Marktvormen
Marktvormen
Je kunt markten onderverdelen door te kijken naar het aantal aanbieders en het soort product dat wordt aangeboden.
Vier marktvormen zijn:
- Volkomen concurrentie
- Monopolie
- Oligopolie
- Monopolistische concurrentie
Volkomen concurrentie
Bij de marktvorm volkomen concurrentie is er sprake van
- veel vragers en veel aanbieders
- een homogeen product
- transparante (doorzichtige) markt
- vrije toetreding van ondernemingen
Een voorbeeld van een markt die lijkt op een markt met volkomen concurrentie is de markt voor prei. Er zijn in Nederland duizenden boeren die prei aanbieden op de veiling en duizenden groentenwinkels die prei willen kopen. En prei is een homogeen product: voor de kopers van de prei maakt het niet of de prei van de ene boer komt of van de andere boer.
Een individuele ondernemer heeft op een markt van volkomen concurrentie geen invloed op de verkoopprijs. De prijs is voor hem een gegeven. Een ondernemer mag natuurlijk wel zelf beslissen hoeveel hij aanbiedt: de ondernemer is een hoeveelheidsaanpasser.
Bij een gunstige prijs zullen ondernemers winst kunnen maken. Als de markt transparant is, zullen meer ondernemers tot de markt toetreden. Het gevolg is dat de aangeboden hoeveelheid stijgt waardoor de prijs zal dalen. Dit gaat net zo lang door tot het voor een nieuwkomer niet meer aantrekkelijk is om zich op de markt te vestigen. Er ontstaat een evenwicht.
Monopolie
Er is sprake van een monopolie als er van een product maar één aanbieder is. In de praktijk zijn er maar weinig bedrijven die een monopolie hebben. Voorbeelden van bedrijven die een (bijna) monopoliepositie hebben zijn: een waterbedrijf, de Nederlandse Spoorwegen en TNT-post.
Er zijn verschillende soorten monopolies:
- Wettelijke of overheidsmonopolies
Volgens de wet mag er maar één aanbieder van het product zijn.
- Natuurlijke monopolies
Een bepaalde grondstof komt maar op één plaats voor of alleen in een bepaald gebied zijn de omstandigheden geschikt om een bepaald gewas te verbouwen.
- Feitelijke (of economische) monopolies
Een onderneming heeft het alleenrecht om een product op de markt te brengen. Vaak is dat alleenrecht gebaseerd op een patent of octrooi. Verder kan een onderneming (na een concurrentiestrijd of als gevolg van een fusie of overname) de enige overgebleven aanbieder zijn op een markt.
Als een onderneming een monopoliepositie heeft, kan de ondernemer zelf de verkoopprijs vaststellen, je zegt de monopolist is dan een prijszetter.
Oligopolie
Bij een oligopolie zijn er enkele aanbieders die de markt beheersen. Het product dat wordt aangeboden kan zowel homogeen als heterogeen zijn.
Een voorbeeld van een homogeen oligopolie is de markt voor ruwe olie. Een voorbeeld van een heterogeen oligopolie is de automarkt.
Bij een homogeen oligopolie kunnen oligopolsten elkaar eigenlijk alleen beconcurreren op de prijs. Het gevaar is een prijzenoorlog waardoor uiteindelijk de winst voor alle aanbieders daalt.
Bij een heterogeen oligopolie kunnen de aanbieders elkaar natuurlijk ook op de prijs beconcurreren, maar daarnaast kunnen ze proberen marktaandeel te winnen door zich te onderscheiden op gebieden als innovatie, vormgeving, kwaliteit, service, garantie, etc.
Monopolistische concurrentie
Als veel aanbieders een heterogeen product aanbieden, spreek je van monopolistische concurrentie. Doordat het product dat de aanbieders aanbieden heterogeen is, is iedere aanbieder een monopolist, maar hij ondervindt wel concurrentie van veel andere aanbieders, die een soortgelijk product aanbieden.
Bakkers zijn een goed voorbeeld van monopolistische concurrentie: iedere bakker heeft zijn eigen specialiteit, maar hij heeft wel te maken met veel concurrentie.
Voor bedrijven die opereren in een markt van monopolistische concurrentie is het van belang zich steeds te blijven onderscheiden van de concurrenten. Middelen in de concurrentiestrijd zijn: prijsbeleid, productontwikkeling, promotie, service, kwaliteit, enzovoorts.