Geschiedenis VMBO Onderbouw

Geschiedenis VMBO Onderbouw

Kennisbank GS

Introductie

Welkom bij Kennisbank Geschiedenis Onderbouw.

In dit arrangement vind je de theorie van de Stercollectie Geschiedenis VMBO Onderbouw.

Kies hiernaast één van de 10 domeinen en kies vervolgens een onderdeel uit de Kennisbank. Het item opent zich in een popup.

Veel succes!

Tijdvak 1

Levenswijze van jagers-verzamelaars

Inleiding - Levenswijze van jagers-verzamelaars

De prehistorie betekent letterlijk: 'vóór de geschiedenis'.
De prehistorie duurde heel erg lang: ongeveer 2,5 miljoen jaar.

In de prehistorie bestond het schrift nog niet. Mensen hebben dus geen geschreven bronnen nagelaten. Daarom is het lastig om de geschiedenis van de eerste mensen te beschrijven.

Archeologen onderzoeken overblijfselen van het leven van mensen uit alle tijden. Dus ook uit de prehistorie.
De overblijfselen zijn dingen die je kunt zien of aanraken. Ze zijn bewaard gebleven in de grond of in de zee. Bijvoorbeeld skeletten en gebruiksvoorwerpen.
Archeologen bedenken op die manier hoe de prehistorie eruit moet hebben gezien.

De prehistorie eindigde toen het schrift werd uitgevonden. Dat gebeurde niet overal op hetzelfde moment. In sommige gebieden eindigde de prehistorie eerder dan in andere gebieden.

Verspreiding eerste mensen

De eerste mensen leefden in Afrika. Vanuit Afrika trokken enkele mensensoorten naar andere delen van de wereld.

De 'homo sapiens' had het meeste succes. Deze 'moderne mens' bleef als enige mensensoort overal ter wereld over.

De eerste mensen

Homo Habilis: handige mens
Vindplaats: Afrika: Kenia, Tanzania
Wanneer: 2,4 miljoen jaar geleden
Homo Erectus: rechtopstaande mens
Vindplaats: Afrika, Zuid-Europa, Midden-Oosten, Zuidoost Azië
Wanneer: 1,9 miljoen jaar geleden
Neanderthaler
Vindplaats: Zuid en midden Europa en Midden-Oosten
Wanneer: 230.000 jaar geleden
Homo Sapiens: verstandige mens
Vindplaats: Afrika, Azië, Europa, Noord- en Zuid-Amerika
Wanneer: 137.000 geleden

Jagers en verzamelaars

De eerste mensen leefden van de jacht en van eetbare dingen die ze onderweg vonden. Daarom noemen we deze mensen jagers-verzamelaars.
Deze volken leefden nooit lang op één plek. De jagers reisden achter de dieren aan, want die trokken telkens verder op zoek naar voedsel.
Voor deze nomadische levenswijze hadden ze verplaatsbare hutten, gereedschap en wapens nodig. Die maakten zij van dierenhuiden, vuursteen, beenderen en hout.

Gereedschap en vuur

De eerste mensachtigen leefden waarschijnlijk 4 tot 6 miljoen jaar geleden in Oost-Afrika. Er leefden meerdere mensensoorten naast elkaar. Hoe ze precies leefden weten we niet.

Ongeveer 2,4 miljoen jaar geleden gingen mensen eenvoudig stenen gereedschap gebruiken.

Een half miljoen jaar geleden kon de mensensoort homo erectus waarschijnlijk zelf vuur maken. Door het vuur konden zij ook in de koudere gebieden van Europa en Azië gaan wonen.

Vuur maakte veel dingen makkelijker. Rauw vlees werd door koken of braden veel beter verteerbaar. Met vuur kon men gevaarlijke dieren wegjagen.

Voedsel

De mensen in de prehistorie waren de hele dag op zoek naar voedsel. Ze jaagden op mammoeten en rendieren voor vlees en huiden. Ze vingen vis en verzamelden eetbare planten en vruchten.

De rendierjagers jaagden met pijlen en speren.
De samenwerking tussen de jagers was heel belangrijk.
Ze omsingelden een mammoet of rendier. Ze jaagden het ook wel op tot het van een rotswand viel. Of totdat het vast bleef zitten in een moeras. Daarna werd het dier aangevallen en gedood.

Aan het eind van de ijstijd (14.000 v Chr) was West-Europa een uitgestrekte toendra.
Door het toendraklimaat was de bodem zes maanden per jaar bevroren. Daardoor groeiden er geen bomen, maar alleen grassen, mossen en lage struiken.
In de zomer ontdooide alleen de bovenste laag van de toendra. De bodem was daardoor moerassig. Er trokken grote kuddes rendieren rond.

Video: De mammoet

De mammoet: koning van de ijstijd

Rendierjagers

In Nederland en het gebied van de huidige Noordzee (de lage landen) leefden aan het einde van de ijstijd de rendierjagers. Op de toendra leefden grote kuddes rendieren. Rendierjagers volgden de kuddes en jaagden in kleine groepen. Deze mensen waren altijd onderweg. Daarom leefden ze in tenten van rendierhuiden.

Vanaf 8000 jaar geleden werd het warmer. Het gebied dat we nu Nederland noemen raakte bedekt met bossen. Door het smeltende ijs ontstond de Noordzee.
Rendieren trokken weg. De eland, het everzwijn, beren en herten bevolkten ons land.
Men jaagde ook op deze dieren, met lichte wapens gemaakt van hout en been. Mensen leefden in basiskampen die bestonden uit enkele ronde hutten. Voor de jacht waren mannen vaak meerdere dagen van huis.

Grotschilderingen

De jagers en verzamelaars woonden in tenten of in grotten. Ze hadden weinig bezittingen.

In grotten zijn vaak grotschilderingen gevonden.
Deze schilderingen hebben vaak te maken met de jacht. Men schilderde meestal dieren, soms mensen. Men wilde er waarschijnlijk de goden gunstig mee stemmen.

De mensen sneden ook wel kleine beeldjes uit bot of ivoor. Die moesten geluk brengen bij de jacht. 

Video: Mensen in de steentijd

Jagers en verzamelaars: mensen in de steentijd

Landbouw en landbouwsamenlevingen

Inleiding - Landbouw en landbouwsamenlevingen

Mensen hebben miljoenen jaren geleefd als jagers en verzamelaars.
Ongeveer 11.000 jaar geleden waren de omstandigheden gunstig om zelf voedsel te verbouwen. Men begon met landbouw.

Landbouwers gingen op één plek wonen.
De mensen hoefden niet langer rond te trekken op zoek naar voedsel.
Die verandering van een nomadisch bestaan naar landbouwer is heel belangrijk geweest.

Eerste landbouwers in het Midden-Oosten

Ongeveer 11.000 jaar geleden was het klimaat in het Midden-Oosten erg gunstig. De oevers van de rivieren Eufraat, de Nijl en de Tigris waren erg vruchtbaar. Het gebied wordt 'De vruchtbare sikkel' genoemd.
De jagers-verzamelaars gingen daar als landbouwer wonen. Ze verbouwden allerlei graangewassen.
De oogsten waren groot. Er was veel voedsel.
De bevolking groeide.

De overgang van jagen en verzamelen naar landbouw wordt de agrarische revolutie genoemd.

Steeds meer mensen gingen als landbouwer leven.
Op de afbeeldingen zie je hoe die manier van leven zich verspreidde.
Rond 5000 v.Chr. bereikte de agrarische revolutie West-Europa.

De eerste agrarische nederzettingen werden gesticht tussen 11000 en 9500 v.Chr.
Agrarische nederzettingen gesticht tussen 9500 en 8000 v.Chr.

 

Agrarische nederzettingen gesticht tussen 9500 en 8000 v.Chr.
Agrarische nederzettingen gesticht tussen 6400 en 5000 v.Chr.
Nederzettingen gesticht tussen 5000 en 3500 v.Chr.

Een nieuwe levensstijl

Zo kan een prehistorische boerderij in
onze streken eruit hebben gezien. Er is
veel  plaats voor de opslag van voedsel.

Bij landbouw paste een andere leefstijl dan bij het jagen en verzamelen.

Een boer was aan zijn grond gebonden.
Hij bouwde daarom een huis waar hij en zijn gezin voor altijd in konden wonen.

De woning moest voldoende beschutting geven tegen het weer. Er moesten opslagplaatsen zijn voor de opbrengsten van het land.

Het houden van dieren

Landbouwers begonnen ook dieren te houden: veeteelt. De eerste dieren die werden gehouden waren de wolf, schapen, geiten en varkens. Door de dieren had men altijd voedsel.
Zoals vlees en melk. Van wol maakte men kleding. De dieren werden ingezet bij het werk.

Vanaf ongeveer 4000 v.Chr. kon men door de uitvinding van het wiel en de ploeg de grond omploegen. Omgeploegde grond is vruchtbaar. De oogsten in de landbouw werden daardoor groter. Meer en beter voedsel had tot gevolg dat de bevolking ging groeien.

Video: De eerste boeren

Mensen in de steentijd: de eerste boeren

Boeren in Nederland

In Nederland gingen de eerste boeren ruim 7000 jaar geleden (5000 v.Chr.) in Zuid-Limburg wonen.

Hun aardewerk heeft ingekraste bandversieringen. Daarom heet hun cultuur de Bandkeramische cultuur.

De boeren geloofden in een soort hiernamaals, want er zijn grafgiften gevonden. Dat zijn spullen die werden  meegegeven in het graf.
Men dacht dat de overledene ze in het hiernamaals nodig zou hebben.

Trechterbeker

Ook in Nederland gingen de rondtrekkende jagers in Noord-Nederland op een vaste plaats wonen. Dat gebeurde vanaf ongeveer 5500 v.Chr. Het waren de hunebedbouwers. Dit waren de voorlopers van de eerste boeren.

Ze maakten kommetjes en potten van aardewerk. De potten hebben een wijde opening. Daarom noemt men ze trechterbekers. Deze mensen worden daarom ook wel het Trechterbekervolk genoemd.

Trechterbekers zijn veel opgegraven uit grafmonumenten uit die tijd, de hunebedden.
De trechterbekers waren grafgiften voor de overledene, voor in het hiernamaals.

Hunebedden werden gemaakt van grote zwerfkeien.
Eronder lagen de doden begraven.

Video: Hunebedden

De tijd van de Hunebedden

De eerste stedelijke gemeenschappen

Inleiding - De eerste stedelijke gemeenschappen

De eerste steden werden gebouwd in het gebied van de vruchtbare Sikkel: Mesopotamië.
De steden ontstonden door het succes van de landbouw.

Er waren landbouwoverschotten: er werd meer geoogst dan men nodig had. Mensen konden nu ook andere dingen gaan doen dan op het land werken om voedsel te produceren.

Er ontstonden allerlei beroepen. Een mandenvlechter kon brood gaan kopen bij een bakker. De mensen werden steeds afhankelijker van elkaar. Het was daarom handiger om dicht bij elkaar te gaan wonen, in een stad.

De macht en rijkdom in de steden was ongelijk verdeeld. Er was hiërarchie: De bevolking was ingedeeld in groepen. En elke groep had macht over de groep eronder.
Bovenaan stond de vorst. Hij had de macht over iedereen. Onder de koning stonden de priesters. Daaronder de ambtenaren. Daaronder de boeren. En helemaal onderaan stonden de slaven.

De eerste steden: Nippur

Eén van de eerste steden in Mesopotamië was Nippur. Deze stad lag langs de rivier de Eufraat. Nippur kun je een beetje vergelijken met een moderne stad. Er waren scholen, bibliotheken, een ziekenhuis, badhuizen, winkelstraten en een soort cafés. Nippur was een belangrijk religieus (godsdienstig) centrum. De stad had een grote klasse van priesters.
Van de stad Nippur is niets meer te vinden. De stad is in het zand verdwenen......

Godsdienst en hiërarchie

Inanna, een belangrijke en machtige
godin, o.a. van de liefde.

In Mesopotamië bepaalde godsdienst het dagelijks leven. Mensen geloofden dat de koning of vorst zijn macht had gekregen van de goden. De boeren en slaven klaagden niet over hun armoede. Het was de wil van de goden.

Er waren vele goden in het oude Mesopotamië.
Elk belangrijk onderwerp in het leven van mensen werd bepaald door een god. Zo was er een god van de oorlog, van de liefde, van de oogst, en nog veel meer.

In de eerste steden in Mesopotamië werden grote tempels gebouwd. Een tempel heette 'ziggoerat'. In de tempels vereerde men de goden.

De maatschappij in de eerste steden was strak georganiseerd. Er was een duidelijke hiërarchie: er was ongelijkheid tussen de groepen mensen.

Hiërarchische maatschappij

In de eerste steden was de macht ongelijk verdeeld.
De vorst of koning had in zijn eentje de macht over iedereen:
de 'absolute macht'.

Onder de koning stonden de priesters. Zij zorgden voor de godsdienstige plechtigheden. De priesters hadden ook belangrijke bestuurlijke taken: Ze regelden de aanvoer en afvoer van water voor de stad. Ze beheerden dijken, dammen en kanalen.
Als er oorlog dreigde organiseerden de priesters de verdediging van de stad.

Onder de priesters stonden de ambtenaren. Zij noteerden de oogsten en ontvingen de belasting van de boeren. Elk jaar betaalden de boeren een deel van hun oogst als belasting, zoals gerst, tarwe, dadels en wol. Deze voorraden werden opgeslagen in grote voorraadkamers bij de tempels.

Een deel werd als voedsel gebruikt en een deel werd gebruikt als handelswaar. Er werden ook producten en grondstoffen uit verre streken ingekocht. Bijvoorbeeld koper, tin, edelstenen en schelpen.

Ziggoerats, tempel die een
belangrijke rol speelde bij de
verering van de goden.

In de steden waren de priesters en hoge ambtenaren erg rijk. Ze kregen land en ze bouwden grote huizen.
De boeren en ambachtslieden waren arm.

Ambachtslieden zoals timmerlieden, steenhouwers, wevers, brouwers en pottenbakkers werkten vaak in dienst van de tempel.
Zij maakten werktuigen en gereedschappen, maar ook wapens en juwelen. Voor de tempels maakten zij mooie kunstwerken.

Ze kregen hun loon niet in geld, maar 'in natura' in de vorm van gerst, sesamolie en bier.
De tempels werden heel rijk door het werk van deze arme groep van boeren en ambachtslieden.
Een tempel uit die tijd wordt 'ziggoerat' genoemd.

Het schrift

In de steden moesten de belastingen worden opgeschreven. Dat was de taak van ambtenaren. Ze krasten met een rieten griffel op kleine kleitabletten. Dit was het eerste schrift: het spijkerschrift.
De tekens leken op spijkers.







Daarna bestond het schrift uit logogrammen. Dat waren kleine tekeningetjes van dingen.
Het woord 'hoofd' was een klein tekeningetje van een hoofd. Later werden de tekeningetjes vervangen door tekens (symbolen) die hoorden bij een klank. Net zoals bij de letters in ons alfabet.

De ontwikkeling van het schrift betekende het einde van de prehistorie en het begin van de historie.
Het jaartal voor het begin van de historie is: 3000 v.C.

Tijdvak 2

De Griekse beschaving

Inleiding - De Griekse beschaving

In het gebied dat nu Griekenland heet, ontstonden tussen 800 en 500 jaar voor Chr. vele stadstaten (polis = stadstaat, poleis = meervoud), zo’n 700 in totaal. De machtigste stadstaten waren Athene en Sparta.

De macht in een stadstaat lag meestal bij enkele adellijke families. In enkele poleis waren ook volksvergaderingen. Daar mochten alle vrije mannen van boven de 18 jaar aan deelnemen. Ze hadden inspraak bij besluiten. Dat was het begin van de democratie.

Het gebied van de Griekse poleis werd later deel van het Romeinse rijk.
De Romeinen namen veel van de Griekse cultuur over.

Geboorte democratie

De staatsvorm 'democratie' ontstond in Athene.
Athene was de machtigste stadstaat van het oude Griekenland.

In Athene waren veel mensen rijk geworden van de handel.
Ze waren belangrijk en wilden politieke invloed hebben.
Maar ook de arme boeren en burgers eisten politieke invloed.

In 509 v. Chr. werd daarom een belangrijke politieke regel ingevoerd. Alle vrije mannen van 18 jaar en ouder mochten meebeslissen in de politiek. Ze kregen stemrecht.
Zo kregen ze invloed bij de besluitvorming in de stad.
Voor het eerst was er een democratie ontstaan.

Vrouwen, kinderen, slaven en mensen van buiten Athene hadden geen stemrecht.

De Acropolis

De Acropolis, 'de bovenstad', was het bestuurlijke en godsdienstige centrum van de stad Athene.
Het gebouw ligt hoog op een heuvel boven Athene.
Zo kon men de vijand op het land en op de zee goed zien aankomen.

De Acropolis werd in 480 v. Chr. verwoest in een oorlog met de Perzen.
In ongeveer 450 v. Chr. werd begonnen met de herbouw.
Men herbouwde eerst het Parthenon.Dit was een tempel.

Het Parthenon is een heel goed voorbeeld van de oude Griekse bouwkunst.
In de beelden (zonder geluid) zie je hoe het gebouw eruit moet hebben gezien.
Het gebouw heeft 46 zuilen. Elke zuil is 2 meter breed en 10 meter hoog.
De gevels van de tempel waren vroeger prachtig versierd.
Een deel van deze versieringen zijn te zien in het British Museum in Londen.

Video: De polis van de oude Grieken

De polis van de oude Grieken: leven in de stad

Vele oorlogen

De grootste vijand van de Griekse stadstaten was het Perzische rijk. Het was vooral de vijand van de stadstaat Athene.
Tussen 490 - 479 v. Chr. werden er veel oorlogen gevoerd.
In 480 v.Chr. versloeg de machtige vloot van Athene de Perzische vloot.

De samenwerking tussen de Griekse poleis was niet goed. Veel poleis waren bang dat Athene in hun gebied de macht zou overnemen.

Tussen Athene en de stadstaat Sparta ontstond een hevige concurrentiestrijd. In de periode 431 v. Chr. tot 404 v. Chr. voerden de steden oorlog. Tenslotte won Sparta de oorlog van Athene.

Sparta kon niet lang van de overwinning genieten.
Sparta werd samen met andere poleis veroverd door Alexander de Grote en zijn machtige rijk, Macedonië.

Athene

Kenmerken:

  • Democratie met volksvergadering.
  • Stemrecht voor alle vrije mannen boven de 18 jaar.
  • Geen stemrecht voor vrouwen, slaven, buitenlanders, kinderen onder de 18 jaar.
  • Stichting van vele koloniën.
  • Belangrijke rol van de handel.
  • Grote handelsvloot.
  • Grote militaire vloot.
  • Cultuur en kunst hoog ontwikkeld.

Sparta

Kenmerken:

  • Aristocratie (bestuur in handen van een adellijke familie) .
  • Oorlogszuchtig en agressief.
  • Zeer sterk leger.
  • Geen koloniën, maar veroveringen.
  • Mensen in veroverde gebieden werden tot slaaf gemaakt.
  • Cultuur minder ontwikkeld.

Een rationeel wereldbeeld

Mythologisch wereldbeeld
De oude Grieken hadden een mythologisch (goddelijk) wereldbeeld. 
Een wereldbeeld is het idee dat iemand heeft over de wereld waar hij in leeft.
Volgens de oude Grieken beheersten de goden het water, het vuur, de aarde en de lucht. De oude Grieken hadden dus een mythologische verklaring voor alle natuurverschijnselen in de wereld. 

Van mythologie naar onderzoek met verstand.
Uiteindelijk zochten de Grieken andere verklaringen voor de verschijnselen in de wereld om hen heen. Ze gingen met hun verstand (ratio) overal over nadenken. 

Knappe denkers (filosofen) bestudeerden de wereld.
Zij bestudeerden de natuur, de sterrenhemel, wiskunde, geneeskunde en nog veel meer.
Op die manier ontstond een rationeel wereldbeeld; een wereldbeeld waar met het verstand over na is gedacht.

Socrates (469 - 399 v. Chr.)

Socrates was een Griekse filosoof. Hij sprak vaak met andere filosofen en met zijn leerlingen.
Hij probeerde kennis te verzamelen over wat goed en slecht was. Hij dacht: 'Iemand die weet wat goed is zal het goede doen'.

Hij vond de democratie geen goed idee. Hij was bang dat politici niet 'het goede' zouden doen. En dat de 'domme' bevolking hen zou volgen bij slechte besluiten. Dat zou niet goed zijn voor het land.

De politici waren bang voor hem.
Stel je voor dat de bevolking Socrates zou geloven!
Dan was het gedaan met hun macht!
De machthebbers klaagden Socrates aan.

Hij zou de goden niet genoeg vereren en een slechte invloed hebben op de jeugd.
Veroordeeld tot de gifbeker stierf hij temidden van zijn leerlingen.

Plato (427 – 347 v. Chr.)

Plato was een leerling van Socrates.
Plato geloofde in een ideale wereld met vaststaande kennis. Wij mensen kunnen die wereld niet zien.

Door goed na te denken kunnen we die wereld leren kennen.
Dit wordt Plato’s ideeënleer genoemd.
Het beste, 'allerhoogste idee' over deze wereld noemde Plato
'het Goede'.

Alleen filosofen met kennis van de ideeënwereld konden volgens Plato de polis besturen. Zij weten wat 'goed' is. Plato vond net als Socrates dat de democratie gevaarlijk was.

Aristoteles (384 - 322 v. Chr.)

Aristoteles was een leerling van Plato.
Hij hield zich bezig met filosofie, psychologie, politieke en sociale wetenschappen, wiskunde en natuurwetenschappen en taal- en letterkunde.
De ideeën van Aristoteles hebben grote invloed gehad op de Westerse geschiedenis en het Westerse denken. Hij heeft bedacht dat in de natuur alles geordend is en met een bepaald doel gebeurt. De natuur doet niets 'zomaar'.

Niet alles wat Aristoteles bedacht was waar. Hij dacht bijvoorbeeld dat de aarde het middelpunt was van het heelal.
Dit geloofde men in West-Europa bijna tweeduizend
jaar lang.

Video: Aristoteles (384-321 v. Chr.)

Aristoteles: De grootste denker uit de Klassieke Oudheid

Onderwijs

De invoering van de democratie in Athene had niet alleen gevolgen voor het bestuur maar ook voor het onderwijs.

Om goede bestuurders te krijgen werd er veel aandacht besteed aan de opleiding. Ook werd het debat, iemand overtuigen van een politiek standpunt, een belangrijke vaardigheid.

Het onderwijs besteedde veel tijd aan het ordenen van gedachten (redeneren) en het geven van een mening (argumenteren).

De Poleis

Het oude Griekenland van zo'n 800 jaar geleden was geen eenheidsstaat. Het bestond uit ongeveer 700 onafhankelijke stadstaten (polis = stadstaat, poleis = meervoud). Elke stadstaat had een eigen bestuur.

In de meeste stadstaten was de politieke macht in handen van een paar rijke adellijke families. Zo'n regeringsvorm noemen we een aristocratie.
Naast aristocratie waren er nog andere bestuursvormen.
Zo waren er bijvoorbeeld enkele stadstaatjes die volksvergaderingen hielden. Alle vrije mannen van boven de 18 jaar mochten er meebeslissen bij politieke besluiten. In deze stadstaatjes was sprake van democratie

De poleis leken op elkaar. De taal, de godsdienst, het onderwijs en de wetenschap waren ongeveer hetzelfde.
De Olympische spelen werden georganiseerd om de relaties tussen de stadstaten te verbeteren.

Bevolkingsgroei en kolonisatie

Rondom de stadstaten was niet genoeg vruchtbare grond.
Omdat de bevolking groeide zocht men naar mogelijkheden om het grondgebied uit te breiden.

Dat leidde tot veel onderlinge oorlogen. Ook wilden veel mensen emigreren. Daarom ging met overzees op zoek naar nieuwe woongebieden. 

Rond de Zwarte Zee en in Zuid-Italië ontstonden Griekse koloniën. Tussen de koloniën en de oude Griekse poleis werd veel gehandeld.
Door emigratie verspreidden de Grieken en hun cultuur zich over het hele Middellandse Zeegebied.

Romeinse Rijk

Inleiding - Romeinse Rijk

Uit een klein dorp genaamd Rome, ontstond het machtige Romeinse rijk dat het hele Middellandse Zeegebied, een groot deel van West-Europa en het Midden-Oosten bestreek. De Romeinen waren in eerste instantie niet zo origineel of beter dan andere volkeren. Wel waren ze harde vechters en meesters in het overnemen en vervolmaken van het waardevolle uit andere culturen. 

Het aangaan van voordelige bondgenootschappen leverde de Romeinen veel macht en nieuwe gebieden op. De Romeinen waren bewonderaars van de Griekse beschaving. Dat is te zien aan de Romeinse bouwstijl. Onderworpen volkeren kregen een eenvoudige keuze: de dood of meedoen. Dit laatste kwam vaak beide partijen ten goede. De Romeinen konden zo met minimale middelen een groot grondgebied beheersen.

Groei van het Romeinse Rijk

Van een klein dorp groeide Rome uit tot een machtig rijk. In de eerste periode breidde het grondgebied van Rome zich uit over Italië en de rest van Zuid-Europa.
Onder Julius Caesar groeide het Romeinse Rijk uit tot een wereldrijk (imperium). Grote delen van Europa, het Midden-Oosten en Noord-Afrika hoorden erbij. De Romeinen legden goede wegen aan voor het leger.
Zo waren ook de meest afgelegen delen goed bereikbaar en gemakkelijker te besturen.
Langs de grenzen van het rijk stonden grenspalen.

Toen de Romeinen West-Europa veroverden hebben ze een stedelijke cultuur met zich meegenomen.
Rome was een grote stad. Er woonden wel een miljoen mensen.
In andere delen van het Romeinse Rijk waren kleinere steden en dorpen.
De meeste mensen waren boer en woonden op het platteland.
Ambachten en handel waren belangrijke bestaansmiddelen. Het was een agrarisch-stedelijke samenleving.

Van Rome tot een wereldrijk

Rome
Rond 600 v. Chr. ontwikkelde zich uit enkele kleine dorpen de stad Rome. Dat gebeurde op een plek waar mensen de rivier de Tiber konden oversteken.

264 v. Chr.
De inwoners van Rome vochten met stammen in de omgeving. Ze wilden meer landbouwgrond en macht over de handel. Tegen 264 v. Chr. viel een groot deel van Italië onder de heerschappij van Rome.

218 v. Chr.  
Rome was machtig geworden.
Aan de andere kant van de Middellandse Zee lag Carthago. Rome en Carthago vochten tegen elkaar in de Punische oorlogen (264 v. Chr. - 146 v. Chr.).


133 v. Chr.
Rome won de Punische oorlogen en vernietigde de stad Carthago in 146 v. Chr. Zo kwam het grondgebied en de Middellandse Zeekust grotendeels in handen van Rome en daarmee ook de handel over zee.

Aan de andere kant van het Middellandse Zeegebied vroegen de Grieken de hulp van Rome tegen de Macedonische overheersling. De Griekse steden kwamen onder Romeins bestuur te staan.

44 v. Chr.
De bekendste Romein, Julius Caesar (100-44), zorgde voor een grote groei van het Romeinse Rijk. Hij sloot bondgenootschappen met vele landen.

14 na Chr.
Caesar werd in 44 v. Chr. door tegenstanders vermoord. Zijn neef en adoptiezoon Octavianus volgde hem op. Hij kreeg de naam Augustus (de verhevene).

In zijn tijd ontstond de Pax Romana, ofwel Romeinse vrede.
Het was een periode van twee eeuwen waarin er geen oorlog was. Zo kon de handel zich ontwikkelen. Er werden veel wegen aangelegd en er werden grote bouwwerken gebouwd.

90 na Chr.
De opvolgers van keizer Augustus zorgden in deze eeuw voor de laatste uitbreidingen. Zo werden onder keizer Claudius Engeland en Wales veroverd.

115-117 na Chr.
Onder keizer Traianus was het Romeinse Rijk het grootst.

Video: Romeinse Rijk

Romeinse Rijk: groot, machtig en rijk

Het einde van het Romeinse Rijk

In het Romeinse Rijk woonden rijke en arme mensen. De rijke mensen werden steeds rijker en kregen steeds meer land. De arme mensen moesten als soldaat ver van huis vechten.
De twee groepen kregen onenigheid.

In 130 v. Chr. brak er een oorlog tussen de groepen uit. Keizer Augustus wilde de strijd stoppen en dat lukte tijdelijk.

Er kwamen steeds meer vreemde volken de grenzen binnen. Keizer Augustus liet de grenzen van het rijk versterken. Rond het jaar 400 konden zijn opvolgers de komst van de vele nieuwe volken niet meer tegenhouden. De Romeinen verloren steeds meer macht. Rond het jaar 500 kwam er een einde aan het Romeinse bestuur.

De mythe

Volgens een Romeinse mythische vertelling is Rome in 750 v. Chr. gesticht door de tweelingbroers Romulus en Remus. De broers dreven in een mandje in de rivier de Tiber.
Ze werden gevonden door een wolvin. De wolvin hield ze in leven en zorgde voor ze.

Toen ze volwassen waren kregen de broers ruzie. Ze waren het oneens over de vraag wie van hen koning mocht worden.
Romulus vermoordde zijn broer.

Hij werd alleenheerser over de stad die naar hem genoemd werd: Rome.

Video: Romulus en Remus

Romulus en Remus: het ontstaan van Rome

Bouwkunst

Aquaduct

De Romeinse bouwkunst is erg bekend en door velen bewonderd. Nog steeds zijn er in West-Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten Romeinse bouwwerken te vinden.
Het Romeinse Rijk groeide daardoor ontstond behoefte aan grote gebouwen waarin veel mensen aanwezig konden zijn. Tegelijkertijd moesten gebouwen laten zien hoe knap en machtig de Romeinen waren.
Romeinse architecten bereikten dat door het toepassen van technische kennis die ze van de Grieken overnamen.

De Romeinen gebruikten de volgende bouwelementen:
1. Beton
2. Baksteen
3. Boogconstructies

De Romeinen bouwden gebouwen met enorme ruimten.

Bouwkunst - gebouwen

Colosseum in Rome

Voorbeelden van gebouwen met de Romeinse architectuur zijn:

Amfitheater
Een amfitheater is een ovaal open gebouw met tribunes.
Het werd gebruikt voor gladiatorengevechten en gevechten met wilde dieren. Het bekendste amfitheater is het Colosseum in Rome.

Thermen
De thermen waren openbare badhuizen. Romeinen gingen er in bad en konden er sporten.
De huizen en badhuizen werden verwarmd met heteluchtverwarmingsinstallaties: boven vuren in de kelder werd water verhit. Lucht werd daarmee verwarmd en door het (bad)huis gevoerd.

Aquaduct
Een aquaduct is een soort brug waardoor water stroomt.
Via aquaducten stroomde drinkwater naar de steden.

Video: Water in het oude Rome

Water in het oude Rome

Bouwkunst - gebouwen 2

Triomfboog

Triomfboog
Triomfbogen werden gebouwd om een gewonnen strijd te vieren. De soldaten liepen onder de triomfboog door als ze terugkwamen in de stad.

Tempel
In de Romeinse tempel werden godsdienstige vieringen gehouden.
Er werden ook andere bijeenkomsten georganiseerd. Bijvoorbeeld politieke vergaderingen of voorstellingen.

Villa
De Romeinse villa is een woningtype uit het Romeinse Rijk.
Het huis lag buiten de stad. Het was een woonhuis voor een rijke stadsbewoner. Hij woonde hier met zijn gezin en de slaven van zijn huishouding.
Bij het huis was een mooie tuin met schilderingen op de muren, fonteinen met prachtige mozaieken en er stonden overal beelden.

Verspreiding van het christendom

Inleiding - Verspreiding van het christendom

In de tijd van Jezus van Nazareth werd het leven beheerst door godsdienst.
De Romeinen hadden voor alles en nog wat een god of geest die ze gunstig stemden door offers, rituelen en gebeden.

Alleen in de Joodse godsdienst hing men één God aan. De leer van Jezus Christus was in feite een vervolg op de Joodse godsdienst. Volgelingen van Jezus geloofden in één god en een eeuwig leven na de dood. In de tijd van de eerste christenen waren er meer religieuze sekten met een heel ander geloof dan de Romeinen. Toch groeide juist de Joodse sekte van de christenen uit tot een van de grootste en invloedrijkste godsdiensten van de wereld.

Christendom

 

Vooral arme mensen en onderdrukte slaven werden aanhanger van het christendom. Voor God waren alle mensen gelijk. Een beter leven na de dood was voor deze mensen een prettig vooruitzicht. Deze gedachten maakten het leven wat draaglijker.

Christenen vonden hun geloof het allerbeste geloof. Daarom deden ze erg hun best om het geloof te verspreiden. 

Ze weigerden de Romeinse goden te aanbidden. Daarom vervolgden Romeinse keizers de christenen. Ondanks de vervolgingen bleef de aanhang van het christendom groeien.

Jezus van Nazareth

Volgens de christenen is Jezus van Nazareth de zoon van God. Hij kwam op aarde om de mensen te verlossen van hun zonden.
Jezus werd geboren in Bethlehem in Palestina, toen Augustus keizer was van het Romeinse Rijk.
Toen hij 30 jaar was begon hij te vertellen (prediken) over het 'koninkrijk Gods'. Mensen die goed leefden konden daar na hun dood terechtkomen.
Jezus kreeg veel aanhangers. Joodse religieuze leiders en de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus zagen dat als een gevaar voor hun macht. Jezus werd door hen ter dood veroordeeld. Hij werd gekruisigd.
Volgelingen van Jezus vertelden dat hij na drie dagen weer opstond uit de dood. Dat was het bewijs dat hij echt de zoon van God was. Veertig dagen na zijn opstanding ging Jezus alsnog naar de hemel. 
De directe volgelingen van Jezus, zijn apostelen, verspreidden zijn leer.
Een deel van de bijbel (het heilige boek van de christenen) is door deze apostelen geschreven.

Romeinen, Kelten en Germanen

Inleiding - Romeinen, Kelten en Germanen

In de tijd van de Romeinen woonden in West- en Noord-Europa Keltische en Germaanse stammen.

De Germaanse stammen hadden elk een eigen taal, godsdienst en cultuur.

De Keltische stammen werden door de Romeinen Galliërs genoemd. De stammen waren heel verschillend, maar ze hadden wel dezelfde taal.

De Romeinen waren gericht op internationale handel en steden. Germanen en Kelten hielden zich bezig met landbouw en met handel dicht bij huis. Sommige stammen werden bondgenoten van de Romeinse overheersers. Andere waren vijanden.

De Germaanse cultuur

De grenzen van het Romeinse Rijk werden voortdurend bedreigd.
In tijden dat de Romeinen een sterk leger hadden werd handel gedreven met de Germaanse volken aan de grenzen.

Zodra de militaire kracht van de Romeinen afnam probeerden Germaanse stammen daarvan te profiteren.
Ze staken de grenzen over en vestigden zich in het Romeinse Rijk.

Botsing met de Germanen

Rond 100 v. Chr. maakten de Romeinen voor het eerst kennis met de Germanen.

De Romeinen en Germanen vochten regelmatig met elkaar. De eerste veldslagen vonden plaats langs de grenzen van het toenmalige Romeinse grondgebied in Noord-Italië en Zuid-Frankrijk.

In het jaar 9 na Chr. verloren de Romeinen van de Germanen.
Ze verloren de 'slag in het Teutoburgerwoud'.
De rivieren de Rijn en de Donau vormden vanaf toen de grens tussen het Romeinse Rijk en het Germaanse grondgebied.

Limes

De Romeinen beveiligden de grens van het rijk door zogeheten limes aan te leggen.
De limes was een strook land langs de grens. Op gunstige plaatsen werden verdedigingstorens en legerkampen gebouwd. Tussen de legerkampen legde men wegen aan voor de soldaten en voor handelaren. Langs de grens ontstonden steden.

De grens was niet helemaal gesloten. De Romeinse en Germaanse manier van leven (cultuur) kon met elkaar in aanraking komen. De Germanen namen veel onderdelen van de Romeinse cultuur over. Dat heet 'romanisering'.

Sommige Germaanse stammen zoals de Bataven en de Cananefaten werden bondgenoten van de Romeinen. Deze bevriende stammen woonden aan de grens. Ze hielpen mee om het Romeinse Rijk te verdedigen tegen indringers.

Lees meer over limes op de volgende pagina.

Limes - 2

De vriendschap van de Romeinen met de Cananefaten en Bataven duurde niet lang. De Romeinen misbruikten hun macht. Alle mannen moesten verplicht soldaat worden en er werden hoge belastingen opgelegd.

In 69 na Chr. kwamen de Cananefaten en Bataven in opstand tegen de Romeinen.
Dit wordt de Bataafse opstand genoemd.

De militaire nederzettingen langs de Rijn werden vernietigd. Keizer Vespasianus beëindigde de opstand door het sturen van een grote Romeinse legermacht.

Video: Romeinen in ons land

Romeinen in ons land (15 minuten)

Volksverhuizingen

De grenzen van het Romeinse Rijk in het noorden en oosten werden steeds bedreigd door Germaanse en Keltische stammen. Het met geweld binnendringen van deze vijandige volken in het Romeinse Rijk noemen we de volksverhuizingen.

Er waren ook stammen die van de Romeinen toestemming kregen om binnen het Romeinse Rijk te wonen.
Die stammen moesten dan trouw aan Rome zweren. Ze moesten belasting betalen en soldaten leveren aan het leger.

In tijden van Romeinse zwakte mochten de Germanen op hun grondgebied binnen het Romeinse rijk steeds meer zelf beslissen.

Volksverhuizingen - 2

De Hunnen waren een sterk volk uit Rusland. In de 3e eeuw vielen ze vanuit het Oosten het Romeinse Rijk aan.
De Germaanse stammen in het Romeinse Rijk sloegen op de vlucht en verspreidden zich over heel Europa.

De Romeinen wilden zich beter kunnen verdedigen. Ze bedachten een oplossing. In 395 splitsten ze het Romeinse rijk in een oostelijk en een westelijk deel.

In 476 viel het zwakke West-Romeinse Rijk uit elkaar. Het werd ingenomen door de Germanen.
Het Oost-Romeinse, Byzantijnse Rijk, was sterker en bleef bestaan tot 1453. Toen werd de hoofdstad Constantinopel ingenomen door de Turken of Ottomanen.

In het Westen leefden de Germaanse volken met de taal en gewoonten die ze van de Romeinen hadden overgenomen. Ze hingen het christelijke geloof aan.

Tijdvak 3

Verspreiding van het christendom in Europa

Inleiding - Verspreiding van het christendom in Europa

Met de verspreiding van de Romeinse cultuur over grote delen van Europa, verspreidde zich ook het christelijke geloof. Dat gebeurde nadat de god van de christenen de oorspronkelijke Romeinse goden had verdrongen.

Onderworpen Keltische en Germaanse stammen kwamen via de Romeinen in contact met het nieuwe geloof. Toen het West-Romeinse Rijk ineenstortte, ging de verspreiding van het christendom gewoon door. Koning Clovis was de eerste christelijke Frankische koning die daarvoor de basis legde.

Christendom onder de Romeinen

De Romeinse keizer Constantijn maakte in 313 een einde aan de christenvervolgingen.
Constantijn had veel oorlogen gewonnen.
Hij dacht dat dat kwam door de steun van de god van de christenen. Om god te bedanken steunde hij de oprichting van kerken.

Hij bestuurde het Romeinse Rijk vanuit Byzantium. Later heette deze stad Constantinopel.
Hij liet daar vele prachtige christelijke kerken bouwen.

Christendom onder de Romeinen - 2

In het jaar 394 riep de Romeinse keizer Theodosius het christendom uit tot staatsgodsdienst van de Romeinen.
Het christendom verspreidde zich in die jaren snel over Oost- Europa.

Aanhangers van andere godsdiensten werden 'heidenen' genoemd. Keizer Theodosius bestreed het heidendom.
Vanaf 392 werd hun geloof verboden. Heidenen mochten geen bestuurlijke beroepen meer uitoefenen.

Voor Theodosius was het christendom een belangrijk middel om voor eenheid in het Romeinse Rijk te zorgen.
Als iedereen in één god geloofde, was het makkelijker om één volk te zijn.

Heidense tempels werden door de Romeinen vernietigd.

Christendom onder Clovis

Niet alleen de Romeinen werden christelijk. In 476 was het West-Romeinse Rijk gevallen. Germaanse stammen heersten nu in het gebied. Één van die stammen waren de Franken.
Clovis was de koning van de Franken. Clovis had de macht over veel volkeren.
Nadat Clovis tot de god van de christenen had gebeden, won hij van zijn vijanden. Hij was overtuigd van de steun van god.

Clovis en zijn volgelingen bekeerden zich rond het jaar 500 tot het christendom. Ze werden bondgenoten van de Rooms-katholieke Kerk. Dat was een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van Europa.
De Franken en de kerk werden er allebei sterker van:
Het leger beschermde de kerk en de kerk steunde het leger.
Het christendom kon daardoor gemakkelijk verspreid worden.

Clovis stelde het christelijke geloof verplicht. Zo probeerde hij van zijn onderdanen één volk te maken.

Willibrord en Bonifatius

Bonifatius

De Engelse missionarissen Bonifatius en Willibrord wilden het christendom in Nederland verspreiden. Willibrord was rond 690
de eerste bisschop in Nederland. Hij probeerde het christendom te verspreiden in het land van de Friezen. De Friezen woonden
langs de hele Nederlandse kust tot aan Dokkum. Dat ligt in Friesland.

Het bekeren van de Friese heidenen was niet makkelijk.
Willibrord zocht steun bij de paus in Rome.
De paus benoemde hem tot aartsbisschop van de Friezen.

Willibrord stuurde missionarissen het land van de
Friezen in. Één van deze missionarissen was Bonifatius.
Met hem liep het niet goed af. Hij werd onderweg naar een
doopfeest bij Dokkum vermoord door een groep gewapende
Friezen. Waarschijnlijk werd hij vermoord om zijn geloof.

Willibrord, Bonifatius en hun opvolgers zorgden ervoor dat Nederland een christelijk land werd.

Video: Bonifatius bij Dokkum vermoord

Bonifatius bij Dokkum vermoord

Karel de Grote

Valkhof in Nijmegen

Karel de Grote wordt vaak als de belangrijkste vorst van de vroege Middeleeuwen gezien. Het Frankische rijk was onder zijn leiding het grootst. Zijn hele leven trok Karel ten strijde.
Hij vocht tegen legers in Noord- en Zuid-Europa.

In Rome werd de paus bedreigd door vijandige stammen.
Karel hielp de paus. De paus wilde Karel belonen.
In het jaar 800 kroonde de paus Karel de Grote tot keizer van het 'West-Romeinse Rijk'.
De kroning van Karel tot keizer was belangrijk. Iedereen kon nu zien dat de keizer en de paus met elkaar verbonden waren.

Het rijk van Karel de Grote had geen hoofdstad.
Karel had geen vaste plek om te wonen.
Hij reisde bijna altijd rond.
Elke verblijfplaats (palts) waar de koning verbleef was eigenlijk een tijdelijke hoofdstad. Eén van de verblijfplaatsen was het Valkhof in Nijmegen.

Video: Karel de Grote en de Saksen

Karel de Grote en de Saksen: een oorlog van 30 jaar

Christendom onder Karel de Grote

Karel de Grote vond de verspreiding van het katholieke geloof erg belangrijk. Hij ondersteunde het zendingswerk om heidenen te bekeren.

Karel de Grote voerde ook een speciale belasting in: de 'tienden'. Dat was een tiende deel van de oogst, die boeren verplicht waren af te staan. Deze belasting werd gebruikt om kerken en kloosters te bouwen.

De verspreiding van het christendom door kloosters

In kloosters woonden monniken bij elkaar.
Een kloosterorde was een verzameling kloosters met dezelfde leefregels. Een kloosterorde stond onder direct gezag van de paus.
Monniken leefden volgens de leer van Jezus.
Ze legden de kloostergelofte af en stonden hun bezittingen af.

Naast religieuze plichten hadden kloosterlingen
ook veel andere plichten. Naast de plicht van het bidden werkten ze in de landbouw en deden handwerk.
Ze legden wegen en sloten aan. Ze schreven teksten over. Zo kopieerden ze bijvoorbeeld bijbels. Ook bestudeerden ze wetenschappelijke en religieuze boeken.

De verspreiding van het christendom door kloosters - 2

De kloosters hadden een grote aantrekkingskracht.
Er kwamen veel mensen. Die leerden daar het christendom kennen.
Arme mensen vluchtten soms naar het klooster omdat het een veilige plek was.
De kloosters zorgden zo voor de verspreiding van het christendom.

Mensen gaven geld aan de kloosters. Sommige mensen lieten hun erfenis na. Kloosters werden steeds rijker.
Met het geld kochten de kloosters veel grond.
Ze werden grootgrondbezitters.

Het kloosterleven

Benedictus van Nursia was een Italiaanse kluizenaar. Hij bedacht een strenge leefregel voor de kloosterlingen: ze moesten elke dag
acht uur bidden, acht uur werken en acht uur rusten.
Karel de Grote wilde dat in alle kloosters deze regel van Benedictus werd gevolgd.

Benedictus liet de monniken ook drie geloften afleggen:
1. armoede (geen eigen geld of bezittingen)
2. kuisheid (niet trouwen, geen seks)
3. gehoorzaamheid aan de abt (de hoofdmonnik)

Kloosterlingen moesten leven volgens de spreuk 'ora et labora'.
Dat betekent 'bidden en werken'.

De (klooster)orde der Benedictijnen verspreidde zich snel over heel Europa.
De heilige Benedictus (480-547) is de 'vader van het kloosterleven'
in de Rooms-katholieke Kerk.

Video: Kloosters in de middeleeuwen

Kloosters in de middeleeuwen

Zendingswerk en kerstening

Missionarissen reisden rond om mensen te bekeren. Ze waren erg belangrijk bij de verdere verspreiding van het christendom.

Paus Gregorius I (540 - 604) wilde ook volken die buiten het Romeinse Rijk woonden bekeren tot het christendom.
Bijvoorbeeld de Saksen en de Friezen.
De monniken Willibrord en Bonifatius waren missionarissen.
Ze probeerden met hun zendingswerk de Friezen te bekeren.

Bonifatius wilde de Friezen laten zien dat hun goden machteloos waren. Hij vernielde hun heiligdommen en liet er christelijke kerken en kloosters voor in de plaats bouwen. Bonifatius werd vermoord
op 5 juni 754 toen hij op weg was naar een doopfeest bij Dokkum.

De Friezen wilden nog steeds niets weten van het christendom.
Aan het einde van de achtste eeuw maakten de legers van Karel de Grote een einde aan hun verzet. De Friezen stopten met hun eigen geloof en werden christelijk. Die overgang naar het christelijke geloof heet 'kerstening'.

Ontstaan en verspreiding islam

Inleiding - Ontstaan en verspreiding Islam

Naast het christendom kwam er in de 7e eeuw een nieuwe machtige godsdienst op: de islam.
Er waren nu drie godsdiensten waarvan de aanhangers in één god geloofden:
Het jodendom, het christendom en de islam.

De drie godsdiensten zijn gebaseerd op de openbaringen van god aan Adam en Abraham.
Met die openbaringen begon het geloof (de religie).

De profeet Mohammed kreeg volgens volgelingen van de islam de opdracht om deze religie opnieuw te verspreiden.

Ontstaan van de islam

In de 6e eeuw woonden in de Arabische wereld verschillende stammen.
De leefomstandigheden waren moeilijk. Om te kunnen overleven moesten mensen bij een stam horen. Mensen waren erg trouw aan hun stam.
Elke stam had zijn eigen wetten. Veel stammen waren vijanden van elkaar. Ruzies tussen stammen leidden vaak tot eindeloze oorlogen.

De opkomst van de islam vanaf de 7e eeuw is een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis. Het nieuwe geloof zorgde voor eenheid: Arabische stammen vochten steeds minder met elkaar.

Lang voor de islam ontstond was Mekka al een belangrijke religieuze stad. Mekka was een rijke stad. Geweld was er verboden en er werd veel handel gedreven.
In Mekka werd de Ka'aba aanbeden. Dat is een vierkant bouwwerk rondom een zwarte meteoriet.

Mohammed

Rond het jaar 570 werd Mohammed geboren in de stad Mekka. Mohammed werd koopman.
Op zijn handelsreizen ontmoette hij christenen en joden.
Mohammed dacht veel na over hun godsdienst waarin maar één God werd aanbeden.

Ook ongelijkheid en onrecht in de maatschappij hadden de aandacht van Mohammed:
Hij keurde het af dat rijke mensen zich niets aantrokken van de armoede om zich heen.
Ook de stammenoorlogen in de gebieden rondom Mekka vond hij niet goed.

Hij bedacht dat de komst van een nieuwe profeet de problemen van de Arabieren zou oplossen.

Mohammed als profeet

Een 9e eeuws fragment van een Arabisch
koranhandschrift.

In oude verhalen staat dat Mohammed in 610 bezoek kreeg van de aartsengel Gabriël. De engel riep hem op om als profeet de boodschap van God te verspreiden. Mohammed begon de boodschap van God aan het Arabische volk te vertellen.

Hij schreef de boodschap ook op. Het boek dat daaruit voortkwam heet de Koran. In de Koran staat:
'Allah (Arabisch woord voor God) is de enige en almachtige God.'
Allah schiep de mens en gaf hem voedsel en kleding.
Allah gaf de mensen ook regels waaraan ze zich moesten houden: de Sharia.
In ruil vroeg Allah dankbaarheid in de vorm van het gebed (Salaat) en zorg voor de armen.
Samen vormt dit 'de islam': de 'overgave aan Allah'. Aanhangers van de islam heten 'moslims'.

Mohammed zocht een oplossing voor de problemen in zijn streek. Hij stelde de Oemma in: de wereldwijde gemeenschap van moslims. Leden van de Oemma waren verplicht elkaar te helpen bij aanvallen van buitenaf. Zo probeerde hij de eenheid te bevorderen en een einde te maken aan de stammenoorlogen.

De verspreiding van de islam

Aanhangers van de islam moesten verplicht het geloof verspreiden. Dat deden ze met geweld. De Arabische legers waren erg sterk. Ze veroverden grote gebieden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. In West-Europa werd in de 8e eeuw het Iberisch schiereiland (nu: Spanje en Portugal) veroverd.

Van Mekka naar Medina
De jaartelling van de islam begint in 622 met de vlucht van Mohammed naar Medina. Rijke mensen in Mekka waren het oneens met Mohammed. Ze vonden de islam een bedreiging voor hun handel.
Mohammed moest in 622 vluchten en trok naar Medina.
De stammen waren daar in oorlog met elkaar.
Zij wilden zich wel bekeren tot de islam als daardoor de oorlogen werden beëindigd.
Voor moslims zijn Medina, Mekka en Jeruzalem heilige steden.
Het zijn bedevaartsoorden.

Verovering van Mekka

Mohammed besloot om vanuit Medina een jihad (heilige oorlog) te voeren tegen Mekka.
Hij sloot bondgenootschappen met stammen in de omgeving van Mekka. Zo verzwakte hij de stad.

Na een jarenlange strijd kon Mohammed de stad innemen. Hij verklaarde de Ka'ba als centraal heiligdom van de islam.

Sjiieten en Soennieten

Portret van Mohammeds neef:
Ali ibn Abi Talib.

In 632 stierf Mohammed. Er ontstond al snel ruzie over wie hem moest opvolgen. De Soennieten waren een groep trouwe aanhangers van Mohammed. Ze zagen zichzelf als zijn opvolgers.

Een andere groep, de Sjiieten, vond dat alleen familieleden van Mohammed hem mochten opvolgen.

De Soennieten kozen Aboe Bakr, Mohammed's trouwste vriend, als leider.

Later werd iemand uit de groep van de Sjiieten de leider:
de neef van Mohammed, Ali ibn Abi Talib. Hij werd vermoord.
Daarna kwam er opnieuw een leider die tot de Soennieten behoorde.

Hiermee ontstond een strijd tussen de twee groepen moslims, een broederstrijd tussen de Soennieten en Sjiieten.
Deze strijd duurt nu nog steeds voort.

Uitbreiding van de islam

De opvolgers van Mohammed breidden het Arabische rijk flink uit door oorlogen te voeren.
Ze voerden hun 'heilige oorlog', de 'jihad', tegen veel landen. Ze veroverden grote delen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Ook Spanje werd ingenomen.

Tenslotte werden ze in 732 bij de stad Poitiers in Frankrijk tegengehouden door de Franken.

Legenda

Het hofstelsel

Inleiding - Het hofstelsel

Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 na Chr. begonnen de Middeleeuwen.

De stedelijke cultuur van de Romeinen eindigde. De mensen trokken weg uit de grote moderne steden. Contacten tussen de mensen in het gebied namen steeds meer af. De internationale handel verdween.

Niet alles verdween. Veel Romeinse bouwwerken bleven bestaan. Er waren nog wel steden, maar daar woonden minder mensen dan eerst.

West-Europa werd (weer) een agrarische samenleving.

Einde handel

Door het einde van het West-Romeinse rijk in
476 n. Chr. veranderde er veel in West-Europa.

Verschillende Germaanse en Keltische stammen richtten hun eigen koninkrijken op.

De Romeinse wegen en grote steden aan de handelsroutes raakten in verval.

Het was voor kooplieden gevaarlijk om te reizen omdat de wegen onveilig waren door gewapende bendes.
Europa ging 'de donkere eeuwen' in. Zo worden de Middeleeuwen ook wel genoemd.

Platteland - zelfvoorzienende landgoederen

De steden konden niet langer blijven bestaan door het wegvallen van het bestuur van de Romeinen en de onveilige wegen.
Er werden geen voorraden meer naar de steden gebracht. Er werd niet meer gehandeld en er viel weinig meer te verdienen. Mensen trokken weg uit de steden. Ze hielden er nog wel markten.

Zelfvoorzienend
In de tijd van de Romeinen was het platteland belangrijk.
Op grote boerderijen verbouwden ze producten voor de internationale markt.
Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 n. Chr. namen de Kelten en Germanen de productie over. Op een landgoed was het veel veiliger. De landheren die er woonden trokken zich daar terug.
Zij produceerden alleen nog voor de eigen gemeenschap. De gewassen werden gebruikt als voedsel of als grondstof. De dieren gaven vlees, huiden en melk of werden gebruikt voor de kar of ploeg.
Er werd bijna niet meer gehandeld. Geld was niet meer nodig.
De munteenheid van de Romeinen verdween.

Het hofstelsel

Een krijgsheer of edelman of bisschop kreeg zijn land als "leen" van een vorst of koning.
Hij mocht het gebied besturen en leven van de opbrengst. Een koning gaf deze 'lenen' aan krijgsheren die hij nodig had voor bescherming en om oorlog te kunnen voeren.

Een landgoed wordt ook wel hof, domein of heerlijkheid genoemd.
De manier waarop het in de vroege Middeleeuwen werd beheerd, noemen we het hofstelsel.

Het land van een leenheer bestond uit twee delen: het vroonland en het hoeveland.
Op het vroonland stond het kasteel of landhuis. Vandaaruit bestuurde de leenman het domein of landgoed.
Het vroonland bestond uit bouwland,
weideland en onontgonnen gebieden,
zoals bossen en heidevelden.

Het hofstelsel - 2

Op het hoeveland van het landgoed woonden de horige boeren.
Ze hadden een klein lapje grond en een kleine boerderij.
Ze moesten werken en belasting betalen aan hun heer.
Dat betaalden ze met een deel van de opbrengst van hun stukje grond. In ruil daarvoor werden ze door hun heer beschermd.

Een boerengemeenschap was zelfvoorzienend. Alles was voor de eigen gemeenschap bedoeld. De boeren zorgden voor landbouw- en veeteeltproducten. Sommige mensen werkten in ambachten als smid, wever of leerbewerker.

Leenheer (vazal)
Ik heb mijn landgoed ontvangen van mijn vorst. Hem ben ik trouw verschuldigd. Als er oorlog komt, trek ik met mijn soldaten ten strijde om de koning bij te staan. Op mijn landgoed heb ik alle macht. De boeren en ambachtslieden die op mijn grond wonen zijn mijn eigendom. Ik bescherm mijn mensen tegen geweld en zij betalen in ruil daarvoor belasting.

Horige
Ik woon op een klein stukje grond op het land van mijn heer. Ik werk op het land en verzorg het vee. Geld heb ik niet. Ik teel wat gewassen op mijn stukje grond. Het is net genoeg om mijn gezin in leven te houden. Ook sta ik een deel van de oogst af aan mijn heer. Als ik van het grondgebied van de hoeve af wil moet ik toestemming vragen.

Boer
Ik heb een klein stukje grond in pacht van mijn heer. Ik ben een vrij man maar wel erg arm. Ik moet veel belasting betalen en sta daarom een groot deel van de oogst af aan mijn heer. Mijn twee zonen moeten later in het leger van mijn heer dienen.

 

 

 

 

 

 

 

Het feodalisme

Inleiding - Het feodalisme

In de Middeleeuwen was de adel heel belangrijk bij het besturen van een gebied. De koning of vorst had een leger nodig om zijn land te verdedigen en om oorlog te voeren. Hij was afhankelijk van zijn belangrijkste krijgsmannen (legerleiders). Krijgsmannen hoorden bij de adel. Deze krijgsheren worden ook wel vazallen genoemd. Ze kregen van de vorst een leen (een stuk grond). Van de opbrengst van hun leen konden ze leven en hun wapenuitrusting betalen.
De belangrijke krijgsheren konden delen van hun grond zelf weer in leen geven aan lagere krijgsheren (de lage adel).
Dit systeem wordt ook wel het feodale systeem genoemd.
Het feodalisme is kenmerkend voor de standenmaatschappij van de Middeleeuwen.

Naast krijgsheren konden ook bisschoppen beloond worden door ze een stuk grond in leen te geven. Op die manier werden ook geestelijken een onderdeel van het politieke stelsel.

Het leenstelsel

Het harnas kwam pas op in
de 13e eeuw.
Maliënkolder

Het leenstelsel was bij de Franken de basis van het bestuur. De Frankische hofmeier Karel Martel was de eerste die op deze manier grond als leen aan zijn krijgsheren gaf.

Hij voerde veel oorlogen en daarom was een sterk leger erg belangrijk. Omdat de wapenuitrusting van zijn krijgsheren erg duur was, gaf Martel zijn edelen grote stukken grond.

Het leenstelsel - 2

Leenheer:
Karel Martel gaf als leenheer zijn belangrijkste krijgsheren een leen. Zo kon hij rekenen op de steun van zijn leenmannen. Onder Karel de Grote kregen de leenmannen naast taken in het leger ook andere taken. Karel maakte zijn leenmannen ook de belangrijkste bestuurders van zijn rijk. Zij zorgden in hun gebied voor de rechtspraak en het innen van de belastingen.

Leenman:
Een leenman kreeg zijn leen van de vorst en zwoer aan hem een eed van trouw. Hij leefde van de opbrengst van zijn domein. In een oorlog steunde hij met zijn soldaten de koning of vorst. Omdat een leenman afhankelijk was van onderaanvoerders beloonde hij hen met een deel van zijn land. De leenman werd daardoor leenheer voor de achterleenmannen.

Achterleenmannen:
Een achterleenman zwoer trouw aan zijn leenheer en leefde van de opbrengst van zijn leen. Ook hij kon weer een deel van zijn leen opnieuw belenen aan lagere edelen.

Achter-achterleenmannen:
Ook deze categorie leenmannen had bepaalde voorrechten en verplichtingen naar de leenheer die hun baas was. De oorspronkelijke leenheer stond echter erg ver van hen af.

Ridder:
Ridders waren door de heer ingehuurde beroepssoldaten te paard. Zij waren door een eed van trouw verbonden aan hun heer. In de vroege Middeleeuwen droegen zij maliënkolders. Dat was leren kleding versterkt met opgenaaide metalen plaatjes. Een ridder was erg duur in het onderhoud. Om zijn paard, opleiding en gevechtsuitrusting te kunnen betalen was de landbouwopbrengst van een of meerdere dorpen nodig. Ridders kwamen vaak uit eenvoudige families. Een ridder was vaak de oudste zoon van een boerengezin.

Monnik:
Ook kloosters of bisschoppen konden van de vorst een leen ontvangen. In dat geval was een klooster of de bisschop het middelpunt van een hoeve. De verplichtingen van boeren en horigen bleven hetzelfde. Boeren pachtten (huurden) grond van een klooster en betaalden belasting. Horigen waren eigendom van een klooster of bisschop.

Boer:
De meeste gewone mensen in de vroege Middeleeuwen waren boeren en horigen. Zij vormen de derde stand. Ze waren arm en hadden weinig te vertellen. Ze waren erg afhankelijk van hun heer.
Uit deze groep kwamen de gewone soldaten voor het leger van de heer.

Standenmaatschappij

Een standenmaatschappij is een samenleving waarin de bevolking in verschillende groepen of standen is opgedeeld.
Elke groep heeft eigen rechten en plichten.

Bovenaan in de standenmaatschappij van de Middeleeuwen stond de keizer of koning.
Onder de koning of keizer waren er drie standen:
De eerste stand was de geestelijkheid. Geestelijken traden ook op als bestuurders.
Ze hadden grote invloed op het dagelijks leven van de mensen.
De tweede stand bestond uit de adel. Ridders die land in leen kregen gaven de leen door aan hun kinderen. Zo werd de leen erfelijk.
De derde stand stond helemaal onderaan.
Het waren de boeren en later de burgerij.

Tijdvak 4

Opkomst handel en ontstaan steden

Inleiding - Opkomst handel en ontstaan steden

De vroege Middeleeuwen vormen een tijdperk waarin de rol van de steden beperkt was. Ongeveer vanaf het jaar 1000 ging dat veranderen. De bevolking groeide en er werden steden gebouwd waar handel werd gedreven.

De opkomst van handel en de bouw van nieuwe steden veranderde de samenleving. Nieuwe ontwikkelingen in de landbouw maakten het succes van de opkomende steden mogelijk.

Landbouw

Ontwikkelingen in de landbouw hadden in de geschiedenis vaak grote gevolgen.

In de vroege Middeleeuwen was het nog lastig om voldoende voedsel te produceren zodat alle mensen te eten hadden.
Een misoogst kon gemakkelijk leiden tot een hongersnood of ondervoeding.

In de late Middeleeuwen, ongeveer vanaf het jaar 1000, veranderde er veel in de landbouw.
Door betere landbouwtechnieken werden de oogsten groter. Overschotten in de landbouw leverden nieuwe mogelijkheden voor de handel.

Landbouwtechnieken

Rond het jaar 1000 werkte bijna iedereen in de landbouw. Mensen werkten als horige in dienst van een landheer. Of ze waren boer met een klein stukje grond dat van de heer werd gepacht. Na het jaar 1000 werden in Europa steeds meer woeste gronden veranderd in landbouwgrond. Moerassen werden drooggemaakt en bossen gekapt. Dit noem je ontginningen. Er was meer landbouwgrond en de productie van voedselgewassen nam sterk toe.
De houten ploeg werd vervangen door de ijzeren ploeg.
Paarden werden gebruikt als trekdier. Mensen kon sneller en beter werken.
Boeren bewerkten het land volgens het drieslagstelsel. Daardoor waren er minder misoogsten en dus ook minder hongersnoden.

Door grotere oogsten hadden de mensen genoeg te eten. Sterke bevolkingsgroei was het gevolg. Zelfs met een groeiende bevolking ontstonden er overschotten aan landbouwproducten.
Deze overschotten werden verhandeld op de markt in een dorp of stad.

Risterploeg

Rond het jaar 1000 werd er een ploeg gemaakt die veel beter was dan de ploegen die tot dan toe werden gebruikt. Deze ploeg, de risterploeg, was geheel van ijzer. Hij was erg sterk en in hoogte verstelbaar. Hiermee kon dieper worden geploegd en de grond werd omgekeerd. Dit maakte de grond vruchtbaarder.
De oogsten werden daardoor groter.

Boeren spanden paarden of ossen voor de ploeg. Paarden werkten sneller, waardoor meer grond kon worden bewerkt.

De grotere oogsten zorgden voor meer voedsel.
De bevolking nam daardoor toe.

De overschotten van de oogsten werden op markten verhandeld.
De handel bloeide op.

Drieslagstelsel

Een groot probleem in de vroege Middeleeuwen waren de misoogsten. Als een oogst mislukte waren honger en sterfte het gevolg.

Met het drieslagstelsel werd dat risico een stuk kleiner. Boeren verdeelden hun grond in drie stukken. Ze teelden meerdere gewassen en lieten telkens één stuk grond braak liggen.
Braak betekent leeg, zonder gewassen.

Deze methode voorkwam een snelle uitputting van de grond. En door meerdere gewassen te telen was de kans kleiner dat de gehele oogst zou mislukken.
Deze afwisseling van gewassen noem je wisselbouw.

Nieuwe steden

De handel zorgde voor de opkomst van steden.
Na het jaar 1000 groeiden handelsnederzettingen op strategische (goed doordachte) plekken uit tot steden.
Door de opkomst van de handel kwam er weer geld in omloop. De geldeconomie kwam weer op gang. Mensen die geld verdienden wilden daar allerlei producten en diensten voor kunnen kopen. Het was dus winstgevend om die te maken of te leveren.
Zo ontstonden er steeds meer beroepen.

De steden kregen steeds meer aantrekkingskracht: er was werkgelegenheid, het was er redelijk veilig en er woonden ambachtslieden en kooplui waar je producten van kon kopen. Mensen in de stad leefden bovendien vrijer en onafhankelijker van de adel dan de mensen op het platteland.

Afbeelding: De vismarkt in Utrecht: Al in de 13e eeuw werd op deze plek vis verhandeld. Veel oude steden hebben in het centrum straatnamen waar het woord 'markt' in voorkomt .

Nieuwe steden - nederzetting 1

Een nederzetting op deze plek heeft grote kans om uit te groeien tot een grote stad. Er is sprake van een kruispunt van wegen en een waterweg. Kooplieden zullen deze nederzetting graag bezoeken en er zich misschien vestigen.

Nieuwe steden - nederzetting 2

Een nederzetting bij een kruispunt van hoofdwegen heeft een redelijke kans om uit te groeien tot een stad.
Hoe groot de stad wordt, hangt af van de afstand tot andere regio's en steden.
In dit geval is het verkeer een stuk minder druk dan bij nederzetting 1. Deze nederzetting groeit uit tot een middelgrote stad.

Nieuwe steden - nederzetting 3

Een nederzetting bij een gebied zonder hoofdwegen, maar wel met vruchtbare akkers, zal waarschijnlijk een dorp blijven.
Het is voor kooplieden niet gunstig om zich hier te vestigen.
Zij zullen handelswaar kopen en verkopen in de grote stad.

Nieuwe steden - nederzetting 4

Een nederzetting bij een kasteel en bij een hoofdweg kan uitgroeien tot een middelgrote stad.

Video: Veilig wonen in de middeleeuwen

Veilig wonen in de middeleeuwen

Bouwkunst

Een nieuwe stad in de Middeleeuwen begon met een nederzetting aan een rivier of een andere strategische plaats, vaak in de buurt van een kasteel of een kerk.
En in de groter wordende stad groeide de kerk vaak uit tot kathedraal.

Kerken en kastelen die tussen 1000 en 1200 zijn gebouwd worden gekenmerkt door de Romaanse bouwstijl.
Die stijl lijkt erg op de bouwstijl van het oude Rome.
Het kenmerk van deze stijl zijn de ronde bogen.

De laatmiddeleeuwse bouwstijl is de Gotische bouwstijl. Belangrijke kenmerken van de gotiek zijn de hoge vensters en het gebruik van spitse bogen. De kathedraal van Reims in Frankrijk uit de dertiende eeuw is daarvan een mooi voorbeeld.

Markten en jaarmarkten

De oogsten waren door de nieuwe landbouwtechnieken groot. Dat zorgde voor een enorme groei van de handel.
Van de overschotten werden door ambachtslieden producten gemaakt die werden verhandeld op een lokale markt.
Of ze werden verkocht aan kooplieden die de producten verkochten op verder weg gelegen markten.

De behoefte aan georganiseerde markten nam toe.
Op strategisch belangrijke knooppunten van wegen en langs vaarroutes werden markten georganiseerd. In latere eeuwen namen de contacten met verre gebieden toe. Er werden steeds meer specerijen uit verre landen verkocht.

Een markt werd een verzamelpunt waar veel mensen bij elkaar kwamen. Omdat op deze plekken geld te verdienen was, trok een markt of jaarmarkt ook kwakzalvers, muzikanten en bedelaars aan.

Video: Kooplieden in de middeleeuwen

Kooplieden in de middeleeuwen: opkomst van de handel

Opkomst van een stedelijke samenleving

Inleiding - Opkomst van een stedelijke samenleving

De steden in de late middeleeuwen maakten een nieuwe manier van leven mogelijk. Mensen in de stad werkten in de handel en in ambachten. Ze leefden onafhankelijk van een landheer.

Een stadsmens was vrijer dan een horige of een boer op het platteland. Omdat in de steden veel mensen bij elkaar woonden waren er nieuwe regels nodig. De steden kregen een eigen bestuur en rechtspraak. De adel zag de vrijheid in de steden met lede ogen aan.

De adel had minder gezag in de steden. Toch gaf de adel graag stadsrechten aan een handelsnederzetting. De adel profiteerde op die manier van de handel in de steden en kreeg zo meer belasting.

Stadsrechten

Handelsnederzettingen die tussen 1000 en 1500 werden opgericht groeiden uit tot steden. Een stad kon stadsrechten ontvangen van de feodale landsheer (adel). Die stadsrechten hadden voordelen voor de steden en voor de landheer.

Als een stad stadsrechten kreeg was dat een voordeel voor de handel. Hoe meer kooplieden er in een stad kwamen wonen, des te meer geld kwam er in omloop. De landheer had niet langer het hoogste gezag.
Dat kwam bij het stadsbestuur te liggen.

De landheer of adel had door het verlenen van stadsrechten minder macht over een stad. Daar kreeg hij wel iets voor terug: meer inkomsten. Een stad met veel handel en geld moest voortaan meer belastingen voor de landheer opbrengen. Zo werd de adel steeds rijker.

Stadsrechten - 2

Video: Stadsrechten

Stadsrechten: regels en wetten van een stad

Gilden

Op het platteland werkten mensen in de landbouw. In de stad woonden mensen met verschillende beroepen. Mensen met eenzelfde beroep organiseerden zich. Zo konden ze makkelijker hun belangen verdedigen.

Kooplieden, bakkers, slagers, leerlooiers, brouwers, stadssoldaten (schutterij), smeden, en nog veel meer beroepen kregen allemaal een eigen belangenvereniging: een gilde.

Elk gilde had zijn eigen regels. Om te kunnen werken als bakker was het verplicht om lid te zijn van het bakkersgilde. Een gilde had een ledenstop. Op die manier voorkwam men teveel concurrentie.

De kwaliteit en de prijzen van de producten werden gecontroleerd door het gildebestuur. Om goede prijzen te kunnen vragen was het belangrijk dat alle gildeleden dezelfde kwaliteit leverden en niet goedkoper of duurder waren dan hun collega's.

Gilden - 2

Gildeknecht
Helaas heb ik niet genoeg geld om de meesterproef te kunnen doen. Ik heb wel de knechtsproef afgelegd. Die is eenvoudiger en goedkoper.

Leerling
Toen ik 12 werd, kwam ik als jongen bij mijn baas, de gildemeester. Mijn ouders betalen lesgeld aan mijn baas. Ik hoop dat ik over een paar jaar gezel kan worden.

Gezel
Ik heb een paar jaar als leerling meegelopen en weet al behoorlijk wat van het vak. Ik werk sinds kort zelfstandiger maar mijn baas houdt wel toezicht op mijn werk. Ik moet nog veel van hem leren.
Over een paar jaar ben ik goed genoeg in mijn vak.
Ik hoop genoeg te hebben gespaard om de meesterproef te kunnen afleggen.
Als ik slaag word ik zelfstandig lid van het gilde.

Gildemeester
Ik ben al weer ruim tien jaar zelfstandig aan het werk als kledingmaker. Mijn meesterproef heb ik goed doorstaan.
Ik ben blij dat er niet al te veel collega's bijkomen want het is al moeilijk genoeg om het hoofd boven water te houden.
Gelukkig kreeg ik wat geld uit de gildekas toen ik vorig jaar maandenlang met koorts op bed lag.

 

 

 

 

Video: Ambachtslieden

Ambachtslieden: trots op hun werk

Geld en kooplieden

Geld
Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 n. Chr gebruikte mensen steeds minder geld. Door de handel en de steden werd geld in de late middeleeuwen steeds belangrijker. Het was veel makkelijker om producten op de markt te betalen met geld in plaats van te ruilen. De eerste munten verschenen weer in de 13e eeuw.
Munten waren gemaakt van goud, zilver, koper of tin.

De economie in de steden groeide door het gebruik van geld.
Een stad waar veel handel werd gedreven trok handelslieden aan uit heel Europa.

Kooplieden - opkomst burgerij
Kooplieden woonden in de steden. Er waren kooplieden die in een klein gebied hun handel dreven. Maar er waren ook internationale handelaren. Kooplieden die handel dreven in de grote steden van Europa konden erg rijk worden. Ze lieten in de stad waar ze woonden, grote en rijk versierde huizen en pakhuizen bouwen.

Stadsbestuur

Een middeleeuwse stad met stadsrechten werd bestuurd door een burgemeester, de vroedschap, de schout en schepenen.
De burgemeester deed het dagelijks bestuur.
Hij was aangesteld door de vroedschap. Dat was een groep van zo'n 20 tot 40 regenten. Zij waren verantwoordelijk voor de handel en de financiën in de stad.
De schout en de schepenen waren verantwoordelijk voor de veiligheid. Zij zorgden voor de rechtspraak en de politie in de stad.

Soms bleef de adel invloed houden op het stadsbestuur door contacten met rijke invloedrijke families in de stad.
In Arnhem bijvoorbeeld benoemde de graaf belangrijke ambtenaren.

In de loop der tijd werd de invloed van de adel op het stadsbestuur steeds minder.

Hanzesteden

Het had voor handelssteden voordelen om samen te werken. Gezamenlijk kon de handel worden uitgebreid naar nieuwe gebieden. Samen reizen was makkelijker en veiliger, vooral als handelaren soldaten inhuurden om handelsroutes te beschermen.

Het bekendste en grootste middeleeuwse handelsnetwerk tussen handelssteden in Europa was het Hanzeverbond. Enkele Duitse steden bedachten het.
In Europa waren ongeveer 70 steden lid van de Hanze.
Ze handelden in huiden, was, graan, hout, zout, vis, boter en laken (stof).
Bekende steden in Nederland die lid waren van de Hanze waren de steden aan de IJssel: Deventer, Kampen, Zutphen en Zwolle.

Deventer speelde een belangrijke rol binnen de Hanze. De stad was lid vanaf 1285 en er werden elk jaar zes meerdaagse jaarmarkten gehouden. Kooplieden uit heel Europa kwamen naar Deventer om handel te drijven. Deventer werd een welvarende stad met fraaie koopmanshuizen.

Video: Wat is de Hanze?

Wat is de Hanze?

Verhouding tussen vorst en adel

Inleiding - Verhouding tussen vorst en adel

Tussen 1000 - 1500 ontstonden veel landen die werden geleid door één vorst. In deze periode veranderde de verhouding tussen de vorst en de adel.

De adel vond een 'leen' een persoonlijk bezit dat in de familie bleef. Via erfenissen ging een leen steeds over van vader op zoon. Dat was eigenlijk niet de bedoeling, maar een vorst of koning kon daar weinig aan doen.
De adel had veel macht.

Daarom bedachten vorsten andere manieren om hun macht te vergroten. Daarvoor was een centraal bestuur nodig en een permanent leger. Om dat alles te betalen was een veel hogere belastingopbrengst nodig.

Centralisatie van bestuur

Staatsvorming en centralisatie wil zeggen dat het koningen en vorsten lukte om een centraal bestuur in te stellen.
Koningen hadden in de vroege Middeleeuwen macht over grote aaneengesloten gebieden, maar hun macht was verdeeld.
Het bestuur van de delen lag bij de adel: hertogen, graven en andere leenheren.

De koning had steeds meer geld nodig voor het leger, oorlogsvoering en het hofleven. Een koning die meer belastinginkomsten wilde, moest het bestuur veranderen. Hij moest het centraal regelen, vanuit één punt.
Door een centraal bestuur zou de adel veel macht verliezen. De adel was het niet eens met de veranderingen.
De centralisatie van het bestuur gebeurde in bijna alle landen.

Europa

Er waren in Europa enkele vorstenhuizen die de macht hadden. Leden van deze vorstenhuizen kregen via familiebanden en huwelijkspolitiek gebieden in handen. Soms was het na de dood van een koning niet duidelijk wie hem mocht opvolgen.

Koninkrijk Frankrijk
Franse koningen versterkten hun macht door hogere belastingen en het instellen van een huurleger. Ambtenaren waren nodig voor bestuur en toezicht op de belastingheffing. Deze nieuwe maatregelen beperkten de macht van de adel.

Duitse rijk
Een keizer stond aan het hoofd van het Heilige Roomse rijk of Duitse rijk. Toch had de keizer niet veel macht. Duitsland was eigenlijk een verzameling losse staatjes.

Koninkrijk Engeland
In Engeland had de koning de macht over de rechtspraak en ambtenaren. De adel had daardoor weinig te vertellen over de rechtspraak en de inning van belastingen. De koning gebruikte veel geld voor zijn oorlog met Frankrijk.

 

 

 

 

 

Belastingen

Belastingen waren de belangrijkste inkomstenbron voor een koning of vorst. Hij had veel geld nodig voor het leger en het hofleven. De macht van een vorst moest aan de buitenwereld getoond worden. Hij woonde in een prachtig kasteel met dure meubelen.
Hij verzamelde schilderijen en andere kunstvoorwerpen.

Maar ook de adel woonde in mooie huizen en verzamelde kunstvoorwerpen.
Ze wilden laten zien dat ze net zo rijk waren als de machtige vorstenhuizen van Europa.
 

Permanent leger

Zodra een edelman zijn leen als privébezit ging zien, kwam de koning een lastige situatie. De koning was afhankelijk van de militaire bescherming van zijn leenmannen. Hoe beter hij beschermd werd, hoe meer macht hij had.

De leenmannen hielden zich steeds meer bezig met hun eigen zaken. Ze wilden de koning steeds minder helpen bij de strijd.
Koningen namen toen een belangrijke maatregel: ze stelden een leger in van soldaten die ze vast in dienst hadden. Een permanent leger.

Door zijn permanente leger was een koning of vorst niet langer afhankelijk van zijn edelmannen om zijn land te verdedigen.

Permanente legers waren groot en hadden moderne wapens.
Voor een permanent leger was enorm veel geld nodig.

Ambtenaren

Vorsten stelden ambtenaren aan die bestuurlijke taken kregen en de belastingen moesten innen.
Die maatregel maakte de vorst nog onafhankelijker van de adel.

Ambtenaren waren directe dienaren van de koning en goed opgeleid. Ambtenaren werden de vertegenwoordigers van de staat.

Ambtenaren waren voor hun inkomen afhankelijk van de vorst. Daarom waren ze betrouwbaarder dan de edelen. Die zorgden zelf voor hun inkomen en waren niet erg trouw aan de koning. 

Strijd tussen kerk en staat

Inleiding - Strijd tussen kerk en staat

De christelijke wereld in de Middeleeuwen viel ongeveer samen met het grondgebied van Europa. De paus stond aan het hoofd van de christelijke Kerk.

Omdat de Kerk een belangrijke rol speelde in het leven had de paus veel macht. Toch was die macht niet altijd even vanzelfsprekend. Ook de koningen hadden veel macht en kregen soms ruzie met de paus.

Investituurstrijd

De Investituurstrijd is de naam voor de machtsstrijd tussen 1075 en 1077 tussen de Duitse koning Hendrik IV en paus Gregorius VII.

Hun strijd ging over wie de bisschoppen mocht benoemen.
Koning Hendrik IV benoemde graag bisschoppen als leenman, omdat die niet mochten trouwen en geen opvolgers hadden. Na het overlijden van een bisschop kreeg de koning de leen weer terug. De koning behield zo de controle over zijn gebied.

Paus Gregorius VII wilde niet dat de koning de bisschoppen kon benoemen. Hij vond dat alleen de paus, het hoofd van de kerk, dat mocht doen.

De koning kwam in opstand, maar de paus was sterker. In 1077 werd het benoemen van bisschoppen weer een taak van de paus.

Investituurstrijd - 2

Hendrik IV
Koning Hendrik IV was de grote tegenspeler van het pauselijk gezag van Gregorius VII. In 1075 kwam het tot een uitbarsting. De paus steunde opstandige edelen tegen Hendrik. Na een benoeming van een bisschop in Milaan door Hendrik IV liep de zaak uit de hand. In een samenkomst van Duitse bisschoppen werd Gregorius VII door Hendrik afgezet. Gregorius op zijn beurt deed koning Hendrik IV en zijn medestanders in de ban.

Een groot aantal Duitse bisschoppen en edelen keerden zich tegen Hendrik. Deze had zich vergist in de macht en status van de paus. De in het nauw gedreven koning koos eieren voor zijn geld en onderwierp zich in 1077 aan de paus.

Paus Gregorius VII
Het streven van Gregorius VII naar absolute macht binnen Kerk en maatschappij stond in dienst van een religieus doel. Hij was voorstander van een maatschappij die in alle facetten was doordrongen van het christelijke geloof.

Hij wordt gezien als een belangrijk kerkhervormer die de Kerk terug wilde brengen naar zijn geestelijke idealen. Hij streed tegen allerlei vormen van machtsmisbruik en had een diepe afkeer van voorgangers die hadden geleefd als losgeslagen wereldlijke vorsten.

 

 

 

 

Kruistochten

In de late Middeleeuwen werden er kruistochten gehouden.
Het geloof speelde daarbij een belangrijke rol.
Een belangrijk doel van de kruistochten was het voeren van strijd tegen de islam. Voor veel ridders en vorsten werden de kruistochten een traditie en een bewijs van mannelijkheid.
Hebzucht en de zoektocht naar avontuur waren ook redenen om op kruistocht te gaan.

Tegenpaus
Nadat paus Gregorius II de Investituurstrijd had gewonnen ging de strijd tegen Koning Hendrik IV gewoon verder:
koning Hendrik IV benoemde zelf een paus, de tegenpaus.
Die kon op zijn grondgebied bisschoppen benoemen.
Er waren nu twee pausen. Daardoor nam de mensen de paus niet meer serieus. Zijn aanzien nam af.

Oproep tot de eerste kruistocht

De tegenpaus werd weggestuurd door paus Urbanus II.
Urbanus II ging in 1089 in Rome wonen.
In 1095 had Urbanus II een bijeenkomst met Franse, Duitse en Italiaanse bisschoppen.

Keizer Alexius van het Byzantijnse (Oost-Romeinse) rijk vroeg op die bijeenkomst de paus om militaire steun.

Hij had steun nodig omdat de Turken het Byzantijnse Rijk bedreigden.
En ook omdat het Heilige land was bezet door moslims die het islamitische geloof aanhingen.

Oproep tot de eerste kruistocht - 2

Urbanus II ging in op het verzoek van de Byzantijnse keizer. Hij zag dat als zijn christelijke plicht. Hij hoopte ook zijn aanzien te herstellen. En hij hoopte dat ridders en vorsten niet meer met elkaar vochten, maar samen strijd gingen voeren.

In 1095 predikte Urbanus II de Eerste Kruistocht.
In heel Europa werden mensen opgeroepen voor de Heilige Strijd.

De uitroep 'Deus lo Volt!' (God wil het!) werd de strijdkreet van de kruisvaarders. Het aanzien van de paus nam toe door zijn oproep tot de heilige strijd.

Resultaten van de kruistochten

In 1099 werd Jeruzalem door de kruisvaarders veroverd.
In 1187 werd Jeruzalem door de moslims weer heroverd.
In de tweehonderd jaar daarna werden nog ongeveer 9 grote kruistochten gehouden. Daarna waren de kruistochten voorbij.

Kooplieden uit Italiaanse steden als Venetië, Genua en Pisa gebruikten de kruistochten om handel te drijven in het Midden-Oosten.
Ze hadden handelsafspraken
gemaakt met de Byzantijnse keizer.
Ze werden erg rijk.

Het was daarom erg raar dat de rijke hoofdstad Constantinopel in 1204 werd geplunderd (leeggeroofd en vernield) door de (christelijke) kruisvaarders. De relatie tussen westerse en oosterse christenen was vanaf dat jaar heel slecht.

Video: Kruistochten

Wat waren de kruistochten?

Tijdvak 5

Begin van Europese overzeese expansie

Inleiding - Begin van Europese overzeese expansie

Aan het einde van de 15e eeuw was de wereld buiten Europa nog praktisch onbekend terrein.
Van Afrika was alleen de noordkust verkend door de Portugezen.

Portugezen en Spanjaarden maakten in de 15e eeuw ontdekkingsreizen.
De westkust van Afrika werd in zuidelijke richting verkend om een doorgang te vinden naar winstgevende handelsgebieden in Azië.

 

Scheepvaart

Het zuidelijkste puntje van Afrika:
Kaap de Goede Hoop.

Tot ver in de 15e eeuw brachten de Arabieren handelswaar uit Indië (Zuid- en Zuidoost-Azië) naar steden aan de Middellandse Zee.

Producten als goud, kruiden en zijde brachten veel geld op.
Handelaren uit Europa mochten van de Arabieren geen gebruikmaken van hun handelsroutes over land.

De Portugezen waren zeer geïnteresseerd in deze handel.
Daarom waren ze vastbesloten een zeeweg naar Indië te vinden.

Peper was een geliefd product
bij de Indiëvaarders.

Scheepvaart - 2

In de 15e eeuw ontwikkelde de Portugese scheepsbouw zich voorspoedig en aan het eind van die eeuw ontwikkelden de Portugezen de nau, een grote echt zeewaardige driemaster en voorloper van het galjoen. Vasco da Gama gebruikte in 1498 de nau voor de oversteek naar Indië. Ook de ontwikkeling van het boordgeschut was een belangrijke ontwikkeling. Hiermee konden de Portugezen concurrerende schepen gemakkelijk de baas en gaven daarmee hun handelsnederzettingen in nieuwe gebieden een militaire basis.

De tochten over zee duurden erg lang en waren zeer gevaarlijk. Toen de Portugese schepen om Kaap de Goede Hoop naar Indië vaarden, waren ze vaak wel anderhalf jaar onderweg. Veel schepen keerden niet terug van hun avontuurlijke reizen.

Uitvindingen

Enkele technische uitvindingen in de tweede helft van de 15e eeuw maakten het voor bemanningsleden van schepen makkelijker om op zee hun plaats te bepalen.
Er kwamen betere schepen. Er werden betere kaarten gemaakt. En er kwamen betere navigatie-instrumenten. Dat zijn instrumenten waarmee men de weg kan vinden.
Er was veel moed voor nodig om op ontdekkingsreis te gaan.

Op dit schilderij zie je Arabische werknemers van de sterrenwacht in Istanbul.
Twee waarnemers werken met een astrolabium.

  Astrolabium

Met het astrolabium werd op het land de stand van hemellichamen nauwkeurig gemeten.
Bij het bereiken van een onbekende kust werd het gebruikt om de breedtegraad van de aarde te berekenen.
Het instrument was al een oude uitvinding maar kwam pas in de 12e eeuw via de Arabieren naar Europa.

Uitvindingen - Kwadrant en Sextant

Het kwadrant was een navigatie-instrument waarmee zeevaarders ook 's nachts op zee de plaats van hun schip konden bepalen.

Met de sextant kon de hoogte van een hemellichaam worden bepaald.
De sextant kon ook worden gebruikt voor het bepalen van de plaats van het schip op zee in het donker.


Uitvindingen - Het kompas

Het kompas werd voor het eerst in China gebruikt.
Het kwam in de 12e eeuw via de Arabieren naar Europa.

Een kompas was onmisbaar aan boord.
Omdat de naald van het instrument altijd naar het noorden wijst, kon er goed mee worden genavigeerd.

Kaarten

Portugese en Spaanse cartografen maakten tijdens de expedities op zee kaarten van de nieuwe kusten. Deze kaarten waren staatsgeheim. Andere zeevaarders of andere landen mochten ze niet zien. Er viel immers veel geld te verdienen in de nieuw ontdekte gebieden.

Er stonden strenge straffen op het doorgeven van kaarten.
Aan het einde van de 16e eeuw gingen ook de Nederlanders en Engelsen op expeditie.
De cartografische kennis van de Spanjaarden en Portugezen was toen geen geheim meer.

Ontdekkingsreizen

De ontdekkingsreizen werden ondernomen om routes naar nieuwe handelsgebieden te ontdekken.
Een route vinden naar Azië was het belangrijkste doel. Het was onduidelijk of zo'n route wel bestond.
Door de reizen naar het zuiden ontdekte men de kortste route: eerst voer men naar het uiterste puntje van Afrika en daarna weer 'omhoog'.

Vasco da Gama (1469-1524)
Vasco da Gama was een Portugese ontdekkingsreiziger die als eerste Europeaan over zee naar India voer. Daar legde hij de eerste handelscontacten. Er werd een Portugese kolonie gesticht.
Christoffel Columbus (1451-1506)
Columbus kwam uit Genua in Italië. Hij vestigde zich enkele jaren in Portugal. Hij zag daar de schepen vertrekken die op zoek gingen naar een zeeweg naar Indië (Zuid- en Zuidoost Azië).
Columbus dacht dat Indië sneller te bereiken was via een westelijke zeeroute. Van de Spaanse koning mocht hij op expeditie om dat te ontdekken. Toen hij op zijn eerste reis na drie maanden land bereikte, dacht hij dat hij in Indië was aangekomen. Dat was niet zo. Columbus had Amerika ontdekt! Maar dat heeft hij zelf nooit geweten.
Fernão de Magalhães (1480-1521)
Magelhães, in het Nederlands vaak Magellaan genoemd, was een Portugese ontdekkingsreiziger.
De Spaanse koning betaalde zijn expeditie over zee naar de Aziatische Molukken.
In 1519 verliet hij met vijf schepen de Zuid-Spaanse kust. Slechts één schip kwam in Spanje terug na de reis rond de wereld.
Magelhães was toen zelf onderweg al overleden.
Bartholomeus Diaz (1450-1500)
Diaz was een Portugese ontdekkingsreiziger. In 1487 kreeg hij van de Portugese koning een opdracht. Hij moest langs de Afrikaanse kust naar het zuiden varen om een handelsroute naar Indië (Azië) te vinden.
In 1488 ontdekte hij de zuidelijke punt van Afrika, later Kaap de Goede Hoop genoemd.
Het was een belangrijke ontdekking. Vanaf daar kon men verder op zoek gaan naar een route naar Indië.
Willem Barentsz (1550-1597)
De Terschellinger Willem Barentsz probeerde in 1596 een noordoostelijke doorvaart naar Indië te vinden.
Het schip liep vast op het ijs van de Noordpool, bij Nova Zembla.
Hij overwinterde daar met zijn bemanning in het Behouden Huys. Dat was een hut, gemaakt van hout van het schip.
Na de winter konden ze in sloepen(roeiboten) wegvaren van Nova Zembla. Tijdens die tocht overleed Barentsz. Zijn manschappen keerden wel terug.

 

Routes

 

Alle routes en gebieden samengevat.

Video: Columbus, de ontdekkingsreiziger

Columbus, de ontdekkingsreiziger

Exploitatie

Handel was een belangrijke reden om op ontdekkingsreis te gaan. Er werden gebieden ontdekt waarvan men niet wist dat ze bestonden. Dat had grote gevolgen. Er werd geprobeerd om uit deze gebieden zoveel mogelijk rijkdom te halen. Men ging de gebieden exploiteren (beheren met als doel winst maken).

Er kwamen plantages met handelsgewassen en men zocht overal naar edelmetalen. Voor de oorspronkelijke bewoners, de indianen, was dit een grote ramp. Ze werden vermoord of ze stierven door ziektes die de Europeanen verspreidden.

Nieuw voedsel
Door de ontdekking van Amerika leerden de ontdekkingsreizigers veel nieuwe producten kennen, zoals mais en tomaten. Veel van deze producten vinden wij nu heel normaal. Aardappels en bonen konden goed worden gekweekt in het Europese klimaat.

Gevolgen van de ontdekkingsreizen

Spanjaarden die in Midden- en Zuid-Amerika aankwamen, hoorden verhalen over grote goudschatten in het rijk van de Azteken.
De Spanjaarden vonden er enorme goudvoorraden.
Spaanse kolonisten vestigden zich in Zuid-Amerika. Zij gingen de gebieden besturen.
Ook brachten ze de christelijke godsdienst en de Spaanse taal en levenswijze naar Zuid-Amerika.

Het klimaat in Midden- en Zuid-Amerika was heel geschikt voor landbouw.
Er werden grote plantages aangelegd met producten die goed te verhandelen waren. Zoals tabak, cacao, suikerriet, katoen en koffie.

 

Indianen

De Indianen die in Amerika woonden hadden alleen maar nadeel bij de ontdekkingsreizen. De Spanjaarden konden met een klein leger de Indianen makkelijk veroveren.
De Indianen waren onder de indruk van de blanken met hun vuurwapens en paarden. Dat de Indianen geen christenen waren, maakte de zaak nog eenvoudiger.

Grote en machtige Indianenrijken zoals die van de Azteken, de Inca's en de Maya's werden door de Spanjaarden vernietigd.
Maar de meeste doden vielen door Europese ziekten die de Spanjaarden meebrachten.

Overblijfselen van Machu Picchu,
een van de weinige incasteden
die niet door de Spanjaarden is verwoest.

Reformatie en splitsing christelijke kerk

Inleiding - Reformatie en splitsing christelijke kerk

De katholieke kerk had gedurende de middeleeuwen een dominante positie in de maatschappij. De kerk had echter ook te maken met kritiek. De leider van de christelijke kerk in Byzantium bijvoorbeeld, wilde niets met de paus in Rome te maken hebben.

In West-Europa waren er gelovigen die op zoek waren naar zuiverheid in het geloof. Soms werden deze groepen door de Kerk in de ban gedaan of vervolgd als ketters.
Toen Maarten Luther misstanden in de kerk aan de kaak stelde, groeide hij uit tot een machtig tegenstander. Met Calvijn en andere hervormers deed hij de katholieke kerk op haar fundamenten schudden.

 

Reformatie

De onvrede over de rooms-katholieke kerk was in de 16e eeuw groot. De katholieke kerk was heel machtig. Mensen mochten niet meedenken. De kerk was de baas en had altijd gelijk.
Andersdenkenden ('ketters') werden door de kerkelijke rechtbank met geweld gestraft.

De behoefte aan een nieuwe kerk was zo groot dat er een hervormingsbeweging opkwam.Luther en Calvijn waren de belangrijkste leiders van deze beweging: de reformatie.
Gevolgen van de Reformatie waren: veranderingen in de katholieke kerk en opkomst van het protestantisme.

Hervormers - Maarten Luther (1483-1546)

Maarten Luther was een rooms-katholieke monnik.
Hij wilde de katholieke kerk hervormen.

De kerk mocht volgens Luther niet tussen de mens en God in staan.
Hij wilde een eenvoudige kerk die geen misbruik maakte van haar macht en zich inzette voor de gelovigen.
In 1517 schreef hij 95 stellingen. Daarin beschreef hij zijn kritiek op de katholieke kerk.

Er werden lutherse kerken opgericht. Veel dingen uit de katholieke kerk ontbraken daar.
Bijvoorbeeld de biecht en de heilige mis ter vergeving van de zonden. Heiligen werden er niet vereerd.

Het lukte Luther niet om de bestaande kerk te hervormen. De katholieke kerk wilde Luther straffen. De keurvorst van Saksen beschermde hem.

Luther zei: "Alleen door het lezen van de Bijbel is het mogelijk om God te leren kennen".
In 1521 vertaalde hij de Bijbel van het Latijn in het Duits.
Gewone burgers konden de Bijbel nu ook lezen en God leren kennen.

Video: Maarten Luther

95 stellingen: Maarten Luther heeft kritiek op de kerk

Hervormers - Johannes Calvijn (1509-1564)

Johannes Calvijn was een Frans-Zwitserse theoloog (godgeleerde).
Net zoals Luther vond hij dat niet de kerk, maar God de zonden van mensen moest vergeven.

Hij geloofde in de uitverkiezing of predestinatie. Dat betekent dat het lot van elk mens al vastligt bij de geboorte. Om God te eren moesten mensen hard werken en eenvoudig leven.

Ook Calvijn wilde de katholieke kerk veranderen. Hij was nog fanatieker dan Luther. Hij vond dat het geloof boven de staat (het bestuur van het land) moest staan.

Gevolgen van de reformatie

De katholieke kerk probeerde Luther en Calvijn te straffen voor hun ideeën. Dat lukte niet.
Ze kregen juist erg veel volgelingen. Die noemen we protestanten. Door de boekdrukkunst konden de protestantse ideeën zich heel snel over Europa verspreiden.

Het nieuwe geloof ging een belangrijke rol spelen bij politieke conflicten tussen staten. Leiders met bepaalde politieke ideeën kozen voor het protestantse of het katholieke geloof.

Bij de opstand van de Nederlandse provincies tegen Filips II gebruikten Nederlandse edelen hun protestantse geloof om te laten zien dat ze tegen de katholieke Filips II waren.

Door die opstand werden de Nederlanden onafhankelijk van Spanje en gingen verder als zelfstandig land.

Contra-reformatie

De reformatie had grote gevolgen voor de rooms-katholieke kerk. De kerk verloor veel gelovigen. Haar macht en aanzien waren veel minder geworden.

Toch had de reformatie ook positieve gevolgen. Er begon een contra-reformatie: de leiders van de katholieke kerk reageerden op de kritiek. Ze hielden kerkvergaderingen genaamd het Concilie van Trente (1545-1563).

Ze vonden de kerk schuldig aan de misstanden en beëindigden:

  • de kettervervolgingen
  • het machtsmisbruik van priesters
  • de aflatenhandel

Verschillen tussen de katholieke en protestantse kerk

Misstanden in de katholieke kerk

In de 15e eeuw was Italië een erg rijk land. De pausen in dit tijdperk voelden zich naast kerkleider ook vorst van de pauselijke staat. Zij hadden een dure levensstijl. Ze lieten grote kerken bouwen, zoals de Sint-Pietersbasiliek in Rome. Ook verzamelden ze kostbare kunstvoorwerpen.

Geld voor deze dure levensstijl kwam gedeeltelijk uit de handel in aflaten. Door een 'aflaat' te kopen werden je fouten (zonden) vergeven en kon je na de dood toch in de hemel komen.

Wie kritiek had op de kerk werd met geweld gestraft door de inquisitie. Dat was een kerkelijke rechtbank die ketterij kon vaststellen.

Het geweld dat de inquisitie gebruikte liet zien dat de kerk bang was voor de kritiek van gelovigen. De paus was bang dat hij zijn macht zou verliezen.

Veel gelovigen vonden alle rijkdom van de kerk maar niets. Ze vonden dat de kerk haar belangrijkste taak niet goed deed: de gelovige in contact brengen met God.Veel gelovigen wilden een diepe en goede relatie met God. Een zuivere kerk was daarbij onmisbaar.

Mensen vonden dat de kerk zich niet met geld en rijkdom moest bezighouden. En ze wilden niet langer een kerk die niet tegen kritiek kon.

Veranderend wereldbeeld

Inleiding - Veranderend wereldbeeld

In de Middeleeuwen leefden de meeste mensen een sober en godsvruchtig leven. Gehoorzaamheid aan de Kerk was vanzelfsprekend. Mensen waren bang voor straf in het hiernamaals.
De invloed van de Griekse en Romeinse beschaving raakte in de Middeleeuwen op de achtergrond. Tijdens de Renaissance (wedergeboorte) veranderde dat.

Los van de Kerk ontwikkelde zich in de 14e eeuw een hernieuwde belangstelling voor kunst, wetenschap en literatuur van de Romeinen en Grieken uit de oudheid.

Renaissance

In de late Middeleeuwen waren er in heel Europa pestepidemiën. Eénderde van de bevolking stierf aan de pest.
De economie kwam daardoor bijna tot stilstand.

Ondanks de pest werd er rond de Middellandse Zee veel gehandeld.
In de 14e eeuw werden handelssteden zoals Milaan, Venetië, Genua en Florence erg rijk.
Deze stadstaten in Italië waren zelfstandige republieken. Machtige kooplieden zaten daar in het stadsbestuur.

Visie op de Middeleeuwen

Het begrip 'Middeleeuwen' is tijdens de Renaissance door Italiaanse humanisten bedacht. De Middeleeuwen waren volgens hen de eeuwen tussen de tijd van de oude Grieken en Romeinen en de Renaissance.
Stilstand en verval kenmerkten volgens hen die eeuwen.

De humanisten vonden dat de mens zelf weer meer centraal moest komen te staan, net zoals in de tijd van de oude Grieken en Romeinen. Dit was hun mensbeeld.

Men geloofde in de onbegrensde mogelijkheden van de mens.
Kunstenaars, architecten en wetenschappers wilden het hoogst haalbare bereiken.
Dat zij daar goed in slaagden is te zien in hun prachtige kunstwerken, bouwkunst en literatuur.

Humanisme

Humanisten grepen terug op de ideeën en de cultuur uit de klassieke oudheid. Ze stelden de mens centraal en niet het geloof.

De klassieke literatuur van de Grieken en Romeinen was volgens humanisten het hoogtepunt van de menselijke beschaving. Humanisten keerden zich af van het Middeleeuwse Kerklatijn.
Ook gingen zij zelf boeken schrijven in de stijl die zij zo bewonderden.

Humanisten geloofden wel in God maar ze waren tegen de strenge regels van de Kerk.
Humanisten vonden dat mensen op hun eigen manier mochten geloven. Tijdens de Reformatie werden deze ideeën zichtbaar.

De twee belangrijkste humanisten waren Erasmus en Petrarca.

Humanisme

Desiderius Erasmus door Hans Holbein de JongeErasmus (1466 - 1536)
Ik ben een van de beroemdste Nederlanders uit de geschiedenis. Waarschijnlijk ben ik geboren in Rotterdam.

Ik kreeg een Kerkelijke opleiding en les in het Latijn. In 1492 werd ik tot priester gewijd en had daarom veel tijd om te studeren.

Ik heb in mijn leven veel gereisd.

Mijn bekendste boek is Lof der Zotheid. Daarin bespotte ik mensen die zichzelf heel belangrijk vinden, zoals kerkleiders, theologen, rijke kooplieden, koningen en geleerden.

Mijn boek was heel belangrijk voor de Reformatie. Door mijn boek werd het makkelijker om openlijk kritiek op de Kerk te hebben.

Petrarca (1304 - 1374)
De strenge leer van de Kerk maakte mensen bang. De Kerk vertelde mensen dat ze weinig waard waren en dat verlossing pas kwam na de dood.
De kerk vond kunst en wetenschap niet belangrijk.

Ik was dichter en ging de Latijnse teksten van onze voorouders bestuderen.
Ook andere Italianen deden dat. We noemden onszelf humanisten.
De teksten die we bestudeerden waren geschreven in een prachtige taal: het klassieke Latijn. Heel wat beter dan het lelijke Kerklatijn uit de Middeleeuwen.

Ik heb in mijn leven duizenden Latijnse teksten herontdekt en bewerkt. Die werden na vele eeuwen eindelijk weer opnieuw gelezen.

Wij humanisten hadden net als wetenschappers en kunstenaars een nieuwe kijk op het leven. Een leven waar je van mocht genieten.

 

 

 

 

 

Video: Erasmus

Erasmus (1466 – 1536)

Beroemde kunstenaars

Verschillende kunstenaars uit de Renaissance zijn wereldberoemd geworden. De Renaissance-kunstenaars probeerden de werkelijkheid uit te beelden.
Mensen en natuur werden favoriete thema's.

In de Middeleeuwen gebruikte men tempera om mee te schilderen.
Dat bestond uit eigeel, water en pigment. Het mengen van kleuren was bijna niet mogelijk. Overgangen van licht naar donker werden gemaakt door heel veel lagen over elkaar te schilderen.
Dat kostte veel tijd.

In de Renaissance werd voor het eerst olieverf
gebruikt. Olieverf werd gemaakt van lijnolie en
pigment (kleurstof). Met olieverf kon men veel
kleuren maken.
Dat was een groot voordeel ten opzichte van tempera.

Kunstenaars

Jan van Eyck(1390 - 1441)
Ik werd geboren in Maaseik en stierf in de stad Brugge. Ik was in mijn tijd een zeer beroemd schilder. Als een van de eersten gebruikte ik olieverf voor het maken van schilderijen.
Mijn voorstelling van Adam en Eva vonden mensen heel bijzonder omdat het zulke normale mensen waren en zo levensecht.
In Florence waren de schilders op dezelfde manier bezig als ik. Ze wilden de werkelijkheid zo nauwkeurig en mooi mogelijk uitbeelden.

Michelangelo (1475 - 1564)
Ik ben opgegroeid in Florence. Op jonge leeftijd kon ik al heel goed tekenen.
Lorenzo de‘ Medici steunde mij om kunstenaar te worden.
Mijn beeldhouwwerken en schilderijen zijn wereldberoemd geworden.
De laatste 30 jaar van mijn leven woonde ik in Rome.
Daar kreeg ik veel opdrachten van de paus.
Ik schilderde de beroemde fresco‘s in de Sixtijnse kapel.

Ik had veel bewondering voor de schoonheid van het menselijk lichaam.
Dat is goed te zien aan mijn bekendste beeldhouwwerk genaamd ‘David‘.

Leonardo da Vinci (1452 - 1519)
Ik werd geboren vlakbij de stad Florence. Als jongen werd ik leerling bij een goede schilder.
Naast schilderen en tekenen heb ik veel andere dingen gedaan. Ik had veel talent. In mijn tijd was ik al beroemd. Mijn probleem was dat ik teveel tegelijk wilde doen. Daarom heb ik veel werk niet afgemaakt.

Om mensen goed af te kunnen beelden bestudeerde ik het menselijk lichaam. Soms mocht ik daarvoor lijken onderzoeken.

Ik maakte veel schetsen (tekeningen) van het menselijk lichaam, zoals de schets die beroemd werd als de Vitriviusman.

 

 

 

 

 

Video: Leonardo dat Vinci

Wie was Leonardo da Vinci?

Florence en De' Medici

De Renaissance begon in de rijke Italiaanse stadstaat Florence.
Grote schrijvers, kunstenaars en denkers komen er vandaan.
De bankiersfamilie De' Medici werd in de 15e eeuw erg machtig in Florence.
Ze hielden erg van kunst en architectuur.Lorenzo I de' Medici begon financiële steun te geven aan kunstenaars, onder wie Leonardo da Vinci.

In de rijke Italiaanse stadstaten ontwikkelden de mensen een nieuwe manier van denken. Het aardse leven kwam meer centraal te staan.
De rijken staken veel geld in kunst, architectuur en wetenschap. Dat was bijzonder want tot die tijd kregen kunstenaars hun opdrachten meestal van de kerk.
In de Middeleeuwen hadden schilderijen daarom een religieus onderwerp. De kunstenaar zette zijn naam er niet op,
want het ging om het eren van God.

Tijdvak 6

De opstand en de Republiek der Nederlanden

Handelskapitalisme en wereldeconomie

Inleiding - De Opstand en de Republiek der Nederlanden

In de 16e eeuw bestond Nederland nog niet. De Bourgondische hertogen (tijdvak 4) hadden wel al iets van een eenheid hadden gesmeed. Via een huwelijk kwam het gebied in handen van de Spaanse Habsburgers.

Toen Karel V de Nederlanden erfde, waren de Nederlanden een losse verzameling provincies. Het was een overwegend agrarisch gebied met een handjevol Middeleeuwse steden. Het bestuur van elke provincie was verschillend geregeld. Bestuurders kwamen meestal voort uit de adel en de rijke burgers in de stad.

De Nederlanden vóór de Opstand

Karel V maakte van de Zeventien Provinciën der Nederlanden één overerfbaar gebied. Hij liet dat vastleggen in een geschrift: de Pragmatische Sanctie (4 november 1549).

Karel V wilde de Nederlanden centraal besturen, vanuit de stad Brussel. Door de politiek van centralisatie kreeg de adel steeds minder te vertellen.
Filips II was de zoon en opvolger van Karel V.
Filips II regeerde vanuit Madrid, in Spanje. Ook hij wilde een centraal bestuur.

Er ontstond in de Nederlanden steeds meer onvrede over de hoge belastingen. En ook was men het niet eens met de vervolging van de protestanten (de aanhangers van de Reformatie).
Deze onvrede leidde tot verzet en oorlog tegen de Spaanse koning Filips II. 

Filips II

Portrait of Philip II of Spain by Sofonisba Anguissola - 002b.jpgMijn vader Karel V, voelde zich een echte Nederlander. Ik ben een Spanjaard.
In 1555 volgde ik mijn vader op.

In de Nederlanden waren de edelen erg opstandig. Ik kreeg ze onder controle en vertrok in 1559 uit Brussel weer naar Spanje.
Ik gaf mijn halfzus Margaretha van Parma opdracht om de Nederlanden te regeren.
Ik vertelde haar precies hoe ze dat moest doen. Mijn trouwe vriend Willem van Oranje zou haar wel helpen.
Achteraf gezien was het een fout om haar die taak te geven.

Ik verdedigde de Rooms-Katholieke Kerk. Ik vond het maar niets dat sommige opstandige edelen in de Nederlanden zich bekeerden tot het protestantse geloof.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Willem van Oranje

Willem van Oranje in 1580Ik ben luthers opgevoed en kon prins worden van het prinsdom Orange.
Keizer Karel V vond dat goed, maar eiste wel dat ik rooms-katholiek werd.

Ik kreeg mijn opvoeding aan het hof in Brussel. Ik kende daar alle belangrijke mensen: Alva, Granvelle, Filips II, noem ze maar op. Ik kon best goed met hen opschieten en werd een belangrijk edelman.
Dat kwam ook omdat ik een goede band had met keizer Karel V.

Karel V werd opgevolgd door Filips II. Ik was vast van plan om trouw te zijn aan mijn nieuwe heer, Filips II. Maar toen Filips II in 1559 vertrok naar Spanje heb ik hem nooit meer gezien.

Filips II was tegen de protestanten. Daardoor werd hij uiteindelijk mijn vijand.
Als iemand me van tevoren had verteld dat ik leider zou worden van een opstand tegen Spanje zou ik dat nooit hebben geloofd.

Margaretha van Parma

Ik ben de dochter van keizer Karel V. Ik zag mijn vader bijna nooit, maar ik was hem wel heel trouw. Met mijn halfbroer Filips II had ik geen goede band. Ook hem zag ik bijna nooit.

Van Filips II moest ik de Nederlanden besturen. Ik was landvoogdes. Ik mocht het niet doen zoals ik zelf wilde. Filips bemoeide zich vanuit Spanje met alles.

De opstandige Nederlandse edelen vroegen me om de vervolging van protestanten te beëindigen en de Inquisitie af te schaffen. Ik was het met hen eens en probeerde het.

Maar ik moest het opgeven toen Filips II een streng krijgsheer naar de Nederlanden stuurde, de hertog van Alva. Ik wilde niet meewerken aan het gewelddadige bestuur van mijn halfbroer.

Granvelle

Anthonis Mor 006.pngGranvelle (Habsburgse staatsman en grote tegenspeler van de Nederlandse edelen.)
Ik ben de belangrijkste raadgever van de landvoogdes Margaretha van Parma.

Ik wilde het centrale bestuur in Brussel tot een succes maken.
Dat was ook nodig want de Nederlanden moesten meer belastingen opbrengen.
Er moest van mij streng worden opgetreden tegen opstandige edelen.

Met Margaretha kon ik niet zo goed opschieten. Ik vond haar optreden erg zwak en ze twijfelde voortdurend.

Later raakte mijn vorst Filips II in oorlog met de opstandige Nederlanden.
Ik heb hem toen geadviseerd om keihard op te treden.

Karel V

Karel V
Ik ben de achterkleinzoon van Karel de Stoute die in 1477 omkwam.
Ik erfde de Bourgondische Nederlanden.

Ik wilde een sterk centraal bestuur in Brussel.

Ik was ook vorst van het Habsburgse grondgebied in Spanje, Italië en Oostenrijk.
En ik werd door de Duitse keurvorsten gekozen als keizer van het Heilige Roomse Rijk. Over de overzeese gebieden heb ik het dan nog niet eens! Ik heb mijn hele leven veel gereisd om al die gebieden goed te besturen.

Ik trad hard op tegen de protestanten.

Video: Karel V

Karel V: keizer van een enorm groot rijk

Het bestuur in de Nederlanden


Elke provincie had zijn eigen standenvergadering ofwel Staten-vergadering.
Hierin zaten vertegenwoordigers van de drie standen: de adel, de geestelijkheid en de burgerij (steden).
De adel had in deze raad veel macht.

Aan het hoofd van een provincie stond een stadhouder.
Zo was Willem van Oranje stadhouder van Holland, Utrecht en Zeeland.

Het bestuur in de Nederlanden - 2


Van elke staat of provincie zaten er vertegenwoordigers in de Staten-Generaal.
De Staten-Generaal was in de 15e eeuw opgericht (Brugge, 1464).

Een vorst kon zo gemakkelijk opdracht geven voor belastingverhogingen.
Hij vroeg de Staten-Generaal dan om een bede.
Een bede was eigenlijk geen verzoek, maar een bevel om meer belasting te innen.

Het bestuur in de Nederlanden - 3


Door de instelling van een centraal bestuur in Brussel veranderde er veel.
De vorst (Karel V) wilde niet langer afhankelijk zijn van de Staten-Generaal. Hij wilde een bestuur dat alleen bestond uit ambtenaren en juristen.
Naast de Staten-Generaal richtte hij drie nieuwe bestuursonderdelen op: de Raad van State, Raad van Financiėn en Geheime Raad.
De adel en de rijke burgers waren bang dat ze door het nieuwe bestuur hun politieke macht zouden kwijtraken.
Vooral de adel was ontevreden.

Het bestuur in de Nederlanden - Landvoogdes

Raad van State
In de Raad van State, opgericht in 1531 door Karel V, zaten de adviseurs van de landvoogd(es). Deze adviseurs waren de hoogste edelen van het land. Ze adviseerden over belangrijke onderwerpen. De Raad kwam bijna nooit samen en had dus weinig macht.

Raad van Financiën
In deze raad zaten hoge ambtenaren. Ze beheerden de financiën en zorgden voor het innen van de belastingen.

Geheime Raad
Deze raad bestond uit juristen. De Geheime Raad zorgde voor nieuwe wetten.

Het begin van de Opstand

In 1566 was er veel armoede. Mensen waren ontevreden.
Ze waren ook woedend over de harde kettervervolging van protestanten. De landvoogdes Margaretha van Parma beloofde op verzoek van de adel om de vervolgingen van de protestanten te verzachten.
Veel gevluchte protestanten keerden terug.

De protestanten hielden hagenpreken. Dat waren verboden protestantse kerkdiensten in de openlucht. Mensen werden er opgeroepen tot de zuivering van Rooms-katholieke kerken.

In 1566 leidde dat tot de Beeldenstorm: Woedende groepen protestanten
vernielden heiligenbeelden en meubelen in Rooms-katholieke kerken.

Filips II stuurde naar aanleiding van de Beeldenstorm de hertog van Alva met een groot leger naar de opstandelingen in de Nederlanden.
'De Opstand' was begonnen: De opstand van de Nederlanden tegen de Spaanse overheersing.
Die strijd zou tachtig jaar duren. We noemen het 'de Tachtigjarige oorlog'.

Video: Onrust in de Nederlanden

Onrust in de Nederlanden

Fase 1: 1566 - 1572

De Beeldenstorm en het begin van de oorlog.
In 1566 vond de Beeldenstorm plaats. Filips II stuurde vanuit Spanje de hertog van Alva naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen.
Protestanten werden hard vervolgd en onderdrukt.

Willem van Oranje werd leider van de opstandige edelen.
Hij probeerde met kleine legertjes de Spanjaarden vanuit het buitenland te bevechten.
Dat lukte niet erg goed.

Video: Willem van Oranje

Willem van Oranje: leider van de opstand in de Nederlanden

Fase 2: 1572 - 1576

Vanaf 1572 kwamen huurlegers van Willem van Oranje vanuit Duitsland naar Nederland om tegen de Spanjaarden te vechten. Ze begonnen de strijd te winnen.
De watergeuzen waren een opstandelingenleger in Nederland.
Zij veroverden vanaf zee de stad Den Briel.
De opstandelingen konden hun strijd nu verder voeren vanuit Den Briel. Steeds meer steden steunden de opstandelingen. In 1572 werden de Staten van Holland weer bij elkaar geroepen. Willem van Oranje werd stadhouder en riep godsdienstvrijheid af.

Holland en Zeeland vochten nu tegen Filips II.
In de andere provincies was Filips II nog de baas.

In 1576 werd er vrede gesloten. De Zuidelijke Nederlanden sloten zich aan bij Holland en Zeeland. Samen wilden zij de Spanjaarden wegjagen.

Geuzen gaan hier
aan land in Den Briel.

De naam 'geuzen' werd gebruikt als naam voor de tegenstanders van de Spanjaarden. Geuzen waren mensen uit de lage adel, avonturiers en zeelui, maar ook gewone mensen. De geuzen werden een belangrijk leger. Ze vochten ook op zee.

Hun belangrijkste daad is de inname van Den Briel op 1 april 1572. Willem van Oranje viel op hetzelfde moment vanuit het Oosten aan.
De opstandelingen hadden nu een gebied van waaruit zij de oorlog tegen de Spanjaarden voort konden zetten. Ze werden daardoor sterker.

In 1573 werden steden als Alkmaar en Leiden met hulp van de geuzen bevrijd.

Video: Beleg van Antwerpen

Beleg van Antwerpen: Spanje zet druk op de Republiek

Fase 3: 1576 - 1588

In 1579 onderwierpen de Zuidelijke Nederlanden zich opnieuw aan Filips II. Ze waren het niet eens met de vervolging van katholieken door de protestantse opstandelingen in het noorden.

De Spaanse Nederlanden verenigden zich in de Unie van Atrecht. De Noordelijke provincies en de Vlaamse steden Antwerpen en Gent verbonden zich in de Unie van Utrecht. De strijd tussen de opstandelingen en de Spanjaarden begon opnieuw.



In 1584 liet Filips II Willem van Oranje vermoorden. Dat was een zware slag voor de opstandelingen. In 1588 besloten de opstandelingen dat het hoogste gezag in het land niet langer bij een koning of vorst moest liggen, maar bij henzelf. Dat gebeurde: de soevereiniteit, het hoogste staatsgezag, kwam bij de staten te liggen. Omdat de staten vertegenwoordigd waren in de Staten-Generaal werd dat de regering van het land.

De opstandige provincies werden zo samen de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Video: Moord op Willem van Oranje

De moord op Willem van Oranje

Fase 4: 1588 - 1598

Het jaar 1588 was heel belangrijk. De opstandelingen leken de oorlog tegen Spanje te gaan verliezen.
Twee gebeurtenissen voorkwamen dat:

  1. Filips II raakte in oorlog met Frankrijk. Dat kostte hem veel tijd.
  2. De Armada, een grote oorlogsvloot van de Spanjaarden, verloor van de Engelsen. Met deze vloot wilde Filips vechten tegen de Nederlandse opstandelingen. Dat kon nu niet doorgaan.

De opstandige provincies hadden nu tijd om in Nederland hun zaken te regelen.
Tussen 1588 - 1598 vocht stadhouder prins Maurits, de zoon van Willem van Oranje, tegen de Spanjaarden.
Hij won de strijd. Koning Filips II werd onttroond en de Nederlanden gingen voortaan verder als een republiek.
 

 

Fase 5: De Republiek na 1600

Vanaf 1598 volgden nog vele veldslagen tussen de legers van de Republiek en de Spaanse legers.
Geen van de partijen kon echter de oorlog winnen.

In 1609 tot 1621 werd een wapenstilstand afgesproken. In die periode werd geen oorlog gevoerd.
In 1621, toen dit Twaalfjarig Bestand afliep, werd de oorlog voortgezet.

In de periode 1621 - 1648 kon geen van beide partijen de ander definitief verslaan.
In 1648 werd definitief vrede gesloten:
de vrede van Münster.
De Tachtigjarige oorlog was geëindigd.

De eerste keer dat de Staten-Generaal in Den Haag bij elkaar kwam, was aan het eind van de zestiende eeuw.
Deze nieuwe Staten-Generaal zat heel anders in elkaar dan de oude.

De Staten-Generaal van de Republiek had nu de hoogste macht en regeerde het land. Het was een vergadering van de zeven zelfstandige provincies die samen de Republiek vormden. Alleenheerschappij door een koning was niet meer mogelijk.

Uit elke provincie zaten er mensen in de Staten-Generaal in Den Haag. Meestal waren dit edelen of rijke burgers. De rijke kooplieden uit Holland en Zeeland waren erg machtig.

Iedereen die voor de overheid wilde werken, moest protestants zijn. Er zaten dus geen katholieken in de Staten-Generaal.

Dam met nieuwe stadhuis,
Amsterdam 1657

Bij de vrede van Münster in 1648 kreeg de Republiek het recht om de Schelde af te sluiten. Schepen konden nu niet meer naar Antwerpen varen.
De schepen voeren nu naar Amsterdam.
Amsterdam groeide uit tot een wereldhaven.

Veel mensen die werden vervolgd om hun geloof vluchtten naar Amsterdam. Zo kwamen veel Franse protestanten in Amsterdam terecht.
Dit waren hugenoten.

Land van Middeleeuwse steden

De belangrijkste steden in de 15e eeuw lagen in Vlaanderen in Belgiė. Brugge en Gent waren rijke handelssteden. Ze waren zeer machtig. De Vlaamse steden dreven handel met Engelse, Duitse en Italiaanse steden.

In het Noordoosten waren de Hanzesteden rijke steden. De belangrijkste stad in de provincie Holland was Dordrecht.
De provincie Holland werd in de 16e eeuw steeds belangrijker. De Hanzesteden werden steeds onbelangrijker.

Grote zeeschepen konden in de provincie Holland gemakkelijker terecht. Bovendien werkten de steden in Holland meer met elkaar samen.
En ze stonden samen sterk tegenover concurrenten of vijanden.

Land van Middeleeuwse Steden - 2

De steden waren economische centra in een samenleving waarin men vooral aan landbouw deed.
De steden betaalden de meeste belasting voor de vorst.

De burgers in de steden waren rijk geworden door handel. Ze kregen steeds meer macht.
De vorst legde steeds hogere belastingen op.
De rijke inwoners van de steden waren het daar niet mee eens.
Ze kregen onenigheid met de vorst.

In 1537 legde Karel V de stad Gent een zware belasting op. Er ontstond een opstand.
Karel V kwam zelf naar de stad om de inwoners te straffen. Hij ontnam hen allerlei voorrechten en hun zelfstandigheid.

Inleiding - Handelskapitalisme en wereldeconomie

Rond het jaar 1500 werden de wereldzeeën verkend door Portugese en Spaanse ontdekkingsreizigers.
Door de omvang en ligging van de overzeese gebieden die beide landen veroverden, kun je spreken van een wereldrijk.

Door het succes van Portugal en Spanje kregen meer landen belangstelling voor de overzeese rijkdommen. Voor expedities naar onbekend gebied was veel geld en mankracht nodig. Het risico was voor de investeerders hoog, want de uitkomst was onzeker. Engeland en de Republiek werden vanaf 1600 de belangrijkste zeemachten.

Lange reizen

Specerijen zoals nootmuskaat, foelie en kruidnagel waren in de 16e eeuw goud waard. Deze producten werden in Azië geteeld en in Europa verhandeld door Portugese kooplieden.
De Portugezen beschermden hun handelsroutes en hun navigatiekaarten goed.
De Nederlanders en Engelsen wilden ook in specerijen handelen. Maar ze werden door de Portugezen buiten de deur gehouden.

Maar kooplieden in de Republiek lieten zich niet tegenhouden. Ze legden geld bij elkaar voor schepen, wapens en bemanning.
Aan het einde van de 16e eeuw vertrokken regelmatig schepen op zoek naar gebieden in Indië om handel te drijven. Sommige schepen kwamen terug met een kostbare lading. Veel andere schepen gingen onderweg verloren. Veel bemanningsleden stierven onderweg door ondervoeding, geweld of schipbreuk.

Lange reizen - 2

Cornelius de Houtman 1565 - 1599
Ik was de eerste Nederlandse ontdekkingsreiziger die naar Indië voer. De Spaanse havens waren door de oorlog afgesloten voor de Nederlanders. Daarom konden we daar geen handel drijven. We moesten op zoek naar een eigen route naar het verre Indië.
In 1595 vertrok ik uit Nederland met vier schepen.
In 1597 kwamen we eindelijk weer terug in Nederland. Twee derde van de bemanning was onderweg gestorven. Toch was de reis een succes. Ik was als eerste Nederlander via een eigen vaarroute naar Indië gevaren. Zo legde ik de basis voor de vaarroutes van de VOC.
Ik kwam nogal ongelukkig aan mijn einde. Tijdens een nieuwe reis naar Indië werd ik op Sumatra gevangen genomen. Ik werd door inboorlingen in een grote ketel gekookt en opgegeten.

Petrus Plancius 1552 - 1622
Ik was protestants predikant en zeevaartkundige. Ik vluchtte tijdens de Opstand vanuit de zuidelijke Nederlanden naar de Republiek.
Ik was ook cartograaf. Dat is iemand die land- en zeekaarten tekent.
Ik maakte voor de Nederlandse ontdekkingsreizigers heel veel goede kaarten. Daarmee konden ze op zee hun plaats bepalen.
Informatie over routes, kusten, bevoorradingsplekken en de stand van de sterren nam ik over van de Portugezen.
Na elke Nederlandse expeditie kreeg ik nieuwe informatie. Zo kon ik mijn kaarten steeds nauwkeuriger maken.

Matroos
Als arme weesjongen van 12 kwam ik uit het weeshuis. Ik werd matroos op een VOC-schip. Daar had ik een spannend maar ook heel zwaar leven.
Met de andere matrozen onderhield ik het schip en werkte aan boord.
De reizen duurden heel erg lang. We waren meestal wel 2 jaar van huis.
Onderweg maakten we veel mee. Ik heb veel mooie dingen gezien, maar ik maakte ook erg vervelende dingen mee.
Van de 300 man op een schip bleven er vaak maar 100 over.
Onze voorraden waren maar klein. Soms hadden we helemaal niets meer te eten. Als we geen fruit meer hadden kregen we gebrek aan vitamine C. We kregen dan scheurbuik.

VOC en WIC

Hierboven zie je de gebieden en vaarroutes van de WIC en de VOC.
Ga naar de volgende pagina's om hier meer over te lezen.

Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602 - 1799)

De Nederlandse ontdekkingsreizigers bewezen dat zee-reizen naar Indië mogelijk waren.
In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie(VOC) opgericht. De VOC moest een einde maken aan de onderlinge concurrentie van kleine scheepvaart-maatschappijtjes. De VOC kreeg het monopolie (alleenrecht) om handel te drijven met het Verre Oosten.

De VOC was eigenlijk de eerste multinational ter wereld.
Het was een moderne handelsmaatschappij: De VOC gebruikte geld van aandeelhouders. Die kochten een 'stukje' (een aandeel) van de VOC.
Met dat geld werden schepen, wapens en bemanning gekocht.
De aandeelhouders hoopten winst te maken op hun aandelen. Dat lukte.
De vaart naar Azië werd zeer winstgevend. De VOC werd een machtige vloot.
De VOC kreeg steun van de overheid: De Staten-Generaal gaf de VOC toestemming om handelsovereenkomsten aan te gaan in het Verre Oosten. De VOC mocht daar ook nederzettingen stichten. En oorlog voeren tegen concurrenten.
De VOC bestond 200 jaar. Rond 1750 had de VOC 2000 schepen. Er werkten 30.000 mensen.
De VOC maakte ongeveer 8000 reizen. Kooplieden werden zeer rijk.

Dit nam één schip met 300 mensen aan boord mee:

Geld verdienen bij de VOC

In de tijd van de VOC kostte het bouwen van één schip ongeveer 50.000 euro. Als je dat bedrag met 50 vermenigvuldigt weet je wat zo'n schip zou kosten als het nu gebouwd zou worden.
Hoeveel euro verdiende je per maand bij de VOC?

koopman
predikant
schipper
stuurman

= 40
= 32
= 32
= 18

chirurgijn
timmerman
ziekentrooster
boekhouder

= 18
= 13
= 13
= 9

bootsman
bottelier
kok
zeilmaker

= 9
= 9
= 9
= 9

trompetter
matroos
soldaat
scheepsjongen

= 8
= 5
= 5
= 2,25

In 1661 stuurde de VOC de volgende goederen naar Nederland:

2 miljoen kilo zwarte peper
2 ton kilo pijpkaneel
188.000 kilo suiker
150.000 kilo kruidnagels

450.000 kilo koper
75.000 kilo foelie
30.000 kilo indigo
27.000 kilo gember

1,500 diamanten
en daarnaast ook veel zijde en katoen.

West-Indische Compagnie (1621 - 1792)

De West-Indische Compagnie (WIC) werd in 1621 opgericht toen de wapenstilstand met de Spanjaarden afliep (Twaalfjarig bestand ). De WIC kun je vergelijken met de VOC. Maar de WIC had minder macht.

Het belangrijkste doel van de WIC was om rijk te worden ten koste van de vijand: Spanje en Portugal.
De WIC stond veel meer dan de VOC in het teken van de oorlog tegen Spanje.

De handelsroutes van de WIC vormden een driehoek (zie eerste pagina). Goud, tabak, suiker en slaven waren de belangrijkste handelswaar. WIC-schepen vervoerden slaven van de Afrikaanse kusten naar het Caribisch gebied (Amerika).

West-Indische Compagnie - 2

Spanje en Portugal hadden suiker- en tabaksplantages en goud- en zilvermijnen in Latijns-Amerika. Opbrengsten en winst daarvan werden met schepen vervoerd naar Europa.
Engelse en Hollandse schepen van de WIC overvielen deze schepen. Ze pikten de buit in. Dit noemen we kaapvaart.

In 1627 veroverde admiraal Piet Heyn met een WIC-vloot een Spaanse zilvervloot van 31 schepen. De enorme buit aan zilver en kostbaarheden was ruim 11 miljoen gulden waard.
Dat was voor die tijd een enorm bedrag.

Piet Heyn werd een vaderlandse held. Een deel van de opbrengst ging naar de WIC en een deel ging naar de staatskas.
Piet Heyn werd beloond met 6000 gulden. Hij kreeg ook een gouden ketting, een drinkbeker en een medaille.

Nederland

De VOC-organisatie bestond uit zes 'Kamers':
in Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Delft, Rotterdam en de kamer Zeeland (Middelburg).

In deze steden waren de pakhuizen van de VOC. Daar werden de schepen uitgerust met alle spullen die nodig waren voor hun reizen.
Bij terugkeer van de schepen werden daar de meegevoerde producten verkocht.

In het centrale bestuur van de VOC speelde Amsterdam de belangrijkste rol.

Veel stedelijke en landelijke bestuurders van de Republiek hadden aandelen in de VOC.
De Republiek en de VOC hadden op die manier dezelfde belangen.

VOC-schepen

De VOC-schepen werden gebouwd op scheepswerven rond Amsterdam, Rotterdam en in de Zaanstreek.

Het duurde ongeveer 8 maanden om een schip te bouwen. Sommige werven bouwden er wel 4 tegelijk. Dat is heel wat sneller dan de 10 jaar die we nu nodig hebben om één schip na te bouwen. Voor één VOC-vrachtschip waren honderden bomen en kilometers touw nodig.

Een VOC-kanon waarmee de schepen waren uitgerust. De zwaar bewapende koopvaarders van de VOC waren veel sterker dan de koopvaarders van de Portugezen.

VOC-schepen - 2

Afbeelding boven: Dit gebouw is het voormalige stadhuis uit 1770 in Batavia (huidige Jakarta) in Indonesië. Het was de hoofdstad van de VOC-gebieden in Oost-Indiė (nu: Indonesiė).

Vanuit het VOC-hoofdkwartier werden de handelsreizen georganiseerd.

Afbeelding midden: Een hoofdkwartier van de VOC in India.

Afbeelding onder: Een gevreesde ziekte was scheurbuik. Door gebrek aan verse groenten en fruit kregen bemanningsleden op de schepen gebrek aan vitamine C. Ze kregen scheurbuik, een ziekte met hevige buikkrampen en uitval van haar en tanden.

Beurs

Afbeelding boven: Door de handel met Indië ontstond een hele nieuwe economie. Hier zie je de koopmansbeurs in Amsterdam. Er werden ongeveer 400 verschillende soorten goederen verhandeld. Zoals specerijen, porselein, koffie, tabak en zijde. Die producten kwamen uit allerlei verre landen. Handelaren uit de hele wereld kwam je hier tegen.

Afbeelding onder: De Koopmansbeurs in Amsterdam in 1611.

Economische ontwikkelingen: Gouden Eeuw - 1

Niet iedereen in de Nederlanden hield zich bezig met de handel met overzeese gebieden.
Mensen vonden ook een bestaan in de nijverheid en de landbouw.
In de handel, nijverheid en landbouw kwam het handelskapitalisme op:
In de Middeleeuwen maakte men producten op bestelling. Men maakte niet meer dan gevraagd werd. Maar na 1500 ging een producent producten maken waarvan hij dácht dat mensen ze misschien wilden kopen. Bij goede verkopen maakte hij dan veel winst. Maar hij wist niet zeker of hij al zijn producten zou verkopen. Hij kon ook verlies lijden als hij te weinig verkocht.
Een producent nam dus meer risico. Winst werd gebruikt om het bedrijf te laten groeien.
Om meer te kunnen produceren waren er meer arbeidskrachten nodig. Daardoor nam de loonarbeid toe.

Rond 1400 vond men het haringkaken uit. Dat is het schoonmaken en zouten van vis aan boord van het vissersschip. Vis werd zo lang houdbaar. Schepen konden lang van huis blijven.
Door het haringkaken werd de haringvisserij winstgevend.
Er kwamen steeds meer vissers.
Vissersstadjes werden erg welvarend.
Ook de handel in zout werd belangrijk.

Economische ontwikkelingen: Gouden Eeuw - 2

Een strakke indeling van de
landwinning in de Beemster.

Ook op het platteland van de Nederlandse Republiek waren allerlei bedrijven. Men verkocht melk en boter, haring, kleding en gereedschap. Er waren molenaars, rivierschippers en scheepswerfhouders.

Grotere stedendichtheid
De meeste bedrijven waren er in de havensteden en nijverheidscentra: Leiden, Haarlem, Rotterdam, Middelburg, Amsterdam en wat kleinere plaatsen in Friesland en Holland.
In Amsterdam waren er in 1620 al 2600 winkels: slagers, bakkers, kruideniers, wijn-, vis- en fruithandelaren.
In Amsterdam woonden toen 120.000 mensen.

De steden werden groter. Er was meer voedsel nodig. Daarvoor was meer landbouwgrond nodig. Op de afbeeldingen hiernaast zie je de Beemster in Noord-Holland. Dit was de eerste grote waterplas die met windmolens werd drooggemalen. Amsterdamse VOC-kooplieden betaalden deze drooglegging (inpoldering).

Economische ontwikkelingen: Gouden Eeuw - 3

Door de groeiende stedelijke bevolking werd de landbouw marktgericht: (handels)gewassen werden speciaal geteeld voor de handel.

De landbouw werd ook gespecialiseerd: men teelde de gewassen die nodig waren.
Zo teelde men in de nieuwe droogleggingen groenten en fruit voor de Hollandse steden.
Uit de Oostzeegebieden werd goedkoop graan ingevoerd. Deze graanhandel was heel belangrijk voor de steden.

Er kwam ook steeds meer veeteelt.

Ook de visserij nam toe. De haringvisserij bloeide op tussen 1590 en 1650. Haring werd verkocht aan de Oostzeegebieden.
En tussen 1642 en 1660 werkten er erg veel mensen
in de walvisvangst.

Economische ontwikkelingen: Gouden Eeuw - 4

Turfwinning in Groningen rond 1900

De Republiek werd vooral rijk door het monopolie (alleenrecht) op de handel in goederen.
De Republiek kon over de hele wereld veel goederen vervoeren voor weinig geld. Eerst werden Amsterdam en de omgeving van Amsterdam rijk.

Later werden Groningen en omgeving ook rijk. Dat kwam door de toename van de turfhandel.
Turf is gedroogd veen. Het werd gebruikt als brandstof.
De vraag naar turf kwam vooral uit de grote steden.
Vanaf 1628 werden de veenbieden in Oost-Groningen ontgonnen.

Burgerlijk bestuur, stedelijke cultuur

Inleiding - Burgelijk bestuur, stedelijke cultuur

In 1609 sloten de Republiek en Spanje een wapenstilstand: het Twaalfjarige bestand (1609-1621). Het was een welkome adempauze, maar betekende ook de definitieve scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden.

De kleine Republiek groeide snel uit tot een economische en politieke grootmacht. De bloei van de Republiek der Nederlanden tijdens de Gouden Eeuw werd door de rest van Europa met een mengeling van afgunst en bewondering bekeken. Een staat zonder koning en waar de macht werd gedeeld, was in die tijd heel bijzonder.

Bestuur in de Republiek

Na de opstand tegen koning Filips II kwam het hoogste gezag, ofwel soevereiniteit, bij de provincies en gewesten zelf te liggen.
De gewesten of provincies waren in de Staten-Generaal vertegenwoordigd en konden meebeslissen. De Staten-Generaal was het hoogste politieke bestuurlijke orgaan. Belangrijke beslissingen, zoals over de oorlog met Spanje, werden in de gewesten genomen.
De Staten van Holland hadden de meeste politieke invloed. Deze provincie betaalde 60% van overheidsuitgaven.

Culturele bloei van de Republiek

De 17e eeuwse Republiek was niet alleen in bestuurlijk opzicht een opmerkelijk verschijnsel. Ook de culturele bloei was opmerkelijk en trok de aandacht.

Nog steeds is het werk van vele kunstschilders, beeldend kunstenaars en architecten uit de Gouden Eeuw te bewonderen in musea, in gebouwen en op straat.

Elk jaar bezoeken miljoenen toeristen Nederland om de culturele rijkdom uit de 17e eeuw te bewonderen.

Handel, welvaart en kunst

De culturele opbloei van de Republiek kwam door de economische vooruitgang. Rijke handelaren en kooplieden, hoge functionarissen van schutters- en ambachtsgilden en bestuurders van liefdadigheidsinstellingen lieten portretten maken door populaire kunstschilders.

Met de schilderijen lieten ze hun macht en rijkdom zien.
Ze wilden zichzelf vastleggen voor het nageslacht.

Er ontstond in de 17e eeuw een stroom aan portretten en stillevens en schilderijen van bijbelse en historische onderwerpen. Op een stilleven staan bijvoorbeeld mooie voorwerpen, bloemen of voedsel.
Schilders moesten allerlei schilderijen kunnen maken.
Maar er waren ook schilders die zich juist gingen specialiseren in een of meer stijlen zoals landschappen of stillevens.

Calvinisme en andersdenkenden

De Republiek was een calvinistische staat.
De gereformeerde kerk was de enige kerk die door de overheid was toegestaan. Regenten hadden graag gezien dat iedereen gereformeerd was. Maar in de praktijk lukte dat niet.

Andere kerkelijke stromingen, zoals die van de lutheranen en katholieken, waren officieel verboden. De aanhangers mochten hun geloof wel belijden. Maar niemand mocht het zien.

Schuilkerken

In bijna elke stad waren een of meerdere rooms-katholieke schuilkerken. Meestal waren ze gehuisvest in onopvallende panden. Daar werden de katholieke kerkdiensten gehouden.

De zuidelijke provincies hadden zich als laatste aangesloten bij de Republiek. Daar bleef het katholieke geloof de belangrijkste godsdienst.

Het kwam gelukkig niet tot openlijke ruzies tussen protestanten en katholieken.
Men wilde geen mensen vervolgen om hun geloof. Ongeveer een derde van de bevolking was katholiek. Dat was best een groot deel van de bevolking. Men leefde liever vreedzaam naast elkaar.

Op de bovenverdieping van dit gebouw in Amsterdam (zie afbeelding) bevond zich een compleet rooms-katholiek kerkinterieur.

De Republiek als toevluchtsoord

De Republiek was in de 17e eeuw een toevluchtsoord voor mensen die op andere plekken in Europa werden vervolgd om hun geloof. In Frankrijk waren veel protestanten gedwongen om te vluchten omdat ze in eigen land gevaar liepen. Ze werden ontslagen uit openbare ambten, uit de gilden verstoten en hun scholen werden opgeheven.

Veel hugenoten, zoals de Franse protestanten werden genoemd, kwamen in de Republiek terecht. Het verklaart de vele Frans aandoende achternamen van mensen in ons land.

De Republiek als toevluchtsoord - 2

Een andere groep immigranten die naar de Republiek kwamen, waren joden die als slachtoffers van de Inquisitie of andere vormen van vervolging moesten vluchten. Joden uit Centraal- en Oost-Europa vormden al snel de grootste joodse gemeenschap in Amsterdam en Nederland.

Net als de katholieken hielden joden hun erediensten eerst in onopvallende kerken: in huissynagogen. Veel joodse immigranten werden welvarende kooplieden. In de loop van de 17e eeuw werd het toegestaan dat zij prachtige synagogen bouwden op centrale plekken in de steden.

Het streven van vorsten naar absolute macht

Inleiding - Het streven van vorsten naar absolute macht

De 17e eeuw is de periode van staatsvorming en het streven naar absolute macht. Vorsten streefden naar een sterke staat die centraal werd bestuurd en waarover zij de absolute macht hadden. De uitkomst van dat streven kon heel verschillende resultaten opleveren. In Frankrijk kreeg koning Lodewijk XIV een haast goddelijke status maar in Engeland en De Republiek zegevierde de republikeinse staatsvorm.

Staatsvorming 17e eeuw

De belangrijkste Europese landen in de 17e eeuw waren:

  • de Oostenrijkse en Spaanse erflanden van de Habsburgers
  • Engeland
  • Frankrijk
  • de Republiek der Nederlanden

Deze vier grootmachten vochten in de 17e eeuw vele godsdienstoorlogen en handelsoorlogen uit.

Huwelijkspolitiek
Vorsten probeerden huwelijken te sluiten met vrouwen uit bepaalde families. Zo konden ze hun macht versterken en hun grondgebied vergroten.

Elizabeth I (1533 - 1603) van Engeland trouwde juist niet, omdat dat niet goed zou zijn voor het land.
Door een 'onhandig' huwelijk kon een land gemakkelijk in oorlog raken.

Oorlogsvoering

De manier van oorlogsvoering veranderde. Er kwamen professionele, (permanente) legers en nieuwe wapens. De permanente legers vervingen de samengeraapte huurlegers.

De legers werden groter en er was steeds meer geld voor nodig. De professionele legers konden beter strijden. Daardoor duurden oorlogen langer. Dat kostte ook meer geld.

Om sterk te staan tegen vijandige staten moest een vorst de macht centraliseren. Om zeker te zijn van inkomsten stelde hij een ambtenarenapparaat in.
De ambtenaren moesten de belasting innen.

De vorst probeerde de macht naar zich toe te trekken. Verzet tegen de centralisatie werd bestreden.

Absolutisme

In de 17e eeuw vergrootten de vorsten hun macht door sterkere legers en een gecentraliseerd bestuur. Het absolutisme bereikte een hoogtepunt in Frankrijk, tijdens de regeerperiode van Lodewijk de XIV (1638 - 1715).

De centralisatie van het bestuur en de belastingmaatregelen gingen in tegen de belangen van de adel. Lodewijk XIV nam persoonlijk alle belangrijke beslissingen. Hij vond zichzelf de verpersoonlijking van de staat. Hij stond boven de wet. Hij vond dat God hem zijn macht gegeven had.

De grootheidswaan van Lodewijk XIV zag je aan een uitbundige hofhouding. Ook waren er veel grote bouwprojecten. Zo liet hij het paleis van Versailles uitbreiden tot een enorm gebied van 800 hectare.
Het paleis had honderden kamers. Daar logeerden vaak adellijke mensen. Dat was erg slim van Lodewijk. Zo kon hij bestuderen wie misschien een gevaar voor hem was.

Vorsten willen de absolute macht

Koning Karel I van Engeland (1600 - 1649)
Het koningschap is door god gegeven. Net als andere koningen in Europa zag ik mezelf als plaatsvervanger van God.

Ik wilde de absolute macht krijgen. Maar het parlement (de ministers) zat me dwars.
De ruzies met het parlement heb ik niet kunnen winnen. Het lukte me niet om nieuwe belastingen in te voeren. Daardoor kon ik het land niet goed besturen.

Ik had een conflict met Schotland. Het parlement wilde mij toen afzetten.
Ik liet toen enkele parlementsleden arresteren. Dat had ik misschien beter niet kunnen doen. Er ontstond een burgeroorlog tussen mijn Koninklijke troepen en de aanhangers van het parlement. Ik werd gearresteerd en onthoofd.

Ferdinand II,
Habsburgse vorst en keizer van het Heilige Roomse Rijk in de periode 1620 - 1637.
Van het machtige rijk van mijn voorvader Karel V bleef in de 17e eeuw weinig meer over. Ik had geprobeerd dat te voorkomen, maar dat was niet gelukt.

Als katholiek keizer van het Heilige Roomse Rijk had ik veel moeite met een aantal protestante Duitse vorsten binnen mijn rijk. Ik wilde ze graag een kopje kleiner maken.
Ruim dertig jaar lang woedde een wrede oorlog tussen de protestante vorsten en mijn troepen.

Pas elf jaar na mijn dood, in 1648, werd de vrede van Münster getekend.
Het Rijk was een samenraapsel van kleine staatjes geworden.

Lodewijk XIV (1638 - 1715)
In mijn ogen is een koning de plaatsvervanger van God.
Ik was de grootste en machtigste koning die Frankrijk ooit heeft gehad.

Toen ik koning was liet ik de wereld zien hoe belangrijk ik was door mijn grote hofhouding en mijn dure kunstverzameling. En vergeet ook al mijn veroveringen niet!

Ik wilde van Frankrijk het sterkste land van Europa maken. Daarom was het belangrijk om het land vanuit Parijs krachtig te besturen. Ik liet het Paleis van Versailles verbouwen tot een landgoed van 800 hectaren groot. Daar draaide alles om mij, ik was als de zon waar de planeten omheen draaiden. Ze noemden me niet voor niets de Zonnekoning!

Het liefst had ik mijn edelen zo dicht mogelijk bij me zodat ik ze goed kon controleren.

Het parlement? Dat heb ik opgeheven. Inspraak was niet nodig. Ik was de baas!

De wetenschappelijke revolutie

Inleiding - De wetenschappelijke revolutie

Moderne wetenschap is grotendeels gebaseerd op waarneming en experimenten. Dat is niet altijd het geval geweest. In de Middeleeuwen was de wetenschap vooral gericht op de kennis van de Griekse wetenschappers uit de Klassieke Oudheid.

De wetenschappelijke kennis van de oude Grieken was gebaseerd op het idee dat het verstand de belangrijkste bron van kennis was. In de 16e eeuw werd kennis op basis van experimenten en waarneming steeds belangrijker. Er kwam een stroom van nieuwe kennis op gang. De uitbreiding van nieuwe kennis ging zo snel en bestreek zoveel terreinen dat we die periode later de wetenschappelijke revolutie zijn gaan noemen.

Wetenschappers en de kerk

Claudius Ptolemaeus (87 - 150)
Ik zag de aarde als het middelpunt van het heelal.
De planeten draaiden volgens mij om de aarde.
De Kerk nam mijn idee over. De Kerk zag het voortaan op deze manier.
Zo was het en niet anders!.
Mensen die het niet geloofden, kregen straf van de kerk, omdat het gezien werd als heiligschennis.
Dat vond ik erg, want dat is nooit mijn bedoeling geweest.

Nicolaas Copernicus (1473 - 1543)
Ik werkte binnen de kerk en in de wetenschap.
Ik hield me bezig met wiskunde en geneeskunde. Maar mijn grootste hobby was sterrenkunde.
Mijn idee dat de aarde samen met andere planeten rond de zon draaide was heel nieuw.
Mijn idee wordt wel de heliocentrische theorie genoemd.

Ik wilde daarover een boek uitgeven. Maar eerst durfde ik dat niet. Ik was bang voor de reactie van de Kerk. Mijn ontdekking zorgde voor een grote verandering in het denken.

Ik bewees dat de aarde om de zon heen draait in plaats van andersom.
Het idee dat de kerk daarover had, klopte nu niet meer. De geloofwaardigheid van de Kerk nam af.

 

Wetenschappers en de kerk

Galileo Galilei (1564 - 1642)
Ik maakte zelf een telescoop. Door mijn waarnemingen van de planeten ontdekte ik dat Copernicus gelijk had: de zon is het middelpunt van het heelal.
De heliocentrische theorie klopt.

In mijn boek schreef ik over de beweging van de planeten rond de zon.
Dat heeft me in een hevig conflict met de Kerk gebracht.
De paus wilde dat ik als wetenschapper afstand deed van mijn ideeën.
Toen ik dat weigerde gaf hij me de rest van mijn leven huisarrest.

Paus Urbanus VIII (1568 - 1644)
Ik kende Galilei goed. Zijn idee dat de aarde rond de zon zou draaien, vond ik heel interessant.

Galilei zei: mijn theorie is waar! Andere theorieën kloppen niet. Daarmee ging Galilei in tegen de leer van de Kerk. Dat kon ik als paus niet toestaan.
Ik heb aan Galilei gevraagd om zijn ideeën te veranderen. Dat deed hij niet.

Strenge Spaanse kardinalen beoordeelden mij. De ideeën van Galilei werden door de kardinalen als heiligschennis gezien. Ik was bang voor de kardinalen.
Ik durfde het niet aan om de ideeën van Galilei toe te staan in de kerk.
Ik had graag gezien dat het anders was gelopen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Wetenschap

In de Middeleeuwen waren er weinig meetinstrumenten die bedoeld waren voor wetenschappelijk onderzoek. In de 16e eeuw ontwierpen wetenschappers vaak zelf hun instrumenten die ze nodig hadden voor onderzoeken en experimenten.

Door de boekdrukkunst kwamen er meer boeken. Geleerden leerden elkaars werk kennen. Ze reageerden op elkaars ideeën. Zo nam de kennis toe en groeide de wetenschap.

Newton, Darwin en Einstein waren wetenschappers die in een latere tijd belangrijke wetenschappelijke ideeën hadden. Ook zij deden mee aan de 'wetenschappelijke revolutie'.

De telescoop van Newton.

Met een telescoop kun je in de verte dingen zien die je met je eigen ogen niet kan zien.

Je kan er sterren en planeten mee bestuderen.

Nagemaakte microscoop van Van Leeuwenhoek.

Tot op de dag van vandaag toont het planetarium van Eise Eisinga uit Franeker de juiste stand van de planeten.

Antoni van Leeuwenhoek, uitvinder van de microscoop. Je kunt er hele kleine dingen mee zien. Zoals cellen.

Je kunt er sterren en planeten mee bestuderen.

Christiaan Huygens, uitvinder van de slingerklok. Zo'n klok geeft de tijd nauwkeurig aan.

Newton, uitvinder van de spiegeltelescoop. Je kunt er dingen mee bekijken die heel ver weg zijn.

Tijdvak 7

Slavenarbeid op plantages

Inleiding - Slavenarbeid op plantages

De grootmachten van Europa veroverden overzeese gebieden.
Ze beheersten met een winstgevende handel in exotische producten de wereldeconomie. Deze exotische producten uit de koloniën waren populair. De handel in de 17e eeuw nam verder toe.

Om aan de stijgende vraag te kunnen voldoen werden plantages aangelegd. Uit Afrika werden slaven aangevoerd. Producten van de plantages werden vervolgens verscheept naar Europa. Zo ontstond een driehoekshandel waarmee veel winst werd gemaakt.

Driehoekshandel

Uit Europa vertrokken schepen om handel te drijven in Amerika en het Caribisch gebied.

Eerst voeren ze naar West-Afrika.
Daar ruilden ze producten tegen slaven.
De slaven werden ingescheept.

Na een lange reis werden de slaven verkocht aan plantagehouders in de koloniën van Zuid- en Noord-Amerika.

Producten van die plantages werden op de schepen ingeladen en naar Europa vervoerd.

De West-Indische Compagnie (WIC)was heel belangrijk in dit systeem.

Driehoekshandel - 2

Ook Nederlanders handelden in slaven. De West Indische Compagnie (WIC) mocht zelfs korte tijd als enige in slaven handelen.
Nederlandse schepen vervoerden een half miljoen slaven vanuit Afrika naar Brazilië, Suriname en de Antillen.

In Afrika gingen ongeveer 400 à 500 slaven aan boord. De reis van Afrika naar Amerika duurde 2 à 3 maanden.
De levensomstandigheden op het schip waren heel slecht. Veel slaven overleden aan ziekten.

De meeste slaven werden verkocht op Curaçao. Ze werden gekocht door plantagehouders in bijvoorbeeld Suriname.

In totaal werden er door de Europese slavenhandelaren ongeveer 10 tot 11 miljoen slaven van Afrika naar Amerika gebracht.

Plantages

In de koloniën werd koffie, katoen, cacao en suikerriet verbouwd.
De vraag naar de producten steeg omdat ze populair waren en omdat de bevolking van Europa groeide.
Er werden in de koloniën plantages aangelegd waar de producten verbouwd werden.
Daarvoor waren steeds meer arbeidskrachten nodig.

In het begin werkten er Indianen op de plantages. Maar zij konden niet tegen de slechte behandeling en het zware werk. De Europeanen konden ook niet op de plantages werken, omdat ze niet tegen de hitte konden.
Men besloot om slaven uit Afrika te halen. Afrikanen waren sterk en konden tegen de hitte.
Slaven hadden geen rechten. Ze waren afhankelijk van hun eigenaar.
Vaak werden ze slecht behandeld. Ze woonden in slechte huizen en kregen weinig eten.

Plantages - 2

'Ik was een plantageslaaf. Als slaaf kon je overal terecht komen.
Op een plantage was het werk het zwaarst.
Veel plantagehouders behandelden ons wreed. Slechts een paar behandelden hun werknemers goed. Sommigen lieten hun slaven zelfs een opleiding volgen, bijvoorbeeld om timmerman te worden.
Slaven in de stad hadden het beter dan wij op het platteland.
Daar hadden slaven zelfs bijbaantjes waarvoor ze loon ontvingen.
Enkele slaven konden zichzelf vrijkopen.
Er zijn zelfs verhalen dat ex-slaven zelf plantagehouder werden. Dat waren uitzonderingen.'

'Ik was plantagehouder. Ik had een suikerplantage in Suriname.
Ik had de slaven uit Afrika hard nodig. Wie anders kon al het zware werk doen? Vooral in de oogsttijd was er heel veel zwaar werk te doen. Sommige slaven konden het werk niet aan. Die verving ik door betere slaven.
Met de verkoop van suiker ben ik schatrijk geworden.'

Suriname

Suriname was een populair handelsgebied voor de Europeanen. Het gebied kreeg vaak een nieuwe eigenaar.

In de 17e eeuw bouwden de Engelsen er nederzettingen.
Ze werden verdreven door de Fransen. In 1650 heroverde Engeland het gebied. De Engelsen legden meer dan 60 suiker- en cacaoplantages aan.
Ze bleven 17 jaar lang aan de macht.

Toen veroverde een Nederlandse vloot uit Zeeland met een klein leger het gebied. Nederland sloot een verdrag met de Engelsen. Er werd afgesproken dat de Nederlanders hun bezit in Suriname konden houden. In ruil daarvoor gaf Nederland haar Amerikaanse kolonie 'Nieuw Nederland' aan Engeland. 'Nieuw Nederland' werd later New York.

In 1775 waren er 600 plantages in Suriname die vooral suiker verbouwden. Er werkten slaven uit Afrika.

Curaçao

Slavenfort

In 1634 veroverden Nederlanders Curaçao. Het eiland werd een belangrijke handelspost. Er werden slaven verkocht aan plantagehouders uit de landen eromheen.

Op Curaçao werden ongeveer 112.000 slaven verhandeld.
In 1713 kwam er een einde aan de slavenmarkt op Curaçao.

Afschaffing slavernij

 

Engelse antislavernij suikerpot uit
1800: 'Suiker uit Oost-Indië niet
gemaakt door slaven'.

Steeds meer mensen vonden dat slavernij niet goed was.
Mensen vonden dat gelijkheid en vrijheid ook voor slaven gold.
Dit waren de ideeën van de Verlichting.

De eerste mensenrechten organisaties werden opgericht.
Ze wilden de slavernij beëindigen. Dit streven naar afschaffing van de slavernij heet abolitionisme.

In de 18e eeuw werd veel werk in fabrieken en in de landbouw overgenomen door machines. Slaven waren niet meer nodig voor het werk.

Engeland was het eerste land waar de slavenhandel verboden werd. Dat was in 1807.
De meeste andere landen volgden al snel.

De Verenigde Staten

1619 - Eerste Afrikaanse slaven in Virginia
Virginia is één van de Amerikaanse staten.
In 1612 werd daar voor het eerst op plantages de tabaksplant verbouwd.
Voor het plukken en maken van de tabak waren veel arbeidskrachten nodig.
Eerst werkten de indianen op de plantages.
De indianen waren de oorspronkelijke bewoners van Amerika.
Maar al snel werden slaven uit Afrika ingevoerd.
In 1619 werden in Virginia de eerste slaven uit Afrika verkocht.
1793 - de Cotton Gin
In de Amerikaanse katoenindustrie werd een machine uitgevonden: de Cotton Gin. Daarmee kon katoenzaad gescheiden worden van de katoenvezels.
Fabrieken konden de katoen nu veel beter en sneller verwerken. De vraag naar katoen steeg.
Katoenfabrieken maakten veel winst.
Katoen werd verbouwd op plantages in de zuidelijke Amerikaanse staten. De plantages werden steeds groter.
Er waren steeds meer slaven nodig op de plantages om het werk te doen.
1831 - The Liberator
William Lloyd Garrison (12 december 1805 - 24 mei 1879) was een Amerikaanse journalist. Hij was tegen de slavernij.
Op 1 januari 1831 verscheen het eerste nummer van zijn krant The Liberator (De Bevrijder).
In deze krant stonden berichten over afschuwelijke dingen die de slaven meemaakten.
Slavenhouders werden beschreven als beulen en mensenhandelaren.
De lezers vonden dat de krant gelijk had.
De beweging tegen slavernij kreeg steeds meer aanhang.
Slavernij was niet goed. Het moest worden afgeschaft.
1852 - De negerhut van Oom Tom
Het boek De Negerhut van Oom Tom had veel invloed op hoe de mensen over slavernij dachten.
Het boek gaat over een aantal slaven op een Amerikaanse plantage.
Eliza en Oom Tom zijn slaven van de vriendelijke plantagebezitter Shelbey. Hij heeft geldgebrek en moet zijn slaven verkopen.
Oom Tom komt terecht bij een slechte eigenaar die hem martelt en doodt.
Het boek maakte grote indruk op de lezers. Ze lazen nu de waarheid over slavernij.
Maar slavenhouders vonden het een slecht boek.
1859 - John Brown
John Brown was tegen de slavernij. Hij was de leider van een groep abolitionisten (tegenstanders van slavernij).
Hij bereidde een gewapende slavenopstand voor.
Hij wilde gaan vechten tegen gewapende groepen die voor de slavernij waren.
Dat lukte niet. Hij werd gearresteerd en ter dood veroordeeld.
1861-1865 - de Amerikaanse Burgeroorlog
In de Verenigde Staten verschilden de meningen over of slavernij mocht worden ingevoerd in de nieuwe staten.
In het noorden van de Verenigde Staten was veel industrie. Het gebied was daardoor rijk geworden. Het noorden was daarom moderner en democratischer dan het zuiden. Slaven waren daar eigenlijk niet meer nodig.
In het zuiden waren veel plantages. Daar woonden de rijke telers van katoen en tabak. In het zuiden wilde men daarom de slavernij behouden.
De meningen over de slavernij in het noorden en zuiden leidden tot de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865).

Democratische revolutie

Inleiding - Democratische revolutie

De 18e eeuw was een periode met veel oorlog en revoluties. Er was verzet tegen de macht van de absolute vorsten en de Kerk. Rijke burgers wilden politieke inspraak. Verlichtingsfilosofen leverden nieuwe ideeën over de staat en de verdeling van de macht. Steeds meer mensen waren het hiermee eens.
De gevestigde orde was niet van plan zich zomaar gewonnen te geven. Niet alleen Europa kreeg te maken met democratische revoluties, ook in Noord-Amerika werd gevochten voor zelfstandigheid en democratie.

Democratische revolutie

In de 18e eeuw bestond er in landen nog geen grondwet.
De vorst had alle macht en bepaalde hoe het land werd bestuurd. De adel had veel invloed.
De maatschappij was ingedeeld in drie standen:
de adel, de geestelijkheid en de burgers.
Die standen hadden elk hun rechten en plichten.
Het leek alsof het altijd zo zou blijven.

Maar het veranderde na de democratische revoluties in Frankrijk en Amerika.
De bestaande macht werd omvergeworpen. Er ontstonden democratieën.

Een democratie is gebaseerd op vrijheid en gelijkheid.
In een democratie wil men afspraken graag vastleggen.

De rechten en plichten van elk mens en de manier waarop een land werd bestuurd, werden vastgelegd in een grondwet.

Voorgeschiedenis Noord-Amerika

In de 17e en 18e eeuw kwam er een migrantenstroom op gang van Europa naar Amerika.
Mensen vestigden zich in de Nieuwe Wereld.
Aan de Oostkust van Amerika stichtte Engeland dertien koloniën.

Handel met Europa was belangrijk om producten te kunnen kopen die in Amerika nog niet werden gemaakt.

Moederland Engeland maakte met deze handel veel winst. De Engelse koloniën mochten daarom alleen Engelse producten verhandelen. Engeland beschermde zo de eigen economie: er werd een protectionistische politiek gevoerd. Dat leidde tot onvrede in de koloniën.

Belastingen

Koning George III van Engeland voerde veel oorlogen.

Om de dure oorlogen te kunnen betalen verhoogde de Engelse koning de belastingen.
De dertien Engelse koloniën in Noord-Amerika moesten extra belasting betalen voor producten als suiker, thee en papier.

De inwoners van de koloniën waren woedend.
Ze moesten wel belasting betalen, maar ze kregen geen inspraak in het Engelse parlement.

Ze kwamen in opstand tegen hun moederland, Engeland.

Samen sterk

De dertien Engelse koloniën in Noord-Amerika verzetten zich tegen de belastingverhogingen die Engeland tussen 1764 en 1774 invoerde.

Dat verzet leidde tot de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1774 - 1783).
Engeland stuurde een leger om de opstandige koloniën tot de orde te roepen.

De koloniën hadden ook een leger opgericht:
het Continentale Leger.
De leider van dat leger was George Washington .

Het Continentale leger was niet zo sterk. Maar de kolonisten hielden stand tegen de Engelsen en verloren niet.

4 juli 1776: Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring

De dertien Engelse koloniën in Noord-Amerika hadden een slechte relatie met hun moederland. Ze besloten om samen zelfstandig te worden.

Thomas Jefferson schreef de tekst voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.

Op 4 juli 1776 werden de koloniën in Noord-Amerika onafhankelijk van Engeland.

Ideeën uit de Verlichting stonden nu voor het eerst in een staatsdocument. Bijvoorbeeld ideeën over vrijheid en gelijkwaardigheid.

De Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring werd een voorbeeld voor het bestuur in andere landen.

Definitieve onafhankelijkheid

In 1782 sloot Engeland vrede met de dertien voormalige koloniën.
Kort daarna werden de koloniën samen de Verenigde Staten van Amerika.

Thomas Jefferson, (1743 - 1826)
Ik schreef de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.

Ik was aanhanger van de ideeën van de Verlichting.
Vrijheid is voor mensen een ‘natuurlijk’ recht, zei de Engelse filosoof John Locke.

Dat idee staat nu ook in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.

George Washington (1732 - 1799)
Ik was de eerste president van de Verenigde Staten van Amerika.

In 1775 werd ik leider van het Continentale leger dat vocht tegen het Engelse leger.

Toen de Verenigde Staten werden opgericht werd ik gekozen als president.
Ik wilde eigenlijk geen president worden, maar ik kon niet weigeren.

Velen vinden mij de beste president die de Verenigde Staten hebben gehad.

De Amerikaanse grondwet van 1787

Na de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring kregen de VS in 1787 een grondwet.
De Verenigde Staten van Amerika werd een federatie van staten.
Elke staat had een eigen bestuur. De staten hadden ook een gezamenlijk bestuur.
Dat regelde de dingen die belangrijk waren voor alle staten. Zoals oorlog en vrede.
De trias politica werd ingevoerd: de uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende machten werden gescheiden.

 

Franse Revolutie

In Frankrijk waren veel mensen in de tweede helft van de 18e eeuw ontevreden.

De burgers uit de derde stand betaalden belasting, maar hadden geen politieke invloed.
En de Franse koning Lodewijk XVI zat met een lege schatkist omdat zijn voorgangers enorm veel geld hadden uitgegeven.

Om de problemen op te lossen riep hij in 1789 de Staten-Generaal bij elkaar. Dat had grote gevolgen.

Staten-Generaal

Tijdens de vergadering van de Staten-Generaal vroeg koning Lodewijk XVI de bevolking om meer geld.

De derde stand (de burgers) was het daar niet mee eens en kreeg ruzie met koning Lodewijk XVI.

Behalve met de koning kreeg de derde stand
ook ruzie met de andere twee standen,
de adel en de geestelijkheid.

Staten-Generaal - 2

Vanwege de ruzie beëindigde koning Lodewijk XVI de vergadering van de Staten-Generaal.

De ruzie tussen de standen en met de koning eindigde niet.

De derde stand riep zichzelf uit tot 'Nationale Vergadering'. Ze wilde de macht in het land overnemen en een grondwet opstellen.

Op 14 juli 1789 bestormde het Parijse volk de Bastille. Deze gevangenis was het 'symbool' van de macht van de koning. Het volk pakte daar wapens. De revolutie begon.

Lodewijk XVI stuurde het leger erop af om de orde te herstellen. Dat lukte niet.
Het volk won de strijd. De macht van de adel en van de koning werd gebroken.

Stadsrechten - 3

Eed op de Kaatsbaan
Leiders van de derde stand gingen na de ruzie in de Staten-Generaal naar een kaatsbaan, een soort sporthal.
Daar legden ze een eed (belofte) af, waarmee ze beloofden om een grondwet te maken.
Dit heet 'de eed op de Kaatsbaan'.

Vorming Nationale Garde
Tijdens de revolutie werd door het volk de Nationale Garde opgericht. Dat was een leger van vrijwilligers.
Het moest de orde bewaken en het land verdedigen.

De derde stand wilde Hervormingen:
- De rechten van de adel afschaffen.
- Bezittingen van de kerk afnemen.
- Godsdienstvrijheid
- Democratische grondwet.
- Functie van de koning: niet wetgevend, maar uitvoerend.

Stadsrechten - 4

Tijdens de revolutie stonden twee groepen uit de derde stand tegenover elkaar.

Aan de ene kant stonden de Girondijnen, aan de andere kant stonden de Jakobijnen.
De twee groepen kregen onenigheid.
De revolutie werd daardoor erg gewelddadig.

Girondijnen waren rijke burgers. Ze wilden dat hun groep het goed kreeg. Wetten moesten daarvoor zorgen. Ze wilden dat de koning minder macht kreeg. Ze wilden kiesrecht en afschaffing van de standenmaatschappij.

De Jakobijnen wilden vooral dat het gewone volk het goed kreeg. Zij wilden een eerlijke verdeling van bezit en macht. En ze wilden dat het christendom verboden werd.

Stadsrechten - 5

De Jakobijnen grepen de macht in het land.
De advocaat Robespierre werd hun leider.

Na een proces werd Koning Lodewijk XVI op 21 januari 1793 ter dood veroordeeld en onthoofd.

Er volgde een periode van terreur.
Onder de Jakobijnse regering werden veel tegenstanders gevangen genomen en onthoofd.

De revolutie sloeg over naar het buitenland. Jakobijnen verklaarden alle absolute vorsten van Europa de oorlog.

Belangrijke personen - Napoleon Bonaparte

Napoleon Bonaparte (1769-1821)
Ik ben één van de beroemdste mensen uit de wereldgeschiedenis.
Toen ik vijftien was, ging ik naar de militaire academie in Parijs.
Ik werd leider van het Franse revolutionaire leger. Ik versloeg aanhangers van de koning. Iedereen vond mij een held.

Robespierre was al niet meer aan de macht. Ik greep de macht.
In Europa streed ik met mijn leger en won veel oorlogen.

Vanaf het moment dat ik de macht greep was de Franse Revolutie voorbij.
Het volk had niet langer de macht. Ik had de macht!
Op 2 december 1804 kroonde ik mijzelf tot keizer.

Uiteindelijk werden mijn legers in 1815 bij Waterloo verslagen.

 

 

Belangrijke personen - Lodewijk XVI

Lodewijk XVI (1754 - 1793)
Ik werd in 1774 koning van Frankrijk. Ik had de absolute macht.

Mijn voorgangers hadden al het geld uit de schatkist opgemaakt voor hun dure hofhouding en oorlogen. Ik had geld nodig.
Voor het eerst sinds lange tijd riep ik de Staten-Generaal bij elkaar.
Ik vroeg om meer geld. Maar toen kwam de derde stand, het volk, tegen mij in opstand.

Ik beëindigde de vergadering van de Staten-Generaal. Maar de revolutie was al begonnen. Het volk kwam in opstand.
Ik probeerde nog te vluchten, maar ik werd al snel ontdekt. Ik werd ter dood veroordeeld.

 

 

Belangrijke personen - Robbespierre

Robbespierre(1758-1794)
Als jongeman was ik advocaat.
In 1789 zat ik bij de vergadering van de Staten-Generaal die de koning bijeen had geroepen.

Toen de revolutie eenmaal op gang was gekomen wilde ik het volk dienen.
Het volk moest de macht krijgen.
Tegenstanders van de revolutie moesten gedood worden. Ik liet veel mensen onthoofden.

Uiteindelijk werd ik in 1794 zelf onthoofd.

 

 

Staat en maatschappij tijdens de Verlichting

Inleiding - Staat en maatschappij tijdens de Verlichting

De macht van de vorsten en de Kerk en de starheid van de standenmaatschappij riepen veel weerstand op. Filosofen redeneerden dat de standenmaatschappij, de macht van de koning en de Kerkelijke dogma’s achterhaald waren.

Franse filosofen als Diderot en Montesquieu pleitten voor vrijheid op allerlei gebied. Hun denkbeelden boden een heel andere kijk op de mens, godsdienst en de maatschappij als geheel. Er ontstond een geloof in een nieuwe en betere maatschappij. Door de ideeën van de filosofen was het alsof de mensen wakker werden geschud: alsof het licht aanging... Daarom spreken we over deze periode als de Verlichting.

De verlichting

De Verlichting begon ongeveer in 1650 en eindigde ongeveer in 1800.

Mensen waren ontevreden. Ze vonden dat de vorst en de kerk te machtig waren. En er was ongelijkheid tussen de drie standen in de maatschappij.

Tijdens de Verlichting werd nagedacht over de mens en een betere inrichting van de maatschappij.
Belangrijke filosofen schreven boeken. Franse filosofen praatten met elkaar in 'salons'.
Er ontstonden veel nieuwe ideeën.

Veel ideeën uit de Verlichting kun je nu nog steeds herkennen in onze maatschappij.
Bijvoorbeeld gelijkheid en het delen van de macht.

De Verlichting - 2

Maatschappij rond 1650

  • Indeling maatschappij is Gods wil.
  • Koning aan het hoofd met absolute macht.
  • Kerk bepaalt hoe mensen over de wereld denken.
  • Derde stand heeft niets te vertellen.
  • Geloof, traditie en gezag zijn heel belangrijk.

De Verlichting

  • Maatschappij beter inrichten; grondwet opstellen.
  • Vrijheid en gelijkwaardigheid.
  • Het individu is belangrijk.
  • Problemen oplossen door na te denken.
  • Kennis is belangrijk, dus wetenschap is belangrijk.
  • Einde maken aan de macht van de kerk.
  • Kerk en regering los van elkaar.
  • Macht moet eerlijk worden verdeeld.

Uitgangspunten van de Verlichting

Natuurrecht
Teksten over de Verlichting gaan vaak over het natuurrecht.

Volgens belangrijke denkers betekende het natuurrecht dat de samenleving heel lang geleden perfect was. Alle mensen waren gelijk. Iedereen had evenveel te vertellen.

De Engelse filosoof John Locke dacht het meest na over het natuurrecht.
Volgens hem gold het natuurrecht voor ieder persoon. Bijvoorbeeld het recht op leven, vrijheid en eigendom.

Vrijheid
De Verlichtingsdenkers dachten het meest na over de vrijheid van het individu.

De groep waar je bij hoorde was eeuwenlang belangrijker dan jijzelf.
Als je in de derde stand geboren was lagen je beroep en je godsdienst vast.
Ook hoeveel macht je had, lag vast.

De Verlichtingsdenkers zeiden dat mensen bij hun geboorte gelijk aan elkaar waren.
Dat betekende dat je zelf het recht en de vrijheid had om keuzes in je leven te maken.
Dat vonden veel mensen een goed idee.

De rede
Volgens de Verlichtingsdenkers moesten problemen met het menselijk verstand
worden opgelost (verstand = de ratio, de rede). Om goed na te kunnen denken was het belangrijk om kennis te verzamelen.
Door alle nieuwe kennis ontwikkelde de wetenschap zich snel.

Tot die tijd kwam alle kennis van de Kerk en uit de bijbel. Verlichtingsdenkers hadden kritiek op de Kerk. Ze vonden dat de kerk teveel bepaalde wat mensen wel of niet mochten doen in hun leven.
De mensen moesten zelf keuzes kunnen maken.

God zagen ze niet als een opperwezen.
Ze zeiden: God is de natuur, de mensen, de dieren en het heelal.
Mensen zijn vrij om te geloven wat ze zelf willen.

Denkers van de verlichting

Adam Smith 1723 - 1790

Adam Smith was een Schotse geleerde.

Smith had moderne ideeën over de samenleving.
Hij zei: als ieder mens doet wat hij wil komt het met de hele samenleving wel goed.

Hij had ook nieuwe ideeën over de economie:
De overheid moet zich niet met de economie bemoeien. Mensen moeten vrij zijn bij het zakendoen.

Hij vond dat in de economie het vrije marktprincipe gevolgd moet worden: de vraag naar producten bepaalt hoeveel er geproduceerd wordt.

Descartes 1596 - 1650

Descartes was filosoof.

Hij bedacht samen met andere wetenschappers een rationele kijk op de wereld.

In een rationeel wereldbeeld gelooft men niet in wonderen.
Door na te denken met hun verstand (de ratio, de rede) kunnen mensen kennis verzamelen.

Hij deed de beroemde uitspraak: "Ik denk, dus ik besta".

Montesquieu 1689 - 1755

Montesquieu hield zich voor het eerst bezig met de wetenschappen sociologie en politicologie.

Hij bedacht de scheiding van de drie machten in een land: de Trias Politica.

De uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht werken apart van elkaar. De drie machten controleren elkaar.

In zo'n politiek systeem zijn burgers gelijk aan elkaar en kunnen ze vrij leven.

De Trias Politica vind je nu nog terug in onze huidige maatschappij.

Diderot 1713 - 1784

Diderot was een filosoof.

Hij geloofde erg in vooruitgang. Kennis zou de wereld vooruithelpen.
Hij wilde daarom alle kennis opschrijven in een encyclopedie. Iedereen moest die kunnen lezen.

Door kennis en scholing zouden mensen betere wezens worden. De samenleving zou daardoor beter worden.

De encyclopedie moest van Diderot vooral gaan over godsdienstige vrijheid. Maar dat wilden de mensen niet.
De encyclopedie werd verboden.

Denkers van de verlichting - 2

Rousseau 1712 - 1778

Jean-Jacques Rousseau was filosoof.

Rousseau geloofde in een ideale samenleving.
Daarin waren oprechtheid, eenvoud en gevoel heel belangrijk. De mensheid kon zo'n ideale samenleving zelf maken.

Hij geloofde in een maakbare samenleving.

De wil van het volk was volgens hem heel belangrijk bij het besturen van een land.

Zijn idee over volkswil en staatsmacht is heel belangrijk geweest voor de moderne democratie.

Spinoza 1632 - 1677

Spinoza was een Nederlands filosoof.

Spinoza was tegen strenge regels.

Hij zag God niet als een almachtige schepper, maar als alles wat bestaat: de natuur, de mensen, de dieren en het heelal.

Spinoza geloofde in vrijheid. Hij stelde de mens centraal.

Op speciale bijeenkomsten bespraken wetenschappers en filosofen zijn ideeën. Zij werden 'vrijdenkers' genoemd.

Voltaire 1694 - 1778

Voltaire was filosoof.

Zijn belangrijkste idee was intellectuele vrijheid.
Hij streed tegen domheid en oneerlijkheid.

Volgens hem kreeg men kennis en vrijheid door na te denken met het verstand. Zijn ideeën over vrijheid botsten met de macht van de kerk.

Voltaire werd vaak uitgenodigd door vorsten. Zijn ideeën hadden veel invloed in de maatschappij.

Voltaire past goed in de tijd van de Verlichting. Hij had een rationeel wereldbeeld en hij geloofde in de maakbare samenleving.

Locke 1632 - 1704

John Locke was filosoof.

Volgens hem kon kennis leiden tot een betere samenleving.

De staat moest volgens hem worden ingericht volgens het 'natuurrecht'. Dit natuurrecht geldt voor iedereen. Het is het recht op leven, vrijheid en eigendom.

Locke zei dat in een land de burgers hun natuurlijke rechten overdragen aan de overheid. Op die manier krijgt de mens veiligheid en zekerheid. Dat zijn liberale ideeën.

Locke wordt gezien als bedenker van het liberalisme.

Verlicht absolutisme

De absolute vorsten van Europa waren bang voor de Verlichtings-ideeën.
Die waren gevaarlijk voor hun macht. Maar sommige vorsten waren erg slim.
Ze pasten de Verlichtingsideeën een beetje aan. Zo kregen ze er voordeel van.

Frederik II van Pruisen was zo'n slimme vorst. Hij zei: "Ik ben een dienaar van de staat. Mijn onderdanen geven mij de macht om te regeren".
Dat klonk heel anders dan wat de absolute vorst Lodewijk XVI zei: "Ik ben de koning en God heeft mij alle macht gegeven".

Vorsten als Frederik II en Catharina de Grote worden ook wel verlichte despoten genoemd.
Ze deden alsof ze de ideeën uit de Verlichting volgden. Maar in werkelijkheid hadden ze nog steeds absolute macht.

Verlicht absolutisme - 2

Thomas Hobbes (1588 - 1679):
Ik was een Engelse filosoof.

Ik vond het natuurrecht belangrijk voor de staatsinrichting. Maar ik vond dat de Verlichte filosofen daar verkeerd mee omgingen. Gelijkheid en democratie in een land zullen leiden tot ruzie.

Ik vond wel dat alle mensen gelijk zijn. Maar het probleem is dat alle mensen verschillende dingen willen.
Daarom moet de koning de baas zijn in het land. Hij moet voor het volk zorgen.
Het volk moet gehoorzamen.
Pas als de vorst zijn werk slecht doet, mag het volk ongehoorzaam zijn.

Catharina de Grote (1729 - 1796):
Als tsarina van Rusland had ik veel macht.

Ik was net zo slim als Frederik van Pruisen. De Verlichtingsideeën vond ik wel goed. De vrijheid van de Verlichting gebruikte ik om veel dure schilderijen en kunst te verzamelen.

Maar ik geloofde niet in de ideeën over het delen van de macht.
Stel je voor dat mijn volk invloed zou krijgen op het besturen van mijn land.
Ik moest er niet aan denken!

Frederik II van Pruisen (1712 - 1786):
Ik zorgde ervoor dat Pruisen een machtig land werd in Europa.

Ik geloofde niet erg in de ideeën van de Verlichting. Het volk kan zichzelf toch niet regeren? Het volk heeft de leiding van een vorst nodig.

Een goede vorst weet wat goed is voor zijn volk, maar heeft wel de absolute macht.

Tijdvak 8

Ontstaan parlementair stelsel

Inleiding - Ontstaan parlementair stelsel

In de 19e eeuw is het politieke systeem ontstaan zoals we dat nu kennen. Belangrijke politieke hervormers waren de liberalen die met hun grondwetten in het revolutiejaar 1848 de basis legden voor ons moderne parlementaire stelsel. De Nederlandse grondwet die in 1848 tot stand kwam was zeer modern.

In het jaar 1848 bestonden er nog geen politieke partijen. In de tweede helft van de 19e eeuw veranderde dat snel. Er werden confessionele en socialistische politieke partijen opgericht. De liberalen die afkerig waren van partijvorming konden niet achterblijven. De moderne parlementaire democratie zoals we die nu kennen, was geboren. Het enige dat nog ontbrak was algemeen kiesrecht.

Liberalisme

De politieke stroming 'het Liberalisme' ontstond uit de Verlichtingsideeën over de vrijheid van het individu .
Rijke burgers wilden zelf invloed hebben op het bestuur van het land. Mensen wilden niet meer leven in een standenmaatschappij. Alleenheersende vorsten moesten verdwijnen.
Door de industriële revolutie kwamen er steeds meer rijke burgers. Ze kregen steeds meer macht.

Aanhangers van 'het Liberalisme' heten Liberalen. Ze hadden duidelijke doelen. Ze wilden economische vrijheid, zonder bemoeienis van de staat.
De Kerk moest los staan van de staat.
Ze wilden ook een grondwet. Daarin staan de rechten en plichten van elke burger.

De staat moest een eenheidsstaat worden, met één regering. Duitsland bijvoorbeeld bestond uit veel koninkrijkjes. Het was moeilijk om de liberale ideeën in een land toe te passen zolang de vorsten in hun koninkrijkjes regeerden.

Revolutiejaar 1848

Het jaar 1848 was een onrustig jaar in Europa. In Frankrijk eiste het volk hervormingen.
Het volk wilde de macht van de vorst verminderen. Dit leidde tot opstanden in Parijs.

Ook in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, in de Duitse staten en in Italië eiste het volk politieke veranderingen. De liberalen hadden als doel: democratisering van de samenleving('het volk aan de macht'). De liberalen waren de rijke burgers die liberale ideeën hadden.

De revolutiedreiging in 1848 in Europa had ook invloed op Nederland. De liberale staatsman J.R. Thorbecke had al eerder geprobeerd om een liberale grondwet in te voeren. Maar koning Willem II was tegen de hervormingen.

Koning Wilem II was bang dat er in Nederland ook een revolutie zou ontstaan.
Daarom veranderde hij van gedachten. Hij vond het nu wel goed dat de grondwet veranderd werd. Thorbecke mocht de nieuwe grondwet ontwerpen.

Grondwet van 1848

1. Recht van enquête
Het recht van onderzoek(enquête). De Tweede Kamer kan onderzoek laten doen naar een omstreden onderwerp. Bijvoorbeeld of de regering in een bepaalde situatie wel de goede beslissing heeft genomen.

2. Openbare vergadering
Iedereen mag vergaderingen van de overheid bijwonen.

3. Tweede Kamer controleert regering
De Tweede Kamer controleert of de regering zijn werk goed doet. De regering is daarom verplicht om de Kamer de goede informatie te geven.

4. Mogelijkheid ontbinden Kamers
De mogelijkheid om de Kamers te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
(Ontbinden betekent: beëindigen)

5. Jaarlijkse vaststelling begroting
Jaarlijkse vaststelling van de begroting in plaats van een tweejaarlijkse vaststelling.
(Een begroting is een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode)

6. Recht op amendement
Het recht van amendement voor de Tweede Kamer. Dit is het recht om voorstellen in te dienen om een wetsontwerp aan te passen.
Vóór 1848 kon de Tweede Kamer alleen ja of nee zeggen tegen een wetsontwerp.

7. Grondrechten
De grondrechten van burgers werden in 1848 nauwkeurig opgeschreven. Er kwam vrijheid van godsdienst, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en de vrijheid van onderwijs. Door deze grondrechten werd het leven van veel mensen wat makkelijker. Katholieken mochten nu hun godsdienst normaal belijden. Hun schuilkerken waren niet meer nodig.

8. Ministeriële Verantwoordelijkheid
Invoering van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Voor 1848 waren ministers de hulpjes van de koning. Ze maakten zelf geen plannen. Vanaf 1848 werden ministers zelf verantwoordelijk en had de koning niet langer de macht.

9. Gescheiden machten
De staatsmacht bestond uit duidelijk gescheiden machten. De van elkaar onafhankelijke wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht waren een uitwerking van de Trias Politica van Montesquieu.

Wetgevende macht:
regering (koning(in) en ministers) en Staten-Generaal (Eerste en Tweede Kamer)

Uitvoerende macht:
regering, provincies en gemeenten

Rechterlijke macht:
rechters

Politiek in de 19e eeuw

Na de invoering van de grondwet van 1848 lag de politieke macht vooral bij het parlement en de regering. De koning had niet langer alle macht.
Politieke partijen bestonden nog niet.
De mensen in de Tweede Kamer handelden individueel, voor zichzelf.
Wel waren er groepen politici met dezelfde denkbeelden.

Door de snelle industrialisering veranderde de maatschappij.
Door de veranderingen ontstonden problemen en politieke vraagstukken. Daardoor kwam de partijvorming op gang.

Liberalen kregen te maken met tegenstanders zoals de confessionelen en de socialisten.
Die groepen hadden al politieke partijen opgericht. De liberalen moesten dat nu ook wel doen.

Aan het einde van de 19e eeuw bestonden er verschillende politieke partijen. Sommige waren gebaseerd op het geloof. Er waren ook partijen die georganiseerd waren op basis van ideeën over economie en maatschappij.

Protestanten

Godsdienstige overtuigingen waren belangrijk in de politiek.
Protestante en katholieke afgevaardigden in de Tweede Kamer vormden hun standpunten vooral op basis van het geloof.
De vertegenwoordiger van de protestanten was Abraham Kuyper.

Hij vond dat de liberalen en socialisten een 'goddeloze politiek' voerden. In een liberale wet stond dat alleen openbare scholen geld van de staat kregen. Daar waren de protestanten het niet mee eens.
De confessionele scholen moesten ook geld van de staat kunnen krijgen.

De protesten leidden tot 'de schoolstrijd'.
Bij de schoolstrijd werkten de protestanten samen met de katholieken.

Door de schoolstrijd gingen protestanten zich beter organiseren.
In 1879 richtte Abraham Kuyper de eerste landelijke politieke partij op:
de Antirevolutionaire Partij (ARP). De ARP werd een machtige politieke partij.
De ARP was gericht tegen liberalen en socialisten.

Katholieken

De katholieken in de Tweede Kamer waren eerst blij met de politiek van de liberalen. Die hadden immers gezorgd voor de nieuwe grondwet waarin ook vrijheid van godsdienst stond. Katholieken konden hun geloof weer openlijk belijden. Schuilkerken waren niet meer nodig.

Maar de katholieken werden in de Tweede Kamer al snel tegenstanders van de liberalen. Het liberalisme had als basis de vrijheid van het individu en niet godsdienst. Katholieken waren het daar niet mee eens.

In de schoolstrijd sloten de katholieken zich aan bij de protestanten.

Pas in 1926 werd de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) opgericht. De leider was Herman Schaepman. Hij moest niets hebben van het liberalisme. Hij wilde met de confessionele partijen samenwerken.

Hij had een duidelijk standpunt over de sociale kwestie. Arbeiders verdienden een beter bestaan, vond hij. Hij vond dat er een katholieke vakbond moest worden opgericht.
Die moest strijden voor een beter leven van katholieke arbeiders.

Liberalen

De liberalen in de Tweede Kamer in de tweede helft van de 19e eeuw kun je indelen in twee groepen: de conservatief-liberalen en de links-liberalen.

De conservatieve liberalen, waar ook Thorbecke bij hoorde, stelden vrijheid voorop. De staat moest ervoor zorgen dat mensen vrije keuzes konden maken. Ze vonden dat ieder mens verantwoordelijk is voor zijn eigen leven. Zij wilden daarom niet dat de staat zich ging bemoeien met het lot van arbeiders.
Die moesten zelf maar zorgen dat ze het beter kregen.

Links-liberalen vonden dat de staat juist wel moest ingrijpen als het slecht ging met de burgers. Deze liberalen wilden sociale wetten invoeren die burgers zouden beschermen tegen misbruik en armoede.

Liberale politici hebben de eerste belangrijke sociale wetten ingevoerd, zoals het kinderwetje van Van Houten (1874), de arbeidswet (1889), de wet op leerplicht (1901), de woningwet (1901) en de ongevallenwet (1901).

Socialisten

In 1885 werd de arbeider Bernardus Heldt in de Tweede Kamer gekozen.
Hij kwam op voor de belangen van de arbeiders.

Enkele jaren later volgde Domela Nieuwenhuis, de leider van de Sociaal Democratische Bond (SDB). Hij was lid van de Tweede Kamer. Maar hij twijfelde of de arbeiders niet beter met een revolutie hun levensomstandigheden konden verbeteren.

Een grote socialistische partij was de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). De leider was Pieter Jelles Troelstra.

De SDAP richtte zich in de strijd voor arbeiders vooral op de Tweede Kamer. Daar zouden de veranderingen doorgevoerd moeten worden. Daarom wilde de SDAP ook dat er algemeen kiesrecht kwam.
Hoe meer vertegenwoordigers in de Tweede Kamer, des te meer politieke macht, was de gedachte.
In 1897 veroverde de SDAP de eerste twee zetels in de Tweede Kamer.

Communisme

Volgens de Duitse denker Karl Marx was het socialisme een overgangsfase op weg naar het communisme.

In een communistische samenleving is iedereen gelijk aan elkaar. Alle productiemiddelen en goederen zijn gemeenschappelijk bezit. Iedereen die kan werken, werkt. Iedereen kan de dingen krijgen die hij nodig heeft.
Daardoor zouden armoede en ongelijkheid verdwijnen.

Volgens de communisten kan ongelijkheid alleen worden afgeschaft door een revolutie: de arbeidersklasse werpt de welgestelde klasse omver.

In 1918 ontstond in Nederland de Communistische Partij Holland (CPH). Die naam veranderde later in Communistische Partij Nederland (CPN).

Algemeen kiesrecht

De grondwet van 1848 legde de basis voor de moderne parlementaire democratie. Toch was er nog een belangrijk verschil met de moderne politiek: het ontbreken van algemeen kiesrecht. Volgens het censuskiesrecht in de 19e eeuw mochten alleen mannen van 23 jaar en ouder die voldoende belasting betaalden hun stem uitbrengen.

Stapsgewijs werd het kiesrecht uitgebreid. Naast het betalen van voldoende belasting gingen ook andere zaken meetellen zoals het betalen van huur of het wel of niet kunnen lezen en schrijven.

Vanaf 1900 was het vooral de SDAP die zich sterk maakte voor het algemeen kiesrecht. De SDAP had als doel om verbeteringen voor de arbeiders tot stand brengen via het parlement, de Tweede Kamer. Hoe meer socialisten er in de Tweede Kamer werden gekozen, des te groter de kans op veranderingen. Omdat de potentiële kiezers van de SDAP geen stemrecht hadden, werd het algemeen kiesrecht een belangrijk programmapunt.

In 1917 was het zover. Alle volwassen mannen van 25 jaar en ouder kregen kiesrecht. Het vrouwenkiesrecht kwam twee jaar later in 1919. In 1922 konden alle volwassen mannen en vrouwen voor het eerst hun volksvertegenwoordigers kiezen.

Industriële revolutie

Inleiding - Industriële revolutie

Engeland was het land waar de stoommachine het eerst werd gebruikt in fabrieken. De mechanisatie van de productie ging zo snel en er veranderde zoveel tegelijk dat er wordt gesproken van een industriële revolutie.

De nieuwe fabrieken boden veel werkgelegenheid. De machines moesten worden bediend en ook bij de machinale productie van wollen en katoenen stoffen was nog veel handwerk nodig.

Op het platteland groeide de bevolking en er was veel werkloosheid. Daarom trokken steeds meer mensen naar de stad. Deze trek naar de stad zou de maatschappij ingrijpend veranderen.

Het platteland en de agrarische revolutie

Aan de industriële revolutie ging de agrarische revolutie vooraf: door technische verbeteringen steeg de arbeidsproductiviteit in de landbouw. Er werd meer en betere kwaliteit voedsel geproduceerd. Omdat er meer voedsel was, was er sprake van bevolkingsgroei.

De stijgende arbeidsproductiviteit maakte veel arbeiders overbodig. Er ontstond werkloosheid en de armoede nam toe.
Het overschot aan arbeidskrachten op het platteland maakte de industriële revolutie mede mogelijk.
Er waren immers arbeiders genoeg die in de fabrieken in de steden konden gaan werken.

Het platteland en de agrarische revolutie - 2

Thuisarbeid
Tot het begin van de 20e eeuw leefden veel gezinnen op het platteland in de wintermaanden van de thuisweverij.
Op een met de hand aangedreven weefgetouw werden katoenen stoffen geproduceerd.

Toen de stoommachine werd gebruikt om weefmachines aan te drijven kregen de gezinnen van plattelandsarbeiders het zwaar. Ze konden niet op tegen de snelle machines en de goede kwaliteit katoen die in de fabrieken werd gemaakt.

Op de afbeelding zie je een thuiswever in Brabant, een schilderij van Vincent van Gogh.

Het platteland en de agrarische revolutie - 3

Gewassen
In Engeland gingen boeren over van het tweeslag- of drieslagstelsel op wisselbouw: meerdere gewassen werden elk jaar op een ander stuk grond verbouwd zodat de grond niet uitgeput raakte en plantenziektes kwamen minder voor. Er werden ook steeds sterkere en nieuwe gewassen geteeld, zoals aardappelen, mais en bonen. Boeren wisten nu ook hoe ze de beste zaden konden uitkiezen.
Zo ontstonden er steeds betere en sterkere gewassen die meer opbrachten.

Landbouwwerktuigen
Niet alleen de landbouwgewassen verbeterden. Er kwamen steeds betere machines die de productie verhoogden.
De ijzeren ploeg werd verbeterd. Paarden werden steeds vaker gebruikt als trekdier. Zo konden grotere stukken land bewerkt worden.
Steeds meer handwerk werd gedaan met werktuigen als eggen, maaimachines en dorsmachines.

Het platteland en de agrarische revolutie - 4

Enclosures (omheinde stukken land)

Op het Engelse platteland gebruikten mensen sommige gebieden gezamenlijk. Dorpsbewoners lieten er bijvoorbeeld hun vee grazen of kapten er bomen voor hout. In de achttiende eeuw kwamen de meeste van deze gebieden in bezit van grootgrondbezitters.

De grootgrondbezitters voegden deze stukken grond aan elkaar tot grote velden. Ze omheinden de grond met muren en heggen. Dit heet de enclosure-politiek.

De omheinde velden leidden samen met de technische vernieuwingen tot een enorme stijging van de voedselproductie in Engeland.

Stoommachines

De industriële revolutie begon in de 18e eeuw in Engeland met het toepassen van de stoommachine. Hij werd gebruikt om machines in de fabrieken aan te drijven.
Voor die tijd gebeurde dat met waterkracht of windkracht.








De stoommachine werd ook gebruikt in de mijnbouw, de textielindustrie en bij het produceren van gebruiksgoederen.
De stoommachine zorgde ook voor grote veranderingen in het vervoer. Er kwamen stoomtreinen en stoomschepen.

Door de stoommachine ontstond een nieuwe maatschappij: de industriële samenleving.
Men kon nu produceren voor de wereldmarkt.
Er konden immers grote hoeveelheden goederen worden gemaakt.
En die goederen konden over lange afstanden worden vervoerd.

Fabrieken

Voor de stoommachines in de fabrieken was steenkool (en ijzererts) nodig. De eerste fabrieken werden daarom gebouwd in de buurt van steenkoolmijnen.

De steenkoolwinning was voor de mijnwerkers zwaar en vies werk.
Door het gebruik van steenkool in de fabrieken ontstond milieuvervuiling. De inwoners van de steden en dorpen waar de fabrieken stonden hadden daar veel last van.

Op het platteland werd steeds meer voedsel geproduceerd. Grootgrondbezitters verdienden er veel geld mee. Met hun winst richtten ze in de steden fabrieken op. Dit waren meestal textielfabrieken waar met nieuwe machines zoals de Spinning Jenny werd geproduceerd.

Een stad als Manchester bijvoorbeeld werd een echte industriestad met veel textielfabrieken.

Fabrieken - 2

Thomas Newcomen (1664 - 1729)
'Ik ben de uitvinder van de stoommachine. Het werkt vrij simpel: condensatie van stoom in een cilinder. De stoom uit de ketel duwt een zuiger omhoog, zodat er beweging ontstaat. Eenmaal op het hoogste punt spuit er een klein straaltje water in de cilinder. De stoom verandert daardoor weer in water. Er ontstaat een onderdruk. Die onderdruk zorgt ervoor dat de zuiger weer naar beneden zakt. Het is simpel, maar het heeft de hele maatschappij veranderd.'

James Watt (1736 - 1819)
'Ik was niet de eerste die zich bezighield met de stoommachine, maar ik wist de kracht van de stoommachine groter te maken. Nu kon hij veel verschillende machines aandrijven.
Het is simpel: met stoom laat je een wiel bewegen en daarmee kun je een machine aansturen.'

Video: De stoommachine en de stoomtrein
Video: Gebruik van water en onderdruk

Sociale kwestie - Slechte omstandigheden

In bijna elk land waar fabrieken werden gebouwd, trokken mensen van het platteland naar de stad (verstedelijking). De fabrieken hadden veel mensen nodig, dus de werkgelegenheid in de steden was groot.

Het leven in de stad was erg moeilijk.
De werkomstandigheden waren slecht. Het was bijna niet mogelijk om een goede betaalbare woning te vinden. Arbeidersgezinnen leefden in zeer armoedige omstandigheden.

In de fabrieken had men bijna geen aandacht voor het welzijn en de veiligheid van de arbeiders. De machines waren gevaarlijk. Daardoor gebeurden er veel ongelukken. Een invalide of zieke arbeider werd afhankelijk van zijn familie. De werkdagen waren erg lang en het loon was bijzonder laag. Zelfs als alle gezinsleden in de fabriek werkten, was er niet genoeg geld voor eten, drinken en de huur.

Sociale kwestie - Kinderarbeid

Omdat de lonen laag waren, telde elke cent die verdiend kon worden, mee. Het gevolg was dat ook veel kinderen in de fabrieken werkten (kinderarbeid).

In de textielindustrie waren kinderen zelfs heel gewild.
Hun kleine handjes pasten goed tussen de onderdelen van de machines.

Kinderen gingen niet naar school. Ze hadden weinig van de toekomst te verwachten.

Sociale kwestie - Arbeiderswoningen

In de steden waar de fabrieken werden gebouwd waren veel te weinig huizen voor alle nieuwe bewoners.

Er waren te weinig woningen. De woningen waren ook erg slecht en heel duur. Veel arbeidersgezinnen leefden in vochtige kelderwoningen of kleine kamers. Zelfs zo'n slechte woning konden ze nauwelijks betalen.

Modern imperialisme

Inleiding - Modern imperialisme

In de 15e en 16e eeuw werden grote delen van de wereld veroverd door Europese landen.
Als landen gebieden veroveren en controleren met als doel hun macht uit te breiden, spreek je van imperialisme.

Door de industrialisatie vanaf de 19e eeuw veranderde de relatie tussen de Europese landen en hun koloniën.

De Europese landen kregen grote behoefte aan grondstoffen en aan nieuwe afzetgebieden. In Afrika en Azië waren veel grondstoffen te vinden. Afrika en Azië konden ook afzetgebieden worden.
Europese landen hadden al veel koloniën, maar nu probeerden ze in Afrika en Azië nog veel meer nieuwe gebieden te veroveren. De veroveringen hadden vooral een economische reden.
Dat heet modern imperialisme.

Grondstoffen

De industrialisatie kon alleen succes hebben als er genoeg grondstoffen waren om producten van te maken. Er waren ook afzetgebieden nodig waar men de geproduceerde goederen kon verkopen.
Grondstoffen als steenkool en ijzererts werden vaak in eigen land gevonden.
Producten werden eerst in eigen land afgezet. Daarna in Europese landen waar de industrialisatie nog niet was begonnen.
Er werd steeds meer geproduceerd. De afzetmarkt werd verzadigd: mensen kochten steeds minder producten, omdat ze ze al hadden. Het was nodig om nieuwe afzetgebieden te ontdekken. Het maken van goederen in fabrieken en het veroveren van nieuwe afzetgebieden had grote gevolgen voor de wereld en de wereldvrede.

De industriële Revolutie verbond werelddelen met elkaar.

Verovering koloniën

Rond 1880 was Afrika bijna helemaal verdeeld onder de Europese landen.
De grenzen tussen de landen liepen niet langs natuurlijke barrières, zoals rivieren en bergketens. Het zijn soms kaarsrechte lijnen.
Dat was het gevolg van de rivaliteit en afspraken tussen Europese landen.
Ook dunbevolkte gebieden en grondstofarme gebieden werden veroverd.

De Europese landen veroverden de gebieden in Afrika om aanzien en macht te krijgen en om economische redenen.

Als land telde je pas mee als je meedeed aan de 'wedloop om Afrika' en andere delen van de wereld.

Links: Engeland strekt zijn tentakels uit naar alle uithoeken van de wereld.
Midden: Ook Duitsland eiste zijn deel van de 'taart' op.
Rechts: Besprekingen tussen Franse en Britse legerleiders in 1898

 

Het Fasjoda-incident in 1898: Engelse en Franse strijdkrachten komen elkaar tegen.

Onderhandelingen konden nog voorkomen dat de legers elkaar gingen bestrijden.

Bestuurlijke en culturele overheersing na 1850

De moederlanden waren trots op hun eigen land. Ze voelden zich superieur (beter, machtiger) ten opzichte van de koloniën.
Dit noemen we nationalisme.
De ingelijfde landen in Afrika en Azië kregen de cultuur van het moederland opgedrongen. Zoals bijvoorbeeld de architectuur, infrastructuur en de kleding.
In de Europese koloniale gebieden kwam een bestuur zoals in het moederland.
De hoogste leiding was altijd in handen van de blanken. Lagere bestuurders kwamen soms ook uit de plaatselijke bevolking.

De taal van het moederland werd verplicht. Dat verklaart waarom in veel landen in Afrika nog steeds Frans of Engels gesproken wordt.
De oorspronkelijke bewoners werden vaak gedwongen om de eigen cultuur op te geven.
Een belangrijke rol speelde de verspreiding van het christelijke geloof. Er vertrokken veel missionarissen en zendelingen naar de koloniën om het geloof te verspreiden.

Emancipatiebewegingen

Inleiding - Emancipatiebewegingen

Door de industriële revolutie veranderde de maatschappij. Mensen gingen anders leven.
Voor de een pakte dat gunstiger uit dan voor de ander. Fabrikanten werden rijk door de nieuwe economische activiteit. Zij wilden door hun economische succes meer politieke invloed.

De werkers in de fabrieken maakten geen deel meer uit van de plattelandsgemeenschap waar mensen elkaar in tijden van nood hielpen. In de anonieme stad stonden zij onbeschermd in hun nieuwe omgeving. Het was voor fabrieksarbeiders noodzakelijk om zich te organiseren.
Alleen door te strijden voor een betere positie in de maatschappij kon hun leven verbeteren.
Zo maakten verschillende groepen in de maatschappij een emancipatieproces door.

Opkomst socialisme

In de gebieden waar veel fabrieken kwamen en waar de mensen van het platteland naar de steden trokken, waren de leefomstandigheden erg slecht. De meeste fabriekseigenaren hadden weinig belang bij hogere lonen, kortere werkdagen en betere werkomstandigheden.

Arbeiders gingen zich daarom organiseren in vakbonden en politieke partijen. Ze streefden naar betere werkomstandigheden, een normaal loon dat voldoende was om normaal van te leven en betere huisvesting.

De belangrijkste politieke partij voor arbeiders was de SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij) die in 1894 werd opgericht. Arbeiders hadden geen kiesrecht waardoor de partij slechts enkele zetels haalde in het parlement. De vakbonden die werden opgericht per beroepsgroep gingen de strijd aan met fabrikanten om de omstandigheden op het werk te verbeteren.

Opkomst socialisme - 2

Pieter Jelles Troelstra (1860 - 1930)
Ik was advocaat en een van de belangrijkste socialistische leiders in Nederland. Ruim twintig jaar zat ik voor de SDAP in de Tweede Kamer.

Toen de Russische Revolutie uitbrak in 1917 dacht ik dat de tijd rijp was voor een revolutie in Nederland. Ik riep in november 1918 op tot een socialistische revolutie.

Ondanks de kloof tussen rijk en arm en de grote werkloosheid gebeurde er weinig tot niets. Mijn oproep tot revolutie was mislukt. Het was duidelijk dat hervormingen via het parlement tot stand zouden moeten komen.

Ferdinand Domela Niewenhuis (1846 - 1919)
Ik word beschouwd als een van de grondleggers van het socialisme in Nederland. Ik was predikant maar ging steeds meer aan het geloof twijfelen. Ik trok me de ellende van de arbeiders zo aan dat ik besloot om voor ze te vechten.

Mijn strijd richtte zich tegen de in mijn ogen belangrijkste veroorzakers van de ellende: de Kerk, de overheid en de fabrikanten.

Het was belangrijk om de arbeiders een stem te geven want ze hadden nauwelijks rechten. Ik wilde het liefst een socialistische revolutie op gang brengen om de maatschappij in één keer te hervormen.
Desondanks ben ik ook lid geweest van de Tweede Kamer.

Vakbonden
In gebieden met veel industrie leefden veel arbeidersgezinnen in bittere armoede. Door de ellende was de bereidheid om iets aan de situatie te verbeteren groot.

Arbeiders richtten vakbonden op en dwongen verbeteringen af met demonstraties, stakingen en acties.

Confessionelen

De 19e eeuwse politiek werd gedomineerd door de liberalen. De politieke vertegenwoordigers van de rijke burgerij wilden de politieke macht eerlijker verdelen. Ook zorgden ze voor een nieuwe grondwet met vrijheid van godsdienst. Tegelijkertijd wilden liberalen een strikte scheiding tussen Kerk en Staat. Katholieke en protestantse scholen kregen geen financiële steun van de liberale overheid maat neutrale openbare scholen wel.




Katholieken en protestanten, confessionelen genoemd, voelden zich achtergesteld en organiseerden zich in politieke partijen. De schoolstrijd begon, waarin de katholieken en protestanten samenwerkten tegen de liberalen.
Ze wilden gelijke rechten en overheidsgeld voor katholieke en protestantse scholen.

Confessionelen - 2

Abraham Kuyper (1837 - 1920)
Ik was een gereformeerd predikant en oprichter van de eerste politieke partij in Nederland, de ARP (Anti Revolutionaire Partij).

Ik wilde met de ARP tegenwicht bieden tegen de dominante liberalen en de opkomende socialisten voor wie God nauwelijks nog een rol speelde.

Mede door mijn toedoen kreeg de Nederlandse politiek te maken met de scherpe tegenstelling tussen christelijke partijen en niet-christelijke partijen. Het geloof in God moet volgens mij uitgangspunt zijn van elk handelen, dus ook van de politiek.

Ik heb de emancipatie van de gereformeerden gestimuleerd door de oprichting van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Want ook de universiteiten werden gedomineerd door liberalen die een niet-christelijke wetenschap beoefenden.

Herman Schaepman (1844 - 1903)
Ik was de belangrijkste leider van de katholieken in de 19e eeuw. Vanaf 1880 zat ik als eerste priester in de Tweede Kamer.

Het katholieke volksdeel was eeuwenlang achtergesteld geweest en dat was te merken. Katholieken voelden zich tweederangsburgers en nauwelijks Nederlander.

Over de situatie van de arbeiders maakte ik me grote zorgen. Het marxisme was de vijand van de Kerk maar het was noodzakelijk dat de positie van katholieke arbeiders zou verbeteren. Daarom waren katholieke vakbonden belangrijk. Aan de ene kant om hun positie te verbeteren en aan de andere kant om hen te behouden voor het katholicisme.

Feminisme

Vrouwen hadden in de 19e eeuw een ondergeschikte positie. Vrouwen werden niet toegelaten tot de universiteit, ontvingen voor hun werk minder loon dan mannen en hadden geen stem- of kiesrecht.

Het feminisme, het opkomen voor gelijke rechten van man en vrouw, was een emancipatiestrijd die zowel in burgerlijke kringen als in arbeiderskringen werd gevoerd.

Vrouwen wilden studeren, zelf een beroep kunnen kiezen en politieke invloed. De strijd van vrouwen uit de burgerij richtte zich vooral op toegang tot onderwijs en het openbare leven. De strijd van vrouwen uit de arbeidersklasse viel grotendeels samen met de algemene strijd voor een beter leven voor arbeiders.

Feminisme - 2

Aletta Jacobs (1854 - 1929):
'Ik werd geboren in een welgesteld Joods gezin. Ik wilde net als mijn vader arts worden. Na een brief aan de liberale staatsman Thorbecke kreeg ik toestemming om als proef een jaar te studeren.

Als enige meisje ging ik naar de universiteit in Groningen. Na definitieve toestemming kon ik in 1878 afstuderen als eerste vrouwelijke arts. Ik heb in mijn leven gestreden voor vrouwenkiesrecht. Daarvoor reisde ik heel de wereld over.

In 1922 kon ik, meer dan veertig jaar na het behalen van mijn artsendiploma, voor het eerst mijn stem uitbrengen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen.'

Tijdvak 9

Oorzaken Eerste wereldoorlog

Oorzaken Eerste Wereldoorlog

Er waren meerdere spanningen in Europa waardoor de kans op een oorlog groot was:

Rivaliteit Frankrijk - Duitsland
In 1870 eindigde de Frans-Duitse oorlog. Frankrijk verloor en werd gedwongen tot het betalen van forse herstelbetalingen.
Ook verloor Frankrijk land aan Duitsland: de provincies Elzas en Lotharingen.

De rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland zorgde voor spanningen.
Door de spanningen was de kans op een oorlog groot.

Bondgenootschappen
Duitsland had een bondgenootschap met Oostenrijk-Hongarije.
Frankrijk voelde zich bedreigd en zocht toenadering tot Rusland.
In 1907 sloot ook Engeland zich aan bij Frankrijk en Rusland.

Er stonden twee groepen tegenover elkaar:

  • de Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije)
  • de Geallieerden (Rusland, Frankrijk en Engeland).

Bondgenoten beloofden elkaar steun als één van hen werd aangevallen.
Door deze wederzijdse steun werd de kans op een oorlog met veel landen groter.

Kolonialisme
Kolonialisme is het willen bezitten en veroveren van koloniën.

Duitsland had weinig koloniën. De Duitse keizer Wilhelm II wilde meedoen in de strijd om de koloniën. In korte tijd liet hij een sterke vloot bouwen. Zijn koloniale ambitie was bedreigend voor Frankrijk en Engeland.

De strijd om de koloniën versterkte de rivaliteit tussen de landen in Europa.

Wapenwedloop

Duitsland was na 1871 een belangrijke militaire macht.
Als reactie daarop gingen andere landen zich beter bewapenen.
Er ontstond een wapenwedloop. Landen probeerden om meer en betere wapens te hebben dan de concurrerende landen.

Nationalisme
Nationalisme betekent: Het eigen land (de natie) als het belangrijkste beschouwen. Andere landen worden vaak als minder gezien. Inwoners zijn heel erg trots op het eigen land.

De spanningen in Europa leidden tot toename van nationalisme in veel landen.
Nationalisme maakt de kans op oorlog groter.

 

 

 

 

 

Eerste wereldoorlog

Begin Eerste Wereldoorlog

Moord op Franz Ferdinand

In juni 1914 werd de Oostenrijkse kroonprins Franz Ferdinand in Serviė vermoord. De moord was de aanleiding voor het uitbreken van oorlog tussen Oostenrijk-Hongarije en Serviė.

Door de bondgenootschappen in Europa werd het conflict een oorlog. De Geallieerden (o.a. Frankrijk, Rusland, Engeland) vochten tegen de Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije).
Later raakten nog meer landen bij de oorlog betrokken en werd
de oorlog een wereldoorlog.

De Eerste Wereldoorlog was een totale oorlog.
Niet alleen de militairen waren betrokken bij de oorlog.
De oorlog had ook grote gevolgen voor 'gewone' mensen.
De hele maatschappij was betrokken bij de oorlog.

Loopgravenoorlog

Loopgravenoorlog

In de Eerste Wereldoorlog vochten de Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) tegen de Geallieerden (Frankrijk, Engeland en Rusland).

De oorlog vond voor een belangrijk deel plaats in België en het noorden van Frankrijk. Deze strijd is bekend geworden als de loopgravenoorlog. Loopgraven zijn tijdelijke kuilen waarin de soldaten kunnen schuilen voor het vijandelijke vuur.

Vier jaar lang hebben de Fransen en Belgen (gesteund door de Engelsen) in loopgraven gevochten tegen de Duitsers.
In de loopgraven zijn heel veel slachtoffers gevallen.

Amerika en de Eerste Wereldoorlog

Werven van soldaten in VS

In april 1917 raakte Amerika bij de oorlog in Europa betrokken.
Dat was o.a. een gevolg van de duikbotenoorlog die Duitsland voerde. Door duikboten in te zetten wilde Duitsland de bevoorrading van Engeland over zee lam leggen.

Door de Duitse duikboten werden ook steeds vaker schepen van Amerika getorpedeerd. Op 6 april 1917 was de maat vol en verklaarde Amerika de oorlog aan Duitsland.

De oorlog was een wereldoorlog geworden. Amerikaanse troepen werden naar Europa verscheept. De Amerikanen versterkten het leger van de Geallieerden.

Einde Eerste Wereldoorlog

Einde Eerste Wereldoorlog

De deelname van Amerika aan de oorlog was een belangrijk keerpunt in de Eerste Wereldoorlog.

In augustus 1918 werd voor de Duitse legerleiding duidelijk dat een overwinning niet meer haalbaar was.
Op 3 oktober werd een verzoek tot wapenstilstand bij de Amerikanen ingediend.
Op 11 november werd deze in een treinwagon in het bos van Compiègne gesloten.

Einde Eerste Wereldoorlog - 2

Slachtoffers WO I

De Eerste Wereldoorlog was een oorlog zoals de mensheid nog niet eerder had meegemaakt.

Een dieptepunt was het veelvuldig gebruik van gifgas, waaraan veel soldaten stierven of invalide van werden.

Een direct gevolg van de Eerste Wereldoorlog was de verwoesting van vele mensenlevens. Vele jongen mannen waren gedood, veel anderen waren verminkt. Daarnaast waren miljoenen burgers vluchteling geworden.

Vrede van Versailles

Vredesverdrag Versailles

Duitsland kreeg het als verliezer van de Eerste Wereldoorlog zwaar te verduren. De Geallieerden legden de schuld van de oorlog geheel bij Duitsland. Daarom legden ze Duitsland op 28 juni 1919 een strenge vrede op: de Vrede van Versailles.

Duitsland verloor een deel van haar grondgebied en haar koloniën.
Het land werd ontwapend en werd veroordeeld tot zeer hoge herstelbetalingen. Die herstelbetalingen waren een compensatie voor alle schade en het leed van de oorlog.
Deze Vrede van Versailles vernederde Duitsland tot op het bot.

Tussen twee wereldoorlogen

Economische voorspoed

Henry Ford maakte de eerste
auto op een lopende band.

De eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog ging het goed met de economie. Vooral in Amerika.

Elektriciteit wordt op grote schaal gebruikt. Deze technologische ontwikkeling zorgt voor veel nieuwe consumptieartikelen. Denk aan stofzuigers, wasmachines en koelkasten.
Fotografie, radio en film werden uitgevonden. De eerste auto's werden gebouwd. En de eerste vliegtuigen gingen de lucht in. Bedrijven maakten veel winst.

Amerikanen wilden hun producten ook graag in Europa verkopen. Amerika probeerde met geldleningen de Europese economie te stimuleren.
Dat leek te lukken, want ook in Engeland, Frankrijk en Duitsland ging het beter met de economie. De werkloosheid daalde en mensen hadden weer geld te besteden.

Economische wereldcrisis

Amerikaanse bank gaat failliet.

Maar met de Amerikaanse economie ging het minder goed dan het leek. De consumptie was veelal gebaseerd op leningen. Geld dat vroeg of laat terugbetaald moest worden.

In 1929 ging het mis. Enkele bedrijven verkochten minder dan gepland en gingen failliet.
Het gevolg was een kettingreactie:

  • koersen op aandelenbeurs daalden,
  • banken gingen failliet,
  • vertrouwen in de economie nam snel af,
  • werkloosheid steeg.

In korte tijd was er niets over van de economische voorspoed.

De problemen beperkten zich niet tot Amerika. Omdat de economieën van Amerika en Europa veel met elkaar te maken hadden, ging het ook in Europa economisch snel slechter.
De crisis werd een economische wereldcrisis.

Politieke crisis

Nationaal Socialistische Duitse
Arbeiders Partij (NSDAP)

Ook in Europa zorgde de economische wereldcrisis van 1929 voor armoede en ontevredenheid.

De onvrede was ook te merken in de politiek.
Veel mensen vonden dat de politiek gefaald had, net als bij de Eerste Wereldoorlog. Mensen die teleurgesteld waren stemden op anti-democratische partijen.

In Duitsland was dat de nationaal-socialistische partij (NSDAP) van Adolf Hitler. Deze partij beloofde een uitweg uit de ellende.

In Italië kreeg Mussolini veel aanhang.
Zijn partij heette Partitio Nazionale Fascista (PNF).
Mussolini wilde terug naar de tijd van het Romeinse Rijk.

Ook in Nederland kwam een nationaal-socialistische beweging tot stand: de NSB (Nationaal Socialistische Beweging) van Anton Mussert.

Nederland en de crisis

In de rij voor een werkeloosheidsuitkering

Ook de economie van Nederland werd getroffen door de wereldcrisis. De jaren '30 van de 20e eeuw werden gekenmerkt door hoge werkloosheid en veel armoede.

Werklozen kregen slechts een kleine uitkering waarmee gezinnen net konden overleven.
Twee keer per dag moesten werklozen met hun stempelboekje in de rij staan voor een stempel zodat ze niet stiekem wat konden bijverdienen.

Hendrikus Colijn was in die tijd minister-president van Nederland.
Zijn regering had afgesproken om zo min mogelijk geld uit te geven.
Ze wilden op die manier de crisis bestrijden.
Een partij die niet in de regering zat, was de socialistische partij.
Zij vonden dat de regering juist geld moest uitgeven om de economie weer te laten groeien.

Opkomst Hitler in Duitsland

Opkomst Hitler in Duitsland

Adolf Hitler

In 1929 raakte de wereldeconomie in een diepe crisis.
Ook de Duitse economie kwam bijna stil te liggen.
De werkloosheid steeg en de onvrede groeide snel.

In die sfeer groeide de aanhang van de partij van Adolf Hitler.
Veel Duitsers steunden Hitler, omdat hij economische hervormingen beloofde die een einde zouden maken aan de crisis.
Hitler beloofde ook de mensen te straffen die verantwoordelijk waren voor de crisis, zoals de joden.

De partij van Hitler heette de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP). Bij de verkiezingen in 1932 werd Hitlers partij de grootste partij. Hitler werd rijkskanselier.

Totalitaire staat en oorlogseconomie

Oorlogseconomie

Hitler kwam in 1933 aan de macht.
Hij vormde Duitsland om tot een totalitaire staat:

  • de grondwet werd afgeschaft.
  • veel tegenstanders werden opgesloten.


De aanhangers van de partij van Hitler werden nazi's genoemd.
Voor de maatregelen die Hitler nam, wordt daarom de term nazificatie gebruikt.

Hitler hervormde de economie.
De Duitse economie werd een oorlogseconomie:

  • er werden nieuwe snelwegen aangelegd.
  • er werd veel geld geïnvesteerd in de wapenindustrie.
  • werkloosheid werd 'opgelost' door de invoering van de dienstplicht.

Rassenwetten - Lebensraum

Joden kregen de schuld

Rassenwetten
In 1935 werden in Duitsland de rassenwetten ingevoerd.
Deze rassenwetten waren bedoeld om een 'zuiver volk' te maken. In de praktijk waren de wetten vooral gericht tegen Joden.
Joden mochten geen ambtenaren meer zijn. Ze mochten ook niet meer werkzaam zijn in het theater of in de bioscoop en mochten geen beroep meer uitoefenen zoals schrijver of dokter.
De nazi's hoopten dat door de rassenwetten de Joden 'vrijwillig' Duitsland zouden verlaten.

Groot Duitsland

Lebensraum
Geweld werd door de nazi's verheerlijkt. Volgens veel nazi's was er een oorlog nodig om de 'schande van 1918' ongedaan te maken.
De nazi's wilden ook meer Lebensraum (levensruimte) voor het Duitse volk veroveren. Ze streefden naar een Groot Duitsland.

Propaganda: Jeugd en radio

Poster Hitlerjugend

Jeugd
Veel verenigingen werden omgevormd tot nationaal-socialistische verenigingen. Een voorbeeld is de Hitlerjugend.
Met de Hitlerjugend probeerde de partij van Hitler invloed te hebben op de Duitse jeugd.

Radio
De radio was nog een vrij nieuw medium. Het werd door de partij van Hitler gebruikt voor propaganda.
Via radio uitzendingen probeerden de partij mensen te overtuigen van de nationaal-socialistische boodschap.

Tweede Wereldoorlog

Oorzaken Tweede Wereldoorlog

Adolf Hitler

De oorzaken van de Tweede Wereldoorlog zijn:

  • De ergernis over de afloop Eerste Wereldoorlog

De Vrede van Versailles was zeer streng voor Duitsland.
De hoge herstelbetalingen en het verlies van de koloniën zorgde voor onvrede in Duitsland.

  • De economische crisis

De economische wereldcrisis kwam hard aan in Duitsland.
Hierdoor was er veel armoede en werkloosheid.

  • De politieke crisis

Veel Duitsers waren ontevreden over de politieke leiders.
Ze deden te weinig tegen de economische crisis.

  • Het nationaal-socialisme

Het beleid van Hitler was gericht op oorlog voeren.
Het nationaal-socialisme richtte zich tegen de Joden en wilde meer ruimte (Lebensraum) voor het eigen Duitse volk.

Begin Tweede Wereldoorlog

Bezetting van Polen door
Duitsland en Rusland

In september 1938 pikte Duitsland een deel van het huidige Tsjechië in: het Sudetenland.

Om een grote oorlog te voorkomen kwamen Engeland, Frankrijk, Italië en Duitsland samen op de conferentie van München. Afgesproken werd dat Duitsland het Sudetenland mocht houden, maar verder niet zou aanvallen.

Hitler hield zich niet aan de afspraak.
Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen binnen.
Engeland en Frankrijk verklaarden Duitsland de oorlog.

Rusland trok ook Polen binnen. Rusland en Duitsland hadden een niet-aanvalsverdrag gesloten. In dat verdrag was bepaald dat Polen tussen beide landen werd verdeeld.

Blitzkrieg - Aanval op Rusland

Vechten aan het Oostfront

In 1940 viel Duitsland het ene na het andere land binnen.
In april werden Denemarken en Noorwegen binnengevallen.
In mei volgden Nederland, België en Luxemburg.
Begin juni gaf Frankrijk zich over. En vanaf juli begonnen de Duitse luchtaanvallen op Engeland.

In tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog verliep de oorlog nu zeer snel. Het begin wordt daarom ook wel aangeduid met de term blitzkrieg of bliksemoorlog.

In de zomer van 1941 zette Duitsland een grote aanval op Rusland in. Ondanks het niet-aanvalsverdrag werd Rusland toch de oorlog verklaard.
Rusland reageerde door een bondgenootschap te sluiten met Engeland. De Duitse aanval op de Russische hoofdstad Moskou mislukte en samen met de Engelsen kozen de Russen voor de tegenaanval.

Pearl Harbor

Pearl Harbor: Japan valt de VS aan.

De Duitsers hadden een bondgenootschap gesloten met Japan.

Japan zag Amerika als een belangrijke tegenstander.
Japan viel op 7 december 1941 de Amerikaanse vloot aan.
Dat gebeurde in de haven van Pearl Harbor, op Hawaï.

De Japanse aanval was een keerpunt in de oorlog.
Amerika verklaarde de oorlog aan Japan.
Duitsland verklaarde daarop de oorlog aan Amerika.
Japen en Duitsland hadden er een machtige vijand bij.

Tweefrontenoorlog - Atoombommen op Japan

Decision-day

Europa
In 1944 was er sprake van een aanval van twee kanten op Duitsland: een tweefronten oorlog.
De Russen trokken op in het oosten. De Amerikanen, Engelsen en Canadezen vielen Duitsland in het westen aan. Op 6 juni 1944 was het Decision-Day of D-Day. Soldaten landden op de kusten van Normandië. Dat was het begin van de bevrijding van Europa.
Bijna een jaar later op 7 mei 1945 volgde de officiële Duitse overgave en kwam er een einde aan de Tweede Wereldoorlog in Europa.

Japan
De oorlog met Japan eindigde in augustus 1945.
Op 6 en 9 augustus ontploften twee atoombommen boven de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. De Japanse overgave volgde op 10 augustus 1945.

Tweede Wereldoorlog: Totale oorlog

Rotterdam verwoest door bombardement in 1943

De Tweede Wereldoorlog was net als de Eerste Wereldoorlog een totale oorlog geweest. Niet alleen legers, maar de gehele maatschappij was betrokken bij de oorlog, denk bijvoorbeeld maar aan de vele bombardementen op steden.

Het totaal aantal slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog was groter dan het totaal aantal slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Vooral het aantal burgerslachtoffers was veel groter.

Door de Tweede Wereldoorlog veranderden de machts- verhoudingen. Rusland en Amerika werden supermogendheden.
De wereld raakte verdeeld in twee machtsblokken: een blok onder leiding van de Russen en een blok onder leiding van Amerika.

Tweede Wereldoorlog in Nederland

Tweede Wereldoorlog in Nederland

Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. De invasie (aanval) was onderdeel van de Blitzkrieg:
In korte tijd viel Duitsland de landen Denemarken, Noorwegen, Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk binnen.

Doel van het Duitse leger was:

  • een snelle uitschakeling van het Nederlandse leger.
  • arrestatie van de koningin, de regering en de legerleiding.
Nederland in oorlog met Duitsland

Het verzet tegen de Duitse aanval was taaier dan verwacht.
Hierdoor hadden de koninklijke familie en de regering voldoende tijd om te vluchten naar Engeland.
Nederland had een regering en koningshuis in ballingschap.

Bombardement Rotterdam

Bombardement Rotterdam

Het verzet van het Nederlandse leger was taaier dan verwacht. Het leger bood fel tegenstand bij strategische plekken zoals de Afsluitdijk, de Moerdijkbruggen en de Grebbelinie.

Om Nederland tot overgave te dwingen, bombardeerden de Duitsers op 14 mei 1940 de binnenstad van Rotterdam. Het bombardement begon om 13:27 en duurde tot ongeveer 13:40 uur. De overgave van het Nederlandse leger volgde daarna snel.

Na vijf oorlogsdagen waren de oorlogshandelingen in Nederland voorbij. Een klein Duits leger bezette Nederland.

Duitse onderdrukking

Propaganda van de NSB

Het Nederlandse volk werd door Hitler gezien als een 'Brudervolk', sterk verwant aan het Duitse volk.
Nederland kreeg daarom geen militair bestuur, maar een burgerlijk bestuur. Doel was om steun te winnen van het Nederlandse volk voor de nationaalsocialistische zaak.

Het lukte de Duitsers echter niet om op grote schaal steun te krijgen voor het nationaal socialisme.

Er was de NSB (Nationaal Socialistische Beweging) van Anton Mussert die de ideeën van Hitler voluit steunde. Maar de meerderheid van de Nederlandse bevolking liep niet warm voor de nationaalsocialistische zaak.

De verhouding tussen de Duitse bezetters en de bevolking verslechterde. Andere politieke partijen dan de NSB werden verboden.
Burgemeesters, schooldirecteuren en directeuren van omroeporganisaties werden vervangen door NSB'ers.

Duitse onderdrukking - Anti Joodse maatregelen

Dragen van een Jodenster werd
verplicht.

Ook nam de Duitse bezetter steeds meer anti-Joodse maatregelen. Joden werden bijvoorbeeld ontslagen uit overheidsberoepen, mochten niet reizen en werden gedwongen in getto's te leven.

In mei 1942 werd de Jodenster ingevoerd. Joden moesten de ster verplicht op hun kleding dragen.

In de zomer van 1942 werden de eerste Joden naar Westerbork gebracht.
Vanuit Westerbork werden de Joden vervolgens naar de vernietigingskampen in Duitsland en Polen vervoerd. Het merendeel van de Nederlandse Joden is in de kampen vermoord.

Anne Frank 1929 - 1945

Anne Frank

Anne Frank was de dochter van een Duits-Joodse familie.
Zij waren in 1933 voor de nazi's naar Amsterdam gevlucht. Tijdens de oorlog dook de familie Frank onder in een achterhuis aan de Prinsengracht.

Anne Frank hield een gedetailleerd dagboek bij.
In haar dagboek schreef Anne over het leven als onderduiker, haar ideeën over de oorlog, haar angsten, haar gevoelens voor Peter, een jonge Joodse medeonderduiker.

Het gezin Frank werd verraden en vervoerd naar een concentratiekamp. Anne overleed in maart 1945 op vijftienjarige leeftijd in het concentratiekamp Bergen-Belsen.

Haar dagboek werd gevonden. Het werd uitgegeven onder de titel Het Achterhuis. Het is een van de beroemdste boeken ter wereld.
Het Achterhuis aan de Prinsengracht werd een museum. Het museum trekt per jaar miljoenen bezoekers uit de hele wereld.

Het verzet

Verzet tegen de Duitse bezetting

Verzet was er in allerlei vormen.

Actief verzet
Een klein deel van de bevolking nam actief deel aan gewelddadig verzet tegen de Duitsers. Op dit soort verzet werd hard gereageerd, bijvoorbeeld door onschuldige burgers neer te schieten.

Er was ook actief verzet zonder gebruik van geweld. Bijvoorbeeld de hulp aan onderduikers.

Passief verzet
Het passief verzet in Nederland was veel groter. Stiekem werd geluisterd naar verborgen radiotoestellen. Radio Oranje verzorgde vanuit Engeland dagelijks uitzendingen om de mensen in bezet Nederland te steunen.

 

Bevrijding van Nederland

Na de landing van de geallieerde troepen in Normandië op 4 juni 1944 (D-day) was ook de bevrijding van Nederland nabij.

De zuidelijke provincies werden in september 1944 bevrijd door het Engelse, Amerikaanse, Canadese en Poolse leger.
Boven de grote rivieren kwamen de zwaarste maanden uit de oorlog. Veel mannen werden in het najaar van 1944 bij razzia's opgepakt en naar Duitsland gebracht om als dwangarbeider te werken.
Zo'n 20.000 mensen in de grote steden vonden de hongerdood in de hongerwinter van 1944.

Uiteindelijk was Nederland op 5 mei 1945 in zijn geheel bevrijd.
Het einde van de oorlog (5 mei 1945) wordt nog jaarlijks herdacht.

Tijdvak 10

Wereld in twee blokken - Koude Oorlog

Wereld in twee blokken - Koude Oorlog

Rusland < > Amerika

In 1945 hadden Amerika en Rusland samen Duitsland verslagen.
De landen dachten verschillend over hoe het nu verder moest.

Rusland wilde niet dat de Amerikanen invloed kregen in het oosten van Europa. Omgekeerd moesten de Amerikanen niets hebben van bemoeienis van Rusland met West-Europa.

Het resultaat was twee vijandige blokken: het Oosten onder leiding van Rusland en het Westen onder aanvoering van Amerika.
Deze vijandschap wordt wel de Koude Oorlog genoemd.
Deze Koude Oorlog beheerste de wereldpolitiek in de periode van 1945 tot 1989.

De Koude Oorlog wordt de Koude Oorlog genoemd omdat Amerika en Rusland nooit direct tegen elkaar gevochten hebben.
Beide landen bemoeiden zich wel met bijna alle gewapende conflicten na 1945.

Wapenwedloop

Rusland < > Amerika

Amerika en Rusland hebben tijdens de Koude Oorlog nooit direct tegen elkaar gevochten.
Maar beide landen hebben wel heel veel geld uitgegeven aan oorlogswapens.

Amerika en Rusland waren beide steeds bang dat de tegenstander betere wapens bezat. Daarom werd er veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van wapens. Dit wordt de wapenwedloop genoemd.

Amerika riep in 1949 een militair bondgenootschap met West-Europa in het leven: de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO).
Enkele jaren later richtte Rusland met alle Oost-Europese landen ook een militair bondgenootschap op: het Warschaupact.

Val van Berlijnse Muur: einde Koude Oorlog

Bouw van de Berlijnse muur

Na 1945 werd Duitsland gesplitst in West-Duitsland (Bondsrepubliek Duitsland BRD) en Oost-Duitsland (Duitse Democratische Republiek DDR). West-Duitsland behoorde tot het Westen. Rusland had veel invloed in Oost-Duitsland.

De hoofdstad Berlijn was ook in twee stukken verdeeld: West-Berlijn en Oost-Berlijn. De twee delen van de stad waren gescheiden door de Berlijnse Muur.

De Koude Oorlog eindigde in 1989 met de val van de Berlijnse Muur. Daarvoor had Rusland al wat toenadering tot het Westen gezocht. Gesprekken tussen de presidenten van Amerika en Rusland hadden geleid tot een meer open klimaat. Het gevolg was dat de mensen in Oost-Berlijn de straat op gingen en de muur sloopten.

Daarna maakten ook andere landen in Oost-Europa zich los van Rusland.

Korea en Vietnam

Korea en Vietnam

Vietnam-oorlog

Tijdens de Koude Oorlog hebben Rusland en Amerika nooit direct met elkaar gevochten. Ze zijn wel bij conflicten betrokken geweest. Voorbeelden zijn de Korea-oorlog en de Vietnamoorlog.

Korea 1950-1953
Korea was na WO II verdeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel. Noord-Korea werd bezet door Rusland. Zuid-Korea door Amerika. Tussen 1950 en 1953 werd er gevochten. Op dit moment zijn Noord-Korea en Zuid-Korea nog steeds twee landen.

Vietnamoorlog 1957-1975
Ook de oorlog in Vietnam was een strijd tussen Noord en Zuid. Noord-Vietnam werd gesteund door Rusland. Amerika koos de kant van Zuid-Vietnam.
De Vietnamoorlog leidde in West-Europa tot veel protesten tegen Amerika. Onder druk van deze protesten besloot Amerika zich terug te trekken. De oorlog eindigde in 1975. In 1976 werden de landen verenigd in de Republiek Vietnam.

Westen - Oosten

Westen: economie en politiek

Producten westerse economie

Vrije markteconomie
Amerika wordt gezien als het voorbeeld van het kapitalistische westen. De kapitalistische economie gaat uit van vraag en aanbod. De consumenten vragen producten, de bedrijven bieden producten aan die passen bij de wensen van de consumenten.
Je noemt dit een vrije markteconomie.

Politiek
Amerika en de meeste West-Europese landen zijn democratieën. De inwoners bepalen via verkiezingen welke partij of partijen de regering vormen.
In Amerika heeft de regering zeker wel invloed op het dagelijkse leven, maar de overheid bemoeit zich niet met alles.

Oosten: economie en politiek

Woonblok in Oost-Duitsland

Planeconomie
Het Rusland van tijdens de Koude Oorlog was een communistisch land. De economie was heel anders georganiseerd dan in het Westen.
De economie werd centraal geleid door de communistische machthebbers. Niet vraag en aanbod bepaalden wat er werd gemaakt, maar er werd geproduceerd volgens het plan van de overheid.
Je spreekt daarom van een planeconomie.

Politiek
In de Oostbloklanden had de communistische partij het voor het zeggen. Andere partijen waren verboden.
Mensen met 'verkeerde' ideeën werden opgesloten in strafkampen.
De invloed van de overheid op het dagelijks leven was zeer groot. De geheime dienst hield in opdracht van de regering goed in de gaten of je je aan de regels hield.

Imperialisme en modern imperialisme

Imperialisme en modern imperialisme

Engeland strekt zijn tentakels uit over
de wereld

In de 15e en 16e eeuw waren grote delen van de wereld koloniën geworden van Europese landen. Uit de koloniën werden allerlei producten gehaald die in de Europese landen verhandeld werden. De Europese landen hadden veel macht in de koloniën; je noemt dat imperialisme.

Vanaf de 19e eeuw veranderde de relatie tussen de Europese landen en de koloniën.
De landen waren niet alleen interessant voor hun producten, maar ook als afzetgebied. Door de toename van het aantal fabrieken in Europa was de productie van goederen toegenomen. En deze producten konden ook in de koloniën worden verkocht.
Vanaf dat moment wordt gesproken van modern imperialisme. Europese landen gingen zoveel mogelijk landen in Afrika en Azië veroveren.

Dekolonisatie

Streven naar onafhankelijkheid
Veel Europese landen hadden koloniën. Bijvoorbeeld in Afrika, Zuid-Amerika of Azië. Landen met koloniën worden 'moederlanden' genoemd.

Na de Tweede Wereldoorlog brak er een roerige periode aan in de koloniën.
De Europese landen hoopten dat de situatie van voor de oorlog zou terugkeren. Maar het bezit van koloniën werd steeds meer ter discussie gesteld. En ook in de koloniën streefde de bevolking juist naar onafhankelijkheid.
Dat streven naar dekolonisatie gebeurde vaak onder leiding van een nationalistische beweging.

Het resultaat was dat in de tweede helft van de 20e eeuw Europa bijna alle koloniale bezittingen kwijt raakte.

Met geweld - geweldloos

Mahatma Gandhi

Landen in Europa kregen na WO II te maken met onafhankelijkheidsbewegingen. Soms waren de bewegingen vreedzaam maar vaak kwam er geweld aan te pas.

Geweld
De dekolonisatie van Nederlands-Indië ging gepaard met veel oorlogsgeweld. In augustus 1945 riep de nationalistische partij de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië uit. Nederland stuurde militairen naar Indonesië. Deze strijd werd 'politionele actie' genoemd. Maar het ging om een oorlog. Nederland verloor de strijd en erkende Indonesiė in 1949.

Geweldloos
De bekendste voorvechter van geweldloos verzet was Mahatma Gandhi in India. India was een Engelse kolonie. Gandhi riep de bevolking op om geen Engels textiel meer te kopen. De Engelsen zagen in dat tegen een onwillige bevolking niets te beginnen was.
India werd in 1947 onafhankelijk.

Wederopbouw

Wederopbouw

Wederopbouw

De Tweede Wereldoorlog had ook in Nederland veel schade veroorzaakt. De wederopbouw vormde een belangrijke uitdaging.

Er werd op vele manieren samengewerkt om het land weer op te bouwen. En dat gebeurde met veel succes. Het gevolg was een periode met meer economische voorspoed.

Kenmerkend voor Nederland in de tweede helft van de 20ste eeuw zijn:

  • de ontzuiling,
  • de roep om meer inspraak,
  • de opbouw van de verzorgingsstaat,
  • het ontstaan van de consumptiemaatschappij.

Ontzuiling

Ontkerkelijking - Ontzuiling

Nederland van voor de oorlog was sterk verzuild.
Mensen gingen vooral om met mensen van de eigen groep. Katholieken gingen om met katholieken, protestanten met protestanten, socialisten met socialisten, enzovoorts.

Iedere groep had zijn eigen verenigingen, zijn eigen politieke partij, zijn eigen scholen en zijn eigen radio-omroep.

Kort na de oorlog was dat nog niet echt veranderd.
Maar vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw gingen steeds minder mensen naar de kerk. En lieten vooral jongeren zich niet langer 'opsluiten' binnen hun eigen zuil.

Ook de televisie droeg bij aan de ontzuiling.
Door televisieprogramma's maakten mensen kennis met wat er in andere zuilen leefde.

Meer inspraak

De toename van de welvaart zorgde ervoor dat burgers meer inspraak wilden. Het gezag van de 'oude' gezagsdragers werd niet langer zomaar geaccepteerd.

Vanaf de jaren zestig probeerden jongeren de gezagsverhoudingen te veranderen. Op universiteiten bijvoorbeeld gingen studenten meepraten en gaven hun mening.

Er werden nieuwe partijen opgericht die meer democratie wilden. Een voorbeeld van zo'n partij is D66.

Er ontstonden ook allerlei protestbewegingen.
Een voorbeeld was Dolle Mina: een groepering die opkwam voor gelijke rechten voor vrouwen.

Mondige burgers geloofden de overheid niet altijd.
Dat was bijvoorbeeld het geval met kernenergie. Veel mensen vonden de gevaren van kernenergie onaanvaardbaar groot.
Er werd fel tegen het gebruik van deze energiebron geprotesteerd.

Verzorgingsstaat

Verzorgingsstaat

Na de Tweede Wereldoorlog lag de herinnering aan de crisis van 1929 nog vers in het geheugen. De ellende van die jaren mocht niet meer terugkeren.

De jaren van de wederopbouw werden daarom ook de jaren van de opbouw van de verzorgingsstaat.

Er kwamen wetten die alle mensen in Nederland verzekerden van een redelijk inkomen. Ook in geval van ouderdom of ziekte kregen mensen een uitkering.

De bekendste wet is de AOW (Algemene ouderdomswet) uit 1957: het ouderdomspensioen voor alle Nederlanders. De politicus Willem Drees nam het initiatief voor deze wet.

Alle regels en wetten bij elkaar die het welzijn van mensen regelen, noemen we ook wel sociale zekerheid.

Welvaartsstaat

Welvaartsstaat

De economische groei in de jaren na de oorlog had grote gevolgen voor de consumptie.

Door de snel stijgende lonen kregen mensen meer te besteden.
Er werd geld uitgegeven aan allerlei consumptiegoederen.
Denk aan: auto’s, televisies, radio’s en keukenapparatuur.
En er werd ook steeds meer geld uitgegeven aan vrije tijd.
Denk aan sport, recreatie en vakantie.

De maatschappij veranderde in een consumptiemaatschappij of welvaartsstaat.

De ontwikkeling van de computer verloopt na de oorlog stormachtig. De computers in de jaren 50 en 60 waren groot, zwaar en duur. Ze waren alleen in bezit van bedrijven en overheden.
Eind jaren 70 werden de eerste thuiscomputers gebruikt.
En nu zijn de computers niet meer uit ons leven weg te denken.

Energiebehoefte - Aandacht voor milieu

Fietsen op de snelweg op
een autoloze zondag

Door de economische groei was er grote behoefte aan energie en grondstoffen.

In Nederland is koken op gas heel gewoon. Niet zo gek als je bedenkt dat in Groningen in 1959 een grote gasvoorraad werd ontdekt. Het gasveld wordt wel de 'kurk' genoemd waarop de Nederlandse welvaart drijft: voor de Nederlandse overheid is het gas een zeer belangrijke inkomstenbron.

Hoe sterk de Nederlandse consumptiemaatschappij afhankelijk was geworden van energie bleek in 1973. In dat jaar zorgden Arabische olieproducerende landen voor een wereldwijd olietekort. Het gevolg was dat benzine op de bon ging. En om benzine te besparen werden enkele autoloze zondagen ingesteld.

Door de oliecrisis en door de toename van de milieuvervuiling werd er meer onderzoek gedaan naar alternatieve energiebronnen. Denk aan zonne-energie en windenergie.