle verandering is er altijd weerstand. Zo ook dus met de Verlichting. De wat radicalere filosofen moesten hun werk in het geheim publiceren. De kerk en de staat achtte deze nieuwe ideeën namelijk verwerpelijk. De denkers die tot de radicale verlichting behoorden waren van mening dat de menselijke rede de enige leidraad in het leven was.

We hebben een moraal nodig. Gelijke behandeling werd een moreel beginsel. Zo ontstaat er een nieuwe morele filosofie op basis van rede. Doordat gelijkheid het belangrijkste principe is bij die redelijke moraal wordt het in verband gebracht met democratie en een rationele politiek.

In Nederland was Spinoza de meest bekende radicale Verlichtingsfilosoof. Hij richtte een netwerk op en verspreidde zo zijn baanbrekende ideeën. Hij was de eerste filosoof die de noodzaak van vrijheid, gelijkheid en democratie als hoogste goed beschouwde. Zijn opvattingen stonden haaks op de gevestigde orde van het Ancien Régime, waarin de vrijheid van de mens werd beperkt door ongelijke behandeling, een staatsgodsdienst en censuur.

Gematigd
Denkers die tot de zogenaamde gematigde Verlichting behoren zijn doorgaans van mening dat de rede een goede leidraad is voor het nemen van beslissingen, maar die beslissingen moeten wel in balans blijven met de tradities en de traditionele machtsverhoudingen. Zoals de gematigd Verlichtingsdenker Voltaire meende: verzet tegen de kerk is alleen weggelegd voor een kleine elite, zoals hij, maar die andere 90% van de mensheid moeten wel buigen voor de bijbel. De gematigde denkers wilden ook ruimte bieden aan geloof en traditie.

Politieke consequenties

Politieke consequenties
De ideeën van de Verlichtingsfilosofen hadden ook hun invloed op het politieke leven. In elk land was er weer een verschillend effect. Kern is wel dat in veel Westerse landen aanzetten kwamen tot hervormingen. Deze aanzetten werden ingegeven door het idee van meer macht van de burgerij en minder macht van de geestelijkheid en adel. De macht zou meer verdeeld moeten worden om machtswellust te voorkomen. De burgers zouden actiever moeten deelnemen en meer inspraak moeten krijgen. Er kwamen in veel West-Europese landen revoluties. In de meeste West-Europese landen waren immers vorsten aan de macht.

Samenleving verandert: ontstaan van democratische waarden
De democratie heeft voor een groot deel haar wortels in het verlichte denken, maar lang niet alle Verlichtingsdenkers waren democraat. Uiteindelijk zijn de waarden van de radicale Verlichting - zoals gelijkheid en een publieke moraal gebaseerd op de ratio - geweest die uiteindelijk de basis hebben gevormd voor de Westerse democratische rechtsstaat.

Geloofsbeelden veranderen

Geloofsbeelden veranderen

Verlichtingsfilosofen ontwikkelden een andere kijk op het geloof, de bijbel en de rol van de kerk.

Spinoza is een van de bekendste wetenschappers van de Verlichting. Hij uitte felle kritiek op de kerk. Hij was voorstander van een vrijere interpretatie van de bijbel, wat tot uiting kwam in zijn werk 'De Ethica'. God was daarin niet het superwezen dat alles heeft bedacht en volgens een plan de wereld heeft geschapen. Spinoza definieerde God als letterlijk alles: de natuur, de mensen, de dieren, het universum.

Rationalisme en de rede

In West Europa ontstonden broeiplekken van nieuwe ideeën en denkbeelden. Deze ideeën waren doorgaans gebaseerd op een rationalistisch wereldbeeld. In die zin steunde de Verlichting op de resultaten van de Wetenschappelijke Revolutie.
In het rationalisme was geen plaats voor het geloof in wonderen of voor het idee dat God vanuit de hemel de aarde bestuurde. De ratio, het analyseren en beredeneren van natuurverschijnselen nam een steeds belangrijke plaats in.

Natuurwetenschappelijk wereldbeeld

De Wetenschappelijke Revolutie bracht een nieuwe manier van waarneming voort.
Wetenschap werd steeds meer gekenmerkt door het verzamelen en interpreteren van feitelijke gegevens. Daaruit ontstond het zogenaamde 'mechanistische wereldbeeld'.

Scheiding kerk en staat

De Verlichting spelde een belangrijke rol in het proces naar een scheiding tussen het bestuur van de kerk en vormden volgens Verlichtingsdenkers een belemmering voor een meer rationele wijze van bestuur op basis van democratische principes.
Een scheiding van kerk en staat was daarom een voorwaarde voor bestuurlijke hervormingen. De filosoof Montesquieu was op dit gebied de meest invloedrijk denker. Zijn ideeën zouden een belangrijke rol spelen in de democratische revoluties van de achttiende eeuw.

Onderscheid tussen geloof en bijgeloof

Het wetenschappelijke wereldbeeld had invloed op het geloof en bijgeloof. Het handelen van mensen werd in de 18e eeuw nog in hoge mate bepaald door geloof en bijgeloof. Wetenschappelijk onderzoek leverde nieuwe rationele verklaring voor allerlei verschijnselen die tot dan toe werden toegeschreven aan het bovennatuurlijke. Zo kwam er steeds meer kritiek op de zogenaamde heksenvervolgingen.
De Nederlandse dominee Balthasar Bekker schreef verschillende boeken tegen het bijgeloof. Hij verkondigde bijvoorbeeld dat kometen geen boodschappers waren van toekomstige rampen. Het in 1691 van zijn hand verschenen 'Betoverde wereld' rekende af met de bovennatuurlijke verklaringen voor rampen en ziekten.

Macht verschoof

Individu

Verlichtingsdenkers koesterden het ideaal van vrijheid voor het individu. Het vooropstellen van het individu had verregaande consequenties:

  • Losmaking van traditionele groepsbindingen zoals van de kerk, beroep en streek.
  • Aanname dat iedereen in principe gelijk was.
  • Bevrijding van bijgeloof, godsdienstige mythen en magische gebruiken.
  • Emancipatie van menselijke gevoelens en driften en een nieuwe moraal.
  • Bevrijding van de beperking op verwerving van kennis. De rede moest het winnen van de traditie.

Rede

Nieuwe ideeën op basis van de wetenschappelijke revolutie leverden een rationele kijk op de wereld.

Nieuwe moraal

Met name de radicale Verlichtingsfilosofen gingen op zoek naar een nieuwe moraal die paste bij de nieuwe inzichten en ideeën. De nieuwe moraal moest aansluiten op ideeën over sociale gelijkheid. Niet afkomst en traditie zou leidend moeten zijn in de maatschappij, maar gelijkheid en ontwikkeling.

In een Verlichte maatschappij zou het principe van gelijke behandeling een belangrijk principe moeten zijn. Het idee van gelijkheid had grote gevolgen voor politieke ideeën. Als iedereen in principe gelijkwaardig is, betekent dat ook ieders politieke invloed gelijk zou moeten zijn. In die zin leverde het gelijkheidsideaal het fundament voor democratische ideeën en een rationele politiek.

Machtsverhoudingen verschuiven

Gelijke behandeling als moreel beginsel voor maatschappij en politiek legde een tijdbom onder de bestaande machtsverhoudingen. Concreet resulteerde dat in een democratische strijd, gericht tegen de traditionele machtshebbers zoals de kerk, adel en absoluut regerende vorsten.

Verlicht absolutisme

Inleiding - Verlicht absolutisme

Europa is in tijdvak 7 de tijd van absoluut regerende vorsten. Een dergelijke vorst legde geen verantwoording af aan zijn onderdanen. Hij beriep zich op het koningschap als een goddelijk recht (Droit Divin). Hoewel de Verlichting ideeën voortbracht die haaks stonden op dit gegeven, werden sommige vorsten ook geïnspireerd door de Verlichting. Deze vorsten worden ook wel verlichte despoten genoemd.

Zij beriepen zich niet zozeer op de goddelijke oorsprong van hun positie, maar zagen zichzelf als uitdrukking van de volkswil. Naar dat idee stond een vorst model voor het algemeen belang. In de praktijk was er weinig verschil tussen een Verlicht despoot en een vorst die zich beriep op het Droit Divin. Democratie en inspraak werden ook door Verlichte vorsten afgewezen. Wel hadden sommigen onder invloed van de Verlichting meer oog voor het welzijn van hun onderdanen.

Kenmerken

Absoluut vorst

Verlicht absoluut vorst

Vorst = goddelijk. Droit Divin = goddelijk recht waardoor de vorst regeert.

Vorst = oppermachtig, maar houdt meer rekening met zijn onderdanen. De vorst legt meer verantwoording af.

Besturen = uiterlijk machtsvertoon.

Bestuur wordt rationeler met meer ruimte voor overleg en argumentatie. Ook komt er meer aandacht voor het algemeen belang.

Boeren hebben als horige geen rechten.

Rechtspositie boeren verbetert.

Vorst neemt alle beslissingen: begroting, buitenlandse en binnenlandse politiek.

Vorst is gevoelig voor advies van ministers en bestuurders.

Geen godsdienstvrijheid.

Meer religieuze tolerantie.

Belastingstelsel drukt vooral op derde stand.

Belastingen worden eerlijker verdeeld.

Vorst heeft grote invloed op rechtspraak.

De rechtspraak wordt systematischer beschreven en gecodificeerd.

Standenmaatschappij als basis voor heerschappij absoluut vorst.

De bevoorrechte positie van de adel wordt minder sterk.

Vorsten in kaart gebracht - 1

Pruisen onder Frederik II (1712-1786)
Daden die duiden op de invloed van Verlichtingsideeën:

  • Bevordering van kunst en wetenschap;
  • Afschaffing horigheid op de kroondomeinen (25% v. Pruisen);
  • Meer religieuze vrijheid;
  • Vereenvoudiging van het recht, humanere rechtspraak.
    (Voor adel en boeren handhaafde hij aparte regels. Op het gebied van belastingen, eigendomsrechten, rechtspraak en militaire verplichtingen werd de adel ontzien. Voor het leger was Frederik nog sterk afhankelijk van de adel.)

Heilige Roomse Rijk onder Jozef II (1765-1780)
Daden die duiden op de invloed van Verlichtingsideeën:

  • Het lokale en regionale adellijke bestuur werd vervangen door een overheidsbureaucratie;
  • Iedereen (ook adel) moest belasting betalen;
  • Afschaffing horigheid.

Rusland onder Catharina de Grote (1762-1796)
Daden die duiden op de invloed van Verlichtingsideeën:

  • Verzachting van strafrecht;
  • Invoering van een zekere religieuze tolerantie, en secularisering kerkelijk bezit (de kerk werd geheel ondergeschikt aan de staat);
  • Sterk westers georiënteerd.

Vorsten in kaart gebracht - 2

  1. Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
    In Nederland was geen vorst aan de macht. Nederland was vanaf het eind van de 16e eeuw een republiek. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd in 1588 uitgeroepen tijdens de Opstand tegen Spanje. Daarmee werd de rechtmatige vorst verworpen. De Republiek verwierf in de 17e eeuw (Gouden Eeuw) grote politieke en economische macht. Aan de republikeinse staatsvorm kwam een einde door de inval van de Franse troepen in 1794/1795.
  2. Frankrijk
    Frankrijk staat bekend om haar absolute vorsten zoals Lodewijk XIV, bijgenaamd de Zonnekoning. De standenmaatschappij kwam in Frankrijk in één klap aan zijn einde door de Franse Revolutie. Vanaf 14 juli 1789 was Frankrijk een republiek.
  3. Stadsstaat Venetië
    De stadstaat Venetië was een autonome staat. Italië als eenheid en nationale staat ontstond pas in de 19e eeuw. Het was een kleine republiek.
  4. Oostenrijk-Hongarije
    Ook wel de dubbelmonarchie genaamd. In deze dubbelstaat waren vorsten- en hertogdommen samengevoegd tot een veelvolkerenstaat. De absolute macht lag bij de keizer.
  5. Turkse rijk
    Ook wel het Ottomaanse rijk genaamd. De Turken hadden een enorm rijk dat werd bestuurd door sultans. De opvolging van sultans ging oorspronkelijk van vader op zoon, maar kon later ook van broer op broer of anders plaatsvinden.
    Dit veroorzaakte regelmatig dodelijke rivaliteit tussen potentiële opvolgers en verzwakte de staat.
  6. Mecklenburg
    Mecklenburg behoort nu tot Duitsland. In de 18e eeuw was Mecklenburg een klein vorstendom. Pas in de 19e eeuw werd Duitsland een nationale staat en werden alle vorstendommen samengevoegd. Mecklenburg geldt als voorbeeld.
    Zoals je op de kaart ziet bestonden er nog talloze andere kleine vorstendommen. De macht lag dus bij de vorst.
  7. Vorstendom Napels
    Het vorstendom Napels was in de 18e eeuw een autonoom vorstendom. Italië als eenheid en nationale staat ontstond pas in de 19e eeuw. De macht lag bij de vorst.

Europa en de slavernij

Inleiding - Europa en de slavernij

De ontdekkingsreizen maakten de Europeanen handelslustig. De expansie nam in de daarop volgende eeuwen enorm toe. Veel producten werden steeds populairder op de Europese markt. Bijvoorbeeld suiker. Vaak werden de producten op de plantagekolonies vervaardigd. Op deze plantages werkten aanvankelijk inheemsen (de oorspronkelijke bewoners). Deze bewoners werden echter vaak ziek. Vaak bleek dat de inheemsen niet geschikt waren voor de zware werkomstandigheden. Daarom is men arbeidskrachten uit Afrika gaan halen.

Deze arbeidskrachten werden slaven genoemd. Zij waren handelswaar en hadden geen rechten. Het waren voornamelijk West-Afrikanen. Er begon een trans-Atlantische slavenhandel op gang te komen. Naast Spanjaarden, Portugezen hadden ook Engelsen, Fransen en Hollanders plantages aangelegd in het Caribische gebied (Zuid-Amerika).  

Europa en de slavernij-1

Abolitionisten

Invloed Verlichting

Door de invloed van de verlichting gingen steeds meer mensen stilstaan bij de thema's gelijkheid, onrecht en vrijheid. Het gedachtegoed van de Verlichting is daarom van grote invloed geweest op het abolitionisme.

Industrialisatie

Landbouwmachines namen het werk van de slaven over. Ze konden in minder tijd meer werk verzetten. De bewerkelijke en risicovolle handel in slaven werd minder interessant. De Engelsen liepen ver voor in dit industrialiseringsproces. In 1807 was de handel in - niet het houden van - slaven verboden voor alle Britten. De rest van de slavernijhoudende landen volgden.

Abolitionisten

Door de invloed van de Verlichting en de opkomst van industrialisatie werd de roep om de slavenhandel en de slavernij aan de banden te leggen steeds groter. Er kwam steeds meer protest tegen slavenhandel en slavernij. Tegen het eind van de 18e eeuw kwam er langzaam meer gehoor voor de protesten, vooral in Engeland. Er kwam een mensenrechtenorganisatie die door middel van bedrukte bekers en briefkaarten oproep tot het afschaffen van de slavernij. De roep om de afschaffing werd steeds sterker.

1807: Engeland schaft de slavernij af.
Eind achttiende eeuw groeit het verzet tegen de slavernij, vooral tegen de slavenhandel. Engeland vaardigt in 1807 een algeheel verbod op de slavenhandel uit. De Verenigde Staten volgen in hetzelfde jaar. Overigens hadden Denemarken en Zweden dit al eerder gedaan.

1814: Nederland schaft de slavenhandel af.
De afschaffing van de slavenhandel in 1814 heeft geen erg groot draagvlak. Nog in ditzelfde jaar gaan er stemmen op om de slavenhandel te hervatten in het belang van de koloniën.
Overigens, na dit jaar zijn nog enige tienduizenden Afrikanen illegaal naar en via het Nederlands Caribische gebied verhandeld...

1830: Portugal schaft de slavenhandel af.
In 1830 schaft Portugal de handel in slaven af.

1834: Engeland schaft de slavernij af.
In Engeland werd de slavernij afgeschaft.

1848: Frankrijk schaft de slavernij af.
De afschaffing van de slavernij door Frankrijk heeft repercussie in de Nederlandse koloniën. De slaven op het Nederlandse deel van St. Maarten komen in een bijzondere positie terecht. Zij hoeven alleen maar de grens naar het Franse deel over te steken om vrij te zijn.

1863: Nederland schaft de slavernij af.
Nederland volgt Engeland met de afschaffing van de slavernij pas na dertig jaar. Er was hier geen sterke anit-slavenbeweging. In Nederland is men geneigd de afschaffing van de slavernij als een te radicaal idee te zien. En in Suriname verwacht men op rampspoed en een gevaarlijke situatie voor de samenleving. Maar op 8 augustus 1862 neemt het parlement een wetsontwerp aan dat bepaalt dat op 1 juli 1863 de afschaffing van de slavernij een feit zal zijn.

Verenigde Staten

  • 1619 Eerste Afrikaanse slaven in Virginia.
  • 1776 onafhankelijkheidsoorlog. Op 4 juli 1779 stichtten de 13 kolonies de Verenigde Staten van Amerika.
  • 1793 Eli Whitney's uitvinding van de 'cotton gin' (de pelmachine): vraag naar slavenarbeid stijgt.
  • 1831 William Lloyd Garrison, een Amerikaans journalist, publiceert de ‘Liberator’, een wekelijks blad dat gaat over de afschaffing van slavernij.
  • 1852 Harriet Beecher Stowe's roman, ‘De negerhut van oom Tom’ wordt gepubliceerd. Het wordt het meest invloedrijke boek dat over anti-slavernij gaat.
  • 1859 John Brown en 21 volgelingen beginnen een slavenopstand.
  • 1861 De Amerikaanse Burgeroorlog begint.
  • 1865 De Amerikaanse Burgeroorlog eindigt.

1619 - Eerste Afrikaanse slaven in Virginia

In Virginia werd in 1612 de tabaksplant geïntroduceerd. Deze plant bleek enorm winstgevend te zijn. Voor het plukken en maken van de tabak waren veel arbeidskrachten nodig.

Plantagehouders werkten eerst met de inheemse bevolking: de indianen. Maar al snel besloot men als gevolg van honger, ziektes en conflicten over te stappen op slaven uit Afrika. In 1619 werden er voor het eerst slaven uit Afrika verkocht.

1793 - de ‘Cotton Gin’

Eli Whitney's uitvinding van de ‘Cotton Gin’ heeft een revolutie teweeggebracht in de katoenindustrie in de Verenigde Staten. Voor de uitvinding van de ‘cotton gin’ duurde het arbeidsproces veel langer.

Men was uren en uren bezig om het katoenzaad te scheiden van de ruwe katoenvezels. Dit scheiden van zaden en vezels ging met de machine veel sneller.

De machine kon maximaal vijftig kilo katoen verwerken, waardoor de productie van katoen steeg en winstgevend werd voor de zuidelijke staten. Op deze katoenplantages werd met slaven gewerkt. Het Zuiden van Amerika leefde van de plantages en daar huisden veel slavenhouders.

1831 - the Liberator

William Lloyd Garrison (12 december 1805 – 24 mei 1879) was een Amerikaans journalist en dagbladuitgever, die met de pen streed voor de afschaffing van slavernij.

In de jaren tussen 1820 en 1830 kwamen er steeds meer aanhangers die tegen slavernij waren. De democratische idealen, van vrijheid en gelijkheid werden populair. Slavernij paste niet meer in dit ‘nieuwe wereldbeeld’.

Op 1 januari 1831 verscheen het eerste nummer van een door hem geredigeerd dagblad 'The Liberator' (De Bevrijder) genaamd, waarin het volgende stond: 'Ik zal met man en macht streven naar de onmiddellijke vrijlating van alle slaven in de Verenigde Staten ... mijn denkbeelden, redevoeringen en artikelen over dit onderwerp wens ik niet te matigen ... ik vat de zaak ernstig op - ik zal er niet omheen draaien - ik zal niemand ontzien en ik zal niet terugkrabbelen, -en ik zal gehoord worden.'

Garrison's optreden bracht tal van inwoners van het Noorden tot het besef dat het houden van slaven uit den boze was en dat zij de slavernij ten onrechte als een onvermijdelijk iets waren gaan beschouwen. Garrison wees de lezers van zijn blad op allerlei afschuwelijke voorvallen en trok fel van leer tegen de slavenhouders en allen die het voor hen opnamen omdat zij in zijn ogen beulen en mensenhandelaren waren. De invloed van zijn geschriften is groot geweest.

1852 - ‘De negerhut van Oom Tom’

De Negerhut van Oom Tom, de oorspronkelijke titel is Uncle Tom's Cabin or Life among the Lowly, heeft ook veel invloed gehad in de verspreiding van het idee dat slavernij slecht was. Het boek vertelt over de lotgevallen van een aantal slaven in en om een plantage in de Amerikaanse staat Kentucky. Onder hen zijn Eliza en vooral Oom Tom, slaven van de vriendelijke plantagebezitter Shelbey.

Het boek is een grote poging om het brede publiek in de Verenigde Staten en elders te wijzen op de immorele en mensonterende praktijken van de slavernij en slavenhandel in de Verenigde Staten. Het boek werd een internationale bestseller, een standaardwerk van de abolitionistische beweging en vervloekt en verketterd door de slavenhoudende staten in het Zuiden van de Verenigde Staten. Het boek heeft een belangrijke rol gespeeld bij de afschaffing van de slavernij in de VS.

1859 - John Brown

John Brown was een verwoed tegenstander van slavernij. Zijn missie was strijden voor afschaffing van slavernij. Er waren natuurlijk ook nog veel voorstanders van slavernij. Voor deze voorstanders was slavernij vaak big business en zij verdienden hun geld ermee. In Amerika kwamen de tegenstanders en voorstanders van slavernij fel tegenover elkaar te staan.

John Brown leidde een groep abolitionisten tegen de terroristische groep van pro-slavernij militanten die vanuit Missouri opereerde. Hij werd bekend omdat hij een gewapende opstand van slaven in de zuidelijke staten voorbereidde. John Brown werd vervolgens berecht en schuldig bevonden aan verraad en ter dood veroordeeld. Zijn proces werd wijdverbreid verslagen door de (noordelijke) media. Brown werd verschillend afgedaan als een martelaar voor de zwarte slaven of als Amerika's eerste terrorist.

1861-1865 - de Amerikaanse Burgeroorlog

Afbeelding boven: Slag om Gettysburg
Afbeelding onder: Einde van de burgeroorlog

Amerika raakte verdeeld over de kwestie of slavernij mocht worden ingevoerd in de nieuwe staten. In feite ontstond de Burgeroorlog dus niet door de kwestie of slavernij moest worden afgeschaft, maar door de kwestie of slavernij mocht worden uitgebreid. Natuurlijk was de afschaffing van slavernij wel een gevolg van de Amerikaanse Burgeroorlog.

Het Noorden was het geïndustrialiseerde deel van de Verenigde Staten. Met industrie had het Noorden rijkdom verkregen. Het Noorden was daarom moderner, democratischer, liberaler ingesteld dan het Zuiden. Vergeleken met het Noorden was het Zuiden minder ontwikkeld. Agrarische economie was de levensader van het Zuiden. In het Zuiden stonden de plantages en woonden de rijke telers van katoen en tabak. In het Zuiden was men daarom voor het behouden van de slavernij. Deze tegenstellingen verscherpten zich en ontaardden uiteindelijk in de Amerikaanse Burgeroorlog.

Democratische Revoluties

Inleiding - Democratische Revoluties

In de 18e eeuw vonden er in het Westen revoluties plaats. Deze revoluties vormen de bakermat van onze huidige democratie. In de meeste gevallen ontworstelde de burgerij zich van de absolute macht van de vorsten en de kerk. In economisch opzicht wilde de burgerij minder belasting betalen. In sociaal en politiek opzicht eiste de burgerij meer inspraak.

Een gevolg daarvan was dat kerk en staat gescheiden moesten worden en de bestuurlijke macht gescheiden diende te worden in: de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht. Dit wordt Trias Politica genoemd. In ideologisch opzicht werd de burgerij geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting. Nieuwe ideeën over vrijheid en gelijkheid gingen centraal staan. De Amerikaanse revolutie, de Franse revolutie en de Bataafse Nederlandse revolutie zijn daar een voorbeeld van.

Amerikaanse vrijheidsoorlog - 1

  • Koning George II
    1754 Koning George verhoogt de belastingen

  • 1773 The Boston Tea Party

  • 1775-1783 De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog

  • 4 juli 1776 Declaration of Independence

  • 1787 De Amerikaanse Constitutie/Grondwet

  • 1789 George Washington eerste president

Amerikaanse vrijheidsoorlog - 2

1754: Koning George verhoogt de belastingen

Koning George

De koloniale Europese grootmachten zijn in de 18e eeuw elkaars concurrenten. Iedere grootmacht wilde de grootste zijn en wilde zijn rijk uitbreiden. Op politiek gebied werd er hard ingezet op een agressieve harde buitenlandse politiek: oorlog voeren. In economisch opzicht wilde elke grootmacht zijn economie beschermen tegen andere koloniale grootmachten. Protectionisme vierde hoogtij.

Engeland was destijds de grootste grootmacht. Grote delen van Noord-Amerika waren Engels, waaronder de 13 koloniën die later de onafhankelijkheid verklaarden. Het Britse Rijk voerde veel oorlog en raakte daardoor in financiële problemen. Koning George verhoogde daarom de belastingen in de 13 koloniën. De maatregelen bestonden uit het innen van belastingen: op suiker, op papier, op thee. In de 13 kolonies brak protest uit. Hierdoor verenigden de 13 kolonies zich. Er kwam een gemeenschappelijk optreden tegen het Britse moederland. Gevolg was dat er een stroom van pamfletten gepubliceerd werd waarin de 13 koloniën ageerden tegen de Engelse kolonisator.

1773: The Boston Tea Party

De Boston Tea Party.

Er kwam geen verandering in het beleid van koning George. Daarom kwamen vertegenwoordigers van de 13 koloniën in opstand tegen de door de Britten ingevoerde belastingen tussen 1764 en 1774, onder het motto ’No taxation without representation’. Op 16 december 1773 kwamen drie Engelse schepen vol met thee aan in de haven van Boston. De schepen wilden vertrekken maar zij werden tegengehouden.

Duizenden mensen liepen naar de schepen toe. Ze gingen verkleed als Indianen. Ze klommen aan boord, braken de 342 theekisten open, en gooiden vervolgens voor ruim 10.000 pond aan thee inclusief invoerrechten in het water. De omstanders moedigden de actie aan. De Engelse regering reageerde met de Dwang-wetten (Coercive of Intolerable Acts). Deze gebeurtenis, de Boston Tea Party, wordt aangeduid als de aanleiding tot het uitbreken van de onafhankelijkheidsoorlog.

1775-1783 De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog

Na de Boston Tea Party verhevigde de strijd tussen de kolonisten en de Britten zich. Toch waren er afgevaardigden in het Congres tegen een oorlog. Deze groep wilde een vreedzame band onderhouden met de Britten. Zij stelden een petitie op voor de koning, waarin zij uitlegden dat zij geen bezwaar hadden tegen hem, maar tegen zijn Parlement. De koning verwierp de petitie en verklaarde dat Amerika in opstand was en noemde alle afgevaardigden van het Congres landverraders. Groot-Brittannië verbood vervolgens alle handel met de 13 koloniën en nam 20.000 Duitse huurlingen (beroepssoldaten) in dienst om in de 13 koloniën te vechten. De onafhankelijkheidsoorlog was begonnen.

Ca. 400.000 Amerikanen sloten zich aan bij hun plaatselijke militie of bij het zogenaamde beroepsleger (het Continentale Leger). De opperbevelhebber van het beroepsleger was George Washington. Hij had ca. 5.000 beroepssoldaten onder zich. Er werden veel veldslagen gevoerd. De kolonisten waren niet zo goed georganiseerd maar toch hielden zij stand en behaalden overwinningen. De Britten hielden tot maart 1776 stand in Boston; toen trokken ze zich uit de stad terug. In juni leden ze nog een nederlaag in Charleston, South Carolina. In 1782 startte Engeland de vredesonderhandelingen met de Verenigde Staten (de voormalige 13 koloniën). De Britse troepen trokken zich terug. Kort daarop werd de stichting van de Verenigde Staten van Amerika als een onafhankelijke republikeinse federatie erkend (1783, vrede van Parijs). In de jaren die volgden schaarden Frankrijk, Spanje en Nederland zich achter de nieuwe natie. De Verenigde Staten werden snel door andere grootmachten erkend. Het was een aantrekkelijk land met veel mogelijkheden waarin zij wilden investeren.

Bekijk op Wikipedia meer informatie over de veldslagen.

Amerikaanse vrijheidsoorlog - 3

4 juli 1776: Declaration of Independence

De dertien koloniën wilden zelfstandig verder, zonder het Britse moederland. Thomas Jefferson, een verlicht denker uit Virginia, werkte aan de tekst van het Amerikaanse rechtssysteem en het nieuwe Amerikaanse bestuur. Het was de eerste keer dat er ideeën uit de Verlichting in een staatsdocument werden opgenomen.

Op 11 juni 1776 benoemde het Congres een comité van vijf mannen: Benjamin Franklin, Thomas Jefferson, John Adams, Robert Livingston en Roger Sherman, om een Verklaring van Onafhankelijkheid op te stellen. Terwijl de Onafhankelijkheid werd opgesteld in juni en juli, zorgde de kwestie van onafhankelijkheid nog steeds voor verhitte debatten. Sommige kolonies, waaronder Pennsylvania en New York, besloten pas op het allerlaatste moment de onafhankelijkheid te steunen. Maar op 4 juli 1776 werd de Verklaring, waarvan de eerste opzet was gemaakt door Thomas Jefferson, dan toch goedgekeurd.

1787: De Amerikaanse Constitutie/Grondwet

Na de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring werd 11 jaar later de Amerikaanse grondwet opgesteld. Kern van deze grondwet is dat :

  • De onafhankelijke Verenigde Staten van Amerika werden een federatie van staten. Elke staat had een eigen bestuur en Washington werd de hoofdstad van de VS.
  • De Trias Politica van Montesquieu werd ingevoerd. De wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht werden van elkaar gescheiden. De uitvoerende macht was verantwoording schuldig aan de wetgevende macht. De rechtelijke macht was onafhankelijk.
  • Naast de grondwet kwam een Bill of Rights met de grondrechten van elke staatsburger: vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, rechtsbescherming, recht van petitie, vrij wapenbezit.​

1789: George Washington eerste president

In 1789 werd George Washington als eerste president van Amerika in New York City gehuldigd. Daarvoor was hij opperbevelhebber van het beroepsleger van de kolonisten.

Kaarten

Ontstaan Franse revolutie

Ancien Regime

Ancien Regime (Versailles, symbool van het Ancien Regime)

Ten tijde van het Ancien Regime hadden de geestelijkheid en de adel een bevoorrechte positie. De maatschappij was heel anders ingericht dan wij nu gewend zijn. Er was geen democratie en er was geen gelijkheid. Er waren rangen en standen en het was bijna onmogelijk om in een andere rang of stand terecht te komen. De geestelijkheid was de eerste stand (ca. 1 % van de bevolking). Er was een duidelijk verschil tussen de hogere en lagere geestelijkheid. De bisschoppen in de steden kwamen veelal uit de adellijke families en waren rijk. De pastoors in de boerendorpen daarentegen kwamen voort uit de Derde Stand en waren arm.

Bij de adel kon men verschil zien tussen de hoge adel, die bij de koning aan het hof leefde, de landadel in de provincies en de burgerlijke ambtsadel (degenen die een titel hadden gekocht). Duidelijk was in ieder geval dat de Derde Stand verreweg het grootst was. Zij vormden 89 procent van de bevolking, terwijl ze maar 30 procent van het land in handen had. Zij moest ook alle belastingen betalen. Geestelijkheid en adel waren daarvan vrijgesteld. De grond waarop de boeren werkten was vaak in handen van een edelman of van een rijke koopman uit de stad.

Ook was er geen eerlijk rechtssysteem. De rechtspraak lag in handen van de koning. De koning kon zogenaamde vijanden zonder onderzoek in de gevangenis zetten. Er ontstond weerstand tegen de ongelijkheid. Deze ongelijkheid mondde uiteindelijk uit in de Franse revolutie die vele gedaantes heeft gekend. Het Ancien regime brokkelde af. Ongekende absolute macht zou na de revolutie altijd op gespannen voet staan met andere machten...

Corrupte regering

Doordat in het Ancien Regime alles via de koning liep, die de absolute macht had, ontstond er een corrupt ambtenarenapparaat. De koning bepaalde wie er een hoge post kreeg in zijn ambtenarenapparaat. Daarbij kwam dat Koning Lodewijk de XVI slecht besluiten kon nemen.

Hij had geen visie en wist niet om te gaan met de immense problemen in zijn land. Raadgevers bestookten hem. Hervormingen stelde hij uit en weigerde hij door te voeren.

Economische problemen

Het belastingstelsel in Frankrijk was niet goed georganiseerd. De belastinginners hadden namelijk het recht maar een gedeelte aan de staat af te staan. Daarnaast voerde Frankrijk talloze oorlogen die de staat enorm veel geld kostte. De koningen gaven veel geld uit aan het leger.

Zij hadden al heel veel geld geleend en de grootste post op de begroting was het afbetalen van de leningen. Bezuinigen kon niet, meer lenen ook niet en de belastingen verhogen kon niet meer. Ook gaven de koningen veel geld uit aan de hofhouding. In 1788 werd Frankrijk bankroet verklaard.

Crisis landbouw

Er waren rijke en minder rijke boeren in Frankrijk. Het leven op het land was zwaar doordat zij grote delen van de oogst en opbrengsten moesten afstaan aan hun heer. Er ontstonden protesten hiertegen. Ook vonden de boeren het onterecht dat de adel mocht jagen en daarom grote stukken van land voor de jacht gebruikten. Kortom de boeren in Frankrijk waren ontevreden. Zij eisten meer land, afschaffing van de feodale verplichtingen en een rechtvaardiger belastingstelsel.

Belastingen
In 1788 was er een slechte oogst. Dat had tot gevolg dat de graanprijzen hoog waren. De gewone mensen moesten dus veel betalen om aan hun eten te komen. Daarbij kwam dat men toch pacht (= de huur van het land) moest betalen aan de landeigenaar. Men moest grondbelasting betalen. Ook andere belastingen, vaak per streek verschillend, moesten betaald worden. Rond 70 procent van het boereninkomen ging op aan belastingen. De prijzen stegen en het inkomen bleef gelijk.
De gevolgen waren dat de mensen armer werden en dat er honger werd geleden.

Invloed Verlichting

De eisen van de gegoede burgerij werden geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting.
Het idee van vrijheid en gelijkheid was immers de basisgedachte van de Verlichtingsfilosofen.
Zij pleitten voor meer vrijheden, meer gelijkheid en eerlijke rechtspraak voor iedereen.

Gegoede burgerij was ontevreden

De bovenlaag van de burgerij bestond uit de gegoede burgerij. Zij waren relatief rijk. Tussen ca. 1500 tot ca. 1800 groeide deze bovenlaag. Zij probeerde op de adel te lijken en kochten soms adellijke titels. Het kopen van een adellijke titel betekende namelijk dat je geen belasting hoefde te betalen. De gegoede burgerij besefte dat dit systeem erg ongelijk was. Zij zagen in dat afkomst per definitie belangrijker was dan bezit of talent.

De gegoede burgerij werd langzaamaan een voorstander van meer gelijkheid. De volgende veranderingen stonden centraal:

  • Iedere functie in het leger moest openstaan voor mannen die talent hadden, ongeacht hun geboorte.
  • De geestelijkheid en de adel moesten ook belasting gaan betalen.
  • Zij wilden een vrijere pers.
  • Zij waren voorstanders van vrije handel en wilden minder overheidsbemoeienis.

Franse revolutie - 1

De koning riep de Staten Generaal bijeen

De koning zat door de torenhoge staatsschuld en groeiende ontevredenheid in de problemen. Hij riep daarom op 5 mei 1789, voor het eerst sinds 175 jaar, de Staten Generaal bijeen. Het doel van de vergadering moest zijn: het bespreken van nieuwe belastingen. De standpunten waren duidelijk: De adel wilde niet veranderen en belasting blijven innen van de Derde Stand.

Verder was alles onbespreekbaar. De geestelijkheid was verdeeld. Ongeveer 80 hogere geestelijken dachten als de adel. De overigen, de lagere geestelijken, zoals de dorpspastoors, dachten als de Derde Stand. De Derde Stand wilde gelijke rechten en plichten voor alle mensen. Ze wilden meebeslissen. Bovendien wilde de Derde Stand een stemming per hoofd ( = per persoon) in plaats van per stand.

De eed op de Kaatsbaan

Staten Generaal roepen zich uit tot Nationale Vergadering
Op 16 juni benoemde de Derde Stand zich tot 'Nationale Vergadering'. Zij weigerden verder de verdeling in drie standen te erkennen. De koning greep in. Hij liet de vergaderzaal op slot doen. De ‘Nationale Vergadering’ kon er niet in en week uit naar de Kaatsbaan. Daar legden zij de eed af: zij zouden niet uit elkaar gaan voordat zij Frankrijk een grondwet hadden gegeven. De koning en de adellijke raadgevers waren furieus. Zij besloten zich te verzetten tegen de Nationale Vergadering. Er werden buitenlandse troepen gemobiliseerd die aan de rand van Parijs stonden.

Bestorming van Bastille en boerenopstanden

De Parijse bevolking had angst voor de buitenlandse troepen van de koning en de adel. Daarnaast zagen zij de Bastille als een bastion van onderdrukking. Zij verzamelden zich ook om de gevangen te bevrijden en om de strijd aan te gaan. Op 14 juli 1789 vindt de Bestorming van de Bastille plaats door de Parijzenaars uit onvrede met hun koning Lodewijk XVI. Deze dag is nu nog steeds een feestdag in Frankrijk.

De opstand verspreidde zich naar het boerenland door een gerucht dat de troepen van de koning de boeren zouden vermoorden. De boeren waren furieus en gaan de strijd aan: zij kwamen massaal in opstand en plunderden landgoederen en kloosters. Ook moesten de belastinginners het ontgelden. De boeren weigerden nog langer belasting te betalen.

Franse revolutie - 2

Koning en Nationale Vergadering bijeen in Parijs

De Nationale Vergadering had op 4 en 5 augustus 1789 besloten om alle overblijfselen van het Ancien Regime (van het absolutisme) af te schaffen. De koning ging daar in eerste instantie niet op in.

De Parijse bevolking eiste dat de koning naar Parijs moest komen. Dit deed het koninklijk echtpaar. Zij vestigden zich in de Tuilerieen, een paleis middenin de stad. Uit vrees voor nieuwe opstanden besloot de koning de besluiten van de Nationale Vergadering goed te keuren.

Verklaring van de rechten van de mens en de burger

De Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (Verklaring van de rechten van de mens en de burger) werd op 26 augustus 1789 door de Nationale Vergadering aangenomen. Het is één van de beroemdste documenten uit de Franse Revolutie, het gaat over mensenrechten en grondrechten.

In de grondwet kwam te staan dat de hoogste macht bij het volk berustte. Het kerkelijke grondbezit was voortaan van de staat. Pastoors zouden voortaan door het volk gekozen worden. Hierbij kwam er natuurlijk tegenstand van de gelovigen en van de paus.

Op 3 september 1791 werd de nieuwe grondwet afgekondigd. Frankrijk werd een parlementaire monarchie met een zwakke uitvoerende macht (de koning) en een wetgevende volksvertegenwoordiging. Alle ambtenaren, rechters en juristen zouden gekozen moeten worden. Er kwamen openbare rechtbanken. De staat werd verdeeld in 83 departementen met zelfstandig bestuur. De slogan ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ werd steeds populairder.

Radicalen winnen terrein: de terreur

De radicalen wilden de hervormingen nog verder doorvoeren. Deze groep bestond vooral uit inwoners uit Parijs, werklieden en boeren. Zij hadden een belangrijke rol in de revolutie gespeeld maar zij hadden nog niet direct voordeel uit de revolutie gehaald. Zij streefden ernaar om de monarchie te vervangen voor een republiek. Zij wilden stemrecht voor iedereen, verhoging van de lonen en verlaging van de prijzen.

Deze radicale groep, de Jakobijnen, werden geleid door Robespierre. Zij wonnen van de gematigde Girondijnen. Robespierre begon een terreurcampagne tegen alle tegenstanders, ook tegen revolutionairen. Girondijnen werden gedood, adel en eigenlijk alle ‘vijanden’ werden van kant gemaakt door de Jakobijnen. Zij gebruikten daarvoor de guillotine. 50.000 Fransen werden gedood onder de guillotine. De guillotine werd door de revolutionairen gezien als een humaan middel om een executie in het openbaar te voltrekken. De guillotine werd in de jaren van de revolutie uitgevonden door de geneesheer Joseph-Ignace Guillotin (1738-1814). Dagelijks reden er karren met mensen die terecht gesteld moesten worden. Op het plein werden zij onthoofd met de guillotine. De menigte van mensen juichten dan. Het was voor de menigte een spektakel. De Jakobijnen geloofden dat de executies noodzakelijk waren om Frankrijk en de revolutie te redden. Doel was een nieuwe samenleving te creëren.

Franse revolutie - 3

Massale executies

Steeds meer mensen werden zich ervan bewust dat de Terreur vreselijk was. Iedereen werd door angst geleefd, ook vele Jakobijnen waren niet meer veilig. Een aantal van hen werd ook geëxecuteerd. Onder de Jakobijnen raakte men ervan overtuigd een einde te maken aan de terreur. Ironisch genoeg werd de leider van Jakobijnen, Robespierre, ook geëxecuteerd.

Gematigden winnen terrein

Pogingen van de Parijse volksmassa's om een revolutionair bewind opnieuw te vestigen mislukten. De Constitutie, die voorzag in een stelsel van twee Kamers gekozen door een beperkt kiesrecht en een uitvoerend Directoraat van vijf gekozen leden, werd ter goedkeuring voorgelegd op 22 augustus 1795.

Tijdens het Directoraat, waarin Barras en Carnot de meest vooraanstaande leden waren, werden grote militaire en diplomatieke successen behaald gedurende de eerste twee jaren van haar bestaan. De winter van 1796-1797 bracht voor de arbeiders van Parijs slechts armoede, honger en koude, terwijl de gegoede burgerij zich vermaakte in luxe en overdaad. Er kwam een Parijse opstand die door o.a. de generaal Napoleon werd neergeslagen. Napoleon Bonaparte zou al snel het ontstane machtsvacuüm op gaan vullen.

Komst Napoleon

De Franse Revolutie eindigde toen de generaal Napoleon Bonaparte (1769-1821) in 1799 als consul aan de macht kwam. Napoleon stelde een regering samen die orde op zaken ging stellen. In de eerste regeringsjaren sloot Napoleon vrede met Oostenrijk en Rusland. Door deze verdragen kreeg hij veel aanzien bij de burgers van Frankrijk. Al snel wilde Napoleon echter meer macht en paste hij de grondwet aan.

Hij rekte de benoemingsperiode als consul van tien jaar op tot voor het leven en liet zich vervolgens in 1804 in de Notre-Dame in Parijs tot keizer van Frankrijk uitroepen. Napoleon was een verlicht despoot. Hij voerde talloze bestuurlijke vernieuwingen door. Hij was ook een bekwame wetgever. Zo voerde hij in veel (overwonnen) landen de burgerlijke stand in. Uiteindelijk deden zijn aspiraties om heerser van Europa te worden hem de das om. De rol van Napoleon raakte uitgespeeld na zijn verlies in de Slag bij Waterloo. Hij werd verbannen naar Sint Helena, waar hij in mei 1821 overleed.

Nederland: Bataafse Revolutie en het ontstaan van een nationale staat

Amerikaanse Revolutie en Trias Politica

Door de aantrekkingskracht van de Amerikaanse revolutie raakten veel mensen in Nederland geïnteresseerd in bestuurlijke vernieuwing. Het scheiden van de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht (de Trias Politica), een grondwet vormden een grote inspriratiebron.

Gedachte van deze vernieuwers was dan ook om de macht in Nederland beter te verdelen en te scheiden. Met name de macht van adel en regenten en de stadhouder. De vernieuwers heetten in Nederland de Patriotten.

Franse Revolutie

Net zoals de Amerikaanse revolutie werkte ook de Franse revolutie aanstekelijk op de Patriotten. Zij waren, net zoals de Franse revolutionairen, voor de gelijkheidsidealen: gelijkheid, vrijheid en broederschap. Zij vonden dat de stadhouder en de regenten veel te veel macht hadden. Kortom de patriotten waren voor een democratische maatschappij.

Onder de patriotten begon steeds meer een nationaal gevoel te ontstaan dat werd aangewakkerd door de Franse bezetting die ook waren behept met de slogan van de Franse revolutie: 'Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap'.

Invloed Verlichting

De ideeën die uit de Verlichting waren ontstaan, hadden de grote revoluties uit de 18e eeuw beïnvloed. Zowel de Franse als ook de Amerikaanse revolutie stonden immers sterk onder invloed van de ideeën gelijkheid en vrijheid. De macht kon niet meer bij een vorst of adellijke familie rustten. De discussies werden voortgezet en pamfletten werden verstuurd.

Crisis in de Republiek

In de tweede helft van de 18e eeuw ging het niet goed met de Republiek. Nederland verloor van Engeland tijdens de Vierde Engelse oorlog.

Toen Nederland na Frankrijk het tweede land was dat de Verenigde Staten erkende, verklaarden de Britten Nederland de oorlog. De oorlog werd beëindigd met de Vrede van Parijs in januari 1784. Gevolg was dat er een algehele crisis uitbrak. Er ontstond grote werkeloosheid in de Republiek. Veel mannen raakten verslaafd aan alcohol. Daardoor kwamen er ook grote sociale problemen en ontstonden discussies over het algemeen belang. Wie er verantwoordelijk voor een (morele) crisis, armoede en ellende?

De gegoede burgerij en soms zelfs ook adellijke families uitten steeds meer kritiek op het beleid van stadhouder Willem V en zijn zogenaamde regentenkliek. Hij kreeg steeds meer kritiek van burgers. Er braken rellen uit in Den Haag tussen Prinsgezinden en Patriotten. De Staten van Holland gaven het leger de opdracht de rust te herstellen. Ze passeerden met dit bevel de stadhouder. De stadhouder werd daarom nog minder serieus genomen. Hij toonde geen goed leiderschap. Zijn positie werd steeds minder geloofwaardig.

Strijd patriotten (vrijkorpsen) en de prinsgezinden

Door de economische en morele crisis, de invloed van de Verlichting, de Amerikaanse revolutie en de Franse revolutie ontstond er een nieuw elan in de Republiek. Niet de stadhouder moest de problemen oplossen, maar de staat zelf. De patriotten werden de voortrekkers van dit nieuwe elan.

Het begin van de patriottentijd wordt gelegd bij de verschijning van het pamflet 'aan het volk van Nederland' (1781), anoniem geschreven door de Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen tot den Pol (zie afbeelding). In zijn patriottisch pamflet riep hij de burgers op hun aandeel in het landsbestuur op te eisen. Het beleid van de stadhouder was niet democratisch en daarom niet acceptabel. Het pamflet werd verboden, maar de toon was gezet. Er vormden zich twee partijen. Aan de ene kant de aanhangers van de stadhouder Willem V: de Prinsgezinden. Aan de andere kant de patriotten. Beide kanten maakten volop gebruik van het politieke pamflet. Er kwamen discussies op gang waarom de Republiek in verval was geraakt. Door de vele discussies en oproer ontstond er een nationaal gevoel. De patriotten versterkten dit gevoel. Nederland zou als een politieke eenheid bestuurd moeten worden. Maar hoe konden burgers zich in de politiek vertegenwoordigen?

De problemen escaleerden zich. De Patriotten richtten op verschillende plekken in Nederland vrijkorpsen op. Dat waren eigenlijk gewapende burgermilities. Op deze manier hoopten zij van Nederland een democratisch en nationale staat te maken. Tussen 1783 en 1787 wisten deze gewapende burgers in een aantal steden en gewesten de macht over te nemen.

Goejanverwellelsluis

In 1785 besloten de Staten Generaal het gewest Holland onder invloed van de Patriotten te stellen. Zij wilden niet meer dat stadhouder Willem V het gezag had over de troepen in Den Haag. De stadhouder Willem V vertrok eerst naar Gelderland, in het Loo (Apeldoorn) en later vestigde hij zich in Nijmegen. De Republiek stond daarmee aan de rand van een burgeroorlog. Wilhelmina van Pruisen, de vrouw van Willem V, wilde orde op zaken stellen en zij vertrok in het geheim naar Den Haag.

De patriotten ontdekten dit en hielden de prinses aan in de buurt van Goejanverwellesluis, nabij Gouda (zie afbeelding). Enkele uren later lieten ze haar vrij, zonder excuses. De boerderij van Adriaan Leeuwenhoek staat er nog steeds. Terug in Nijmegen schreef ze haar broer Frederik, de koning van Pruisen, en haalde hem over excuses te eisen voor de onheuse bejegening van zijn zuster en zwager.

Hij schoot te hulp en stuurde een Pruisische leger van 25.000 man naar Nederland. Van enige tegenstand was geen sprake. Als hazen vluchtten de patriotten voor het leger uit, een deel zocht zijn heil in Parijs. De macht van Willem V was, tot de inval van de Fransen in 1795, hersteld.

Bataafse tijd 1794-1814

  • 1794 In december 1794 trokken Franse troepen onder leiding van generaal Pichegru over de bevroren rivieren en bezetten de Nederlanden.
    Afbeelding: Franse troepen in Rotterdam.
  • 1795 Op 18 januari 1795 vluchtte stadhouder Willem V naar Engeland. Op talrijke plaatsen in het land namen revolutionaire comités van patriotten het bestuur over. Zij waren voorstander van gelijke rechten van alle burgers ('vrijheid, gelijkheid en broederschap') en voor verkiezing van het bestuur. Daarmee keerden ze zich tegen het oude Stadhouderlijke Bewind, waarin regenten de baantjes onderling verdeelden en schaarden zij zich onder de Franse bezetters.
    Afbeelding onder: Willem V vertrekt naar Engeland.
  • 1796 Voor het eerst in Nederland kwam er een Nationale Vergadering bijeen. Het waren de eerste tekenen van een democratie in Nederland. Patriotten raakten verdeeld. Er waren patriotten die voor een federale staat waren en de anderen waren voor een centrale staat.
    Afbeelding boven: Nationale vergadering in het binnenhof.
  • 1799 De politieke omwentelingen in Frankrijk hadden ook consequenties voor de Republiek. Napoleon was na de chaotische periode aan de macht gekomen. Hij regeerde als ‘verlicht despoot’. Hij heeft de staatsinrichting, het bestuur en de rechtspraak gemoderniseerd in Nederland. Ook voerde hij nieuwe maten (de meter) en gewichten (de kilogram) in. Er werd een burgerlijke stand geïntroduceerd, waardoor iedereen een familienaam moest aannemen. En hij voerde het Continentaal Stelsel in. Dat hield in dat de zeegrens van Europa moest worden afgesloten voor de Engelse handelaars, zodat Engeland niet kon handelen met de rest van Europa. Dit werkte enorm veel smokkelhandel in de hand aan de Nederlandse kust. Het Continentaal Stelsel werkte niet goed. Het was zelfs zo dat Frankrijk en de door Frankrijk gecontroleerde gebieden er meer last hadden dan Engeland.
    Afbeelding onder: Napoleon Bonaparte.
  • 1800-1814 Napoleontische oorlogen duren voort.
    Afbeelding boven: De slag om Waterloo.
  • 1806 In 1806 benoemde Napoleon zijn broer Lodewijk tot koning van Holland. Nederland werd een koninkrijk.
    Afbeelding onder: Lodewijk Napoleon.
  • 1813 Na de val van Napoleon ontstond er een machtsvacuüm in Nederland. Er ontstond een voorlopig bewind. Vooraanstaande leden van dit bewind nodigde de zoon van de gevluchte stadhouder uit om de macht weer over te nemen. De staatsman van Hogendorp nam hierin het voortouw. Hij moest de aankomende koning overtuigen om een grondwet aan te nemen. In de grondwet werd o.a. ook de erfopvolging van de Oranjes geregeld. De grondwet was nog lang niet een democratisch document, maar het duurde niet lang meer of ook in de Nederlanden zou een echt democratisch bestuur worden geregeld. Dit waren immers de eerste tekenen.
    De zoon van de stadhouder Willem V, Willem I (zie afbeelding) werd in 1813 soeverein vorst van het kersverse Koninkrijk der Nederlanden. Hij kwam aan in Scheveningen vanuit Engeland en werd van daaruit naar Den Haag vervoerd.

Tijdvak 8

Industriële Revolutie

Inleiding - Industriële Revolutie

Het eind van de achttiende eeuw was een periode waarin de bevolking in Engeland door verbeteringen in de landbouw en door de koloniale expansie, enorm toenam. De vraag naar katoenen producten steeg snel, een vraag waar de ambachtelijk werkende wevers niet aan konden voldoen. De ontwikkeling van de stoommachine maakte het mogelijk om een weefgetouw machinaal aan te drijven. Dankzij deze machines werd het mogelijk om veel en goedkoop te produceren.

De aanwezigheid van kolen en ijzer, voldoende arbeidskrachten en katoen uit de koloniën maakte een snelle opkomst van de katoenindustrie in Engeland mogelijk. De impact van deze veranderingen was zo groot dat we deze ontwikkelingen samen een revolutie noemen.

Technische ontwikkeling in de 18e eeuw - 1

Technische ontwikkeling in de 18e eeuw - 2

Aan het einde van de achttiende eeuw waren twee ontwikkelingen van belang: de revolutie in de landbouw en de uitvinding en toepassing van de stoommachine. De technische vindingrijkheid in de landbouw vormde de basis voor een grotere voedselproductie en stijgende arbeidsproductiviteit en in het verlengde daarvan voor een forse bevolkingstoename en werkloosheid in de landbouw.

Het overschot aan arbeidskrachten in de landbouw werd gecompenseerd door stijgende werkgelegenheid in de fabrieken in en rond de steden. Op die manier bevorderde de landbouwrevolutie de Industriële Revolutie.

Landbouw vanaf 1780

In de achttiende eeuw kwamen de meeste gemeenschappelijk gebruikte gronden in Engeland in particulier bezit van grootgrondbezitters. Zij voegden deze stukken grond aaneen tot grote velden en lieten ze omheinen met muren en heggen.

Deze enclosure-politiek had in combinatie met een aantal technische vernieuwingen en een efficiëntere bedrijfsvoering, een enorme stijging van de voedselproductie tot gevolg. Tegelijkertijd daalde de werkgelegenheid in de landbouw door stijging van de arbeidsproductiviteit. Een groot reservoir aan arbeidskrachten kwam zo beschikbaar voor het werk in de stad. Veel arme plattelandsbewoners trokken naar de stad om werk te zoeken.

Vernieuwingen

Enclosures
Voormalige gemeenschappelijke woeste gronden (common fields) die werden omheind met muurtjes en heggen. Hierdoor kon de landbouw op een grootschaligere wijze worden beoefend wat de productiviteit ten goede kwam.
Wisselbouw
In Groot Brittannië gingen boeren over van het tweeslag- of drieslagstelsel over op wisselbouw. Meerdere gewassen werden elk jaar op een ander stuk grond verbouwd zodat de grond niet uitgeput raakte en ziektes minder snel optraden.
Nieuwe gewassen
De gewassen zoals aardappelen, maïs en bonen waren sneller en beter te produceren en leverden meer voedsel op.
Beter zaaigoed
Door alleen de beste zaden te gebruiken en een strenge selectie toe te passen, kregen boeren beter gewassen en hogere opbrengsten.
Landbouwwerktuigen
Nieuwe of verbeterde machines werden in de landbouw geïntroduceerd:
  • ijzeren ploeg
  • eggen door paarden getrokken
  • maaimachine
  • dorsmachine
Betere bemesting
Gebrek aan goede mest was lange tijd een beperkende factor in de landbouw. Door de teelt van voedergewassen kon vee op de grond overwinteren en kwam de mest de vruchtbaarheid van de grond ten goede. In de 19e eeuw zou de uitvinding van kunstmest de productie enorm verhogen.
Paard als trekdier
Het paard verving de os als trekdier van landbouwwerktuigen.

De stoommachine

Na de uitvinding van de stoommachine werd het apparaat in verschillende stappen verbeterd. De industriële revolutie begon met het toepassen van de stoommachine als aandrijver van machines waar voorheen het werk werd gedaan door handkracht, waterkracht of windkracht. Er werden tal van toepassingen bedacht en uitgevoerd.

De stoommachine ging een belangrijke rol vervullen in de mijnbouw, de textielindustrie, het produceren van allerlei gebruiksgoederen en zorgde voor een revolutionaire verandering in vervoer in de vorm van de stoomtrein en -boten. De toepassing van de stoommachine legde zo de basis voor een nieuwe maatschappij. Het produceren voor de wereldmarkt werd dankzij de stoommachine een belangrijke drijfveer.



België en Nederland

België

Fabrieken rond Luik.

Na Engeland was België het tweede land dat in snel tempo industrialiseerde. Vooral in steden in Wallonië zoals Luik en Verviers ontstonden al vanaf het begin van de 19e eeuw zware industrieën met hoogovens, machinefabrieken en gemechaniseerde textielfabrieken. De werkgelegenheid bij Luik lokte duizenden Nederlanders naar de stad. In Maastricht maakte men gebruik van kennis en grondstoffen uit Luik. Hierdoor kon het gebied rondom de Limburgse stad zich als eerste gebied in Nederland ontwikkelen tot een aanzienlijk industrieel gebied.

Nederland

Het aantal stoommachines in de
nijverheid 1850-1890

In 1870 woonden er in Nederland iets meer dan 3 miljoen mensen. Het merendeel van de arbeidsbevolking leefde van werk in de landbouw en het ambachtelijk bedrijf. Meer dan honderd jaar na Engeland zette echter ook in Nederland de Industriële Revolutie door. Ook hier was de textielindustrie een drijvende kracht achter de industrialisering. Twente en gebieden rond Tilburg en Eindhoven kenden een snelle industriële ontwikkeling dankzij goedkope arbeidskrachten. De vraag naar textielproducten was groot en de afzetmogelijkheden in Nederland en de koloniën waren groot. De scheepvaart- en machine-industrieën in het westen van het land profiteerden o.a. van een sterk doorzettende industrialisatie van Duitsland aan het eind van de eeuw.

Sociale kwestie

Inleiding - Sociale kwestie

De industriële revolutie betekende een ingrijpende verandering voor het dagelijks leven van mensen. Voor 1800 leefde een ruime meerderheid van de mensen op het platteland of hadden ze een beroep in een klein ambachtelijk bedrijf. Door de industriële revolutie kwam daar in snel tempo verandering in. Sindsdien verhuisden mensen in groten getale naar de steden, op zoek naar een beter leven.

De meeste nieuwkomers vielen van de regen in de drup. De fabrieken boden werkgelegenheid, maar daar was ook alles mee gezegd. De sociale problematiek zoals woningnood, ontwrichte gezinnen, slechte werkomstandigheden en gezondheidsproblemen die de industrialisatie met zich meebracht, werd in Nederland in de tweede helft van de 19e eeuw aangeduid als ‘De Sociale Quaestie’.

De trek van het platteland naar de stad

In Engeland, het eerste land waar de industriële revolutie zich voltrok, werden vanaf het einde van de 18e eeuw in snel tempo fabrieken uit de grond gestampt. Op het platteland was de bevolking intussen sterk gegroeid als gevolg van een betere voedselproductie. Deze groeiende bevolking verarmde omdat de werkgelegenheid in de landbouw door allerlei technische vernieuwingen juist afnam. Daarom verhuisden mensen massaal van het arme platteland naar de grote steden om daar werk te zoeken in de fabrieken. Londen, de hoofdstad van Engeland, groeide uit tot een stad van ongekende omvang: 6,5 miljoen inwoners. De meeste nieuwkomers leidden een onvoorstelbaar armoedig bestaan.
In Nederland kwam de industriële revolutie trager en later op gang en daarmee ook de trek van het platteland naar de stad. Na 1870 werd de sociale kwestie een urgent probleem.

Werkgelegenheid in de stad

In Twente kwam de textielindustrie tot
ontwikkeling. De lage lonen in die streek maakte
het gebied aantrekkelijk voor fabrikanten.

Vanaf het midden van de 19e eeuw brak ook in Nederland de industriële revolutie door. De opkomende industrialisering was in eerste instantie gericht op de bestaande grote steden. Dat waren de traditionele knooppunten van handel en bedrijvigheid en bovendien was daar een groot potentieel aan arbeidskrachten.

Ook ontstonden er nieuwe verstedelijkte gebieden rond Enschede en Tilburg waar de textielindustrie tot bloei kwam. De grote werkloosheid en bittere armoede op het platteland dreef de mensen naar de steden. De fabrieken boden immers voldoende werkgelegenheid.

Door het grote reservoir aan arbeidskrachten en het gebrek aan wettelijke bescherming bleven de lonen uiterst laag. Kinderen werkten mee want elke stuiver telde. Ondernemers hechtten aanvankelijk weinig belang aan verbetering van de leefomstandigheden van hun arbeiders.

Armoedige leefomstandigheden

De steden waren niet berekend op een toestroom van grote aantallen nieuwkomers. Het woningaanbod was klein en daarom waren de prijzen erg hoog. Een groot deel van het lage inkomen ging op aan de huur van een schamele kamer of deel van een woning. De meeste arbeidersgezinnen leefden in zeer slechte omstandigheden: opeengepakt in kleine, donkere en tochtige woningen en kamers.

Enkele grote steden hadden nog te maken met beperkte uitbreidingsmogelijkheden vanwege omsluiting door de vestingmuren. Dat was het geval in Maastricht, waar elk huis rond 1870 gemiddeld 11,4 bewoners had. De hygiëne was slecht, water kwam uit een enkele openbare waterpomp en het vuil stapelde zich op in de huizen en de straten. Het eenzijdige voedsel en het afmattende werk veroorzaakten uitputting, een slechte lichamelijke conditie en bevattelijkheid voor ziekten.
Er bestonden nog geen wetten die mensen konden beschermen tegen werkloosheid, armoe of ziekte.

De beperkte rol van de overheid - 1

Sociale wetgeving bestond voor 1870 nog niet. De staat had een zeer beperkte rol als het ging om het welzijn van haar burgers. Nederland was een nachtwakersstaat wiens taken niet verder ging dan het waarborgen van veiligheid en de handhaving van de rechtsorde. In geval van werkloosheid, invaliditeit of ouderdom stopten de inkomsten en sprong de overheid niet bij. Uitkeringen bestonden niet en armen waren afhankelijk van hulp van familie of de zorg van de kerkelijke liefdadigheid en particuliere armenzorg.

Te oud om te werken, wachtte je meestal een armoedig en treurig bestaan in een 'oudenmannen'- of 'oudenvrouwenhuis'. Kinderen van arbeiders gingen niet naar school en werkten vaak al op kleuterleeftijd met de ouders in de fabriek.

De beperkte rol van de overheid - 2

Bron: Historisch Museum Amsterdam

Uitgaven van het gezin van een sigarenmaker en een schoonmaakster uit Amsterdam in 1886. Gezinssamenstelling: man, vrouw en vier dochtertjes van dertien, acht, zes en twee jaar.

Het loon dat een gezin ontving voor hard werken in fabrieken was in gunstige tijden net genoeg voor de meest basale aankopen. Zonder ondersteuning van de particuliere armenzorg redde dit gezin het echter niet.

Het gezin ontvangt in de winter, wanneer de inkomsten tot ver beneden het aangegeven bedrag dalen, ondersteuning van ‘particuliere zijde’ tot een bedrag van f  2,50 *.

Loon
De man (sigarenmaker) verdient gemiddeld f 5 à f 7, de vrouw (schoonmaakster) f 2,40 à f 3.
Het gezinsinkomen bedraagt over de periode maart - oktober (waarover de budgetopgaven zijn) f 7,40 à f 10 per week. Kennelijk wordt uit het ondersteuningsbedrag ook iets voor kleding en schoeisel gereserveerd: in de acht maanden waarover dit budget is bijgehouden, werd geen cent voor kleding of schoeisel uitgegeven (trouwens ook niet voor boter, suiker, scheren, bier of tabak, die toch op bijna alle budgets een — bescheiden — plaats innemen.

*f = gulden

Sociale gevolgen: armoede en stuurloosheid

Door het zware leven en de geringe hoop op verbetering zochten arbeiders naar middelen om de werkelijkheid te ontvluchten. Alcoholisme was een belangrijk sociaal probleem in de krottenwijken.

Het toch al wankele gezinsleven waar elke cent telde, raakte op die manier verder ontwricht. Voor de kinderen in arbeidersgezinnen was het vooruitzicht somber. Het bezoeken van een school of het volgen van een opleiding was zowat onmogelijk.

Afbeelding: Veel arbeiders dronken hun ellende weg en raakten verslaafd aan alcohol.

Sociale kwestie in de politiek

Voor conservatieven (adel, grootgrondbezitters) en conservatief-liberalen (gegoede burgerij) was de sociale kwestie een voortzetting van het aloude armoedeprobleem. Armoede werd gezien als een ‘gebrek aan zedelijkheid’, een probleem voor de armenzorg of de Kerk. Volgens de traditionele politieke visie was ingrijpen in het armoedeprobleem geen taak van de overheid.

In de tweede helft van de 19de eeuw bepaalde een linkse variant van het liberalisme de politieke agenda. Links-liberalen zagen de sociale kwestie als een nieuw politiek en sociaal probleem. Zij vonden het onrechtvaardig en slecht voor het functioneren van de maatschappij dat hardwerkende arbeiders in armoede moesten leven.

Links-liberalen als Goeman Borgesius (1847-1917) en Samuel van Houten (1837-1930) pleitten voor een actieve overheid. Aanpak van woningnood en woonomstandigheden, werkloosheid, kinderarbeid en kindersterfte moest in hun ogen de verantwoordelijkheid worden van de overheid omdat de problemen niet zich niet vanzelf oplosten.

Afbeelding: Na eindeloze debatten in de Tweede Kamer was een meerderheid het er over eens: de positie van kinderen moest worden beschermd. Resultaat was het Kinderwetje van Van Houten dat in 1874 van kracht werd. Het werd fabrikanten verboden om kinderen jonger dan 12 jaar in dienst te nemen. Veel verbetering bracht deze wet nog niet nog niet want controle ontbrak en kinderen waren nog niet verplicht om naar school te gaan. Symbolisch was de wet echter van grote waarde.

Bekijk hier de video van School-tv over het ontstaan van de sociale woningbouw in Nederland.

Arbeiders organiseren zich

Van oorsprong waren arbeiders gezagsgetrouw en niet geneigd tot verzet. De verbeteringen van hun werk- en leefomstandigheden kwamen echter zeer langzaam op gang. Onder andere onder invloed van de ideeën van Karl Marx (1818-1883) organiseerden arbeiders zich in vakbonden en politieke partijen. De eerste socialistische partij in Nederland was de Sociaal - Democratische Bond (SDB,1881) onder leiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis.

Socialisten zagen de sociale kwestie in de eerste plaats als een gevolg van de onrechtvaardige verdeling van rijkdom en de rechteloze positie van de arbeidersklasse. Het was volgens socialisten hoog tijd om het heft in eigen handen te nemen en dat arbeiders zelf hun lot verbeterden.

Afbeelding boven: Bernard Heldt was de eerste ‘arbeider’ die in 1885 werd gekozen in de Tweede Kamer. Vlak voor zijn beëdiging heerste er een zenuwachtige stemming in de Tweede Kamer. Nu zou er dan eindelijk een echte arbeider binnen komen. Sommigen dachten dat een woeste kerel met rode vlag zou binnenstormen 'maar er verscheen een eenvoudige burgerman’ zoals een observator op de publieke tribune optekende.
Afbeelding onder: Spotprent over de verdeeldheid van linkse partijen: een debat tussen SDAP-ers en anarchisten.

De kerk en de sociale kwestie

Vanuit de ellendige omstandigheden was verzet van arbeiders tegen het bestaande gezag waar ook de kerk deel van uitmaakte, niet denkbeeldig. Na 1870 brak het tijdperk aan van de arbeidersemancipatie. Arbeiders gingen zich organiseren en het socialisme en communisme waren in opkomst.

Afkeer van het socialisme dat de leer van de kerk afwees en streefde naar een menswaardig bestaan in het hier en nu, alsmede de afkeer van de meedogenloze uitbuiting, vormden samen een belangrijke impuls voor de kerk om zich met de sociale kwestie te bemoeien.

In 1891 verscheen van de hand van paus Leo XIII, de leider van de katholieke kerk, een belangrijk geschrift: Rerum Novarum.

Afbeelding: De pauselijke encycliek Rerum Novarum formuleerde de uitgangspunten van de sociale leer van de Rooms Katholieke Kerk. Het geschrift diende als leidraad voor de katholieke vakbeweging.

Modern imperialisme

Inleiding - Modern imperialisme

We onderscheiden in de geschiedenis twee vormen van imperialisme: traditioneel en modern imperialisme. De veroveringen die vanaf het einde van de 15de eeuw plaatsvonden in Noord- en Zuid-Amerika plaatsen we onder het begrip traditionele imperialisme. Handelsbelangen, grondstoffen, zendingsdrang en hebzucht waren daarbij de drijvende kracht.

Het moderne imperialisme vloeit rechtstreeks voort uit de industriële revolutie. Toen allerlei productieprocessen werden gemechaniseerd, groeide de behoefte aan meer grondstoffen en afzetmarkten. In korte tijd werden grote delen van Afrika en Azië geannexeerd door machtige landen als Engeland, Frankrijk, Italië en Duitsland.

Stijgende behoefte aan grondstoffen

In Europa gingen de ontwikkelingen snel: vanaf 1850 breidde het
spoorwegennet, het aantal ijzer- en steenkoolmijnen en industriële
gebieden zich in snel tempo uit.

De industriële revolutie had grote gevolgen voor de wijze van produceren. Door mechanisatie en grootschaligheid konden fabrieken veel meer produceren dan voorheen. Door stoommachines aangedreven weefgetouwen produceerden in een uur het veelvoud van wat een thuiswever in een hele week kon produceren. Een sterk toenemende behoefte aan meer grondstoffen was het gevolg. Voor de machines en producten waren o.a. steenkool, ijzererts en ruwe katoen nodig.

Om aan deze grondstoffen te komen, werden zo veel mogelijk gebieden veroverd. Vooral gebieden die rijk waren aan grondstoffen vormden een rijke buit.

Afzetmarkt

Nederlands-Indiė was vanaf de 19de eeuw
een belangrijke afzetmarkt van de Twentse
katoenindustrie. Grondstoffen voor deze
industrie waren o.a. steenkool, vlas en
katoen. Vlas werd deels in de omgeving
verbouwd maar de steenkool kwam uit
Duitsland. De katoengarens werden
geïmporteerd vanuit Engeland.

De productie in fabrieken was zo groot dat er al gauw sprake was van overschotten. De grote hoeveelheid producten kon niet alleen in het moederland worden verkocht, daarvoor was de afzetmarkt in eigen land te beperkt. Ook om die reden was de verovering van nieuwe gebieden interessant voor de Europese mogendheden. Elk industrialiserend land ging op zoek naar nieuwe afzetmarkten. Inzet bij het veroveren van koloniën was dus meer dan de aanwezigheid van grondstoffen: ook het aantal inwoners was van belang.
Engeland veroverde gebieden met een omvangrijke bevolking zoals India en Pakistan. De katoenindustrie in Nederland exporteerde stoffen naar Nederlands-Indië dat een belangrijke afzetmarkt ging vormen voor haar producten. Door de industrialisering groeide de betekenis van Indië als producent van grondstoffen en als afzetmarkt van industriële producten.

[Bewerkte inhoud van fragment uit deze brief:] Volgens het bericht dat we ontvingen van onze agent in Soerabaja zouden daar enige kisten met dunne paarse katoenen zoals in bijgevoegd monster is te zien per el verkocht kunnen worden. Daarom bevelen we een bestelling aan van 5 a 10 kisten, mits er wordt gezorgd dat de stof dezelfde is als die van het monster. (handtekeningen) Bijgevoegd patroon is zeer gewild in beide kleuren. Ook dit is een zeer gewild patroon uit vroegere partijen (…).

Nationalisme en rivaliteit

Het directe gevolg van de industriële revolutie was de verovering van Afrika en Azië door Europese landen. Ook industrialiserende landen als de Verenigde Staten en Rusland vergrootten hun macht. De Verenigde Staten maakten Latijns-Amerika tot hun invloedssfeer en Rusland koloniseerde Siberië en Centraal-Azië. Met de verovering van grondgebied vergrootten nationale staten hun prestige. Imperialisme ging wat dat betreft hand in hand met opkomend nationalisme. De strijd om de koloniën ging om meer dan grondstoffen en afzetmarkten alleen. Land veroveren in den vreemde was ook een manier om je als land te onderscheiden en de concurrenten te tonen wie het machtigst en belangrijkst was.

Afbeelding: Cecil Rhodes (1853-1902), Brits imperialist en stichter van het land Rhodesië (het gebied ter grootte van het huidige Zambia en Zimbabwe).
‘Ik beweer dat wij het eerste ras ter wereld zijn: hoe meer wij van deze wereld bewonen, des te beter het is voor het menselijke ras. Ik geloof dat het mijn plicht is tegenover God, mijn koningin en mijn vaderland, de hele kaart van Afrika rood te kleuren, rood van de Kaap tot aan Cairo. Dit is mijn overtuiging, mijn droom en mijn roeping.’

Culturele overheersing

Pygmeeën werden niet gezien als
volwaardige mensen en zelfs
tentoongesteld in Europese
dierentuinen.

Europese mogendheden zagen zichzelf graag als superieur ten opzichte van concurrenten en voelden zich ver verheven boven de volkeren die ze inlijfden. De oorspronkelijke cultuur was onbelangrijk en diende te worden vervangen door de cultuur van het moederland. In de koloniën werd de taal van het moederland gesproken. Ook in deze tijd wordt in de voormalige koloniën uit de tijd van het moderne imperialisme de taal van het moederland gesproken. In veel Noord-Afrikaanse landen wordt bijvoorbeeld nog veel Frans gesproken en in een land als India wordt de Engelse taal nog veel gebruikt. Ook de cultuur van het moederland is vaak nog zichtbaar aanwezig in de vorm van infrastructuur en gebouwen uit de koloniale tijd.

Franse koloniale gebouwen in Bamako (Mali).

 

Emancipatiebewegingen

Inleiding - Emancipatiebewegingen

Emancipatie is het streven van groepen in de samenleving om een achtergestelde positie om te zetten in een volwaardige positie.

In de 19de eeuw voelden groepen als arbeiders, vrouwen, katholieken en protestanten zich achtergesteld. De redenen daarvoor liepen per groep sterk uiteen. Ook de inzet van de emancipatiestrijd verschilde per groep.

Wat wilden zij bereiken?

Arbeiders
Arbeiders gingen zich organiseren om materiële en concrete verbeteringen te bereiken zoals betere werkomstandigheden, een eerlijk loon en betere huisvesting.

Vrouwen
De emancipatie van vrouwen uit de arbeidersklasse ging op in de algemene strijd naar gelijke rechten en verbetering van de omstandigheden van de arbeidersklasse. Het feminisme en haar belangrijkste voorvechtsters kwamen voort uit de burgerij. Dat waren vrouwen met voldoende financiële middelen, maar zonder zeggenschap over huishouden, opleiding of politieke invloed. Feministen streefden naar gelijke rechten en plichten voor alle mannen en vrouwen.

Katholieken
De katholieken voelden zich vanaf het tijdperk van de Republiek een minderwaardig deel van de samenleving. Hun godsdienst was lange tijd verboden en werd hier en daar slechts gedoogd. Hun maatschappelijke posities waren beduidend lager dan die in protestantse kringen. Zij streefden naar een volwaardige positie van het katholieke volksdeel in de maatschappij.

Protestanten
De emancipatie van de protestanten richtte zich vooral op de gelijkberechtiging van het confessionele onderwijs met het openbare onderwijs. Politieke tegenstanders waren de liberalen die een duidelijke scheiding tussen Kerk en Staat voorstonden en geen positieve rol zagen voor onderwijs met een religieuze grondslag.

Hoe?

Arbeiders
Door oprichting van vakbonden konden arbeiders verbeteringen afdwingen bij fabrikanten. De Socialistische Democratische Arbeiders Partij (SDAP, 1894) werd een belangrijke factor in de politiek met grote potentiële macht. Omdat het algemeen kiesrecht in de 19de eeuw nog niet was ingevoerd stonden socialisten in dubio over de beste strategie: revolutie of deelname aan het bestaande politieke bestel.

Vrouwen
Er bestond geen feministische politieke partij. Het feminisme was een beweging, actief op politiek en maatschappelijk terrein. Feministen gaven eigen kranten uit, demonstreerden, hadden eigen verenigingen, boden petities aan, enz. Deels werd vrouwenemancipatie gezien in het bredere kader van arbeidersemancipatie. Het burgerlijke feminisme richtte zich meer in het algemeen op het recht op volwaardige deelname van de vrouw aan het openbaar leven met toegang tot politiek en onderwijs.

Katholieken
Katholieke politici in het parlement sloten zich voor 1848 aan bij de hervormingsgezinde liberalen. Na invoering van de nieuwe grondwet tot 1848, leidde de schoolstrijd tot een breuk tussen katholieken en liberalen. In 1897 werd een landelijke katholieke kiesvereniging opgezet, voorloper van de Rooms-katholieke Staatspartij (RKSP, 1927). Het recht om katholieke scholen op te richten werd daadkrachtig ter hand genomen. Talloze Rooms-katholieke internaten werden vanaf de tweede helft van de 19e eeuw opgericht.

Protestanten
Een belangrijk instrument vormde de politieke partij. Abraham Kuyper, politiek voorman van het gereformeerde deel van het volk, richtte in 1879 de eerste landelijk politieke partij op: de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Om meer druk uit te kunnen oefenen in het parlement had hij meer zetels nodig. Daarom was Kuyper voorstander van uitbreiding van het kiesrecht.

Factoren - 1

Grondwet
In de grondwet van 1848 werd de vrijheid van godsdienst en onderwijs geformuleerd. Vrijheid van godsdienst was voor de katholieken het einde van een in de wet verankerde ongelijkheid. Vrijheid van onderwijs maakte het mogelijk om katholieke en protestante scholen op te richten. Tegelijkertijd was de grondwet van 1848 aanleiding voor de schoolstrijd. Deze strijd maakte de confessionelen meer bewust van het geloof als fundament van hun identiteit.

Onderwijs
Het onderwijs heeft een belangrijke rol gespeeld bij de emancipatie van verschillende bevolkingsgroepen. De confessionelen konden zich dankzij de grondwet van 1848 richten op de ontwikkeling van de zelfbewustheid van de achterban. De maatschappelijke kansen van arbeiderskinderen stegen vooral na invoering van de leerplicht in 1901. Het onderwijs zelf verbeterde ook. Er kwamen goede opleidingen voor onderwijzers, betere leermiddelen en meer aandacht voor didactiek.

Burgerij
De bemoeienis van de burgerij met het lot van arbeiders, wordt wel het burgerlijk beschavingsoffensief genoemd. Dat gebeurde vanuit mededogen maar deels ook uit eigenbelang. Het waren vaak rijke burgers die initiatieven namen tot oprichting van bibliotheken, scholen, liefdadigheidsinstellingen en verenigingen tegen drankmisbruik. Zo wilden zij bijdragen tot de opvoeding van arbeiders als nette burgers zonder revolutionaire ideeën.

Factoren - 2

Schoolstrijd = strijd om gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs.

Personen

Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)
Voorman van de SDAP. Na het uitbreken van de Russische revolutie achtte Troelstra de tijd rijp voor een revolutionaire omwenteling in Nederland. Daar bleek tot zijn grote teleurstelling weinig animo voor.

Aletta Jacobs (1854-1929)
Aletta Jacobs werd na een verzoek tot toelating aan J.R. Thorbecke, in 1871 als eerste vrouw toegelaten tot de universiteit. Zij zette zich ook in voor haar lotgenoten. Ze streed voor betere werkomstandigheden voor vrouwen en voor algemeen vrouwenkiesrecht. Op 68-jarige leeftijd kon zij in 1922 voor het eerst zelf stemmen bij verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Herman Schaepman (1844-1903)
Een van de eerste katholieken die in het parlement zat. Als politiek leider van de katholieken gaf hij die groep een politiek en maatschappelijk gezicht. Hij gaf de samenwerking met de christelijke partijen onder andere vorm, die lange tijd de Nederlandse politiek zou domineren.

Abraham Kuyper (1837-1920)
Oprichter van de eerste politieke partij in Nederland: de Anti Revolutionaire Partij (ARP) in 1879 en van 1901 tot 1905 minister-president. Grote tegenstanders van Kuyper waren liberalen en socialisten. Hij was tegenstander van de ideeën van de Verlichting en fel voorvechter van financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs.

Conclusie

Arbeiders
De arbeidersemancipatie liep chaotischer en langs meerdere wegen. Invloed via het parlement ging moeizaam vanwege het beperkte kiesrecht. Arbeiders hadden lage inkomens en geen stemrecht. Algemeen kiesrecht was daarom een belangrijk punt op het programma van de arbeiderspartijen. Er was ook discussie over de te volgen strategie: velen zagen liever een revolutie om in één klap hun situatie te verbeteren. In de praktijk verliep de emancipatie van Nederlandse arbeiders door de oprichting van vakbonden, politieke partijen, verenigingen en betere scholingsmogelijkheden. Ook het burgerlijke beschavingsoffensief speelde een rol bij de arbeidersemancipatie.

Vrouwen
De emancipatie van vrouwen liep door verschillende partijen en sociale lagen heen. Het burgerlijke feminisme sprong het meest in het oog. Het einde van de schoolstrijd en algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen dat in 1919 werd ingevoerd, vormden een voorlopig hoogtepunt in de emancipatie van de verschillende emancipatoire groepen in de samenleving.

Katholieken
Dankzij de vrijheid van onderwijs en godsdienst konden protestanten en katholieken zich richtten op de oprichting van eigen scholen. Tegelijkertijd scherpte de nieuwe grondwet de schoolstrijd verder aan. Onbedoeld dus een belangrijke impuls voor emancipatie en partijvorming bij de confessionelen. Het terugtrekken op het eigen bastion van geloof of overtuiging legde de basis voor de verzuiling van de Nederlandse samenleving.

Protestanten
De liberalen die de grondwet van 1848 vormgaven, stelden daarmee ook andere groepen in staat om zich te emanciperen. Het parlement kreeg meer politieke macht en werd daarmee een belangrijk instrument om je belangen te bepleiten.

Democratisering

Inleiding - Democratisering

Democratisering is het streven naar politieke medezeggenschap. Voor de Franse Revolutie lag in de meeste landen de absolute macht bij de vorst en was politieke inspraak van het gewone volk of de derde stand ondenkbaar. De Franse Revolutie rekende af met dat tijdperk van het absolutisme.

In de 19de eeuw kwam met de Industriële Revolutie een nieuwe groep op die haar economische macht ook op politiek niveau deed gelden: de burgerij. Hun politieke vertegenwoordigers waren de liberalen die een grote mate van burgerlijke vrijheid nastreefden. Hun politieke strijd en hervormingen van het politieke bestel bood ook andere groepen in de samenleving mogelijkheden tot emancipatie. Stap voor stap en met wisselend succes zetten diverse groepen zich in om meer inspraak te krijgen. Het algemeen kiesrecht voor mannen (1917) en vrouwen (1919) was in Nederland een voorlopig eindpunt van de lange weg naar een gedemocratiseerde samenleving.

Schema - 1

Na de Franse Revolutie was de macht van de vorst beperkt. Hij deelde de macht met het parlement waarin de liberalen, de politieke vertegenwoordigers van de burgerij, initiatieven namen tot democratisering van het politiek bestel.

Schema - 2

18e eeuw - Standenmaatschappij
De standenmaatschappij was in de achttiende eeuw in de meeste landen nog de normale situatie. De politieke invloed en medezeggenschap van de derde stand was nihil. De vorst werd beschouwd als plaatsvervanger van God op aarde, stond boven de wet was in die zin onaantastbaar. Bekendst voorbeeld van absolute macht is de regeerperiode van Lodewijk XIV, de ‘Zonnekoning’, die zich omringde met een indrukwekkende hofhouding en zo uitdrukking gaf aan zijn onbeperkte macht.

Franse revolutie
De Franse Revolutie was een gewelddadige politieke omwenteling waarbij de absolute macht van de koning werd gebroken. Bovendien werd er afgerekend met de dominante positie van de geestelijkheid en de adel. De bevolkingsgroep die het meest profiteerde van de afbraak van de standenmaatschappij was de opkomende burgerij.

19e eeuw - Bourgeoisie
De Franse Revolutie maakte het mogelijk dat de economische macht van de opkomende burgerij, de bourgeoisie ook werd omgezet in politieke macht. In de 19de eeuw werden de politieke vertegenwoordigers van de burgerij, de liberalen, steeds belangrijker in de politiek. Zij namen het initiatief in de democratisering van de maatschappij.

Democratisering in Nederland

Revolutiejaar in Europa: 1848
Het jaar 1848 was een roerig jaar in Europa. Overal in Europa braken revoluties uit. Burgers, arbeiders, liberalen en nationalisten probeerden vanuit verschillende motieven revolutie te ontketenen om de macht van vorsten en adel te breken. In Frankrijk werd de tweede Republiek uitgeroepen en de koning afgezet. Op meerdere landen in Europa dreigde hetzelfde te gebeuren. De poging om na de Franse Revolutie de oude machtsverhoudingen te herstellen was mislukt. De tijd van het absolutisme was voorbij en de liberalen stonden te popelen om het politieke stelsel ingrijpend te verbouwen.

Willem I en Willem II

Vanaf 1815 was Nederland een koninkrijk waarbij de zuidelijke en noordelijke Nederlanden waren samengevoegd. Willem I en zijn zoon Willem II lieten zich graag met veel pracht en praal portretteren als absoluut vorst. De werkelijkheid was anders. De macht van beide vorsten werd vanaf het begin van ieders regeerperiode uitgedaagd door de steeds invloedrijkere liberalen.

Willem I spande zich in voor de economische ontwikkeling van zowel de zuidelijke als de noordelijke Nederlanden. Toch waren vooral de liberalen in de zuidelijke Nederlanden niet blij met de weinig democratische koning. Op zijn beurt moest Willem I weinig hebben van de roep om meer politieke medezeggenschap.

Willem II die in 1840 de troon besteeg, was nog afkeriger van politieke hervormingen dan zijn vader. Zijn verhouding met de belangrijkste liberaal J.R. Thorbecke was uitermate koeltjes. Angst voor revolutie en sociale onrust bracht hem er in 1848 toe om een commissie onder leiding van Thorbecke opdracht te geven een moderne democratische grondwet te ontwerpen. Zoals Willem II later zelf verwoordde werd hij in één nacht van zeer conservatief tot zeer liberaal.

J.R. Thorbecke

J.R. Thorbecke (1798 – 1872) was een liberaal staatsman en architect van de belangrijke grondwetswijziging van 1848. Thorbecke was de politieke leider van liberale politici in de Tweede Kamer. Liberalen vertegenwoordigden de burgerij, die gebaat waren bij vrijheid op politiek en economisch gebied.

Dat betekent een beperkte rol voor de Kerk en voor de koning. In Nederland probeerden liberalen grondwetswijzigingen door te voeren die de macht van koning Willem I zou beperken. Dat was in hun ogen noodzakelijk omdat Willem I op allerlei gebied het beleid bepaalde. De ministers konden volgens de grondwet niet verantwoordelijk worden gesteld voor het beleid. Zij voerden in de praktijk uit wat de koning hen opdroeg en waren op dat beleid niet aanspreekbaar.

Grondwet van 1848

De grondwetswijziging van 1848 legde de basis van ons moderne parlementaire stelsel. Hoewel allerlei politieke spelregels in de loop van de jaren zijn ontstaan, ligt de kern van de moderne politiek bij de grondwet zoals die door Thorbecke is vastgesteld.

Enkele belangrijke kenmerken van de grondwet van 1848:

  • Voor het eerst werden de grondrechten van burgers nauwkeurig omschreven. Daartoe behoorden meervoudige vrijheden zoals de vrijheid van godsdienst, persvrijheid
  • De staatsmacht bestond uit duidelijke gescheiden machten: bestuurlijke, wetgevende en rechterlijke macht.
  • Invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid: de ministers zijn verantwoordelijk, de koning is onschendbaar. De macht van de koning werd daardoor meer symbolisch omdat de ministers die het beleid bepaalden daarvoor ook zelf verantwoordelijk waren.
  • Rechtstreekse verkiezingen van de leden Tweede Kamer door het volk in plaats van de verkiezingen via het districtenstelsel. 'Het volk' bestond uit mannen die genoeg verdienden en genoeg belasting betaalden (vanaf 1850 ongeveer 10% van de volwassen mannen!)
  • De Tweede Kamer controleert het beleid van de regering.
  • De vergaderingen van alle vertegenwoordigende lichamen zijn openbaar.
  • De mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
  • Het recht van amendement voor de Tweede Kamer.
  • Het recht van onderzoek (enquête) aan de Tweede Kamer.
  • Jaarlijkse vaststelling van de begroting in plaats van een tweejaarlijkse vaststelling.

Politiek na 1848

  • De politiek van de tweede helft van de 19e eeuw werd dankzij de grondwet van 1848 niet langer gedomineerd door de koning. Dankzij links-liberale figuren als Samuel van Houten en Hendrik Goeman Borgesius werd een begin gemaakt met sociale wetgeving. De betrokkenheid met de politiek werd daarbij vergroot door uitvoerige berichtgeving in kranten. Dat was mogelijk dankzij de afschaffing van het dagbladzegel, een belasting op kranten.
  • De oudere generatie liberalen waaronder Thorbecke hield zich intussen afzijdig van de sociale kwestie en had vertrouwen in het zelfregulerende vermogen van de maatschappij. Economische en politieke vrijheid gingen hand in hand naar de opvatting van oud-liberalen zoals de groep rondom Thorbecke werd genoemd. De staat diende volgens deze liberalen uiterst terughoudend te zijn met ingrijpen in het leven van de burgers.
  • De leden van de Tweede Kamer gingen zich steeds meer organiseren rondom een politiek standpunt of op basis van een godsdienst. De Anti-Revolutionaire Partij (ARP, opgericht in 1879) onder leiding van Abraham Kuyper (zie afbeelding)(1837 – 1920) was in die zin de eerste politieke partij van Nederland met een landelijke organisatie. Onder invloed van politiek netelige kwesties als de schoolstrijd en vanuit onvrede met de antikerkelijke politiek van de liberalen organiseerde de gereformeerde Kuyper zijn achterban. De politieke strategie die Kuyper volgde ging uit van het idee van de antithese, een scheiding aanbrengen tussen confessionele partijen (protestanten en katholieken) en de seculiere partijen (liberalen en socialisten).
  • Enkele belangrijke partijen waren de Anti-Revolutionaire Partij (ARP, 1879), de Rooms Katholieke Staat Partij (RKSP, 1926), de Sociaal Democratische Bond (SDB, 1881), de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP, 1894), de Communistische Partij Nederland (CPN, 1909), de Liberale Unie (1885), de Bond van Vrije Liberalen (1906) en de Vrijzinnige Democratische Bond (VDB, 1901).
  • De politiek na 1848 werd bepaald door:
    • partijvorming;
    • de tegenstelling tussen confessionelen aan de ene kant en de liberalen en socialisten aan de andere kant,
    • politieke en maatschappelijke problemen als de sociale kwestie, de strijd om algemeen kiesrecht en de schoolstrijd.

Algemeen kiesrecht

Jaar Percentage
1850 10,8
1860 10,7
1870 11,1
1880 12,1
1900 49
1913 65
1917 100

Percentage mannelijke
volwassenen met kiesrecht.

Uitbreiding kiesrecht
Het kiesrecht was ook na de grondwetsherziening van 1848 nog erg beperkt. Er was sprake van censuskiesrecht: alleen mannen van 23 jaar en ouder die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, hadden stemrecht. Er werd herhaaldelijk geprobeerd om via een wetsvoorstel de census omlaag te brengen.

De verkiezingsstrijd van 1894 stond geheel in het teken van uitbreiding van het kiesrecht. Links-liberalen en progressieve ARP’ers stonden daarbij tegenover conservatief-liberalen en conservatieve ARP’ers en katholieken. Pas in 1896 kwam er een nieuwe kieswet. Voorwaarden om te mogen stemmen waren het betalen van belastingen (censuskiezers), het bezit van spaargeld, loon van een bepaalde hoogte en het bezit van een eigen woning.

Vanaf 1897 werd de strijd om algemeen kiesrecht vooral gevoerd door de SDAP. Er werden massademonstraties georganiseerd om voor de zaak te pleiten. Onder het kabinet Cort van der Linden werd de strijd om het kiesrecht beëindigd. Tegelijkertijd met de gelijkberechtiging van het bijzonder onderwijs werd in 1917 het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd.

Susanna Groeneweg, lid van
de SDAP, was in 1918 het
eerste vrouwelijke lid van de
Tweede Kamer.

Vrouwenkiesrecht
Het passief kiesrecht voor vrouwen (recht om gekozen te worden) werd in 1917 samen met het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. Het actief vrouwenkiesrecht (recht om te stemmen) werd in Nederland twee jaar later ingevoerd in 1919.

Affiche uit 1916 voor vrouwenkiesrecht.

 

Politieke-maatschappelijke stromingen

Inleiding - Politiek-maatschappelijke stromingen

De 19de eeuw is een eeuw waarin allerlei politiek-maatschappelijke groepen zich gaan manifesteren. Zo zette de industriële revolutie twee belangrijke spelers op het economische en politieke toneel: de fabrikanten en ondernemers aan de ene kant en de fabrieksarbeiders aan de andere kant. In alle landen die industrialiseerden kwamen het liberalisme en het socialisme op. De vergelijkbare omstandigheden van arbeiders in verschillende landen leidde tot een intensief contact over de grenzen heen.

Op sommige momenten in de geschiedenis bleek gekrenkte nationale trots sterker dan solidariteit over de grenzen heen. Het krachtenspel tussen landen had zijn eigen dynamiek en het nationalisme bleek een belangrijke bindende factor die soms sterker bleek dan solidariteit over de grenzen heen.

Binnen dit onderwerp kijken we naar enkele belangrijke politiek-maatschappelijke stromingen uit de 19de eeuw in hun onderlinge samenhang.

 

Schema

Socialisme en Nationalisme

Socialisme

De arbeiders die in de fabrieken werkten, hadden een gemeenschappelijk belang: verbetering van hun werk- en leefomstandigheden. Bekend is de kreet uit het Communistisch Manifest van Karl Marx: Proletariërs aller landen verenigt u!

Er was groot vertrouwen in de solidariteit tussen lotgenoten, tussen arbeiders uit verschillende landen, die dezelfde problemen hadden. Ideaalbeeld was een eensgezinde beweging die haar numerieke kracht kon gebruiken om gelijke rechten af te dwingen bij de economische elite van fabrikanten en op politiek niveau.

Nationalisme

De rivaliteit tussen landen in Europa was als gevolg van het imperialisme groot. Dat leidde tot een sterk gevoel van nationalisme. Het eigen volk, het eigen land zou superieur zijn t.o.v. de concurrerende landen. Nationalisme in de 19de eeuw manifesteerde zich ook in de opkomst van de nationale staat. De Duitse en de Italiaanse eenwording zijn daar voorbeelden van.

Een andere voedingsbodem voor nationalisme was gekwelde nationale trots zoals in Frankrijk na de verloren oorlog tegen Pruisen in 1870. Militarisme en bewapening was de volgende stap op weg naar een nieuwe oorlog. Door de dienstplicht was er voor de komende gewapende conflicten geen gebrek aan soldaten.

Liberalisme en feminisme

Liberalisme

Liberalisme is de politieke stroming die gedragen werd door de burgerij. Rijke burgers kregen vanaf de industriële revolutie veel economische macht, maar hadden aanvankelijk nog weinig politieke invloed.

In de loop van de 19de eeuw weten zij die invloed te vergroten. Liberalen bepaalden vanaf ongeveer 1840 de politieke agenda en wisten het politiek bestel naar hun hand te zetten. De parlementaire democratie en de grondwet waarborgden principes die voor liberalen belangrijk waren en nog steeds zijn: vrijheid, beperkte staatsinvloed op economie, symbolische rol van de koning, scheiding Kerk en Staat.

Feminisme

Vrouwen uit de burgerij bevonden zich economisch gezien in een bevoorrechte positie ten opzicht van vrouwen uit de arbeidersklasse. Er was echter grote ontevredenheid over de ondergeschiktheid van de vrouw t.o.v. de man. Een vrouw uit de burgerij had geen stemrecht, geen baan, mocht nauwelijks beslissingen nemen en werd niet toegelaten tot de universiteit.

Het vrijheidsbeginsel van de liberalen was een belangrijke inspiratiebron van het feminisme. Concreet was een volwaardig burgerschap met gelijke rechten als de man het doel.

Confessionalisme

De liberale hervormingen van de parlementaire democratie en de grondwet bood de confessionelen, protestanten en katholieken, de mogelijkheid om meer politieke invloed uit te oefenen en hun eigen scholen op te richten.

De loskoppeling van Kerk en Staat en het wereldse karakter van het openbaar onderwijs was hen echter een doorn in het oog. Hoewel confessionelen en vooral de katholieken mee hadden gelift met de voortvarende liberalen, keerden zij zich na 1848 af van hen af. Het geloof moest leidend zijn: thuis, in de politiek en op school. Door samen te werken, wisten katholieken en protestanten de politieke dominantie van de liberalen te breken.

Tijdvak 9

Propaganda en massaorganisaties

Inleiding - Propaganda en massaorganisaties

Het beïnvloeden van de publieke opinie door eenzijdige of ongenuanceerde beeldvorming in woord en geschrift gebeurt al eeuwenlang. Tijdens de Opstand en de periode van de Bataafse Republiek was de prikkelende inhoud van het pamflet een invloedrijk en veel gebruikt medium.

Na 1850 nam door betere en snellere druktechnieken het affiche een vlucht. Met fraaie vormgeving en kleurrijke illustraties werd het publiek geïnformeerd over politieke standpunten en maatschappelijke onderwerpen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de beeldvorming van de vijand steeds karikaturaler. De publieke opinie moest worden doordrongen van de slechtheid van de tegenpartij. In affiches werd de vijand monsterachtig en uiterst kwaadaardig neergezet.

Nieuwe uitvindingen als film, fotografie en radio werden door Adolf Hitler effectief ingezet om de Duitse bevolking te doordringen van de nationaalsocialistische boodschap. Steun van het volk was onmisbaar en daarom was controle over de massamedia essentieel.

Massamedia en propaganda in totalitaire staten

Affiches

Affiches waren een belangrijk wapen bij het uitdragen van een politieke boodschap.
Vooral de affiches in landen met een totalitair regime gaven een zeer gekleurde boodschap.

Vijanden werden karikaturaal geportretteerd en de toekomst werd overdreven mooi voorgesteld.

Beeldvorming van de toekomst

  1. Een geruststellend beeld: Stalin houdt het schip van de Sovjet Unie op koers.
  2. De toekomst van Azië onder de hoede van Japan.
  3. Het gezin, veilig onder de vleugels van de NSDAP.

Karikaturale beeldvorming

  1. Nazi-affiche: de Verenigde Staten als monster dat de cultuur van Europa wil vernietigen.
  2. Amerikaans affiche: Karikatuur van Hitler (Duitsland) en Hirohito (Japan)

Joseph Goebbels

Joseph Goebbels in 1934
tijdens een toespraak voor
een menigte SA'ers in
Berlijn.
Ook in Nederland was op de
radio uitsluitend de
nationaalsocialistische
boodschap te horen.

Joseph Goebbels was vanaf 1933 minister van Voorlichting en Propaganda in Duitsland. Hij was verantwoordelijk voor nazificatie van pers, kunst, film, muziek en literatuur. Radio beschouwde hij als het belangrijkste communicatiemiddel om de nationaalsocialistische boodschap over te brengen. De vrije radio-omroep werd verboden en vervangen door de nationaal-socialistische staatsomroep. Vanaf 1933 werd door enkele Duitse fabrikanten een goedkoop radiotoestel geproduceerd, de Volksempfanger (zie 'Radio'). In 1939 bezat 70% van de Duitse gezinnen een radiotoestel, verreweg het hoogste percentage ter wereld.

Radio

Joseph Goebbels had een uitgesproken mening over de betekenis van propaganda:
[…] Propaganda is geen doel op zichzelf maar een middel om een doel te bereiken. Als door het middel het doel wordt bereikt, is het middel goed. Of de propaganda wel of niet aan allerlei esthetische criteria voldoet is niet eens zo belangrijk.

[…] Het doel van onze beweging was om mensen te mobiliseren, te organiseren, om hen te winnen voor ons nationaal revolutionaire ideaal. Dat succes bepaalt het oordeel over onze propagandamethodes.

[…] Het moet onze taak zijn om in onze propaganda een modern gevoel mee te geven. Het Duitse Rijk moet de moderne technologie gebruiken, alleen het nieuwste is goed genoeg. Wij leven in een tijd waarin de steun van de massa onmisbaar is.

[…] Onze hedendaagse leiders moeten enerzijds tot de verbeelding spreken van de mensen, anderzijds moeten zij de taal van de mensen begrijpen. Het is hun plicht om aan de massa op een begrijpelijke manier over te brengen wat zij willen.

[…] Ik geloof dat radio het modernste en meest essentiële instrument is om de massa’s te beïnvloeden. De radio zal uiteindelijk de gehele pers kunnen vervangen.

Afbeelding: der Volksempfänger.

Fotografie

Het gebruik van retoucheertechnieken in de Sovjet Unie is bekend.
Revolutionairen die in een later stadium van de communistische revolutie in ongenade vielen bij Lenin en Stalin, werden simpelweg uit de geschiedenis gewist. Deze techniek had in een tijdperk ver voor de intrede van de computer ongetwijfeld een grote overtuigingskracht.

Foto’s kunnen bijdragen aan beeldvorming en imago.
Hitler liet zich vaak en graag portretteren als een kindervriend.

 

Kranten

In totalitaire regimes is er geen plaats voor meerdere visies naast elkaar.

Kranten in het fascistische Italië, nazi-Duitsland of in de Sovjet Unie waren staatsbezit en werden volledig gecontroleerd.

Uiterlijk vertoon

Mussolini maakte van Italië een totalitaire staat met een sterk hiërarchisch karakter. Uiterlijk vertoon was belangrijk: zelf speelde hij de agressieve, stoere leidersfiguur. Het gebruik van sterke symbolen was voor fascisten belangrijk. Hij bedacht de fascistische groet en gebruikte het symbool van de fasces. Mussolini organiseerde massabijeenkomsten en militaire parades en wees met klem op het grootse verleden van het Romeinse Rijk dat weldra zou terugkeren. Om de grootheid te benadrukken werden imposante gebouwen in Romeinse stijl gebouwd.

Adolf Hitler had een soortgelijke benadering. Ook hij benadrukte de terugkeer van een groots verleden, gebruikte sterke symbolen: de fascistische groet, de swastika en liet massabijeenkomsten organiseren om het volk te overdonderen met nationaal-socialistische retoriek.

Afbeeldingen: Uiterlijk vertoon was kenmerkend voor fascisten en nationaalsocialisme. Daarmee werden gewenste karaktereigenschappen als daadkracht, mannelijkheid en leiderschap aan het publiek getoond.

Film

Der Ewige Jude is een goed voorbeeld van een propagandistische film. Opgezet als een documentaire kregen bioscoopbezoekers een aaneenschakeling van filmbeelden te zien die 'bewezen' dat de joden de schuld waren van de malaise in de wereld en met name in Duitsland. Joden zouden naar inhoud van Der Ewige Jude door hun infiltratie in de financiële wereld en de politiek de macht in handen hebben. Vooral in vijandige landen als Frankrijk en de Verenigde Staten zouden joden de macht hebben.

Afbeeldingen rechts: Affiches voor de film Der Ewige Jude.

Video 1: Het ideaalbeeld van Duitsland 1936.

Video's onder: Fragmenten uit de film 'Der Ewige Jude'.

 

 

Televisie

Ook de inzet van de televisie om propaganda te verspreiden was pionierswerk van de nazi’s.

Zie de reportage van het VPRO-programma Andere tijden over dit onderwerp (bekijk vanaf 13:17 minuten).

Communisme, fascisme en nationaal socialisme

Inleiding - Communisme, fascisme en nationaalsocialisme

Communisme

Communisme - Personen

Karl Marx 1818-1883
Hij was een Duitse denker die belangrijke invloed heeft gehad op de (politieke) filosofie, de economie, de sociologie en de historiografie; hij was een van de grondleggers van de arbeidersbeweging en een centrale figuur in de geschiedenis van het socialisme en het communisme.

Vladimir Lenin

Vladimir Lenin 1870-1924
Hij was een Russisch revolutionair, eerste leider van de Sovjet-Unie

Jozef Stalin 1878-1953
Hij was een Sovjet-Russisch politicus die in de jaren 20 dictatoriale macht kreeg over de Sovjet-Unie en deze tot zijn dood in 1953 bleef behouden.

Mao Zedong 1893-1976
Hij was een Chinees politicus en partijleider. Mao vormde decennialang het gezicht van de Volksrepubliek China.

Communisme - Oorzaak

Rusland 1917: een immens
verlies aan mensenlevens en
diepe ellende. Ruim een miljoen
Russische soldaten houdt het
voor gezien en deserteert.

Ellende en armoede proletariaat
Rusland was een van de armste landen van Europa. Een verpauperde klasse van boeren en arbeiders vormde een revolutionair potentieel. De tsaar werd verantwoordelijk gehouden voor alle ellende. Nederlagen in de Eerste Wereldoorlog van het slecht bewapende leger leidde tot veel onvrede en onrust en nog meer armoede en honger. Lenin maakte in 1917 gebruik van de politieke chaos na het aftreden van de tsaar.

Eerste Wereldoorlog
Aan het Oostelijk front hielden Russische soldaten zich ondanks enorme verliezen staande in een uitputtingsoorlog. In 1917 was de grens van het uithoudingsvermogen bereikt en werd er massaal gedeserteerd. De tsaar kon niet meer rekenen op zijn belangrijkste steunpilaar, het leger. Lenin verkondigde dat de Eerste Wereldoorlog een strijd was tussen kapitalistische machthebbers. Het volk had volgens communisten niets met die strijd te maken.

Tsaristisch bewind
De tsaar in Rusland was een alleenheerser die steunde op de adel, het leger en de Russisch-orthodoxe kerk. Het land was aan het begin van de twintigste eeuw nog overwegend agrarisch met een arme boerenbevolking en in de steden een armzalig proletariaat. Politieke tegenstanders van de tsaar werden vervolgd en verdwenen meestal in verafgelegen strafkampen. De onvrede over het tsaristisch bewind broeide tientallen jaren lang voor het in 1917 tot een climax kwam.

Communisme - Middel

Revolutionaire eenheden bestormen
het winterpaleis op 25 oktober 1917.

Revolutie
Karl Marx zag de strijd tussen sociale klassen als motor van de geschiedenis. Door de Industriële Revolutie ging naar zijn mening die strijd vanaf de 19de eeuw grofweg tussen het proletariaat (arme arbeidersklasse) en de bourgeoisie (kapitalistische klasse). Inzet van de strijd was volgens Marx eigendom en toegang tot de productiemiddelen. Lenin baseerde zijn ideeën op de filosofie van Marx.

1 partij
Parlementaire democratie was na de communistische revolutie niet meer nodig. Slechts de communistische partij was na de revolutie toegestaan. Het was haar taak om het volk om te kneden tot ware communisten.

Totale controle over de maatschappij
Het leven van alledag stond in het teken van het communisme. De economie, de politiek en het openbare leven stond onder volledige controle van de communistische partij.

Communisme - Aanhang en doel

Aanhang - Arbeiders en boeren
In Rusland bestonden het gewone volk hoofdzakelijk uit arme rechtenloze boeren en relatief klein arbeidersproletariaat.

Doel - Dictatuur van een proletariaat
Het uiteindelijke doel van de communisten was een klasseloze maatschappij waarbij alle productiemiddelen in handen zouden zijn van het volk. De staat zou zichzelf op den duur overbodig maken en ‘afsterven’.

Fascisme

Fascisme - Personen

Benito Mussolini (links) 1883-1945
Hij was van 1922 tot 1945 een fascistisch dictator (zie videofragment)

Francisco Franco (rechts) 1892-1975
Hij was een Spaans staatsleider, regent, president en generaal. Hij regeerde van 1939 tot zijn dood in 1975 als dictator over Spanje.

Fascisme - Oorzaak

Eerste Wereldoorlog
Vanaf halverwege 1915 vocht Italië mee in de Eerste Wereldoorlog en bond het land de strijd aan met Oostenrijk-Hongarije. De verliezen van het Italiaanse leger waren enorm en de ontevredenheid was groot. Na afloop van de oorlog was een terugkeer in de maatschappij erg moeilijk, mede door de economische crisis en werkloosheid. Een berucht legeronderdeel, dat van de Arditi (dapperen), vormde een belangrijk fundament voor de fascisten van Mussolini. Het waren veelal ex-misdadigers en vrijbuiters die amnestie kregen nadat ze zich bereid hadden verklaard in de oorlog te vechten. Na de oorlog vormden ze bendes en knokploegen die bijeenkomsten van arbeiders gewelddadig verstoorden.

Economische crisis
Italië kampte na de Eerste Wereldoorlog met een economische crisis, werkloosheid en armoede onder brede lagen van de bevolking. Daarnaast was er een scherpe tegenstelling tussen het rijkere geïndustrialiseerde Noorden en het armere agrarisch ingestelde Zuiden van Italië.

Nationalisme
Italië bevond zich na afloop van de Eerste Wereldoorlog in een diepe crisis. Voor oud-strijders wachtten vaak werkloosheid en armoede. Velen voelden zich teleurgesteld en wilden erkenning voor hun offers voor het vaderland. Die onvrede uitte zich in het benadrukken van nationalisme en patriottisme. Bestaande politieke partijen en de parlementaire democratie werden gezien als vijanden van het vaderland en verantwoordelijk gehouden voor de malaise na afloop van de oorlog.

Afkeer van communisme
De communisten kregen na de Eerste Wereldoorlog veel aanhang in Italië. Stakingen en bezettingen van fabrieken waren aan de orde van de dag. De traditionele partijen hadden weinig verweer tegen deze acties. Voor Mussolini was deze chaos een doorn in het oog en hij ging met zijn knokploegen, Fasci di combattimento (zie afbeelding) genaamd, de confrontatie aan. Met steun van veel middenstanders, de geestelijkheid en fabrikanten werd fors geweld gebruikt tegen de communisten. Opmerkelijk genoeg had Mussolini ook een links verleden: in 1912 was hij zelfs hoofdredacteur van het marxistisch blad Avanti!.

Fascisme - Middel

Parlement
Het Italiaanse parlement had weinig verweer tegen de gewelddadige en intimiderende praktijken van Mussolini. In 1922 ondernam Mussolini met zijn Fasci di combattimento de Mars op Rome (zie afbeelding). Daarop kreeg hij van koning Victor Emmanuel III het presidentschap in de schoot geworpen om de orde in het land te herstellen. Daarna was het snel gedaan met de parlementaire democratie in Italië. Vanaf 1926 was de fascistische partij de enige toegestane partij en de oppositie uitgeschakeld.

1 partij, 1 leider
Het Italiaanse fascisme was een totalitaire ideologie waarin slechts plaats was voor één partij en één leider. Democratie met een meerpartijenstelsel was voor fascisten een overbodig verschijnsel dat de staat slechts verzwakte. Het leidersbeginsel was een belangrijk uitgangspunt van het fascisme. De leider stond aan de top van een sterk hiërarchisch ingestelde partijstructuur. Hij wees het collectief de juiste weg en had absolute macht.

Dictatuur
De dictatuur was het logische uitvloeisel van de denkbeelden van fascisten over mens en maatschappij. Het collectieve belang van volk en staat was ondergeschikt aan het individuele belang. Inspraak was daarom niet wenselijk aangezien de leider een alwetende visie had op toekomst van volk en vaderland. Dictatuur in Italië hield in dat fascisten de dienst uitmaakten en elke vorm van verzet of oppositie met geweld de kop indrukten.

Controle over alle facetten van de maatschappij
Behalve de fascistische partij waren politieke partijen en vakbonden verboden. Fascisten stelden een verbod op de vrijheid van meningsuiting, propageerden het traditionele kinderrijke gezin en organiseerden beroepsgroepen onder fascistische leiding. Ook de massamedia stonden volledig onder fascistische controle.

Fascisme - Aanhang en doel

Aanhang - Dwarsdoorsnede bevolking
De aanhang van fascisten in Italië kwam voort uit alle bevolkingslagen: van studenten, arbeiders en soldaten tot fabrieksdirecteuren. Fascisten hadden relatief veel aanhang in de middengroepen: ambtenaren en middenstanders, beroepsgroepen die baat hadden bij stabiliteit en orde.

Doelen
Omverwerping liberale staat
De liberale staat werd door Mussolini verantwoordelijk gehouden voor de malaise van het naoorlogse Italië. Volgens Mussolini waren de belangen van een kleine industriële elite tijdens en na de oorlog boven het nationale belang gesteld. Hij noemde de liberale staat een masker waarachter zich geen gezicht bevond, een stellage zonder gebouw erachter.

Sterk gezag/leider De leider moest sterk zijn en alwetend. In de fascistische leer was het volkomen gerechtvaardigd dat een zwakke leider werd uitgeschakeld, zoals een roedel wolven zich ontdeed van een leider die door ouderdom was verzwakt.

Terugkeer Romeinse Rijk
Het Romeinse verleden werd door Mussolini en de Italiaanse fascisten verheerlijkt. Het was hun ambitie en droom om aan dat grootse verleden opnieuw invulling te geven.

Nationaalsocialisme

Nationaalsocialisme - Personen

Adolf Hitler 1889-1945
Hitler was een in Oostenrijk geboren Duits politicus en de leider van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij. Hij was rijkskanselier van Duitsland van 1933 tot 1945 en staatshoofd (als Führer en rijkskanselier) van 1934 tot 1945.

Nationaalsocialisme - Oorzaak

Eerste Wereldoorlog
Het vredesverdrag van Versailles was voor Duitsland een traumatische ervaring. Het land voelde zich vernederd door Groot-Brittannië en Frankrijk. Wraak voor de geschonden eer van het vaderland was een belangrijke drijfveer van Adolf Hitler en de nationaalsocialisten.

Zwakke democratie
De Republiek van Weimar, ofwel de naoorlogse Duitse parlementaire regering die was samengesteld uit democratische partijen (SPD en DDP) bevond zich in een onmogelijke positie. Ingeklemd tussen links- en rechts-extremisme en aan handen en voeten gebonden door de vredesbepalingen van Versailles kon de parlementaire regering weinig goeds doen in de ogen van haar tegenstanders.

Economische crisis
De economische crisis kreeg Duitsland vanaf 1929 volledig in zijn greep en vormde de doodsteek van de parlementaire democratie. De twee politieke uitersten, de communisten van de KPD en de nationaalsocialisten van de NSDAP profiteerden. NA de verkiezingen van 1930 was de NSDAP in één klap de tweede partij van Duitsland na de SPD. Openbare ordeverstoringen en knokpartijen tussen communisten en nationaalsocialisten waren aan de orde van de dag.

Nationaalsocialisme - Middel

Propaganda (dolkstootlegende)
Over de afloop van de Eerste Wereldoorlog was men in Duitse nationale en conservatieve kringen overtuigd dat een linkse samenzwering oorzaak was van de verloren oorlog. Ook de nationaalsocialisten gaven deze legende voer en hamerden er stelselmatig op dat Duitsland in de rug was gestoken door communisten en de eigen sociaal-democratische regering.

1 partij, 1 leider
Het nationaalsocialisme was net als het fascisme een totalitaire ideologie waarin slechts plaats was voor één partij en één leider. De democratie had volgens Hitler het land aan de rand van de afgrond gebracht. Hitler was de onbetwiste leider in nazi-Duitsland en de nationaalsocialisten hadden absolute macht.

Dictatuur
De dictatuur was het logische uitvloeisel van de denkbeelden van nationaalsocialisten over mens en maatschappij. Het individuele belang was ondergeschikt aan het collectieve belang van volk en staat: 'Du bist nichts, dein Volk ist alles'. Adolf Hitler had een alwetende visie had op toekomst van volk en vaderland. De dictatuur in nazi-Duitsland was extreem gewelddadig en politieke tegenstanders werden zonder mededogen vervolgd en vermoord.

Antisemitisme
Belangrijk verschil met het Italiaanse fascisme was het sterk antisemitische karakter van het nationaalsocialisme. Vanaf de eerste dagen waren de joden zondebok en doelwit van nationaalsocialistisch geweld. Mussolini nam weliswaar het antisemitisme van Hitler over, maar van een systematische moord op Italiaanse Joden was geen sprake.

Uitschakelen zwakke elementen
Om Duitsland weer gezond te maken was volgens Hitler een meedogenloze afrekening nodig met alle zwakke elementen in de maatschappij. Zodra Hitler in 1933 de macht had waren gehandicapten, joden, zigeuners, homoseksuelen, communisten en andere ongewenste groepen vogelvrij.

Controle over de maatschappij
Het gehele openbare maatschappelijke leven werd op nationaalsocialistische leest geschoeid. Propaganda speelde een belangrijke rol bij de omschakeling naar een nationaalsocialistische maatschappij. Voor de jeugd waren er aparte verenigingen zoals de Hitlerjugend. Doelstelling was om totale controle te krijgen over de opvoeding van kinderen. Zij werden als jonge kinderen geïndoctrineerd en klaargestoomd tot gehoorzame soldaten van het Derde Rijk.

Nationaalsocialisme - Aanhang en doel

Aanhang - Dwarsdoorsnede bevolking
Hitler had aanhang in brede lagen van de bevolking. Vooral de middenstand, een economisch zwaar getroffen deel van de bevolking, zag in Hitler de sterke man die Duitsland uit het slop kon halen.

Doel - 1000-jarige Rijk
Het Duizendjarige Rijk, ook wel aangeduid als het Derde Rijk was een verwijzing naar een groots mythisch Germaans verleden. Net als Mussolini vond Hitler inspiratie in een gedroomd verleden. Daarbij speelde de Blut und Boden-theorie een grote rol: de natuurlijke verbondenheid van het Duitse volk aan de Germaanse bodem. Het Duitse volk moest volgens Hitler zijn natuurlijke plaats opnieuw veroveren ten koste van joden en andere als minderwaardig gekarakteriseerde volkeren.

Crisis wereldkapitalisme

Inleiding - Crisis wereldkapitalisme

De economieën in de wereld raakten in de eerste decennia van de twintigste eeuw steeds meer met elkaar vervlochten. Door de toepassing van allerlei nieuwe technische vindingen mechaniseerde het productieproces en werd het mogelijk om snel en goedkoop goederen te produceren. Een goed voorbeeld is de lopende band van Henry Ford die de massaproductie van de T-Ford mogelijk maakte.

In de jaren twintig bemoeide de overheid zich nog nauwelijks met de economie. Toch was de economie in de periode van voorspoed (1923-1929) niet gezond: in Europa was de economie sterk afhankelijk van leningen en in de Verenigde Staten werd een structurele crisis in de landbouw en verouderde industriële bedrijfstakken verbloemd door winstgevende productie van nieuwe consumptieartikelen zoals de auto's, koelkasten en stofzuigers.

 

Ontwikkelingen van de economie voor WO I - 1

Wereldeconomie tot 1914

Voor de Eerste Wereldoorlog was West-Europa het onbetwiste middelpunt van de wereldeconomie.

Groot-Brittannië en het opkomende Duitsland waren naast politieke grootmachten ook economische grootmachten. Londen was het financiële hart van de wereld waar belangrijke financiële transacties werden gedaan en de beurs van de hoofdstad vormde de graadmeter van de wereldeconomie.

Ontwikkelingen van de economie voor WO I - 2

Wereldeconomie tijdens WO I

Tijdens de Eerste Wereldoorlog veranderden de economische verhoudingen in de wereld. De economie van de Europese geïndustrialiseerde landen werd volledig ondergeschikt gemaakt aan de oorlogsbehoeften.

De overheid kreeg daarbij een belangrijke rol in de aansturing van de economie. Vrouwen werden ingeschakeld in de wapen- en munitie-industrie. Vanuit de Verenigde Staten kwam een enorme voedsel- en wapenleverantie naar Europa op gang.

Ontwikkelingen van de economie voor WO I - 3

Wereldeconomie na 1918

West-Europa stond na afloop van de Eerste Wereldoorlog zijn centrale positie noodgedwongen af aan de Verenigde Staten. West-Europa bevond zich in een diepe economische crisis en had te kampen met dalende koopkracht, inflatie en enorme werkloosheid. Bovendien hadden landen als Groot-Brittannië en Frankrijk na de oorlog gigantische schulden bij de Verenigde Staten.

 

Ontwikkelingen van de economie voor WO I - 4

Wereldeconomie vanaf 1923

De Amerikaanse leningen aan West-Europa hadden succes. De economie in Europa bloeide op dankzij de mogelijkheid om te investeren. Ook Duitsland kende jaren van redelijke voorspoed maar was erg afhankelijk van de leningen van de Verenigde Staten.

 

Ontwikkelingen van de economie voor WO I - 5

Wereldeconomie en crisis vanaf 1929

De crisis van 1929 werd o.a. veroorzaakt door structurele problemen in de landbouw van de Verenigde Staten.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de landbouwproductie gericht op export naar Europa waar de voedselproductie als gevolg van de oorlog was gestagneerd.

Ontwikkelingen van de economie voor WO I - 5 (vervolg)

Amerikaanse boeren investeerden veel geld in hun bedrijven om de productie te verhogen. Na de oorlog nam de behoefte aan Amerikaanse producten in Europa weer sterk af. De boeren bleven zitten met schulden en enorme voorraden die ze niet kwijt konden. Ook de boerenbanken konden de klap niet opvangen en gingen failliet. Een kettingreactie van faillissementen was het gevolg.

Toen de beurs van New York in 1929 ineenstortte, eisten de Verenigde Staten hun uitstaande leningen in Europa op. Daardoor klapten de investeringen en bestedingen in Europa in elkaar. Landen gingen hun eigen markt beschermen en stelden hogere importheffingen in. Daardoor kromp de wereldhandel nog sterker in en belandde de wereldeconomie in een diepe depressie. Wereldwijd waren massale werkloosheid en verpaupering het gevolg.

Bekijk hier een videofragment over de depressie van 1929 en de 'New Deal' van President Franklin Roosevelt.

Twee wereldoorlogen

Inleiding - Twee wereldoorlogen

De twintigste eeuw is gedomineerd door twee wereldoorlogen. Het waren gewapende conflicten waarvan het strijdtoneel zich over de hele wereld uitstrekte. Het einde van Eerste Wereldoorlog werd bezegeld met de Vrede van Versailles. Daarmee werd onbedoeld de kiem gelegd voor de Tweede Wereldoorlog.

Oorzaken Eerste Wereldoorlog

Rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland

Frankrijk verloor in 1870 een oorlog van Duitsland. Frankrijk werd militair gedwongen tot forse herstelbetalingen. Bovendien verloor het de economische belangrijke provincies Elzas en Lotharingen aan Duitsland.

Wapenwedloop

Duitsland was vanaf 1871 een keizerrijk onder leiding van Wilhelm I. Het land werd door een snelle industrialisatie een belangrijke economische en militair macht. De opkomst van Duitsland verstoorde het machtsevenwicht in Europa. De reactie was een wapenwedloop in een poging om elkaar voor te zijn op militair gebied.

Bondgenootschappen

Duitsland ging een bondgenootschap aan met Oostenrijk-Hongarije en Italië. Frankrijk reageerde door toenadering tot het tsaristische Rusland. Groot-Brittannië zag het gevaar van de militaire macht van Duitsland.

In 1907 sloot Groot-Brittannië zich aan bij Frankrijk en Rusland om tegenwicht te bieden. Er ontstonden twee coalities. De kans op oorlog werd groter door de wederzijdse beloften van militaire steun in geval dat een van de bondgenoten werd aangevallen.

Imperialisme

De strijd om de koloniën versterkte de rivaliteit tussen de landen in Europa. De koloniale ambities van de Duitse keizer Wilhelm II waren groot. In korte tijd liet hij een sterke militaire vloot bouwen. Zijn koloniale ambities waren bedreigend voor Groot-Brittannië.

Nationalisme

De toenemende rivaliteit tussen de grootmachten in en buiten Europa uitte zich in een sterk opkomend nationalisme. De nationale eer van Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland was in het geding.

De landen voerden een wapenwedloop om de rivalen op militair gebied voor te zijn. De dienstplicht die jonge mannen verplichtte in het leger uit miljoenen soldaten bestonden. Het nationalisme bleek sterker dan de solidariteit tussen de arbeiders over de grenzen heen. Vele soldaten gingen optimistisch de oorlog in om de eer van het vaderland te verdedigen.

Verloop Eerste Wereldoorlog



De moordaanslag op Frans Ferdinand

De moordaanslag op de Oostenrijkse kroonprins Frans Ferdinand in juni 1914 door een Servische jongeman resulteerde in een oorlog tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië.

Het ingewikkelde stelsel van bondgenootschappen deed het conflict snel escaleren tot een wereldoorlog. De geallieerden (Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland, e.a.) vochten tegen de Centralen (Duitsland, Italië, Turkije, Japan, e.a.). Later raakten meer landen bij de oorlog betrokken waaronder de Verenigde Staten in 1917.

Betrokkenheid Verenigde Staten

De Verenigde Staten raakten in april 1917 bij de oorlog in Europa betrokken. Dat was o.a. een gevolg van de onbeperkte duikbotenoorlog die Duitsland voerde met de bedoeling de bevoorrading van Groot-Brittannië over zee lam te leggen.

Deze strategie had tot gevolg dat ook schepen van de Verenigde Staten werd getorpedeerd. Op 6 april 1917 verklaarde de Verenigde Staten de oorlog aan Duitsland. Amerikaanse troepen werden verscheept naar Europa waar ze het leger van de geallieerden versterkten.

Revolutie Rusland in 1917

De Russische revolutie in november 1917 was een fikse tegenvaller voor de geallieerden. Na het uitbreken van de revolutie sloot Lenin de vrede van Brest-Litovsk waardoor de Duitsland de handen vrij kreeg in het Westen.

Duitsland zette nog één keer aan en probeerde een doorbraak aan het Westelijk front te forceren. Het Duitse leger was echter te verzwakt en gedemoraliseerd om een overwinning te kunnen afdwingen.

Loopgravenoorlog in Frankrijk en België

Legenda:

  In 1914 zijn er twee allianties: de geallieerden en de centralen.
Om een tweefronten oorlog te voorkomen ontwikkelden de Duitsers het Von Schlieffenplan.
Door het neutrale Belgiė doorstromen naar Frankrijk, vervolgens omsingelen van Parijs.
Eerst Frankrijk op de knieën, daarna zou Duitsland zich kunnen richten op een eventuele oorlog met Rusland.
De aanval liep aanvankelijk volgens plan.
Uiteindelijk werd de Duitse opmars door het Franse en Engelse leger tot staan gebracht aan de rivier de Marne.
Uiteindelijk werden de Duitsers zelfs teruggedrongen tot over de Marne.
Beide legers groeven zich in en verzeilden in een loopgravenoorlog.
De westelijke frontlinie breidde zich nog uit naar het Noordwesten (race naar de Noordzee).
Rondom deze lijn die liep van de Noordzee tot de Zwitserse grens werd vier jaar lang een verbeten oorlog uitgevochten.

Oorzaken WO II - De vrede van Versailles

Gebiedsverlies

Duitsland werd in de vredesbepalingen van Versailles gedwongen om economisch belangrijke gebieden zoals Elzas-Lotharingen, het Saargebied en Posen permanent of gedurende een lange periode af te staan. Het Rijnland werd door de geallieerden bezet.

Herstelbetalingen

Omdat de schuld van de Eerste Wereldoorlog door de overwinnaars geheel bij Duitsland werd gelegd, voelden zij zich gerechtvaardigd om Duitsland streng te straffen voor de geleden oorlogsschade. Naast astronomisch hoge bedragen die Duitsland gespreid over een aantal jaren zou moeten betalen, werd het land verplicht om in natura te leveren zoals een deel van de handelsvloot, spoorwegmaterieel, machines, installaties van fabrieken, kolen en ijzererts.

Verlies koloniën

Alle koloniën werden van Duitsland afgepakt en opnieuw verdeeld onder de overwinnaars Groot-Brittannië, Frankrijk, België, Zuid-Afrika, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland.

Ontwapening

Het Duitse leger bestond voortaan uit een landmacht van ten hoogste 100.000 man.

Oorzaken WO II - Economie Duitsland

Het verdrag van Versailles leidde tot
veel onvrede en wraakgevoelens.

1918-1923

De eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland waren desastreus. Het land kampte met de gevolgen van de wereldwijde economische crisis.

De voedselprijzen waren hoog, er heerste inflatie, armoede en werkloosheid en het land ging gebukt onder de zware lasten van de herstelbetalingen. In 1923 werd het Ruhrgebied bezet door Franse en Belgische troepen omdat Duitsland niet kon voldoen aan de herstelbetalingen. De Duitse regering stond machteloos en moedigde stakingen en rellen aan.

1923-1929

Briefjes van 20.000, 100.000 en
50 miljoen mark.

De extreem slechte economische situatie in Duitsland deed besluiten tot maatregelen. Amerikanen kwamen met het Dawes- en het Youngplan om de economie van Duitsland met leningen te stimuleren.

De situatie verbeterde maar de relatieve welvaart die kwam was ongelijk verdeeld. Ook onder boeren bleef grote onvrede bestaan. Toen in 1929 de economie in Amerika in het slop raakte, werden leningen stopgezet. Bedrijven in Duitsland gingen failliet en de werkloosheid in Duitsland steeg dramatisch.

Na 1929

Hitler geeft hier op 23 september 1933 het startsein voor
de aanleg van een Autobahn.

Na de New Yorkse beurscrash in 1929 raakte de wereldeconomie in een diepe depressie. De Duitse economie die in de voorafgaande jaren voorzichtig was opgekrabbeld door Amerikaanse leningen ondervond de negatieve gevolgen. Leningen werden teruggevorderd en daarmee kwam de motor van de economie stil te liggen. De werkloosheid en onvrede die volgde was koren op de molen van Hitler.

Toen hij in 1933 de macht greep in Duitsland hervormde hij de economie ingrijpend. Duitsland kreeg een oorlogseconomie en werd in dienst gesteld van Hitlers expansiepolitiek. De werkloosheid werd 'opgelost' door enorme investeringen in infrastructuur en wapenindustrie. Ook in de herinvoering van de dienstplicht en de morele dwang die de nazi's daarbij uitoefenden droeg bij aan een drastische daling van de werkloosheid.

Oorzaken WO II - Extremisme

De vijanden van de sociaaldemocratische
Weimar-regering: conservatieve aanhangers
van het keizerrijk, nationaal-socialisten en
communisten.

Het keizerrijk Duitsland hield in 1918 op te bestaan. De Weimar-republiek is genoemd naar het stadje Weimar waar de nieuwe grondwet van Duitsland werd afgekondigd. Sociaaldemocraten riepen de republiek uit en regeerden Duitsland in de periode 1918-1933. De democratie in Duitsland had het zwaar te verduren onder aanvallen van communisten en nationaal-socialisten. De communisten achtten de tijd rijp voor een revolutie naar Russisch voorbeeld en waren tegen de democratische regering.

Hun aartsrivalen, de nationaal-socialisten van Hitler, waren eveneens fel gekant tegen de Weimarregering. De democraten van Weimar waren immers verantwoordelijk voor ondertekening van het ‘Dictaat van Versailles’ en daarmee schuldig aan de vernedering van Duitsland. De dreiging die uitging van extreem links en extreem rechts was een ‘tijdbom’ onder de Duitse regering.

Verloop WO II - 1939

1 september Duitsland valt Polen binnen.
3 september Groot-Brittannië en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog, de Verenigde Staten blijven neutraal. De Britse politiek was gericht geweest op het voorkomen van oorlog, de zogeheten Appeasementpolitiek. Minister van Buitenlandse zaken Neville Chamberlain kwam in september 1938 opgetogen thuis. Het was volgens hem gelukt om tijdens de conferentie van München een oorlog met Duitsland af te wenden. Hitler beloofde in ruil voor een klein offer (annexatie Sudetenland) dat hij zou afzien van verdere agressie. De invasie van Polen maakte een einde aan het geloof in de Appeasementpolitiek.
17 september De Sovjet-Unie trekt Polen binnen. Voorafgaand hadden Hitler en Stalin een niet-aanvalsverdrag gesloten waarin de verdeling van Polen al was bepaald.

 

Verloop WO II - 1940

9 april Duitsland valt Denemarken en Noorwegen binnen.
10 mei Duitsland valt Nederland, België en Luxemburg binnen.
3 juni Bombardementen Parijs. Capitulatie Frankrijk.
10 juni Italië, samen met Duitsland en Japan een As-mogendheid, verklaart Frankrijk en Groot-Brittannië de oorlog.
10 juli De 'Battle of Britain': begin van massale Duitse luchtaanvallen op Engeland.
25/26 augustus Begin van de Britse luchtaanvallen op Berlijn.

 

Verloop WO II - 1941

4-8 juni Asmogendheden veroveren grote delen van het Midden Oosten.
22 juni Duitsland valt Sovjet-Unie aan onder codenaam Operatie Barbarossa. Doel is lebensraum en ontmoedigen van het hardnekkige verzet van Groot-Brittannië dat hoopte op een aanval van Duitsland vanuit de Sovjet-Unie. Hitler was bang voor de potentiële militaire macht van de Sovjet-Unie en besloot af te rekenen met het door hem gehate ‘minderwaardige’ Russische volk.
12 juli Groot-Brittannië en Sovjet-Unie tekenen militair bondgenootschap.
December Duitse aanval op Moskou mislukt. Tegenoffensief Sovjet-Unie.
7 december Japanse aanval op Pearl Harbor en oorlogsverklaring aan adres Verenigde Staten.
11 december Duitsland verklaart oorlog aan Verenigde Staten.

Verloop WO II - 1942

20 januari Besluit tot Endlösung, massamoord joden begint.
7 augustus De Britse generaal Montgomery neemt de leiding van het verzet in Noord-Afrika. Enkele maanden later is het Duitse verzet daar gebroken.

Verloop WO II - 1943

Januari Geleidelijke terugtrekking van Duitsland uit de Sovjet-Unie.
9/10 juli Geallieerde troepen landen op Sicilië.
28 november Ontmoeting tussen Roosevelt, Churchill en Stalin in Teheran waarbij de strategie van de oorlog werd besproken. De massale geallieerde landing op de West-Europese kusten werd vastgelegd voor de lente van 1944. De Sovjet-Unie beloofde de VS te vergezellen in de oorlog tegen Japan.

Verloop WO II - 1944

6 januari De Sovjet-Unie dringt Duitsland terug tot diep in Polen.
6 juni D-Day Amerikaanse, Canadese en Britse soldaten landen massaal op de kusten van Normandië. Het begin van de bevrijding van West-Europa.
16-27 december Slag om de Ardennen wordt gewonnen door de geallieerde troepen.

Verloop WO II - 1945

27 januari Sovjet-soldaten bevrijden het concentratiekamp Auschwitz in Polen.
4-11 februari Roosevelt, Churchill en Stalin ontmoeten elkaar te Jalta om de naoorlogse situatie te bespreken. Afbakening naoorlogse invloedssferen, afspraken over verdeling Duitsland in bezettingszones.
30 april Zelfmoord Hitler.
5 mei Bevrijding Nederland.
7 mei Overgave Duitsland.
26 juni Begin van de Conferentie van Potsdam. Laatste bijeenkomst van de leiders van Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Er werden afspraken gemaakt over herstelbetalingen van Duitsland aan de geallieerden. Onderling wantrouwen is de voorbode van de Koude Oorlog.
6 en 9 augustus Met de atoombommen op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki eindigt de Tweede Wereldoorlog.

Racisme en discriminatie

Inleiding - Racisme en discriminatie

De haat tegen het Joodse volk, het antisemitisme, ontstond vanuit verschillende motieven. In de Middeleeuwen werden joden gezien als een ketterse groep. Christenen hadden een religieus gemotiveerde afkeer van joden vanuit de overtuiging dat de eeuwige ballingschap van het Joodse volk een straf van God was.

In latere eeuwen werd ook nadruk gelegd op joden als economisch ongewenste groep in de samenleving. Joden werden uit de meeste beroepen geweerd en legden zich, vaak succesvol, toe op makkelijk toegankelijke beroepen in de handel, financiële dienstverlening of diamantenslijperij.

In de 19de eeuw probeerde men wetenschappelijk onderscheid te maken tussen de verschillende rassen door bestudering van de biologische kenmerken van elk ras. Het antisemitisme van Adolf Hitler borduurde daar op voort en vormt het absolute dieptepunt van racisme en antisemitisme.

De eeuwige zondebok

Het witte leger was de vijand van de
Russische revolutie. Op dit affiche
staat Leon Trotski, een van de leiders
van de revolutie afgebeeld als een
stereotiepe jood.
Het idee van een wereldwijde Joodse
samenzwering is ook in deze tijd een
hardnekkige mythe.


Eeuwenlang zijn er de meest uiteenlopende theorieën over joden verspreid. Vooral in tijden van tegenslag of oorlog doken (en duiken) mythes op over joodse samenzweringen.

Gedurende aanvallen van de pest in de Middeleeuwen waren Joodse gemeenschappen verdacht omdat ze (vanwege betere hygiëne) minder doden hadden te betreuren. Allerlei geheime antichristelijke en satanische rituelen werd hen in de schoenen geschoven. Ook in onze tijd duiken regelmatig theorieën op over Joodse samenzweringen op wereldschaal.

Enkele feiten

Antisemitische beeldvorming

Joodse religie is de eerste monotheïstische godsdienst en vormt de basis voor het christendom.

In de middeleeuwen werd het joodse geloof als ketters veroordeeld.

Joden werden geweerd uit de gilden en allerlei beroepen en legden zich noodgedwongen toe op beroepen in handel en financiële dienstverlening.

Joden voelen zich te goed voor handwerk en worden rijk ten koste van niet-joden.

Uiterlijke en psychologische kenmerken van individuen die behoren tot het Joodse volk zijn even divers als bij andere rassen of volkeren.

Joden werden (en worden) voorgesteld als monsterlijke wezens met grote haakneuzen en een boosaardige gezichtsuitdrukking.

Duitsland verliest de Eerste Wereldoorlog als gevolg van militaire en economische uitputting.

Linkse politici onder wie veel joden hebben verraad gepleegd door vrede te sluiten met de geallieerden.

De jodenhaat van Adolf Hitler

   Het tonen van Untermenschen en Übermenschen
   vormde een stelselmatig thema in Nazi-propaganda.

Over de oorsprong van de intense haat die Adolf Hitler had ten aanzien van het Joodse volk, is veel gespeculeerd. Hij zou zelf Joodse voorouders hebben, vervelende ervaringen hebben gehad met joden in zijn Weense tijd, de Joodse huisarts van zijn moeder zou een rol hebben gespeeld, enz. Waarschijnlijk is Hitlers haat deels psychologisch te verklaren.

Belangrijker is dat hij als invloedrijk politicus in staat was zijn Jodenhaat over te brengen op mensen die hem graag geloofden. Of het nu ging om de bolsjewistische revolutie in Rusland tot de nederlaag van Duitsland in 1918: Hitler bracht complexe politieke vraagstukken terug tot één oplosbaar probleem: het ‘Jodenvraagstuk’. In Duitsland, een land met grote politieke, economische en sociale problemen waren mensen erg ontvankelijk voor een dergelijke zienswijze.

In Mein Kampf schreef Hitler
o.a. over de samenzwering
van de Joden tegen Duitsland.

Tijdlijn jodenvervolging 1933 - 1945



Fase 1: 1933 - 1939
Joden in Duitsland werden tweederangs burgers. Periode kenmerkte zich door stelselmatige vervolging, intimidatie en isolatie van de Joodse gemeenschap in Duitsland. Joodse winkels werden gemeden, invloedrijke beroepen mochten niet meer worden uitgeoefend. De Kristalnacht, een georganiseerde orgie van geweld tegen Joodse eigendommen was voorbode van naderend onheil voor de Joodse gemeenschap.

Kristalnacht

1933: Vanaf het moment dat Adolf Hitler de macht heeft in Duitsland worden Joden vervolgd. Joden in Duitsland worden uit het openbare leven verbannen en geïntimideerd.

1935: Invoering Neurenberger wetten: racistische wetten die de Joden het staatsburgerschap ontnam en waarin strenge regels waren opgenomen m.b.t. huwelijken tussen joden en niet-joden.

1938: Kristalnacht (zie afbeelding): onder leiding van de nationaal-socialisten werden in de nacht van 9 op 10 november 1938 in heel Duitsland Joodse eigendommen vernield en joden aangevallen en gemolesteerd. Duizenden synagogen en Joodse winkels en huizen werden vernield of gingen in vlammen op. Bijna 100 joden werden vermoord.

Fase 2: 1939 - 1942
Na het uitbreken van de oorlog werd de Jodenvervolging intenser en explicieter. Joden in veroverde gebieden in Polen en Rusland werden door speciale militaire eenheden opgespoord en omgebracht. Steeds meer joden verdwenen in werk- en concentratiekampen en moesten in getto’s leven.

1939: Na de inval van Duitsland in Polen werd de Jodenvervolging explicieter. Speciale legereenheden, Einsatzgruppen, maakten in veroverde gebieden jacht op Joden, zigeuners en communisten en brachten ze om.

Luchtfoto van Auschwitz-Birkenau
uit 1944. Links de rookpluim van
de crematoria. In Auschwitz
werden tussen de 1 en
1,5 miljoen mensen vermoord.

Fase 3: 1942 - 1945
In 1942 werd een ingrijpende beslissing genomen door Hitler en zijn handlangers. Het Joodse vraagstuk moet definitief worden opgelost. Er werd besloten om de vernietiging van de Joden op industriële wijze ter hand te nemen. In korte tijd werden met name in Polen vernietigingskampen gebouwd en in gebruik genomen.

1942: Op 20 januari 1942 werd besloten om Joden op een massaal georganiseerde manier te vernietigen. In de vernietigingskampen werden in de periode 1942 - 1945 miljoenen Joden, zigeuners en ‘vijanden’ vermoord.

1945: In januari 1945 bevrijdde het Russische leger Auschwitz. Ruim 1,5 miljoen mensen waarvan het merendeel joden, hadden toen hun einde gevonden in het vernietigingskamp.

Op 20 november begonnen onder leiding van de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, Groot-Brittannië en Frankrijk de processen van Neurenberg. In totaal 177 nationaalsocialisten en collaborateurs stonden terecht en moesten zich o.a. verantwoorden voor de massamoord op het Joodse volk.

Tip: Bekijk de documentaire van Cherry Duyns uit 1991 over het verhaal van overlevenden van concentratiekampen.

Duitse bezetting van Nederland

Inleiding - Duitse bezetting van Nederland

Nederland had in 1940 al een eeuw lang de status van een neutraal land. Bij conflicten werd gekozen voor een afzijdige houding. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon Nederland zijn neutraliteit bewaren omdat Duitsland koos voor een aanval via België.

In 1940 was dat niet mogelijk omdat het aanvalsplan van Hitler voorzag in een snelle doorstoot naar Frankrijk ten koste van Nederland en België. Met het overschrijden van de grenzen op 10 mei 1940 schond Duitsland de neutraliteit van Nederland. Binnen 5 dagen was Nederland veroverd en had het land een lange bezettingstijd van 5 jaar voor de boeg.

Fase 1 gematigd (1940 - 1941)

10 mei 1940 – februari 1941
Na vijf oorlogsdagen in mei 1940 waarin hevig werd gevochten, waren de oorlogshandelingen in Nederland voorbij. Een klein deel van het Duitse leger bezette Nederland. Het Nederlandse volk werd door Hitler gezien als een ‘Brudervolk’, sterk verwant aan het Duitse volk. Daarom kreeg het land in plaats van een militair bestuur een civiel bestuur onder leiding van de Oostenrijkse SS’er Seyss Inquart. Doel was het Nederlandse volk te winnen voor de nationaalsocialistische zaak, ook wel aangeduid met het begrip nazificatie. Propaganda was daarbij een belangrijk middel.

[Verklaring Duitsland aan minister van Buitenlandse Zaken:]
'Wij kondigen U de inzet van een geweldige Duitse troepenmacht aan. Elke tegenstand is volmaakt doelloos. Duitsland garandeert de staat van bezit in Europa en Overzee, zowel als de dynastie, indien elke tegenstand uitblijft.

Zo niet, dan bestaat er gevaar voor een volledige vernietiging van het land en zijn staatsbestel. Daarom manen wij u dringend aan, tot het Volk en de Weermacht een oproep te richten en voorts in verbinding te treden met Duitse militaire commando's.

Motivering: Wij hebben onweerlegbare bewijzen voor een onmiddellijk dreigende inval van Frankrijk en Engeland in België, Nederland en Luxemburg, die met medeweten van Nederland en België sinds lang was voorbereid, met het doel op het Roergebied een aanval te doen.'

Fase 2 weerstand en verzet (1941 - 1944)

februari 1941 – najaar 1944
Aan het eind van 1940 lieten de Duitse machthebbers hun gematigde houding varen. Het was duidelijk dat het merendeel van het Nederlandse volk niet warm liep voor de nationaalsocialistische zaak. De dwang en beperkingen namen toe en anti-Joodse maatregelen volgden elkaar snel op.

Vrijwel het gehele georganiseerde openbare leven kwam onder leiding te staan van nationaalsocialisten. Politieke partijen behalve de NSB werden verboden, burgemeesters, de leiding van vakbonden, scholen en omroeporganisaties maakten gedwongen plaats voor nationaalsocialisten of NSB’ers.

Met het verloop van de bezettingsjaren verslechterde de verhouding tussen de Duitse bezetters en de bevolking. Dat werd onder andere veroorzaakt door de steeds slechtere resultaten van het Duitse leger in de loop van het jaar 1941. Nederland stond vanaf 1941 steeds meer in dienst van de oorlogvoering van Duitsland. Ook de gedwongen tewerkstelling van volwassen Nederlandse mannen in Duitsland moet in dat licht worden gezien.

Fase 3 ontregeling (1944 - 1945)

najaar 1944 – mei 1945
Na de invasie van geallieerde troepen in Normandië op 6 juni 1944, leek de bevrijding van Nederland nabij. De zuidelijke provincies onder de rivieren werden in september 1944 bevrijd. Boven de rivieren kwamen de zwaarste maanden uit de oorlog.

Veel mannen werden in het najaar van 1944 bij razzia’s opgepakt en naar Duitsland gedeporteerd om als dwangarbeider te werken. Het transportsysteem dat in de winter van 1944 door de Duitsers volledig stil was gelegd, zorgde voor een dramatisch gebrek aan voedsel in het westen van het land. Zo’n 20.000 mensen in de grote steden vonden de hongerdood. De maatschappij was in de laatste winter van de oorlog totaal ontregeld.

De in het nauw verkerende Duitsers reageerden op vergrijpen en verzetsdaden met veel geweld en represailles die vaak tegen hele dorpen was gericht. Uiteindelijk werd Nederland op 5 mei 1945 in zijn geheel bevrijd.'

Nederland tijdens de Duitse bezetting

Blitzkrieg

Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen.
De aanval was onderdeel van een militair plan om Frankrijk snel en doeltreffend vanuit het noorden aan te vallen. Een snelle aanval zou de Franse en Britse troepen nauwelijks kans bieden zich in te graven.

Bombardement Rotterdam

Het Nederlandse leger bood fel verzet bij de Afsluitdijk, de Moerdijkbruggen en de Grebbeberg. De voor Duitsland essentiële snelle verovering van Nederland deed Hitler besluiten tot rigoureuze maatregelen om Nederland tot overgave te dwingen.

In de middag van 14 mei 1940 werd de eeuwenoude historische binnenstad van Rotterdam compleet vernietigd door zware bombardementen. De capitulatie van het Nederlandse leger volgde daarna snel.

Nederland tijdens Duitse bezetting - Dagelijks leven

Toen de oorlogshandelingen na 15 mei 1940 achter de rug waren, nam het ‘gewone’ leven schijnbaar weer zijn normale gang. Het merendeel van de Nederlanders probeerde ‘onzichtbaar’ de oorlogsjaren door te komen. In de eerste oorlogsjaren ging dat nog redelijk makkelijk.

Vanaf 1944 werd het leiden van een ‘gewoon leven’ steeds moeilijker als gevolg van een steeds grotere ontregeling van de maatschappij en schaarste aan producten en levensmiddelen.

Ook werd, vooral in het laatste oorlogsjaar, de behoefte om in verzet te komen steeds sterker. Dat was een reactie op de steeds hardere aanpak door het Duitse bestuur en de openlijke vervolging van het Joodse volksdeel.

Nederland tijdens Duitse bezetting - Oorlogsdagen

Pantserauto van De Nederlandsche
Bank waarmee prinses Juliana en
haar gezin vluchtten.

Doel was een snelle uitschakeling van het Nederlandse leger en arrestatie van koningin, regering en legerleiding.
Omdat het verzet tegen de Duitse aanval taaier was dan verwacht, had de Koninklijke familie en regering tijd om te vluchten naar Groot-Brittannië.

Video: De invasie van Nederland.

 

Nederland tijdens Duitse bezetting - Verzet

Illegaal affiche uit de oorlogstijd.

Verzet is een breed begrip dat vele vormen van tegenwerking van de Duitse bezetter dekt. Verzet bestond op allerlei terreinen.

Gewelddadig verzet was gericht tegen het Duitse leger, stond vaak in dienst van hulp aan onderduikers, schakelde landverraders uit of bood hulp aan neergeschoten geallieerde piloten. Een zeer klein percentage van de Nederlandse bevolking nam deel aan deze verzetsactiviteiten en was bereid tot het gebruik van geweld. Op dit soort verzet reageerden de Duitsers met harde represailles en executies van onschuldige burgers.

Het passief verzet in Nederland was veel groter. Stiekem werd geluisterd naar verborgen radiotoestellen waar Radio Oranje vanuit Engeland dagelijks uitzendingen verzorgde.

Nederland tijdens Duitse bezetting - Dwangarbeid

Onder invloed van tegenslagen aan het Oostfront organiseerde Duitsland vanaf 1942 een gedwongen tewerkstelling in de Duitse oorlogsindustrie. Miljoenen volwassen mannen werden uit de bezette gebieden in Duitsland tewerkgesteld in werkkampen en fabrieken.

De omstandigheden in de werkkampen waren vergelijkbaar met die in concentratiekampen. De sterfte door geweld, ziekte, uitputting en ondervoeding was aanzienlijk. Ruim 400.000 Nederlandse mannen werden naar Duitsland weggevoerd.

Afbeelding rechts boven: Weggevoerd na een razzia in Rotterdam in november 1944.

Afbeelding rechts onder: Beste Allemaal, Wij zijn gisterenavond, woensdag op transport gegaan naar Duitsland. Thans (donderdag) zitten wij al de gehele dag voor Almelo en gaan vermoedelijk vanavond over de grens met onbekende bestemming. Wij hebben goede moed!
Tot weerziens en hartelijke groeten.
Cor, Johan, Gerard, Willem

De afbeelding hieronder is een voorbeeld van een dwangbevel.

Nederland tijdens Duitse bezetting - Jodenvervolging

Vanaf het begin van de bezetting hadden joden het zwaar te verduren. Ze werden ontslagen uit beroepen in de ambtenarij, onderwijs en overheid, mochten niet reizen, geen openbare plaatsen zoals bioscopen en parken bezoeken en gedwongen geïsoleerd in getto’s te leven.

In mei 1942 werd de Jodenster ingevoerd die door joden verplicht op de kleding moest worden gedragen. In de zomer van 1942 werden de eerste Joden naar doorvoerkamp Westerbork gebracht, voorportaal van de inmiddels rap gebouwde vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Het merendeel van de Nederlandse joden, ruim honderdduizend, kwam op die manier aan zijn einde.

kamp Westerbork

Nederland tijdens Duitse bezetting - Collaboratie

NSB

De in 1931 opgerichte NSB (Nationaal Socialistische Beweging) was extreem rechts en streefde naar een autoritaire staat naar Italiaans model. Het was tijdens de bezettingsjaren de enige toegestane partij. De leider van de NSB was Anton Mussert, een waterbouwkundig ingenieur die handelde uit een diepe afkeer van de wijze waarop de parlementaire democratie volgens hem het landsbelang verkwanselde. De aanhang bestond vooral uit mensen uit de middenklasse zoals middenstanders, ambtenaren en kleine boeren.

Nederlandse SS

Ongeveer 25.000 Nederlanders meldden zich aan bij de SS en vochten mee aan de zijde van de Duitsers.

Lokaal bestuur, onderwijs en ambtenarij

Veel hoge ambtenaren, burgemeesters en mensen in het onderwijs werden tijdens de oorlog vervangen door NSB’ers. Vaak mensen die vanuit opportunistische beweging de gelegenheid aangrepen om functies te kunnen bekleden die in normale omstandigheden buiten hun bereik hadden gelegen. Soms bleven burgemeesters of hoge ambtenaren hun functie bekleden en kozen bewust voor samenwerking met de Duitsers om te proberen de vervelende gevolgen voor de bevolking zoveel mogelijk te beperken.

Nederland tijdens Duitse bezetting - Bevrijding

Het zuidelijk deel van Nederland beneden de grote rivieren werd in de herfst van 1944 bevrijd.

Een poging om in september 1944 de rivieren over te steken eindigde in een voorlopige nederlaag van geallieerden tijdens de slag om Arnhem.

De rest van Nederland werd uiteindelijk in het voorjaar van 1945 bevrijd. De tegenstand die de overwegend Amerikaanse, Britse en Canadese troepen ondervonden wisselde sterk.

Terwijl in sommige delen van het land een hevige strijd moest worden uitgevochten met fanatieke SS-eenheden was in andere delen van het land de weerstand beperkt.

Video: bevrijding van Hengelo in april 1945.

 

Verwoesting en massavernietiging

Inleiding - Verwoesting en massavernietiging

De eerste helft van de twintigste eeuw is een periode in de geschiedenis met oorlogen waarin op ongekende schaal is gemoord en vernietigd. Tussen het moment waarop Franse troepen in 1914 ten strijde trokken en het moment waarop in augustus 1945 twee atoombommen op Japan werden gegooid, lijkt een kloof van eeuwen te liggen. In de 30 tussenliggende jaren zijn de ontwikkelingen op het gebied van techniek en wetenschap duizelingwekkend te noemen. De maatschappij en de oorlogsvoering veranderden in die periode zeer ingrijpend.

Afbeeldingen rechts: De uniformen en wapens van de Franse troepen waren identiek aan de Franse uniformen en wapens in de oorlog van 1870.

Grotere productie

In de Eerste Wereldoorlog werden alle middelen aangewend om meer wapens te kunnen produceren.

Miljoenen fabrieksarbeiders en -arbeidsters hielpen mee bij de productie van wapens, munitie, uitrusting, voedsel, medicijnen, prikkeldraad en transportmiddelen. Wapens werden fabrieksmatig en in steeds grotere hoeveelheden geproduceerd


Afbeeldingen: in Britse munitiefabrieken.

Wapenwedloop: een vicieuze cirkel - 1

De Eerste Wereldoorlog was een oorlog waarin technologische vernieuwing een zeer belangrijke rol speelde. Bestaande wapens werden verbeterd en nieuwe wapens werden geïntroduceerd.

Met behulp van de wetenschap en nieuwe technologie werden nieuwe wapens als gifgas en de tank geproduceerd. Beide partijen hoopten telkens dat een nieuw wapen een doorslaggevende betekenis kon spelen en de vernietigingskracht ten opzichte van de vijand zou vergroten.

De vijand kon niet achterblijven en produceerde binnen de kortste keren hetzelfde wapen of een verbeterde versie daarvan. De noodzaak de vijand voor te blijven, was een sterk drijvende kracht en resulteerde in een snelle innovatie van het wapenarsenaal.

De geschiedenis van de luchtvaart
was in 1914 nauwelijks 10 jaar oud.
De manier waarop vliegtuigen
werden gebruikt, veranderde snel.
Van een enkel verkenningsvliegtuig
in 1914 tot dodelijke gevechts-
eenheden in de latere jaren van
de oorlog.
In 1915 werd het eerste dodelijke
gifgas gebruikt in de loopgraven
bij het Belgische Ieper.
Vlammenwerper

Wapenwedloop: een vicieuze cirkel - 2

Een Britse uitvinding: de tank
Artillerie was een al betrekkelijk
oud wapen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vielen de meeste doden en gewonden door artilleriebeschietingen. De vernietigingskracht van de
kanonnen werd steeds groter.
In beslag genomen Duitse
U-boot in Londen. De Britse
marine had aanvankelijk weinig verweer tegen Duitse torpedo-beschietingen. Pas tegen het einde van de oorlog beschikte de marine over dieptebommen.

Bombardementen op steden

Hamburg na geallieerde bombardementen
in 1943
.

In de Tweede Wereldoorlog werd het over en weer bombarderen van steden een veelgebruikte methode om de vijand murw te maken en tot overgave te dwingen. Daarbij vielen ontelbare burgerslachtoffers, een nieuw fenomeen ten opzichte van de Eerste Wereldoorlog.

In 1940 en 1941 werden door Duitse vliegtuigen bombardementen uitgevoerd op Londen en andere grote Engelse steden. Al snel volgden bombardementen van Duitse steden door de Britse luchtmacht. Vooral in de laatste oorlogsjaren voerden Britse en Amerikaanse bommenwerpers zware bombardementen uit op belangrijke Duitse steden. Ontelbare Duitse burgers vonden de dood. Naast het vernietigen van militaire capaciteit moesten de bombardementen het Duitse volk oorlogsmoe maken.

 

De Duitse stad Dresden na geallieerde bombardementen op
13 februari 1945. De gevolgen
van de vuurzee die ontstond na
de zware bombardementen had
een uitwerking die vergelijkbaar
was met een atoombom.
Rotterdam na de Duitse bombardementen van 14 mei 1940.
Na een Duits bombardement op 15 november 1940 in de Engelse stad Coventry.

 

 

De atoombom

Atoombommen op Hiroshima en Nagasaki.

De strijd tegen Japan, de bondgenoot van Hitler in Azië was een moeizame strijd. Daarom werkten wetenschappers in de Verenigde Staten maandenlang in het diepste geheim aan de atoombom. Deze werd ingezet om een snel einde te maken aan de oorlog.

Op 6 augustus 1945 werd de eerste atoombom in de geschiedenis op de Japanse stad Hiroshima gegooid. Het resultaat was angstaanjagend: in een paar seconden tijd veranderde de grote Japanse stad in een gigantisch massagraf. Snel na het gooien van de tweede atoombom op de stad Nagasaki capituleerde de Japanse keizer op 15 augustus 1945 en was de Tweede Wereldoorlog voorbij.

Bekijk hier, in overleg met je docent, de documentaire Mijn god wat hebben we gedaan? uit 1981, over het werpen van de atoombom.

Verzet tegen Europees imperialisme

Inleiding - Verzet tegen Europees imperialisme

Het einde van de Eerste Wereldoorlog betekende ook het begin van het einde van het imperialistische tijdperk. Door de oorlog verliepen de contacten tussen moederlanden en koloniën moeizaam. In de Britse en Franse koloniën, maar ook in Nederlands-Indië ontstonden nationalistische bewegingen die zich vanwege de oorlog in Europa redelijk ongestoord konden ontwikkelen.

Het psychologische effect van de Eerste Wereldoorlog op de inwoners van de koloniën was groot. Soldaten die in de koloniën waren gerekruteerd en meevochten in de loopgraven, zagen in Europa met eigen ogen dat ook de ‘superieure’ blanken, moesten leven en vechten onder erbarmelijke omstandigheden. Die ervaringen namen de soldaten na de oorlog mee naar huis.

In 1918 liet de passage over zelfbeschikkingsrecht in de 14 punten van de Amerikaanse president Wilson al doorschemeren dat een nieuw tijdperk zich aandiende. In dat tijdperk zouden de relaties tussen de Europese landen en hun kolonies ingrijpend veranderen.

Tijdlijn

Oorlog Japan/Rusland

In de oorlog tussen Rusland en Japan in 1904-1905 was de inzet van de strijd de heerschappij over Korea en Mantsjoerije. Japan bleek een grootmacht in opkomst en versloeg als eerste Aziatisch land een Europese grootmacht.

Het Japanse leger had een goed gemotiveerd en getraind leger met soldaten die het een eer vonden om voor het vaderland te strijden en te sterven. Bovendien had Japan een zeer moderne vloot met krachtige en moderne oorlogsschepen. De macht van Japan zou een inspiratiebron gaan vormen voor jonge nationalisten in Azië die zagen dat het Westen niet onkwetsbaar was.

Soldaten uit koloniën

Afrikaanse soldaten, vechtend onder
Duits bevel in 1914.

Soldaten werden uit inheemse volken in de koloniale gebieden gerekruteerd en naar de Europese slagvelden verscheept.

Jonge mannen uit Afrikaanse landen als Marokko, Algerije en Kongo en uit Aziatische landen als India en Thailand vochten in de loopgraven in een voor hen compleet nieuwe wereld.

Ze vochten mee in een meedogenloze oorlog waar ze zelf geen enkel belang bij hadden. Veel koloniale veteranen werden na de oorlog aanhangers van nationalistische bewegingen.

WO I Zwakte moederland

Het Britse Rijk in 1921.

De grootmachten in Europa verloren tijdens de oorlog hun sterke greep op de koloniën. Toch kreeg het grootste koloniale imperium, dat van Groot Brittannië, na de oorlog te maken met uitbreiding. Het beheer van mandaatgebieden in het Midden-Oosten en van de voormalige Duitse koloniën kwam in Britse handen.

Toch stond het Britse imperium op het punt van instorten. Het land had enorme verliezen geleden, was financieel failliet en qua mankracht niet meer in staat om een wereldrijk te beheren. Groot-Brittannië voerde noodgedwongen een politiek van meer verzelfstandiging van haar koloniën en democratisering van het bestuur.

In de koloniën begonnen de nationalisten zich te roeren en met steeds meer zelfvertrouwen te werken aan hun strijd voor onafhankelijkheid.

14 punten Wilson

Er moest volgens Wilson een eerlijke regeling komen met betrekking tot alle koloniale afspraken, waarbij het belang van de betrokken bevolking even zwaar moest wegen als dat van de kolonialiserende macht.

Alhoewel er in de vredesregeling van Versailles weinig concreets voortvloeide uit deze gedachte vormde het een psychologisch omslagpunt. De machtige Verenigde Staten, zelf ex-kolonie van Groot-Brittannië, wierpen zich op als principieel tegenstander van de koloniale politiek van de Europa.

Afbeelding: Door Wilson in steno geschreven 14 puntenrede.

Bezetting Nederlands-Indië

Na het Japanse bombardement van de Amerikaanse vloot in Pearl Harbor op 7 december 1941 viel ook Nederlands-Indië ten prooi aan de Japanse expansiedrift. De door de inheemse bevolking onoverwinnelijke beschouwde Nederlandse koloniale macht werd door de Japanners haast achteloos, in een week tijd, terzijde geschoven. De inheemse bevolking stelde zich afzijdig op. De Japanse bezetters werden door velen gezien als bevrijders.

Al gauw bleek dat het Japanse ‘broedervolk’ weinig interesse had in de nationalistische aspiraties van de Indiërs. Japan gedroeg zich als een koloniale macht. Voedsel en grondstoffen werden in dienst gesteld van de Japanse oorlogsvoering. De Nederlanders verdwenen in werk- en strafkampen, maar ook de inheemse bevolking leed zwaar onder de Japanse bezetter.

Bevrijding

Soekarno

De Partai Nasional Indonesia (PNI) van Soekarno riep direct na de bevrijding in augustus 1945 de onafhankelijkheid van Indonesië uit. Dat ging regelrecht in tegen de wens van de Nederlandse regering die de oude gezagsverhoudingen wilde herstellen.

Alles moest weer worden zoals het voor de oorlog was geweest. De publieke opinie en praktisch alle politieke partijen waren fel tegen een soeverein Indië.

Video: nieuws uit Indonesië - de overgave van Japanse militairen.

 

Nationalistische bewegingen

In Nederlands-Indië ontstond door beter onderwijs een zelfbewuste groep Indiërs die zeer kritisch stond tegen het Nederlands bestuur. Vanaf 1912 werden politieke bewegingen opgericht die het politieke zelfbewustzijn wilden bevorderen zoals Boedi Oetomo en Sarekat Islam. In 1920 volgde een communistische partij (PKI) die openlijk streefde naar onafhankelijkheid.

In de jaren twintig kreeg het nationalisme een steeds openlijker anti-Nederlands karakter. Nationalistische leiders als Mohammed Hatta en Soekarno richtten een Nationalistische partij op (PNI) en propageerden het opzeggen van iedere vorm van samenwerking met Nederland.

De koloniale overheid reageerde hard en repressief. Opstanden werden met harde hand neergeslagen en leiders als Hatta en Soekarno verdwenen in interneringskampen. Ze kwamen pas vrij toen Nederlands-Indië bezet werd door Japan in maart 1942.

Afbeeldingen: Artikel over communistische oproer op Java en Sumatra in de Indische Volk van 20 november 1926.

 

Beschavingsoffensief

Landen als Nederland, Engeland en Frankrijk hadden al eeuwenlang koloniale bezittingen verspreid over de wereld. Internationale ontwikkelingen zoals de opkomst van de Verenigde Staten, de ineenstorting van het Spaanse koloniale wereldrijk, maar ook de toenemende mondigheid en politieke invloed van de burgerij, resulteerde in de twintigste eeuw in een behoefte om de koloniale politiek te rechtvaardigen.

Het werd gangbaar om de aanwezigheid in de koloniën te zien als een beschavingsmissie, een voorbereiding op zelfstandigheid aan de hand van het moederland. In Nederlands-Indië concretiseerde deze gedachte zich in de zogenoemde ethische politiek.

Het was een programma om een nieuwe relatie met Indië op te bouwen. Er kwam beter onderwijs en er werd meer geld geïnvesteerd in infrastructuur en bouwprojecten. Meer inspraak voor de inheemse bevolking kwam in de vorm van een soort volksvertegenwoordiging, de Volksraad geheten. De werkelijke macht bleef echter in handen van de planters en de Nederlandse overheid.

Nederlands-Indië in de geschiedenisboeken:
De in de 19e eeuw bekende Nederlandse schrijver
Multatuli (1820-887) uitte in Max Havelaar felle
kritiek op de handeldrijvende Hollanders die
volgens hem in naam van de koning miljoenen
landgenoten in Indië onderdrukten en uitzogen.

Het Oosten ontwaakt.
De verandering openbaarde zich vooral op politiek gebied. In het begin van deze eeuw was er geen sprake van volksinvloed, van medezeggenschap, van staatkundige partijen of een inheemse pers.

Maar dan breken westerse ideeën zich een baan en openbaren zich in velerlei opzicht. Techniek en onderwijs grijpen diep in het starre oosterse leven in, het hechte gebouw van de adat schudt en scheurt door de mokerslagen van de moderne krachten. De overwinning van Japan op de Russische kolos maakt diepe indruk in Oost-Azië, de geweldige ontwikkeling van het land van de Rijzende Zon toont, dat het Oosten in technisch en militair opzicht niet de mindere behoeft te zijn van het Westen.

Niet minder groot is de invloed van India geweest op de nieuwe denkbeelden in Indië. Op Java openbaarde zich dit ontwaken allereerst in een zucht naar ontwikkeling en dan speciaal naar westers onderwijs. De Hollands-Inlandse scholen zijn er het gevolg van geweest. En deze ontwikkeling was zelf weer oorzaak, dat er al meer gestreefd werd naar materiële en intellectuele verheffing, zodat dit onderwijs tegelijk oorzaak en gevolg was van het ontwaken van de oosterling op Java en enkele andere eilanden van de Archipel.
Uit: Dispergeert niet. Deel 4. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden, A. Algra en H. Algra (1956)

Nieuwe elites

Een van de pijlers van de ethische politiek in Nederlands-Indië was ontwikkeling door beter onderwijs. Kinderen van lokale Indische leiders kregen een goede opleiding om later te kunnen functioneren in het ambtelijk apparaat van het koloniale bestuur. Honderden Indische studenten woonden en studeerden enkele jaren in Nederland. Na voltooiing van hun studie bleken hun maatschappelijke kansen in Indië minder groot dan die van de Nederlanders. De hoogste ambtelijke functies bleven voor hen onbereikbaar.

Deze goed opgeleide autochtone elite ging streven naar gelijke rechten als de blanke overheerser.

Fragment uit ‘Indonesische overpeinzingen’ van een van de nationalistische leiders Sjahrir:

20 april 1934.

Mohammed Hatta in 1928 (tweede van links).
Een jaar eerder deed de Nederlandse politie
huiszoeking in de woning van de Leidse student
en werd Hatta beschuldigd van opruiing tegen de
Nederlandse staat.

Vandaag aan mijn broer in Holland geschreven, dat hij daar als het enigszins kan, maar liever voorlopig moet blijven, zelfs al zijn zijn inkomsten nu feitelijk onvoldoende. Het voornaamste is, dat hij er de gelegenheid heeft zich de westerse wetenschap in het land zelf eigen te maken.

In drie maanden tijd kan hij er méér van de Europese samenleving leren begrijpen dan uit alle schoolboekjes, die je hier in de loop van een tiental jaren moet verwerken - tenminste, als hij zijn ogen goed gebruikt en zijn hart wijd open houdt.

Vooral dit laatste is een voorwaarde, want velen van ons komen in Europa met de vaste wil om alles wat westers is te veroordelen en dat gelukt hun meestal heel gemakkelijk. Kort geleden sprak ik nog iemand, een meester in de rechten, die het had klaargespeeld om in de ruim vier jaren studietijd, die hij in Holland had doorgebracht, zijn vooroordelen, zijn antipathie, ja, zijn fanatieke haat tegen alles wat westers en Europees is, nog te versterken.


De in India geboren Mahatma Gandhi genoot een goede opleiding in Londen waar hij rechten studeerde. In Zuid-Afrika waar hij jaren werkte als advocaat ondervond hij het racisme aan den lijve.

In Zuid-Afrika paste hij zijn filosofie van geweldloos verzet voor het eerst toe. Teruggekeerd in India werd hij de frontman van burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de Britse koloniale overheid.

Tijdvak 10

Koude oorlog

Inleiding - Koude oorlog

De Koude Oorlog heeft de wereldpolitiek vanaf 1945 tot 1989 gedomineerd. De wereld was verdeeld in twee ideologische blokken: Oost-Europa stond onder de invloedssfeer van de Sovjet-Unie en West-Europa onder invloed van de Verenigde Staten. Ideologisch stonden deze twee blokken lijnrecht tegenover elkaar. De VS stond voor het kapitalisme en de vrije markt-economie. In de Sovjet-Unie heerste het communisme en was een sprake van een strak geleide plan-economie waar ondernemingen eigendom waren van de staat. In materieel opzicht moest volgens de communistische partij iedereen gelijk zijn. De leefstijlen van het Westen en het Oosten stonden haaks op elkaar.

De Koude Oorlog dankt zijn naam aan het feit dat de twee supermachten elkaar nooit in een directe gewapende strijd bevochten. De dreiging van een 'hete' strijd was echter doorlopend aanwezig.
Er waren tijdens de Koude Oorlog talloze conflicten waarbij de grootmachten elkaar indirect bestreden. De oorlogen in Korea en Vietnam, de Cuba-crisis en inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan zijn daar voorbeelden van. Zowel in het Westen als het Oosten waren mensen bang dat een conflict zou resulteren in een nucleaire oorlog. Beide machtsblokken probeerden elkaar af te troeven in een wapenwedloop.

Einde WOII, Begin Koude Oorlog

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een machtsvacuüm in Europa. De Europese landen waren verzwakt en afhankelijk van de Sovjet Unie en de Verenigde Staten. Het was al snel duidelijk dat Stalin het door hem bevrijde Oost-Europa niet zou prijsgeven. Hij wilde een buffer om de Sovjet-Unie in mogelijke toekomstige conflicten te beschermen. Een communistisch Europa was een doorn in het oog van de VS.

In de loop van 1946 werd het duidelijk dat de toekomst van Europa bepaald werd door de tegenstellingen tussen beide grootmachten. Churchill (video links) sprak in een beroemd geworden rede over een IJzeren Gordijn dat over Oost-Europa was neergedaald.
Aan de ene kant van de scheidslijn bevond zich het vrije en democratische door de VS gesteunde West-Europa, aan de andere kant het door de Sovjet-Unie beheerste communistische Oost-Europa.

In 1947 lanceerde Truman (video rechts), de opvolger van president Roosevelt een beleid dat bekend werd als de Truman Doctrine. Landen die zich bedreigd voelden door het communisme konden rekenen op de steun van de VS.

Kort daarop maakten de Amerikanen een groot herstelprogramma voor Europa bekend: het Marshallplan. Alle Europese landen - dus ook de Sovjet-Unie en de Oost-Europese landen - konden een beroep doen op financiële steun bij de wederopbouw.

De Sovjets wezen deze steun echter van de hand en verboden de Oost-Europese landen de Marshall-hulp te accepteren. Daarom werden alleen West-Europese landen en de westelijke bezettingszones van Duitsland betrokken in het grootscheepse hulpprogramma.

De scheiding in Europa begon zich hierdoor steeds scherper af te tekenen.
De Koude Oorlog was begonnen.

 

Kwestie Duitsland - 1

De geallieerden hadden na de Tweede Wereldoorlog geen overeenstemming over de toekomst van Duitsland. Op de conferentie van Jalta in 1945 werd wel besloten om Duitsland tijdelijk in 4 zones te verdelen: een Amerikaanse, Franse, Engelse en Russische zone. Alle ex-geallieerden kregen een zone om te bewaken.

De VS, Frankrijk en Engeland wilden de economie in Duitsland opnieuw tot bloei brengen. Deze opvatting stond lijnrecht tegenover de opvatting van Stalin. Hij wilde juist een zwak Duitsland en een stevige controle over het land.

Al snel ontstond er een conflict over het wel of niet invoeren van een gemeenschappelijke Duitse munteenheid. De VS, Frankrijk en Engeland voerden de D-mark in om de economie op gang te brengen.
Stalin was furieus en besloot tot een blokkade van de aanvoerroutes van West-Berlijn.

Zittend van links naar rechts:
Winston Churchill, Franklin D. Roosevelt
en Joseph Stalin tijdens de
conferentie van Jalta.
Van links naar rechts, Winston
Churchill, President Harry S. Truman,
en Josef Stalin op het congres van
Potsdam.

 

Kwestie Duitsland - 2

De blokkade van Berlijn in 1948 was het eerste serieuze conflict tussen beide kampen in de Koude Oorlog. De enige manier om West-Berlijn te bereiken, was door de lucht. De Amerikanen besloten een grootschalige luchtbrug op te zetten om de twee miljoen West-Berlijners te bevoorraden. De Sovjet-Unie was uiteindelijk niet bereid om een oorlog te riskeren - mede door de mogelijke inzet van atoomwapens door de VS - en hieven de blokkade in mei 1949 op.

Stalin zonderde zijn zone af en plaatste Oost-Duitsland onder een communistisch bestuur. De Oostelijke zone kreeg de naam Deutsche Demokratische Republik (DDR). De westelijke zones werden uiteindelijk samengevoegd tot de Bundesrepublik Deutschland (BRD) ofwel West-Duitsland.
Video: de luchtbrug van Berlijn

 

Kwestie Duitsland - 3

Bouw Berlijnse muur
Berlijn en de Berlijnse muur

De DDR werd officieel opgericht op 7 oktober 1949 en heeft bestaan tot 3 oktober 1990. De regering van de DDR stond onder directe controle van de Sovjet-Unie. In eerste instantie was er in de DDR veel informatie beschikbaar over het Westen: iedereen kon de West-Duitse televisie- en radiozenders volgen en de grenzen waren nog open.

Veel mensen in de DDR besloten te emigreren. In de periode 1949-1961 verlieten 2,6 miljoen mensen het land om in West-Duitsland een nieuw bestaan op te bouwen. De Oost-Duitse autoriteiten sloten in 1961 de grenzen en begonnen met de bouw van een muur die Oost-Berlijn definitief scheidde van West-Berlijn.

Na het sluiten van de grenzen werd het voor Oost-Duitsers praktisch onmogelijk om het land nog te verlaten. Herhaaldelijk vielen er bij vluchtpogingen gewonden en dodelijke slachtoffers. De val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 is het symbool van het einde van de Koude Oorlog geworden.

De Berlijnse Muur
Vluchtpogingen
De val van de Berlijnse Muur

Wapenwedloop, NAVO en Warschaupact

De tegenstellingen tussen de VS en de SU verhardden zich. Beide grootmachten organiseerden bondgenootschappen om hun macht en invloed te vergroten. Beide grootmachten probeerden hun tegenstander af te schrikken door militair machtsvertoon. Er ontstond een wapenwedloop waarin de partijen elkaar probeerden te overtreffen in wapentechnologie en in aantallen (kern)wapens. In april 1949 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie opgericht, de NAVO opgericht. De VS en een groot aantal Westerse bondgenoten waaronder Nederland bundelden hun militaire kracht.

Stalin richtte in 1955 de Oost-Europese tegenhanger op: het Warschaupact. Alle Oostbloklanden traden tot het Warschaupact toe, behalve het onafhankelijke Joegoslavië. De toegetreden landen beloofden elkaar militaire bijstand in geval van gewapende conflicten.

Nederland en de wapenwedloop

Vredesdemonstratie in Amsterdam 1981

De angst voor een nucleaire oorlog tijdens de Koude Oorlog was ook in Nederland voelbaar. In de jaren 80 ontstond er veel weerstand tegen het plan van de VS om in Europa een nieuwe generatie wapens te plaatsen: de kruisraketten.

Er werden in 1981 en 1983 grote demonstraties georganiseerd om te protesteren tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland. De VS spraken van Hollanditis omdat het protest zich als een besmettelijke ziekte leek te verspreiden onder haar bondgenoten.

Door een doorbraak in onderhandelingen tussen de VS en de SU in 1987 kwam het niet tot concrete plaatsing van kernwapens in Nederland.
Video: Doe maar - De bom

 

Conflicten tijdens de Koude Oorlog - 1



Tijdens de Koude Oorlog kwam het tussen de VS en de SU nooit tot een openlijke oorlog. Wel waren er concflicten die in het teken stonden van de tegenstelling tussen de grootmachten. Zowel de VS als de SU probeerden hun invloedssfeer in de wereld uit te breiden ten koste van de tegenpartij. Zo raakten beide landen verwikkeld in een reeks militaire conflicten. Daarbij gaf de VS militaire steun aan de tegenstanders van communisten die op hun beurt vaak werden gesteund door de SU.

Een greep uit de Koude Oorlog-conflicten:

1950 - 1953 Korea

In 1947 draagt de VS de Verenigde Naties op om een commissie toezicht te laten houden op vrije verkiezingen in heel Korea. Noord-Korea weigert de toegang van deze VN-commissie. Het communistische Noord-Korea is het niet eens met de gestelde grens en valt Zuid-Korea binnen.

Zuid-Korea vraagt de VS om steun. Veel West-Europese landen schieten Zuid-Korea te hulp onder leiding van de Amerikaanse generaal MacArthur. Het communistische China en de Sovjet-Unie steunden Noord-Korea. MacArthur stelde voor om de atoombom in te zetten tegen de communisten. Zo ver kwam het gelukkig niet.

Na de dood van Stalin in 1953 werd een wapenstilstand getekend waarna de deling van Korea in het communistische Noorden en een op het Westen georiënteerd Zuiden een feit was.

1957 - 1975 Vietnam

Tijdens de Vietnam-oorlog kwamen 2,5 miljoen Vietnamezen en bijna 60.000 Amerikaanse soldaten om het leven. De Vietnam-oorlog was een uitvloeisel van de dominotheorie die president Eisenhouwer in 1954 formuleerde. De VS wilden voorkomen dat landen in de regio een communistisch bewind kregen. Als één land viel, zouden de anderen volgen, was de overtuiging. Dat gevaar was in de ex-koloniën van de verzwakte Europese landen niet denkbeeldig.

Vanaf 1957 nam de VS het beheer van Indochina van Frankrijk over en ging openlijk de strijd aan tegen de communistische Vietcong en het door de SU gesteunde Noord-Vietnam. De oorlog verzandde in een schimmige guerrillastrijd in de moeilijk toegankelijke oerwouden. De oorlog resulteerde in gefrustreerd Amerikaans geweld waarbij dorpen werden platgebombardeerd en napalm werd ingezet. Uiteindelijk trokken de Amerikanen zich in 1975 zonder overwinning terug.

Conflicten tijdens de Koude Oorlog - 2



1962 Cuba-crisis

In oktober 1962 dreigde een nucleaire oorlog tussen beide grootmachten. De Cuba-crisis staat daarom bij veel mensen nog in het geheugen gegrift. Castro kwam in 1959 na een bloedige revolutie aan de macht in Cuba.

Hij voerde een communistisch bewind in en ging over tot onteigening van Amerikaanse bedrijven. Voor de Sovjet-Unie was Cuba een strategisch belangrijke bondgenoot. In het geheim plaatste de Sovjet-Unie een raketbasis op het eiland waardoor de VS binnen bereik van de Russische raketten kwam te liggen.

De VS onder leiding van president Kennedy eiste ontmanteling van de Russische raketbasis op Cuba en de stopzetting van de verscheping van militaire goederen naar het eiland. Uiteindelijk gaf de Sovjet-Unie onder leiding van Chroesjtsjov gehoor aan de eis en trok zijn materieel en manschappen terug. Daarmee werd ternauwernood een kernoorlog voorkomen.

1979 Afghanistan

De oorlog in Afghanistan duurde voor de Sovjet-Unie 10 jaar en was in resultaat en impact te vergelijken met de Vietnam-oorlog voor de Amerikanen. De Russen steunden de Marxistische Democratische partij van Afghanistan en bestreden samen de islamitische verzetsgroepen van de Muhajedin.

Deze islamitische militaire groeperingen, waartoe ook de latere Taliban-strijders gerekend worden, werden gesteund door de Verenigde Staten. Het Sovjet-leger bleek niet opgewassen tegen de guerrillaoorlog van de Afghaanse Muhajedin-groepen. In 1989 trok het land zijn troepen terug.

Oostblok

De Oostbloklanden werden ook vaak aangeduid als de satellietstaten van de Sovjet-Unie. Ze waren communistisch en stonden onder directe controle van de Sovjet-Unie. De staat en de communistische partij beheerste het leven. Het communisme bracht een heel andere levensstijl voort dan in het Westen.

Het communistisch bewind probeerde haar burgers op te voeden tot ideale burgers met een onvoorwaardelijke trouw aan de partij. De communistische staat eiste van haar inwoners gehoorzaamheid en soberheid en bood een materiële eenvormigheid. Luxe-producten, mode en trends speelden geen rol. Reclameborden ontbraken en de productie in fabrieken werd gedicteerd door de communistische partij. Deelname aan internationale sportevenementen moest de superioriteit van het communisme demonstreren. De Oost-Europese landen waren dictaturen, zonder vrijheid van meningsuiting en geheel onder controle van de communistische partij. De geheime dienst hield de bevolking in de gaten en stond in nauw contact met de Sovjet-Unie.

De controle van de Sovjet-Unie over de satellietstaten in Oost-Europa verliep niet altijd even vlekkeloos. Regelmatig kwam de bevolking in opstand tegen het strenge Sovjet-bewind. De Hongaarse Opstand en de Praagse lente maakten diepe indruk in het Westen en intensiveerde de afkeer van het communisme.

Hongaarse opstand

Hongarije kreeg in 1956, drie jaar na de dood van Stalin, te maken met de gevolgen van de angst van de Sovjet-Unie om haar invloed in Oost-Europa te verliezen. Na de dood van Stalin leek er aanvankelijk iets meer speelruimte te komen om kritiek te uiten op het communistische regime. In Hongarije brak op 23 oktober 1956 een opstand uit tegen het communistische bewind. Honderdduizend betogers liepen massaal door de straten van Boedapest. Zij eisten vrije verkiezingen en een einde van de Sovjet-overheersing.

Sovjet-leider Chroesjtsjov stuurde tanks naar de hoofdstad en sloeg de opstand hardhandig neer. De verontwaardiging in het Westen was groot. In Nederland werd het hoofdkantoor van de Communistische Partij Nederland (CPN) bestormd. Er werden Hongaarse vluchtelingen in Nederland opgenomen. Op politiek gebied gebeurde er weinig en was het duidelijk dat het Westen de vingers niet wilde branden aan deze kwestie.

​​​

Praagse Lente

1968: de Praagse Lente

In 1968 werd het onrustig in de toenmalige dubbelstaat Tsjecho-Slowakije. Dit land werd als minst betrouwbare bondgenoot gezien en door de Sovjet-Unie nauwlettend in de gaten gehouden.

Alexander Dubček                          Leden van het Warschaupact

In januari 1968 kwam Alexander Dubček aan de macht die pleitte voor een gematigd socialisme met een 'menselijk gezicht’. Politieke hervormingen en vrijheid van meningsuiting vormden zijn speerpunten. Censuur werd afgeschaft en de bevolking maakte gebruik van haar vrijheid. Deze vrijheid duurde kort. In augustus 1968 maakten Sovjet-troepen een einde aan de hervormingen. Het land was weer terug bij af.

De invloed van de partij op het leven van de bevolking nam toe. De ontevredenheid bleef door gebrek aan vrijheid, schaarste en de stijgende prijzen groot. Acties werden voortaan weer in de kiem gesmoord door de geheime politie.

Het Westen

Het kapitalisme is gebaseerd op het principe van de vrije markt waar vraag en aanbod het ritme van de economie bepalen. De staat grijpt zo min mogelijk op het privéleven van mensen in. Lonen variëren in dit systeem naar gelang de mate van talent, ervaring en opleiding. Mensen die hun baan verliezen, kunnen in West-Europa aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering. De vrijheid van meningsuiting is een belangrijke peiler van Westerse democratieën. Regeringen worden democratisch gekozen.

De levensstijl in West-Europa werd na de Tweede Wereldoorlog gedomineerd door de VS. Amerikaanse producten, films en kleding werden enorm populair. In de jaren zestig kwam er veel kritiek op de materialistische levenswijze en overmatige consumptie. Dit verklaart de opkomende populariteit van links-radicale partijen onder jongeren in het Westen vanaf de jaren zestig.

Einde van de Koude Oorlog

Michail Gorbatsjov, de laatse Sovjet-leider.

Sovjet-leider Michail Gorbatsjov kampte in 1985 bij zijn aantreden met een enorme economische crisis van zijn land. Een jarenlang eenzijdig accent op de zware industrie, de lage opbrengsten in de landbouw en een enorme schaarste aan consumptiegoederen waren de oorzaak. Een nieuw bewapeningsprogramma van de VS onder president Ronald Reagan was de nekslag voor de SU. Een nieuwe fase in de wapenwedloop kon het land niet bolwerken. Gorbatsov zocht toenadering tot het Westen en kondigde een politiek aan van perestrojka (hervorming)en glasnost (openheid).

De politiek van glasnost luidde het einde in van de Sovjet-Unie. De nieuwe openheid maakte burgers mondig. In het Oostblok werden in 1989 protestmarsen gehouden tegen de SU en voor eigen onafhankelijkheid. Gorbatsjov kon het openlijk verzet niet meer keren. In Oost-Berlijn namen de mensen hun kans waar en sloopten de Berlijnse muur. In snel tempo maakten de satellietstaten zich definitief los van de invloed van Moskou.

De val van de Berlijnse Muur werd een volksfeest:

Verenigde Naties

Vlag van de Verenigde Naties

De Verenigde Naties (afkorting: VN) is een internationale organisatie, opgericht in 1945.
Het is een intergouvernementele organisatie die samenwerkt op het gebied van:

  • het internationale recht
  • mondiale veiligheid
  • behoud van mensenrechten
  • ontwikkeling van de wereldeconomie
  • het onderzoek naar maatschappelijke en culturele ontwikkelingen.

De organisatie is door 51 landen opgericht en telt nu (2021) 193 lidstaten. Vrijwel elk internationaal erkend, onafhankelijk land is lid van de organisatie.

De Verenigde Naties lijkt in sommige opzichten op een normaal land. Het heeft een soort parlement (de Algemene Vergadering), maakt zijn eigen "wetten" (resoluties), heeft een eigen "grondwet" (het Handvest) en heeft "ministeries" (gespecialiseerde organisaties) voor verschillende deelactiviteiten.

Algemene vergadering van de VN​

De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is het "dagelijkse parlement" binnen de organisatie. In de Algemene Vergadering hebben alle VN-lidstaten zitting.

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is het hoogste bestuursorgaan van de Verenigde Naties. De Veiligheidsraad heeft vijf permanente leden: de Volksrepubliek China, de Verenigde Staten, Rusland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

In de Veiligheidsraad hebben nog tien andere landen zitting, die voor een periode van twee jaar worden gekozen.

De Veiligheidsraad heeft de primaire verantwoordelijkheid voor handhaving van de veiligheid en vrede. De besluiten van de Veiligheidsraad heten resoluties.
De Veiligheidsraad mag elk (dreigend) geschil onderzoeken en kan vervolgens niet-bindende maatregelen voorstellen of bindende maatregelen opleggen.

De permanente leden van Veiligheidsraad hebben vetorecht, d.w.z. dat alle permanente leden voor een resolutie moeten stemmen om de resolutie van kracht te laten worden. De tien niet-permanente leden van de Veiligheidsraad hebben geen vetorecht.

Voorbeelden van gespecialiseerde organisaties van de VN zijn:

  • Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft tot doel de gezondheidszorg van de wereldbevolking te bevorderen.
  • UNESCO heeft als missie het bijdragen aan de vredesopbouw, armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.
  • UNICEF zet zich in voor het welzijn van kinderen.
  • International Monetair Fonds (IMF) voor monetaire zaken.
  • UNHCR is de vluchtelingenorganisatie van de VN.

Koude oorlog conflicten

Dekolonisatie

Inleiding - Dekolonisatie

  1. IJsland in 1918
    Onafhankelijk geworden van Denemarken.
  2. Zuidelijk deel van Ierland in 1921
    Het zuidelijk deel van Ierland verkreeg praktisch onafhankelijkheid als Ierse Vrijstaat middels het Anglo-Iers Verdrag op 6 december 1921. Noord-Ierland, waar veel protestantse migranten woonden bleef Brits. Hier lagen ook, en liggen nog, steeds de belangrijkste havens van het eiland. De Engelsen behielden daarmee het grootste deel van de economische rijkdommen van het eiland.
  3. Canada in 1932
    Canada in zijn huidige vorm ontstond op 1 juli 1867 toen Boven Canada (Ontario) en Beneden Canada (Québec) werden verenigd in de Dominion of Canada. In 1932 werd door het Britse parlement het Statuut van Westminster aangenomen. Canada had beperkte zelfstandigheid. Pas in 1982 verdween het laatste restje Britse controle over het land.
  4. Bahama's in 1973
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  5. Jamaica in 1962
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  6. Belize in 1981
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  7. Panama kanaalzone in 1999
    Onafhankelijk geworden van de Verenigde Staten, overgedragen aan Panama.
  8. Grenada in 1974
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  9. Trinidad en Tobago in 1962
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  10. Guyana in 1966
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. Van oorsprong een Nederlandse kolonie, maar sinds 1815 werd het gebied van de Engelsen.
  11. Suriname in 1975
    Onafhankelijk geworden van Nederland. Suriname werd in de 16e eeuw geëxploiteerd door de Spanjaarden en daarna door de Engelsen. In 1667 werd Suriname een kolonie van Nederland.
  12. Kaapverdië in 1975
    Onafhankelijk geworden van Portugal.
  13. Marokko in 1956
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. De Frans Marokkaanse oorlog duurde tot 1956. Vanaf 1956 was Marokko geheel zelfstandig.
  14. Tunesië in 1956
    Italië en Frankrijk wilden beide dit gebied beheersen in de 19e eeuw. Frankrijk viel het land binnen en bezette het gebied in 1881. In 1956 werd het land onafhankelijk.
  15. Malta in 1964
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  16. Cyprus in 1960
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  17. Syrië in 1946
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. Syrië behoorde tot het Ottomaanse Rijk. Nadat dit Rijk uiteenviel, nam Frankrijk het over. Syrië wrd in 1946 zelfstandig.
  18. Irak in 1932
    Onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk. Irak maakte onderdeel uit van het Ottomaanse Rijk. Na WO 1 viel dit Rijk uiteen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Irak bezet door de Britten. In 1920 besloot de 'Volkenbond' dat Irak onder Brits mandaat kwam te liggen. In 1932 werd het onafhankelijk.
  19. Libanon in 1943
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. Libanon behoorde tot het Ottomaanse Rijk. Toen dit Rijk uiteen viel na de Eerste Wereldoorlog hebben Engelse en Franse troepen het land bezet. In 1920 kreeg Frankrijk het als mandaat gebied onder zich. In 1943 werd Libanon zelfstandig.
  20. Palestina/Israël in 1948
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. Na de Tweede Wereldoorlog gaven de Engelsen het mandaatgebied over aan de Verenigde Naties. De Verenigde Naties stemden in 1948 toe dat er twee staten dienden te komen: een Arabische en een Joodse. Grote delen van Palestina zouden daarbij bij de nieuwe staat Israël horen. De Arabieren gingen niet akkoord. Dit resulteerde in het Palestijns-Israëlisch conflict dat nog steeds niet is opgelost.
  21. Jordanië in 1946
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. Jordanië behoorde tot het Ottomaanse Rijk. Nadat dit Rijk uiteen viel, kregen de Engelsen het mandaat over dit gebied. Het Verenigd Koninkrijk zorgde ervoor dat in 1920 er een gebied kwam dat Trans-Jordanië heette en dat zelfstandig was.
  22. Koeweit in 1961
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  23. Bahrein in 1971
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  24. Verenigde Arabische Emiraten in 1971
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  25. Qatar in 1971
    Na de Turkse overheersing, die aan het begin van de Eerste Wereldoorlog eindigde, werd het een protectoraat van het Verenigd Koninkrijk. Daarvan werd het in 1971 onafhankelijk.
  26. Algerije in 1962
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  27. Libië in 1951
    Onafhankelijk geworden van Italië. De Italianen stationeerden zich in 1911 in het gebied, nadat het Ottomaanse Rijk verzwakte. In 1951 werd Libië zelfstandig.
  28. Egypte in 1922 en 1952
    Deel van Egypte werd in 1922 onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk. De volledige onafhankelijkheid volgde in 1952.
  29. Mauritanië in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  30. Mali in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  31. Niger in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  32. Tsjaad in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. In 1960 werd Tsjaad onafhankelijk van Frankrijk, met uitzondering van het noordelijk deel dat tot 1964 onder Frans militair beheer bleef.
  33. Zuid-Jemen in 1967
    Onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk. In 1990 kwamen Noord- en Zuid-Jemen bij elkaar en werd het één land.
  34. Senegal in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  35. Gambia in 1965
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  36. Sierra Leone in 1961
    Onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk.
  37. Guinee in 1958
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  38. Ivoorkust in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. Ivoorkust werd in de 15e eeuw gekoloniseerd door de Portugezen. Zij handelen vooral in ivoor en slaven. In het begin van de 18e eeuw hebben  Fransen tijdelijk nederzettingen gehad te Assinie en Grand Bassam. In de 19e eeuw begon de meer permanente Franse vestiging. Op 7 aug. 1960 werd Ivoorkust onafhankelijk.
  39. Ghana in 1957
    Onafhankelijk geworden van Verenigd Koninkrijk. Ghana was het eerste Afrikaanse land dat onafhankelijk werd.
  40. Togo in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  41. Benin in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. In 1872 werd Benin een kolonie van Frankrijk.
  42. Nigeria in 1960
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  43. Kameroen in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  44. Centraal-Afrikaanse Republiek in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  45. Oeganda in 1962
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. Jaren van sociale en politieke instabiliteit volgden door de verschillende bevolkingsgroepen en etnische verschillen.
  46. Kenia in 1963
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  47. Somalië in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
  48. Sao Tome en Principe 1975
    Onafhankelijk geworden van Portugal.
  49. Gabon in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  50. Congo-Brazzaville in 1960
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  51. Kongo-Kinsjasa in 1960
    Onafhankelijk geworden van België. In 1890 vestigden de Belgen zich in Kongo-Kinsjasa. In 1960 werden zij onafhankelijk. Jaren van politieke en sociale instabiliteit volgden.
  52. Rwanda in 1962
    Onafhankelijk geworden van België. Politieke en sociale instabiliteit volgden. Strijd tussen de Hutsi's en de Tutsi's.
  53. Zanzibar in 1963
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  54. Angola in 1975
    Onafhankelijk geworden van Portugal. Angola stortte zich in een burgeroorlog die 27 jaar duurde. Vanaf 2002 wordt er weer gewerkt aan de wederopbouw van het land.
  55. Zambia in 1964
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  56. Malawi in 1964
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  57. Mozambique in 1975
    Onafhankelijk geworden van Portugal. Na vijf eeuwen tot Portugal behoord te hebben, werd Mozambique in 1975 onafhankelijk. Het land verviel in een burgeroorlog en hongersnood.
  58. Namibië in 1990
    Onafhankelijk geworden van Zuid-Afrika. Zuid-Afrika bezette de voormalige Duitse kolonie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Vanaf 1988 vonden er onderhandelingen plaats om het gebied zelfstandig te verklaren. In 1990 was het zover.
  59. Botswana in 1966
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  60. Zimbabwe in 1980
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  61. Zuid-Afrika in 1961
    Zuid-Afrika had in 1948 de Apartheid ingevoerd. Toen de weerstand van de Gemenebestlanden tegen deze vorm van racisme steeds groter werd, verbrak Zuid-Afrika de formele band met het Gemenebest van Naties en werd het een republiek (1961).
  62. Swaziland in 1968
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  63. Madagaskar in 1960
    Onafhankeljk geworden van Frankrijk.
  64. Mauritius in 1968
    Onafhanklijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. In de 16e eeuw was het van de Portugezen. In de 17e eeuw van de Nederlanders. In de 18e eeuw kwam het onder Frans gezag te staan en ten tijde van de napoleontische oorlogen werden de Engelsen weer de baas. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Mauritius een belangrijke basis voor de marine en de luchtmacht.
  65. Comoren in 1975
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk.
  66. Seychellen in 1976
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  67. Malediven in 1965
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  68. Sri Lanka in 1948
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. In 1796 veroverden de Britten Sri Lanka (destijds Ceylon). In 1948 werd het onafhankelijk. In 1972 heette het gebied Sri Lanka.
  69. India in 1947
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. In de 19e eeuw had het Verenigd Koninkrijk alle macht over India en de gebieden daaromheen. Onder leiding van o.a. Ghandi werd het gebied opgedeeld in een hindoeïstische Indiase staat en islamitische Pakistaanse staat.
  70. Pakistan in 1947
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. In de 19e eeuw had het Verenigd Koninkrijk alle macht over India en de gebieden daaromheen. Onder leiding van o.a. Ghandi werd het gebied opgedeeld in een hindoeïstische Indiase staat en islamitische Pakistaanse staat.
  71. Birma in 1948
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. In de 19e eeuw veroverde Engeland Birma. In 1948 behaalde Birma haar onafhankelijkheid.
  72. Hong Kong in 1997
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk en overgedragen aan Volksrepubliek China.
  73. Korea in 1945
    Onafhankelijk geworden van Japan. Korea was in 1905 bezet door Japan, waarop de Russische Japanse oorlog volgde. Na 5 jaar annexeerde Japan Korea. Na de Tweede Wereldoorlog werden Noord- en Zuid-Korea twee aparte landen.
  74. Cambodja in 1953
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. Cambodja behoorde tot Indochina vanaf 1887. Na de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog kreeg Cambodja in 1953 haar volledige zelfstandigheid.
  75. Vietnam in 1954
    Onafhankelijk geworden van Frankrijk. Frankrijk koloniseerde het gebied in 1858. Het werd een deel van Indochina in 1887. Vietnam kondigde de onafhankelijkheid aan in 1945. Frankrijk bleef er tot 1954 zitten. Na 1957 namen de Amerikanen het over. De Vietnam oorlog duurde tot 1975.
  76. Filippijnen in 1947
    Onafhankelijk geworden van de Verenigde Staten. De Filippijnen werden in de 16e eeuw een kolonie van Spanje. In de Spaans-Amerikaanse oorlog kwam de Filippijnen onder Amerikaans bestuur. De Japanners veroverden het gebied in de Tweede Wereldoorlog.
  77. Maleisië in 1957
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk veroverde veel gebieden in Azië. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de Japanners de gebieden veroverd. In 1957 werd Maleisië geheel onafhankelijk van Engeland.
  78. Brunei in 1984
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  79. Indonesië in 1949
    Onafhankelijk geworden van de Nederlanders. De Nederlanders begonnen het gebied in de 17e eeuw te koloniseren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, van 1942 tot 1945 behoorde het gebied tot de Japanners. Indonesië verklaarde de onafhankelijkheid net na de capitulatie van Japan. Het duurde nog 4 jaar totdat de onafhankelijkheid officieel werd ingeluid. De Nederlanders wilden de kolonie niet opgeven.
  80. Oost-Timor in 1975
    Oost-Timor verklaarde de onafhankelijkheid van Portugal in 1975. Het Indonesische leger greep in. In 1999 braken er hevige rellen uit. In 2002 is het gebied onafhankelijk verklaard en wordt het internationaal als een soevereine staat geaccepteerd.
  81. Nederlands Nieuw Guinea in 1962 (Irian Jaya)
    Onafhankelijk geworden van Nederland.
  82. Papoea Nieuw Guinea in 1975
    Onafhankelijk geworden van Australië.
  83. Salomons eilanden in 1978
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  84. Australië in 1901
    Het Gemenebest Australië verwierf zijn onafhankelijheid van het Verenigd Koninkrijk op 1 januari 1901. Het land is nu een constitutionele monarchie met als staatshoofd koningin Elizabeth II, vertegenwoordigd in Australië door de Gouverneur-Generaal.
  85. Fiji in 1970
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  86. Tonga in 1970
    Onafhankelijk geworden van het Verenigd Koninkrijk.
  87. Nieuw-Zeeland in 1907
    Nieuw-Zeeland werd op 26 september 1907 Onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk.

Achtergrond

Woodrow Wilso

Omstreeks 1900 had een groot aantal West-Europese landen koloniale bezittingen in Afrika en Azië. De koloniën leverden goedkope grondstoffen en dienden als afzetmarkt voor de industrie van het moederland. De Eerste Wereldoorlog vormde een keerpunt in de verhoudingen. Soldaten uit de koloniën zagen in Europa dat de 'superieure' blanken kwetsbaar waren.

Bovendien groeide het politieke bewustzijn als gevolg van meer studiekansen voor de plaatselijke elite. Kampend met een gebrek aan doorstroming naar goede banen groeide het nationalisme onder jongeren in de koloniën. Na de Eerste Wereldoorlog ontstonden nationalistische groeperingen en braken rellen uit. Het nationale bewustzijn werd gestimuleerd door het idee van zelfbeschikkingsrecht. De veertien punten van de Amerikaanse president Woodrow Wilson legden hiervoor de basis. In 1918 pleitte Wilson voor een verbondschap van landen en het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Een direct gevolg daarvan was de oprichting van de Volkenbond.

De Volkenbond bestond van 1919 t/m 1946 en is te zien als de voorloper van de Verenigde Naties. De doelstelling was pretentieus: een einde maken aan alle oorlogen. Uiteindelijk bleek het een machteloos orgaan. Dat bleek bijvoorbeeld bij de imperialistische aanval van Japan op Mantsjoerije in 1931: het land stapte na een veroordeling simpelweg uit de Volkenbond.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Japan door de inwoners van Aziatische koloniën gezien als bevrijder. Het land demonstreerde de onmacht van het Westen door de simpele verovering van grote delen van Azië. Met deze gebeurtenissen in het geheugen begon direct na de Tweede Wereldoorlog de dekolonisatie. De afwijzende houding van zowel de VS als de SU ten aanzien van koloniaal bezit speelde daarbij een grote rol. Meestal ging het dekolonisatieproces gepaard met veel geweld.

Spotprenten League of Nations

Dekolonisatieprocessen - Suriname

Op 25 november 1975 wordt Suriname, na vier eeuwen een kolonie van Nederland te zijn geweest, onafhankelijk. Ruim twintig jaar eerder, in 1954, kreeg het Zuid-Amerikaanse land al een semi-autonome status binnen Koninkrijksverband, maar in 1975 wordt Suriname officieel een republiek.

Tijdens de ceremonie wordt de Akte van erkenning van de Republiek Suriname getekend door premier Arron, Koningin Juliana, premier Den Uyl en de overige Nederlandse ministers.

 

Dekolonisatieprocessen - India

Demonstratie tegen het Britse regime.

In India was Ghandi de belangrijkste initiator van het dekolonisatieproces. Ghandi stond voor geweldloosheid en hij propageerde deze ook. Hij was al vanaf 1918 bezig met het reorganiseren van scholen en ziekenhuizen. Ook richtte hij een geweldloos platform op waarmee hij buitenlandse en Britse goederen boycotte. In de jaren 30 verhevigde de kritiek op Ghandi zich, toch kreeg hij steeds meer aanhang. Hij werd gearresteerd en ontliep een aantal aanslagen.

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, nam Ghandi stelling: hij zou de Britten alleen steunen, als India na de Tweede Wereldoorlog onafhankelijk zou worden en in vrijheid zou kunnen leven. De Britse regering vond deze eis onacceptabel. Gandhi begon zijn eisen voor onafhankelijkheid meer kracht bij te zetten en schreef de 'Quit India'-resolutie waarin de Britse regering werd verzocht India te verlaten.

De 'Quit India'-campagne was de grootste en meest massale beweging voor onafhankelijkheid ooit. Tijdens de campagne vonden massa-arrestaties en geweld op grote schaal plaats.

Eind 1943 werd de orde in India min of meer hersteld door het hardhandige optreden van de Britse troepen. Tegen het einde van de oorlog maakte de Britse regering duidelijk dat de macht in Indiase handen zou komen te liggen. In 1947 werd de onafhankelijkheid getekend. Brits-India werd opgedeeld in een hindoeïstisch India en een islamitisch Pakistan. Het bracht een ongekende volksverhuizing op gang die zeer bloedig verliep. Nog steeds staan Pakistan en India met elkaar op gespannen voet en vinden er erupties van geweld plaats.

 

Dekolonisatieprocessen - Indonesië - 1

Het dekolonisatieproces van voormalig Nederlands-Indië verliep in een stroomversnelling nadat de Japanners gingen samenwerken met de nationalistische partij onder leiding van Soekarno. Toen Japan op 15 augustus 1945 capituleerde, riep Soekarno twee dagen later de onafhankelijkheid uit. Die actie bracht een reeks aan gewelddadige gebeurtenissen met zich mee, van zowel de kolonisator (Nederland), groepen Indonesische jongeren (pemoeda’s) als ook de nationalisten zelf (Soekarno en aanhang).

Dekolonisatieprocessen - Indonesië - 2

Soekarno roept de onafhankelijke staat
Indonesië uit, op 17 augustus 1945. Aan
zijn linkerkant staat Mohammed Hatta.
Mohammad Hatta naast Koningin
Juliana tijdens de Soevereiniteits
overdracht.
Hubertus van Mook en Hatta in gesprek.
26 juli 1945
Capitulatie Japan

Op 26 juli 1945 kwam de geallieerde verklaring waarin onmiddellijke overgave van Japan werd geëist. Met name bij de Japanse legerleiding was hiertegen grote weerstand omdat hierin niets werd gezegd over de rol van de keizer. Men was bang dat dit eeuwenoude instituut zou verdwijnen. Op 28 juli meldde de Japanse premier Suzuki dat er geen sprake zou zijn van overgave.

Hierop besliste de Amerikaanse president Truman dat het gebruik van de atoombom door zou gaan. Hij werd daarin gestrekt door het bericht dat een proef met een dergelijke bom in de woestijn op 16 juli succesvol was verlopen. Op 6 augustus 1945 gooide een Amerikaanse B-29 bommenwerper, Enola Gay, de eerste atoombom op de Japanse stad Hiroshima. Hierdoor verloren 78.000 mensen direct het leven.

Door de radioactieve straling verloren daarna nog eens duizenden mensen het leven, waardoor het totaal aantal slachtoffers op 140.000 kwam. Duizenden mensen werden ziek voor de rest van hun leven. Omdat Japan zich na het werpen van de eerste bom nog steeds niet overgaf, gooiden de Amerikanen een tweede atoombom, op Nagasaki. Ook daar vielen talloze slachtoffers. Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan.

17 augustus 1945
Soekarno en Hatta roepen onafhankelijkheid uit

Twee dagen na de Japanse capitulatie had Soekarno op 17 augustus 1945 de onafhankelijke republiek Indonesië uitgeroepen.

Om hun positie te versterken, probeerden de nationalisten tevergeefs de Indo-Europeanen ook voor hun zaak te winnen. Die waren intussen door de Japanners vrijgelaten uit de interneringskampen, maar verlangden in meerderheid terug naar de koloniale tijd.

Hun weigering zich bij de revolutie aan te sluiten, wekte vooral de woede op van de pemoeda’s, groepen jonge fanatieke nationalisten.

1 november 1945
Van Mook: eerste onderhandelingen

Van Mook was minister van Koloniën en deed de eerste onderhandelingen met Soekarno en de Repubiek ‘Indonesia’.

Hij liet weten, in maart 1946 dat hij de Republiek Indonesia wilde erkennen en onderdeel wilde laten uitmaken van een Federatieve staat Indonesië. De onderhandelingen stuiten op veel weerstand vanuit de Nederlandse politiek.

Dekolonisatieprocessen - Indonesië - 3

Van oktober 1945 tot begin 1946
Bersiap tijd

De gewelddadigste fase van de ‘Indonesische revolutie’ is de Bersiap tijd. Iedereen die er van werd verdacht de koloniale verhoudingen te willen herstellen, werd door de fanatieke strijdgroepen aangevallen. Niet alleen de Indo-Europeanen buiten de kampen waren het doelwit van de agressie, maar ook christelijke Indonesiërs en Chinezen.

In totaal kwamen in de Bersiap tijd zeker 3500 Indo-Europeanen en nog eens duizenden Chinezen en pro-Nederlandse Indonesiërs om het leven.

Juli 1946
Malino conferentie

De Malino-conferentie vond op 25 juli 1946 plaats in Malino (eiland Sulawesie). Nederland stelt tijdens de conferentie voor om deelstaten in te voeren. Het idee houdt in dat Nederlands-Indië in de toekomst zelfstandig wordt, in de vorm van een federatie met verschillende deelstaten. Het plan is dat de federatie onderdeel blijft van het Koninkrijk der Nederlanden, met Koningin Wilhelmina als staatshoofd.

Soekarno krijgt met zijn republiek een eigen deelstaat met de naam 'Verenigde Staten van Indonesië'. Soekarno gaat niet akkoord met het idee. Hij wil eerst de volledige onafhankelijkheid van Indonesië realiseren in de vorm van een eenheidsstaat (geen federatie). Daarna wil hij pas nadenken over het behoud van een band met Nederland.

12 november 1946
Akkoord van Linggadjati

Onder druk van Groot-Brittannië sloten beide partijen in november 1946 het akkoord van Linggadjati, dat echter niet lang stand hield. Nederland erkende weliswaar het republikeinse gezag over Java, Sumatra en Madoera, maar handhaafde de zeeblokkade van de republiek.

Er bleven conflicten over het akkoord bestaan, ook vanuit de Tweede Kamer.

Dekolonisatieprocessen - Indonesië - 4

Juli, augustus 1947 - Politionele acties

Op 21 juli 1947 besloot Nederland tot een grootscheeps militair optreden en stuurde troepenversterkingen naar Indonesië. Deze eerste ‘politionele actie’ was voor Nederland in militair opzicht een succes, maar moest al begin augustus onder druk van de Verenigde Staten worden beëindigd.

Er kwam een nieuw akkoord met de republiek dat onder meer voorzag in een bemiddelende rol van de Verenigde Naties. In Nederland werd knarsetandend op de verdere internationalisering van de kwestie-Indonesië gereageerd. Velen vonden dat de Indonesiërs een lesje moest worden geleerd en dat Nederland zich niets van de VN diende aan te trekken.

In december 1948 greep Nederland weer militair in. Ook deze tweede ‘politionele actie’ was onder leiding van generaal Spoor een succes. Tijdens een bliksemactie werd Jogyjakarta veroverd, een lang gekoesterde wens van de legerleiding. Republikeinse leiders als Soekarno en Hatta werden gearresteerd.

In politiek opzicht was ook het tweede militaire ingrijpen van Nederland een mislukking. Internationaal werd scherpe kritiek geleverd op Nederland. Nederland moest weer onderhandelen.

December 1949 - Soevereiniteitsoverdracht

Onder Amerikaanse druk droeg Nederland uiteindelijk op 27 december 1949 de soevereiniteit over aan de jonge republiek en werd Indonesië echt onafhankelijk.

Een uitzondering werd gemaakt voor Nieuw-Guinea, dat Nederland voorlopig behield.

Een onoplosbaar conflict?

Het huidige Israël

Ondanks vele internationale conferenties en tal van vredesinitiatieven zijn geweldsuitbarstingen tussen Palestijnen en Israël aan de orde van de dag. De tegenstellingen en wederzijdse haat worden van generatie op generatie doorgegeven.

Ook binnen de beide kampen heerst spanning en verdeeldheid. In Israel staan de ‘haviken’, de ultra-conservatieven, lijnrecht tegenover de meer gematigde liberaal-democratische politici. In de bezette gebieden (Westelijke Jordaanoever en Gaza) staat de extremistische Hamas lijnrecht tegenover de meer gematigde partij Fatah (de politieke beweging van premier Abbas). Het hedendaagse conflict tussen Palestijnen en de staat Israël heeft veel te maken met de koloniale geschiedenis van het gebied.

Op de volgende pagina's ga je meer leren over de verschillende periodes in dit conflict.

Een onoplosbaar conflict? - 1900-1920

Palestina Brits mandaat

 

Een onoplosbaar conflict? - 1947

VN delingsplan

Na de Tweede Wereldoorlog was de noodzaak groot om Joodse mensen tegemoet te komen. Er waren immers onder het schrikbewind van Hitler miljoenen Joodse slachtoffers gevallen. De internationale gemeenschap boog zich daarom ook over de kwestie Palestina.

periode 1947

Op 1 september 1947 kondigde een onderzoeks-commissie van de VN aan dat het mandaatgebied Palestina moest worden verdeeld in een Joodse en een Arabische staat, natuurlijk in overeenstemming met de Joodse en Arabische volkeren. De heilige steden Jeruzalem en Bethlehem zouden in de visie van deze commissie een internationale status moeten krijgen, want beide volkeren hadden belangen in die gebieden. Het plan werd niet geaccepteerd. De Arabieren waren er tegen. De Joden gingen over tot gevechtshandelingen. Gevolg was dat veel Arabieren moesten vluchten.

Een onoplosbaar conflict? - 1949-1967

Op 15 mei 1948 kwam er een einde aan het Britse mandaat. De laatste Britse militairen verlieten Palestina.

Op 14 mei 1948 had David Ben-Goerion in Tel Aviv de Joodse staat Israël uitgeroepen (zie afbeelding) in het gebied dat door de VN was aangewezen. Vrij snel daarop brak er oorlog uit tussen Israel en Arabische staten.

Israel stond sterker. Duizenden Palestijnen werden dakloos en vluchten naar buurtlanden. Voor Israëli wordt dit de dag van onafhankelijkheid genoemd. Voor de Arabieren staat de dag bekend als ‘de Zwarte Dag’.

Een onoplosbaar conflict? - 1967

Israël na de Zesdaagse Oorlog

De Zesdaagse Oorlog duurde van 5 tot 10 juni 1967 en werd uitgevochten tussen Israël en de Arabische buurlanden Egypte, Jordanië en Syrië. Israël behaalde een overwinning. Het veroverde op Egypte de Gazastrook en het schiereiland Sinaï, op Jordanië de Westelijke Jordaanoever en op Syrië de Golanhoogten.

Door de gevechten vluchtten veel Palestijnen en Syriërs uit de door Israël ingenomen gebieden.

Een onoplosbaar conflict? - 2002

De Muur van bovenaf.
Westelijke Jordaanoever 2005
Schade in Gaza in 2009.
Israëlische premier
Ariel Sharon 2002

In 2002 brak de tweede Intifada uit waardoor het vredesproces ernstige deuken kreeg. In april 2002 besloot de Israëlische premier Sharon dat er een afscheiding moest komen om de Israëlische bevolking te beschermen tegen zelfmoordaanvallen van radicale Palestijnen. Kort daarop werd in het noordwesten van de Westelijke Jordaanoever begonnen met de bouw van de muur. Het voornaamste argument van Israël om de muur te bouwen is dat het zelfmoordaanslagen van Palestijnse terroristen wil voorkomen. De Palestijnen stellen onder meer dat de muur in strijd is met de (4e) Conventie van Genève (1949), (de Reglementen van) de Haagse Conventie (1907), het internationaal humanitair recht en de met Israël gesloten akkoorden. De Palestijnen vinden dat hen groot onrecht wordt aangedaan, doordat grond werd onteigend en Palestijnen afgescheiden worden van hun familie, bouwland en andere voorzieningen. Een groot aantal Palestijnse enclaves raakt volledig ommuurd en geïsoleerd.

De huidige situatie in Israel is nog steeds niet rooskleurig. Het vredesproces komt niet op gang, de verhoudingen zijn gespannen. De Hamas-beweging en de ‘Haviken’ (de conservatieve Israëlische partij) kunnen niet door een deur. De gevolgen zijn gruwelijk. Een groot deel van de Gaza strook is verwoest. Ook zijn er nog geregeld zelfmoordaanslagen op Israëlische burgers.

 

Eenwording Europa

Inleiding - Eenwording Europa

Europese staten hebben na de
Tweede Werldoorlog belangrijke delen
van hun besluitvorming overgeheveld
naar supranationale organisaties zoals
de Europese Unie. Deze organisaties
spelen een belangrijke rol spelen op
het economische, politieke, juridische
en sociale vlak.

De geschiedenis van Europa in de 20ste eeuw is getekend door beide wereldoorlogen en de Koude Oorlog. Naast veel ellende en leed hebben die oorlogen ook iets positiefs opgeleverd: de wil om door samenwerking een einde te maken aan oorlogen en het creëren van meer welvaart.

Daarnaast wilde West-Europa sterk staan op economisch, politiek en militair gebied tegenover Oost-Europa. Dat werd immers gedomineerd door de Sovjet Unie. Met de val van de Berlijnse muur eindigde de Koude Oorlog. De Europese eenwording en samenwerking kreeg met de toenadering van Oost-Europese landen een extra dimensie.

 

De Europese Gedachte

Winston Churchill

Na de Tweede Wereldoorlog was de behoefte aan wederopbouw en veiligheid groot. Veel mensen wilden ervan verzekerd zijn dat er nooit meer een oorlog zou komen. Daarom ging een aantal West- Europese landen meer met elkaar samenwerken op economisch en politiek gebied.

1946 - Churchill
In 1946 sprak Churchill, destijds de minister-president van Groot-Brittannië, voor het eerst over een Verenigd Europa. Zijn idee was om een Verenigde Staten van Europa te ‘bouwen’ om wereldoorlogen te voorkomen.

1947 - United Europe Movement
In 1947 werd de beweging 'United Europe Movement' ('Beweging voor een Verenigd Europa') opgericht. Voorstanders van deze beweging wilden geen supranationale organen, maar samenwerking tussen regeringen. Europese samenwerking zonder aantasting van de soevereiniteit van de afzonderlijke landen.

1947 - Marshallplan Truman
In dezelfde periode (1947) werd ook het Marshallplan gelanceerd. George Marshall, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, wilde met geld en materiële steun helpen bij de opbouw van Europa na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog.
Het plan was onderdeel van de zogenaamde Truman-doctrine: de West-Europese landen moesten een betrouwbare buffer vormen tegen het Oostblok, en niet ten prooi vallen aan het communisme.

1948 - Douane-unie Benelux
In 1948 trad de douane-unie van de Benelux in werking. Er werd zo vrijhandelsverkeer mogelijk tussen Nederland, België en Luxemburg.

1949 - Raad van Europa
In 1949 werd de Raad van Europa opgericht. Democratisering en mensenrechten stonden daarbij centraal. De Raad had geen echte invloed, maar heeft wel veel bereikt. Zo werd bijvoorbeeld het initiatief genomen tot de oprichting van het Europese Hof van Mensenrechten.

1951 - EGKS
In 1951 werd een belangrijk verdrag ondertekend dat het fundament vormt van de huidige Europese Unie: het verdrag van de ‘Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal’ (EGKS).

De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

In 1951 werd het verdrag ondertekend van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (de EGKS). De grondlegger van dit verdrag was Robert Schumann, de minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk. Op 9 mei 1950 las hij de beroemde verklaring voor van de Franse politicus Jean Monnet. Deze verklaring moet in het licht worden bezien van de angst voor een Derde Wereldoorlog.

In de verklaring was te lezen dat Europese grootmachten, zoals Duitsland en Frankrijk hun nationale belangen opzij moesten zetten voor vrede. Kern van het plan was de oprichting van een supranationale organisatie, een organisatie die boven de nationale staten zou staan met als doel het beheer en controle van kolen en staal.

Afbeelding: In 1951 werd het EGKS-verdrag ondertekend. De officiële opening van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal vond plaats in 1953. Op 10 februari 1953 reed een trein, gedecoreerd met vlaggen en geladen met kolen, over de grens tussen Frankrijk en Luxemburg.

Voor de wederopbouw was de zware industrie afhankelijk van permanente aanvoer van staal en kolen, onmisbare bestanddelen bovendien bij het voeren van oorlogen. Het gemeenschappelijk beheer ervan diende dus meerdere doelen: stimuleren van de wederopbouw en het voorkomen van nieuwe oorlogen.

Op 18 april 1951 werd deze verklaring omgezet in daden. De Benelux-landen, Frankrijk, Italië en West-Duitsland ondertekenden het verdrag van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). De EGKS stond ook open voor andere landen van West-Europa.

Een geluidsfragment uit het geschiedenisprogramma OVT:
In Europa salon 24: 1950 – Europa’ Uitzenddatum: OVT 4 januari 2009


Afbeelding: Gasten praten over gebeurtenissen in het 1950-Europa. Europakenner Edmund Wellenstein stond aan de wieg van de Europese samenwerking. Zijn hele ambtelijke loopbaan (1953-1976) heeft hij gewijd aan de Europese integratie. Mathieu Segers, docent Internationale betrekkingen aan de Radboud Universiteit Nijmegen deed een promotieonderzoek waarin de Verdragen van Rome, het fundament van de huidige Europese Unie, centraal staan.

De EEG, de EG en de EU

Het gemeenschappelijke beheer van kolen en staal stimuleerde de wederopbouw van de lidstaten. Kolen en staal vormden de motor van de economie, vergelijkbaar met het hedendaagse belang van aardolie. Vanwege de succesvolle samenwerking besloten de lidstaten hun samenwerking uit te breiden naar andere sectoren.

In 1957 ondertekenden de landen de Verdragen van Rome: de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) werden opgericht.

De lidstaten ontwikkelden een gemeenschappelijke markt. De afzetmarkten van de afzonderlijke lidstaten werden vergroot en zij konden aanspraak maken op Europese subsidies.

De samenwerking was inmiddels zo uitgebreid dat de term ‘economische gemeenschap’ geen recht meer deed aan de werkelijke situatie. De EEG nam namelijk steeds meer beslissingen op politiek, juridisch en economisch vlak. Het resultaat was dat in 1967 alle economische gemeenschappen fuseerden tot de Europese Gemeenschap, kortweg de EG. Speerpunten waren o.a. de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van politiek, landbouw en verkeer.

Vanaf 1993 ging de Europese Gemeenschap verder als de Europese Unie (EU). De politieke en monetaire integratie tussen de lidstaten nam toe. Zo werd in het Verdrag van Maastricht o.a. de komst van de euro aangekondigd. Ook kwamen er meer lidstaten bij en werden de binnengrenzen opgeheven: douanerechten en -tarieven werden afgeschaft.
In 1995 waren er inmiddels 15 lidstaten. In 2004 kwamen er tien lidstaten bij. In 2013 bestaat de EU uit 28 lidstaten.

Dat het aantal landen niet alleen maar hoeft te groeien, bleek in 2016. Groot-Brittannië besloot in dat jaar de EU te verlagen, de zogenaamde Brexit. Uiteindelijk duurde het nog vier jaar voor ze daadwerkelijk uit de EU stapten. Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie verlaten op 31 januari 2020. Tot en met 31 december 2020 gold een overgangsfase. In deze periode bleven alle EU-regels en wetten voor het Verenigd Koninkrijk van kracht.

Landbouwbeleid en euro als speerpunten

Euro bankbiljetten bestaan in coupures van
5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro. De biljetten
symboliseren de openheid en samenwerking
tussen de landen van de Europese Unie. De
biljetten zijn ontworpen door de Oostenrijkse
kunstenaar Robert Kalina.

In de jaren 60 van de vorige eeuw concludeerden Europese politici dat de Europese landbouw moest worden beschermd. Politici wilden een eigen Europees landbouwbeleid, onafhankelijk van de wereldmarkt. Landen buiten de EG betaalden voortaan invoerheffingen zodra zij hun landbouwproducten op de Europese markt brachten. Europese boeren kregen bovendien exportsubsidies.

Het verschil tussen de kostprijs en de wereldmarktprijs werd gecompenseerd door de EG. De Europese boeren gingen meer produceren en dat had ook ongunstige consequenties: de mestproductie steeg en het gebruik van bestrijdingsmiddelen ook. Het landbouwbeleid van de Europese Gemeenschap leidde tot enorme overschotten. Het mestoverschot, 'de melkplas’, ‘de boterberg’ en iets recenter ‘de wijnplas’ zijn daar voorbeelden van.

Ook kwam door de hang naar hoge productie de voedselveiligheid in gevaar. Virussen verspreiden zich sneller en dierziekten braken uit, zoals de gekkekoeienziekte en de varkenspest. In de jaren 90 stelde men voor het eerst het landbouwbeleid aan de kaak. De subsidies werden verminderd en boeren werden verplicht meer te investeren in biologische landbouw en meer controle op hun productiewijze uit te oefenen.

Ook op financieel gebied groeiden de lidstaten steeds meer naar elkaar toe. De European Currency Unit (ECU) werd in 1979 de Europese rekeneenheid. Dit was de voorloper van de euro. De munten van de verschillende Europese lidstaten werden samengenomen. Het Europees Monetair Systeem probeerde om schommelingen tussen de nationale munten en ECU te minimaliseren. Doel was om financiële transacties tussen Europese lidstaten makkelijk te maken.

Burgers uit de Europese Unie konden nu in elke lidstaat bank- en spaarrekeningen openen, hypotheken afsluiten, leningen aangaan en verzekeringen afsluiten. Het Europees Monetair Instituut (EMI) moest ervoor zorgen dat de landen met elkaar tot goede afspraken kwamen op dit gebied.

In het Verdrag van Maastricht van 1992, werd besloten tot een gemeenschappelijke munt: de euro. De Economische en Monetaire Unie (of EMU) is de groep van EU-lidstaten die de euro als betaalmiddel hebben ingevoerd. In 1998 heette dit instituut de Europese Centrale Bank (ECB). In 2002 voerden Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, België, Oostenrijk, Finland, Portugal, Griekenland en Slovenië de euro in.
Voor de handel in Europa viel het wisselkoersrisico weg. Veel Europese burgers klaagden omdat alles duurder werd, maar raakten wel gewend aan het nieuwe betaalmiddel.

Oost-Europa

De Oost-Europese landen stonden tot 1989/1990 onder sterke invloed van de Sovjet-Unie. Om tegenwicht te bieden aan het Westen werd economische samenwerking gestimuleerd door oprichting van de Comecon (Council for Mutual Economical Assistance) in 1949. Het was een reactie op het Amerikaanse ‘Marshall-plan’. De Sovjet-Unie gaf leiding aan de Comecon en bood financiële hulp aan voornamelijk Oost-Europese landen.

De ineenstorting van het communisme in de Sovjet-Unie en Oost-Europa in 1990 en 1991 betekende het einde van de Comecon. Op 27 juni 1991 werd in Boedapest de Raad opgeheven. Veel Oost-Europese landen kozen voor een markteconomie. Oost-Europese landen zochten toenadering tot de Europese Unie om hun jonge markteconomie te stimuleren en politieke veiligheid beter te waarborgen.

Nationalistische tendensen

De ontwikkeling van een overkoepelende organisatie zoals de Europese Unie roept ook weerstand op. Besluitvorming vindt immers niet meer binnen de regio/land plaats, maar steeds vaker op Europees niveau. Referenda over de invoering van een Europese grondwet die werden gehouden in Nederland en Frankrijk illustreren deze weerstand.

Nederlandse kiezers stemden op woensdag 1 juni 2005 in overgrote meerderheid 'nee' tegen de Europese Grondwet. Volgens de officiële uitslag was 61,6 procent tegen en 38,5 procent vóór. De Franse bevolking had de Europese Grondwet drie dagen eerder verworpen.

Mogelijk hebben de komst van de euro, de stijgende prijzen en het verdwijnen van de nationale munt de nodige weerstand opgeroepen.

Dit soort onvrede heeft er in het voorjaar 2016 toe geleid dat de Britten na een referendum hebben besloten de EU te verlaten, de zogenaamde Brexit. Uiteindelijk duurde het nog vier jaar voor ze daadwerkelijk uit de EU stapten. Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie verlaten op 31 januari 2020.

Toenemende welvaart

Inleiding - Toenemende welvaart

In de jaren 60 kwam de hippiecultuur
op. Amsterdam werkte als een
magneet op veel jongeren.
De jongerencultuur kenmerkte zich
door een hang naar vrijheid, liefde en
vrije seks.

De Tweede Wereldoorlog heeft de levens van veel mensen sterk beïnvloed. De zogenaamde oorlogsgeneratie was voor het leven getekend. Na de oorlog richtten de bevolking van Nederland zich op de wederopbouw en stonden waarden als spaarzaamheid en zekerheid hoog in het vaandel.

Door een uitgestelde kinderwens werden er na de oorlog veel kinderen geboren; de zogenaamde babyboom-generatie. Deze generatie groeide op in een wereld waar in materiële zin weinig te klagen viel door de toenemende welvaart. Spaarzaamheid en zekerheid bleek voor deze generatie minder belangrijk. In de jaren 60 en 70 gingen jongeren op zoek naar een nieuwe levensstijl wat zich onder meer uitte in verzet tegen de gevestigde orde en het ouderlijk gezag.

Op weg naar de verzorgingsstaat

Door de Koude Oorlog namen de spanningen tussen het Westen (de Verenigde Staten en bondgenoten) en het Oosten (Sovjet-Unie en het Oostblok) toe. Om te voorkomen dat het gehavende West-Europa ten prooi zou vallen aan het communisme besloten de VS tot financiële ondersteuning in de vorm van het Marshallplan. Doel was het stimuleren van de wederopbouw van West-Europa dat een buffer moest vormen tegen het communisme. Onder andere door deze financiële injectie groeiden de West-Europese economieën snel. Een andere reden voor de snelle economische groei was dat arbeiders in de meeste West-Europese landen bereid waren voor lage lonen te werken.

Ook in Nederland groeide de naoorlogse economie in een rap tempo. Nadruk lag in eerste instantie op de opbouw van de zware industrie, voorwaarde om de totale economie weer aan de praat te krijgen.

De wederopbouw was een tijdperk van samenwerking op economisch en politiek gebied. Er werd hard gewerkt tegen lage lonen. Vakbonden stemden hiermee in omdat de overheid beloofde een stelsel van sociale zekerheid op te bouwen. De overheidscontrole op de lonen werd de geleide loonpolitiek genoemd. Bedrijven maakten veel winst en de economie groeide. Goedkope Nederlandse producten stimuleerden de export.

Binnen een jaar na de ontdekking van de gasbel begon
de exploitatie. Er werden door heel Nederland
pijpleidingen gelegd en veel Nederlandse huishoudens
konden overschakelen op gas.

Ondanks de sterk verzuilde samenleving werd er op politiek niveau nauw samengewerkt aan de wederopbouw. De katholieke KVP en de socialisten van de PvdA vormden een rooms-rode coalitie. Deze samenwerking gaf invulling aan de verzorgingsstaat: een samenleving waarin je werd verzorgd 'van het wieg tot het graf'. Een bekende regeling is de Algemene Ouderdomswet (AOW) uit 1956. Een financiële meevaller was de gasbel in Slochteren die in 1959 werd ontdekt.
Nederland ging aardgas verkopen, wat miljarden opleverde.

Ontstaan generatiekloof

De jaren 50 stonden in het teken van de wederopbouw en het economisch herstel. Het was een periode van hard werken, van soberheid en spaarzaamheid. De meeste samenlevingen in West-Europa waren nog heel traditioneel. Het gezin was de hoeksteen van de samenleving. De meeste vrouwen werkten in het huishouden en zorgden voor de kinderen. De man was de kostwinner en op zondag ging de meeste gezinnen naar de kerk.
Voor de oudere generaties was deze manier van leven geen probleem. Na de slechte oorlogstijd was er behoefte aan structuur en rust. De babyboomers, net na de oorlog geboren, groeiden op in een sobere sfeer. In de loop van de jaren 60 nam de welvaart snel toe. De samenleving veranderde. Jongeren hadden meer geld te besteden, er was volop werk en behoefte aan geschoold personeel.

Jongeren die geld verdienden en meer vrije tijd hadden dan de generaties voor hen, gingen op zoek naar ontplooiing en ontspanning. Hun blik werd verbreed door de komst van de televisie. De eerste televisie-uitzending in Nederland was in 1951. Het aantal tv-toestellen steeg snel. Waren er in 1951 nog slechts 150 toestellen, in 1957 was dat aantal al gestegen tot 120.000.

Zo kwamen steeds meer mensen in contact met de leefwereld van de andere zuilen en met andere culturen en zienswijzen. Ook werden muziek, dans en amusement populair. De Amerikaanse Elvis Presley en andere artiesten uit de cultuur van de rock & roll werden als idolen voorbeelden voor de jeugd. Jongeren gingen zich net zo kleden en gedragen als hun idolen. Met deze middelen uitten zij hun verzet tegen het ‘saaie’ en ‘degelijke’ leven van hun ouders.

Jongeren in de jaren 50 en 60

In 1969 protesteerden John Lennon
(The Beatles) en Yoko Ono op een
ludieke manier tegen de oorlog in de
wereld. Deze 'Bed-in' was hun
huwelijksreis en voerde het echtpaar
o.a. naar het Amstel-hotel in
Amsterdam. 'Make Love not War' was
hun boodschap aan de wereld.

Individualisering en secularisering

Door de toegenomen welvaart had de nieuwe generatie het in materiële zin goed voor elkaar. Misschien dat juist daarom de aandacht hoe langer hoe meer werd verlegd naar immateriële behoeftes. Veel jongeren gingen zich in de jaren 60 afzetten tegen de gezapigheid, het vermeende materialisme van hun ouders, het politieke bestel en de gangbare rolverdeling tussen man en vrouw. Het magische woord ‘vrijheid’ werkte als een magneet op veel jongeren en uitte zich in verzet tegen de gevestigde orde.

Jongeren namen niet meer klakkeloos aan wat de priester of dominee of ouders zeiden. Zij wilden zelf bepalen hoe zij hun leven inrichtten. Die drang naar vrijheid uitte zich o.a. in muziek- en kledingkeuze. De nieuwe generatie had behoefte om te experimenteren op allerlei gebied en het vooral anders te doen dan hun ouders. Er werd geëxperimenteerd met relaties, liefde, seks en drugs.

Ook werd er hartstochtelijk gedemonstreerd tegen de oorlog in Vietnam. Daarnaast ontstond er veel kritiek op de consumptiemaatschappij.

Jongeren waren niet langer bereid om traditionele machthebbers te gehoorzamen, maar namen zelf het heft in handen. Jongeren wilden meebeslissen over belangrijke zaken. Als gevolg daarvan democratiseerden veel organisaties en instituten.

Protest tegen de Vietnamoorlog.

Op universiteiten ontstond een cultuur van medezeggenschap. De traditionele omgangsvormen veranderden: alles werd veel informeler. Leerlingen mochten hun docenten bij de voornaam noemen. Moderne ouders gaven hun kinderen een vrije opvoeding en gingen anders om met hun kinderen dan hun eigen ouders hadden gedaan: gelijkwaardiger en zonder veel dwang en restricties.

Het politieke bestel onder druk

In West-Europese landen braken in de jaren 60 ook op politiek en bestuurlijk niveau roerige tijden aan. De politiek raakte verdeeld in twee kampen: rechts en links. Jongeren wilden meer inspraak, meer vrijheid en een eerlijke verdeling van macht en geld. Linkse partijen namen deze actiepunten op in hun programma en waren populair. Jongeren kwamen in actie en organiseerden demonstraties tegen de VS, tegen de oorlog in Vietnam en de consumptiemaatschappij.

Enkele groepen jongeren radicaliseerden en stapten in de jaren 70 over op terrorisme. De RAF in het toenmalige West-Duitsland en de Rode Brigades in Italië zijn daar voorbeelden van. Ook in Nederland sloeg het politieke klimaat in de jaren 60 om. Er kwam een einde aan de harmonieuze samenwerking tussen de Katholieke Volkspartij (KVP) en de PvdA. Het politieke landschap polariseerde. Veel mensen volgden niet meer klakkeloos de voorschriften van hun eigen zuil en werden mondiger.

Er kwamen andere politieke thema’s op de agenda. Onderwerpen als recht op inspraak, bestuurlijke vernieuwing en de verdeling van welvaart. Politieke meningsverschillen werden fel uitgevochten. Linkse partijen zetten zich af tegen de VVD en confessionele partijen en hun christelijke moraal. Het was ook een tijd van nieuwe ideeën.
Binnen de PvdA werd de beweging Nieuw Links opgericht die aanstuurde op verjonging en vernieuwing binnen de partij. Democraten 66 (D66) werd opgericht en pleitte voor democratisering en staatkundige vernieuwing. De onrust in de christendemocratische partijen nam eveneens toe, hetgeen onder meer resulteerde in de afscheiding van een aantal progressieve KVP'ers en ARP'ers in een linkse partij: de PPR (Politieke Partij Radicalen).

Tweede feministische golf

Rolverdeling man/vrouw jaren 50

In de jaren 50 was het gezin de hoeksteen van de samenleving. De man zorgde voor het inkomen. Het huishouden was de taak van de vrouw. Over deze rolverdeling was geen discussie mogelijk. Vrouwenemancipatie was nog nauwelijks een item.

Huisvrouw en moeder

Vrouwen die werkten waren meestal ongetrouwd en werkten vaak in het onderwijs of in de zorg. Een vrouw in dergelijke overheidsfuncties werd ontslagen zodra zij in het huwelijk trad. De taken als huisvrouw en de verzorging van kinderen waren dan het logische vervolg. In de jaren 50 en 60 werd nog nauwelijks aan geboortebeperking gedaan. De gezinnen waren groot, zeker in het katholieke zuiden.

Tweede feministische golf

In de jaren 60 uitten steeds meer vrouwen kritiek op de ongelijke verhouding tussen mannen en vrouwen. De vrouwen eisten: recht op arbeid, een betere beloning en betere carrièremogelijkheden. Dit streven van de emancipatie van vrouwen is bekend als de tweede feministische golf. (De eerste feministische golf was de periode van 1870 tot 1920 waarin de vrouwenemancipatie in de eerste plaats gericht was op het verwerven van vrouwenkiesrecht.)

De komst van de pil

De komst van de pil begin jaren 60 betekende nog niet dat geboortebeperking op grote schaal werd toegepast. Thema’s als seksuele bevrijding (‘baas in eigen buik’) en de herverdeling van zorgverantwoordelijkheden werden wel door feministen onder de aandacht gebracht.

Rolverdeling man/vrouw veranderd

De doelstellingen van de feministen zijn tot op zekere hoogte uitgekomen. De zorgtaken binnen het gezin worden meer gedeeld tussen mannen en vrouwen. En dat getrouwde vrouwen werken, wordt niet als bijzonder gezien. Ook binnen de politiek spelen vrouwen een steeds belangrijkere rol. Toch is er ook nog discussie over de vraag of de moderne vrouw wel geëmancipeerd genoeg is.

Multiculturele samenleving

Inleiding - Multiculturele samenleving

Al eeuwenlang verhuizen mensen van plaats. Emigratie en immigratie zijn een constante factor in de geschiedenis van de mensheid. In de tweede helft van de 20e eeuw nam in West-Europa de immigratie toe. De dekolonisatie, de toenemende welvaart en politiek instabiele situaties elders in de wereld hebben hiervoor gezorgd.

Veel West-Europese landen worden ook wel multiculturele samenlevingen genoemd. In een multiculturele samenleving wonen mensen uit verschillende culturen samen in een land. Kenmerk is dat deze verschillende groepen hun eigen cultuur kunnen behouden.

In Nederland werd lange tijd dit 'multiculturele idee' omarmd. Maar sinds de aanslagen op de Twin Towers (11 september 2001) staat het 'multiculturele idee' van het behouden van de eigen cultuur steeds meer onder druk.

In Frankrijk wonen ook veel immigranten. Het idee van een multiculturele samenleving is daar anders dan hier. Sinds de Franse Revolutie zijn de waarden van 'vrijheid, gelijkheid en broederschap' bepalend. Kerk en staat zijn strikt van elkaar gescheiden en religieuze uitingen zijn dan ook in het openbare leven min of meer taboe.

Amerika is natuurlijk het immigratieland bij uitstek. Het land is immers 'gesticht' door immigranten. De Amerikaanse maatschappij wordt vaak een 'melting pot' genoemd en geen 'multiculturele samenleving'. De meeste immigranten pasten zich namelijk in rap tempo aan. Zij namen snel de Amerikaanse gewoonten en gebruiken over. Het aantal Amerikanen met wortels in andere delen van de wereld groeit echter rap. Zij willen en kunnen hun oorspronkelijke identiteit niet altijd helemaal opgeven. Daarom spreken veel wetenschappers liever van een salad bowl (sla-kom), waarin allerlei verschillende elementen naast elkaar bestaan, dan van een melting pot die één uniforme identiteit oplevert.

Geschatte immigratiecijfers van Nederland - 1

Geschatte immigratiecijfers van Nederland - 2

Geschatte immigratiecijfers van Nederland - 3

Geschatte immigratiecijfers van Nederland - 4

Geschatte immigratiecijfers van Nederland - 5

Geschatte immigratiecijfers van Nederland - 6

Geschatte immigratiecijfers van Nederland - 7

Nederland en immigratie-1

Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen

Tot vlak na de Tweede Wereldoorlog kende Nederland praktisch geen inwoners van buiten het land. Begin van deze eeuw (de 21e eeuw) bestaat de Nederlandse bevolking voor 19% uit inwoners met een migratieachtergrond. Iets meer dan de helft hiervan bestaat uit mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Onder deze groep vallen voornamelijk mensen uit Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen.

Deze nieuwe bevolkingsgroepen vestigden zich in Nederland vanaf de jaren 70. Gedeeltelijk ging het om gastarbeiders uit Turkije en Marokko en gedeeltelijk om Surinamers die na de Surinaamse onafhankelijkheid hun land verlieten. Naast genoemde bevolkingsgroepen zijn er in Nederland nog iets meer dan een half miljoen inwoners uit andere niet-westerse landen. Voor een deel gaat het hier om vluchtelingen en asielzoekers.

In de loop van de jaren negentig zijn de regels voor toelating aangescherpt. De Nederlandse regering gaf inwoners met een migratieachtergrond de ruimte hun eigen cultuur en geloof te behouden. Maar vanaf eind jaren 90 stond integratie veel hoger op de politieke agenda. Inwoners met een migratieachtergrond dienen zich aan te passen door bijvoorbeeld de Nederlandse taal te beheersen. Idee daarachter is dat mensen met een migratieachtergrond zo beter kunnen meedoen in de Nederlandse maatschappij. De Nederlandse overheid besteedt daarom in deze eeuw veel aandacht aan inburgering.

Indonesië

Nadat Indonesië onafhankelijk was geworden, konden de Indische Nederlanders in Indonesië geen zeker bestaan meer opbouwen. De meeste van hen besloten daarom naar Nederland te emigreren. De Indische Nederlanders pasten zich snel aan de Nederlandse cultuur aan omdat zij al binding hadden met de Nederlandse cultuur.

De Molukkers zijn om andere redenen naar Nederland gekomen dan de Indische Nederlanders. De Molukken is een eilandengroep in Indonesië. De Molukken hadden de Nederlanders als eerste gekoloniseerd. Nederland zwaaide in dit gebied dus al eeuwen de scepter. Gevolg was dat veel Molukkers het Koninklijke Nederlands-Indische Leger dienden (KNIL). Toen Indonesië in 1949 onafhankelijk werd, werden de Molukkers als landverraders gezien. Daarbij kwam dat zij een eigen staat wilden en niet tot Indonesië wilden behoren. Daardoor ontstonden er op de Molukken zelf gevechten. Nederland bedacht een tijdelijke oplossing: de Molukse soldaten en hun gezinnen kwamen zolang naar Nederland. Het was de bedoeling dat ze in ons land bleven tot de situatie op de Molukken weer veilig was. Dit is echter nooit gebeurd, er is nooit een eigen Molukse staat gekomen. Uiteindelijk zijn de meeste Molukkers in Nederland gebleven.​

Turken en Marokkanen

In de jaren zestig en zeventig zijn er veel Turken en Marokkanen naar ons land gekomen om te werken. De fabrieken in Nederland hadden een groot tekort aan ongeschoolde arbeiders. De Turkse en Marokkaanse gastarbeiders zouden na enkele jaren weer terug gaan naar hun eigen land. Maar eind jaren zeventig bleek dat de meesten wilden blijven. De economie in hun eigen land was nog steeds slecht. In Nederland hadden ze de kans een beter bestaan op te bouwen. De mannen haalden daarom hun vrouw en kinderen naar Nederland, of stichtten hier een gezin. Hun kinderen groeiden op tussen twee culturen.

Om te zorgen dat ze ook de cultuur van hun ouders leerden kennen, werden er Koranscholen opgericht. Daar leerden de kinderen de Turkse en Arabische taal en lazen ze de Koran. Ook kregen ze er rekenles en leerden ze de geschiedenis van Marokko en Turkije kennen. Aan het begin van de 21e eeuw denkt men heel anders over integratie en staat het Koranonderwijs onder vuur door de angst van het prediken van fundamentalistische islam.

Nederland en immigratie-2

Suriname

Suriname was een kolonie van Nederland totdat Suriname in 1975 onafhankelijk werd.

In deze periode vertrok ongeveer twee derde van alle Surinamers naar Nederland door de slechte economische vooruitzichten. Ze kregen de Nederlandse nationaliteit. Begin jaren tachtig zorgden politieke problemen voor een nieuwe stroom migranten.

Veel Surinamers kwamen in de vier grote steden terecht. In Amsterdam woont een kwart van alle in Nederland woonachtige Surinamers.

Balkan (voormalig Joegoslavië)

In veel landen zijn burgeroorlogen aan de orde van de dag. Bijvoorbeeld in veel landen op de Balkan en ook in sommige landen uit Afrika. Gevolg is dat mensen op de vlucht slaan en hun toekomst ergens anders in de wereld willen opbouwen. Veel van deze vluchtelingen hebben asiel aangevraagd in Nederland. Meestal kregen zij een tijdelijke verblijfsvergunning. De procedures duren uitermate lang en het wachten kan asielzoekers murw maken.

In de politiek kon men de stroom van vluchtelingen niet meer aan, waardoor de eisen en maatregelen eind jaren 90 zijn verhard.

Polen

Sinds Polen in mei 2004 toegetreden is tot de Europese Unie, is het aantal immigranten vanuit Polen duidelijk toegenomen.
Arbeid is de belangrijkste immigratiereden.

 

Frankrijk

Grote stedenproblematiek:
de Franse banlieus.

Frankrijk is net zoals Nederland een immigratieland bij uitstek. Eén op de vier Fransen is óf immigrant óf kind van buitenlandse ouders of grootouders. Van immigranten wordt verwacht dat ze zo snel mogelijk volwaardige Fransen worden. Deze verwachting hangt samen met de geschiedenis van Frankrijk.

De Franse Revolutie, een proces waar uiteindelijk de gegoede burgerij zich los worstelde van de landadel en de kerk, staat in het collectieve geheugen gegrift. Immigranten moeten daarom conform de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap leven. In het openbare leven is geen ruimte voor andere uitingen dan Franse. Het dragen van hoofddoekjes in openbare ruimtes is daarom nog steeds een discussiepunt.

In 2004 woonden er 4,9 miljoen immigranten in Frankrijk, voornamelijk afkomstig uit Afrika, Azië en Europa.
Deze groep vormt 8,1 % van de bevolking.

Banlieues

Trailer van de film ‘La Haine’. Deze film gaat
o.a. over deze immigranten en Fransen die
niet aan het werk kunnen komen. In de film
voel je de agressie die leeft onder de jongeren.

Net zoals in Nederland, zijn er ook in Frankrijk problemen met groepen migranten. Discriminatie, racisme, werkloosheid en armoede zijn groot onder met name jonge migranten. Deze problematiek spits zich toe in de Franse voorsteden van Parijs (de banlieues). In 1981, 1990, 1994 en 2005 was er sprake van grootschalige geweldsuitbarstingen. In reactie daarop is er telkens flink in de banlieues geïnvesteerd: flatgebouwen werden opgeknapt en soms afgebroken, er kwamen werkgelegenheidsprojecten en sociaal-culturele centra. Tot structurele verbeteringen van de leefsituatie heeft dat echter niet geleid. In 2005 was het weer raak. In de Parijse voorstad Clichy-sous-Bois worden twee jongens van Afrikaanse afkomst geëlektrocuteerd in een transformatorhuisje. De 15-jarige Banou en de 17-jarige Ziad zouden het huisje zijn in gevlucht, omdat de politie hen achterna zat. De politie zelf ontkent dat. Gevolg: rellen en het in de brand steken van auto’s en bussen. Veel wetenschappers zien in de recente rellen het bewijs dat ‘het Franse integratiemodel’ niet werkt.

Waar Nederland vanouds de verzuiling en het multiculturalisme koesterde, zweerde Frankrijk bij het republikeinse ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Toch doen zich in Nederland soortgelijke gevallen voor: ook in de Utrechtse wijk ‘Ondiep’ was er in 2007 sprake van een samenscholingsverbod onder probleemjongeren van Nederlandse afkomst en jongeren met een migratieachtergrond. Sinds 2019 kent Nederland een verbod op gezichtsbedekkende kleding in de openbare ruimte.

Debat hoofddoekjes

De immigranten die moslim zijn, dragen soms hoofddoekjes. Dit zorgt voor de nodige discussies. De discussie laat zien dat er een hernieuwde belangstelling is voor de vrijheid van godsdienst en haar grenzen. De discussies spitst zich onder meer toe op het dragen van een hoofddoek door leerkrachten en leerlingen in het openbaar onderwijs.

In Frankrijk wordt het dragen van een hoofddoekje gezien als een bedreiging van de scheiding tussen kerk en staat. Deze scheiding houdt in dat de staat neutraal moet zijn. De neutraliteit van de staat wordt als voorwaarde gezien voor de vrijheid van godsdienst die haar plaats dient te vinden in de privésfeer. Soms ook in de maatschappelijke sfeer, maar dan wel altijd buiten het overheidsdomein. Frankrijk heeft daarom het dragen van een hoofddoekje en andere religieuze symbolen in openbare scholen en universiteiten verboden.
In 2011 kwam er ook een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in alle openbare ruimtes.

Er kwam een reeks hoorzittingen met deskundigen, waaronder jonge vrouwen uit de banlieues die getuigden van de druk waaraan zij blootstaan wanneer ze geen hoofddoek dragen. Het resultaat was dat er toch verbod kwam op het dragen van “opzichtige religieuze tekenen” in scholen en overheidsinstellingen, zoals een groot kruis, een keppeltje of een sluier.

De waarden die de niet-westerse allochtonen hoog achten, staan bij Westerse mensen vaak laag in aanzien. Het dragen van hoofddoek, openbaar uiting geven aan je geloof worden door Westerlingen vaak als een voorbeeld van onderdrukking gezien. Westerse waarden als vrijheid van meningsuiting staat dan haaks op de culturele codes die kunnen gelden onder groepen niet Westerse immigranten.

Verenigde Staten

Amerika is natuurlijk het immigratieland bij uitstek. Het land is immers ‘gesticht’ door immigranten. De Amerikaanse maatschappij wordt vaak een ‘melting pot’ genoemd en geen ‘multiculturele samenleving’.

De meeste immigranten pasten zich namelijk in rap tempo aan. Zij namen snel de Amerikaanse gewoonten en gebruiken over. Het aantal Amerikanen met wortels in andere delen van de wereld groeit echter rap. Zij willen en kunnen hun oorspronkelijke identiteit niet altijd helemaal opgeven. Daarom spreken wetenschappers liever van een salad bowl (sla-kom), waarin allerlei verschillende elementen naast elkaar bestaan, dan van een melting pot die één uniforme identiteit oplevert.

Tijdens 16e en 17e eeuw

De Engelsen, Fransen en Spanjaarden stichtten vanaf de 16e eeuw de eerste nederzettingen in Noordoost-Amerika. Later stichtten ook kleinere landen als Nederland nederzettingen. Deze nederzettingen waren eigenlijk gewoon handelsposten om bijvoorbeeld goud te ruilen met de indianen.

In de beginjaren waren de nederzettingen nog erg onveilig vanwege de vele gevechten met de indianen. De indianen hadden ook last van de voor hen nieuwe virussen waartegen zij niet bestand waren, zoals de griep. In de 17e eeuw kwamen er nog meer Europeanen, meer Nederlanders en ook Fransen. Er werd gehandeld in slaven. New York ontwikkelde zich tot een handelscentrum. De oostgrens verschoof naar het westen. Amerika werd groter en groter. De oorspronkelijke bewoners werden vaak vermoord of stierven aan ziektes die de Europeanen meebrachten. Er bestond toen nog geen respect voor inheemse volkeren.

Tijdens 18e eeuw

Langzamerhand werden er meer nederzettingen gesticht en werd het hele Amerikaanse gebied in kaart gebracht. De roep om zelfstandig te worden en onafhankelijk te worden van de Engelse koning nam ook toe. In 1775 leidde dit tot de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en uiteindelijk tot het ontstaan van de Verenigde Staten in 1776.

Tijdens 20e en 21e eeuw

In de 20e eeuw kwamen er steeds meer Chinezen naar de VS. Ook kwam er in 1965 een immigratiewet die het mogelijk maakte dat gezinnen herenigd konden worden. Dit bracht een stroom immigranten uit Latijns-Amerika en Azië op gang.

Voor immigranten uit Mexico, Midden-Amerika en het Caraïbisch gebied is het veel makkelijker om nauwe banden te onderhouden met achtergebleven familieleden, af en toe op en neer te reizen en op die manier iets van hun oorspronkelijke identiteit vast te houden. Daardoor vinden wetenschappers het zogenaamde ‘melting pot’ (de cultuur van een etnische minderheid vermengt zich met de hoofdcultuur in het land) minder passen bij de huidige Amerikaanse samenleving. Veel wetenschappers zijn nu van mening dat de vele culturen en subculturen niet zozeer een homogene cultuur vormen, maar het blijven in feite op zichzelf staande culturen. Dit noemt men het ‘salad bowl’ idee.