Bloedsomloop/Verbranding/Ademhaling

introductie

In dit lesmateriaal vind je de volgende onderdelen: bloed, bloedsomloop, hart, ademhaling en verbranding. Kijk goed welke onderdelen horen bij welk niveau. (a: alle niveau's, h: havo, v: vwo)

A. bloed

B. bloedsomloop

C. hart

D. bloedvaten

E. bloedgroepen

F. verbranding

G. de weg van de lucht

H. gasuitwisseling

I. samenstelling uitgeademde lucht (v)

J. interpleurale ruimet (v)

K; toetsen ademhaling

L; roken

 

 

 

Doelstellingen.

Doelstellingen bloedsomloop, ademhaling en verbranding

Aan het eind van dit thema moet je

  1. de bestanddelen van bloed kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
  2. in de dubbele bloedsomloop van de mens de kleine en grote bloedsomloop kunnen onderscheiden met hun functies.
  3. de delen van een hart kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
  4. kunnen beschrijven hoe een hartslag verloopt.
  5. drie typen bloedvaten kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
  6. in het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders kunnen benoemen.
  7. de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe kunnen noemen.
  8. kunnen beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen en welke rol groepen spelen bij bloed van fusies. (extra)
  9. de verbranding bij een kaars kunnen beschrijven.
  10. koolstofdioxide kunnen aantonen met een indicator…
  11. de verschillen tussen ingeademde lucht en uitgeademde lucht kunnen noemen.
  12. de verbranding in je lichaam kunnen beschrijven.
  13. de delen van het  ademhalingsstelsel kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
  14. kunnen uitleggen dat neus ademhaling gezonder is dan een mond ademhaling
  15. kunnen beschrijven hoe in de longen gaswisseling plaatsvindt
  16. kunnen beschrijven hoe een inademing en hoe een uitademing tot stand komen.
  17. schadelijke stoffen in sigarettenrook kunnen noemen en de gevolgen van het binnenkrijgen van deze stoffen kunnen beschrijven.

Beoordeling

Beoordeling thema 12 bloedsomloop/ademhaling

 

1) digitale toetsen en antwoorden vragen (in schrift)

 

 

code

aantal

 

voldoende bij

 

1

A1

11

samenstelling bloed

9 van 11

 

2

A2

21

samenstelling bloed

80%

 

3

C1

11

bouw hart

80%

 

4

D1

19

bloedsomloop

m80 h85 v90%

 

5

D2

12

slagaders/aders

80%

 

6

D3

52

bloedsomloop

m65 h70v80%

 

7

G1

16

ademhalingsstelsel

m65 h70 v80%

 

8

G2

16

borst-buikademhaling

m65 h70 v80%

 

9

K1

10

ademhaling

8 van 10

 

10

K2

31

ademhaling

m65 h70 v80%

 

11

L1

8

roken

7 van de 8

 

 

 

 

 

 

 

 

SA01

8

samenstelling bloed

 

 

 

SD01

3

reactie kou/warmte/gevaar

 

 

 

SG01

12

ademhaling

 

 

 

SH01

 

tabel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2) model bloedsomloop (zie rubric)

 

3) verslag hartslag rust/inspanning

Introductie de Bloedsomloop

 

 

 

 

 

 

In het lichaam stroomt bloed door bloedvaten.

Het hart pompt het bloed rond. Het bloedvatenstelsel omvat hart en bloedvaten.

De weg van het bloed door het lichaam heet de bloedsomloop.

De functie van het bloedvatenstelsel is transport (onder andere zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen, afvalstoffen en warmte.). Daarnaast speelt bloed een rol bij de afweer en bij stolling

 

 

Gerelateerde afbeelding

 

A: Bloed

      Hoe worden stoffen tussen organen en weefsels vervoerd? Hoe komen voedingsstoffen van het darmkanaal in alle levende cellen van het lichaam? Hoe komt zuurstof vanuit de longen in alle cellen? Hoe kan iedere cel haar afvalstoffen afvoeren naar de uitscheidingsorganen?  Alle cellen in het lichaam worden omspoeld door een vloeistof; weefselvocht. Dit weefselvocht is qua samenstelling gelijk aan het bloedplasma, zonder de plasma-eiwitten en de bloedcellen.

Natuurlijk, het bloedvatenstelsel is hierbij belangrijk. De allerdunste bloedvaten (haarvaten) liggen rond de lichaamscellen. Het ademhalingsstelsel zorgt voor zuurstofopname en koolstofdioxide (en waterdamp) afgifte en het spijsverteringstelsel speelt een rol bij vertering van voedingsstoffen.


       

 

 

 

A.1. Samenstelling Bloed

        Een volwassen mens heeft ongeveer 5-6 liter bloed.
Dit is ongeveer 7.5% van het van het gewicht van het lichaam. Ongeveer de helft van het bloed bestaat uit een lichtgele vloeistof: het
bloedplasma. Hierin zitten de voedingsstoffen, afvalstoffen en koolstofdioxide opgelost.

De andere helft van het bloed bestaat uit bloedcellen en bloedplaatjes.
        Er zijn 2 typen bloedcellen.
        -
Rode bloedcellen vervoeren de zuurstof.
        -
Witte bloedcellen vernietigen bacteriën en andere ziekteverwekkers die je lichaam  binnengedrongen zijn.


Wondjes gaan dicht omdat de bloedplaatjes aan de wond vastplakken. Er ontstaat een netwerk van draden. Dit vormt een korstje

 

 

lees over de samenstelling van bloed (bioplek)  samenstelling bloed (ipad)

Doe de oefening "samenstelling bloed". Maak van de uitslag een screenshot. bewaar die op je drive als 12-A-1

Oefening:Samenstelling bloed

A.2. Bloedplasma

        Bloedplasma bestaat voor 7% uit eiwitten (plasma-eiwitten) en voor 91% uit water. De rest van het bloedplasma bestaat uit stoffen die in het water zijn opgelost (onder andere zouten).
Een van plasma-eiwitten is
fibrinogeen. Fibrinogeen vervult een functie bij de bloedstolling.
Bloedplasma vervoert vele stoffen, zoals
zuurstof (een klein beetje), voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen.

A.3. Rode bloedcellen

      Rode bloedcellen (zie afbeelding 1) hebben de vorm van kleine ronde schijfjes. Ze zijn in het midden iets dunner dan aan de rand (zie afbeelding 2). Rode bloedcellen hebben geen celkern.
Rode bloedcellen vervoeren zuurstof en (deels) koolstofdioxide. Ze bevatten een rode kleurstof: hemoglobine. Door hemoglobine kunnen de rode bloedcellen zuurstof (O2) opnemen en afgeven.
In de longen nemen rode bloedcellen zuurstof op en geven koolstofdioxide (CO2) af. Het overgrote deel van de koolstofdioxide wordt in een bepaalde vorm (waterstofcarbonaat) vervoerd in het bloedplasma.  In andere organen geven de rode bloedcellen zuurstof af en nemen een deel van het koolstofdioxide op.
In 1 mm3 bloed zijn ongeveer 5 000 000 rode bloedcellen.

        
Afb.1                                  Afb.2

 

lees over rode bloedlichaampjes (bioplek, 12 pagina's)    rode bloedlichaampjes (ipad)

A.4. Witte bloedcellen

           

Witte bloedcellen hebben wel een celkern (zie afbeelding). De witte bloedcellen hebben geen vaste vorm en kunnen zich bewegen door kleine openingen in de wand van de kleinste bloedvaten (de haarvaten).

Witte bloedcellen maken ziekteverwekkers (bijvoorbeeld bacteriën) onschadelijk door ze in te sluiten of door antistoffen te maken.
Per mm3 bloed komen gemiddeld 7000 witte bloedcellen voor.

A.5. Bloedplaatjes

        Bloedplaatjes (zie afbeelding) zijn geen cellen, maar delen van uiteengevallen cellen. Ze hebben geen celkern.
Bloedplaatjes spelen een rol bij de bloedstolling. Ze bevatten stoffen die ervoor zorgen dat het bloed buiten de bloedvaten stolt. Bij deze stolling spelt ook het bloedplasma een rol. Soms kan het bloed ook binnen de bloedvaten stollen. Er ontstaat dan een bloedprop in een bloedvat. Dit heet
trombose. Soms kan zo’n bloedprop een bloedvat sluiten, waardoor het bloed niet verder kan stromen.
Per mm3 bloed komen gemiddeld 300 000 bloedplaatjes voor.

 

 


lees over bloedlichaampjes (bioplek, 12 pagina's)   bloedlichaampjes (ipad)

 

animatie film (14 min˜) over stolling, ingewikkeld maar wel mooi om te zien!

● Begrippen

 

Rode bloedcellen bloedcellen die een rol spelen bij het vervoer van zuurstof en kooldioxide
Witte bloedcellen bloedcellen die een rol spelen bij de afweer tegen ziekteverwerkkers
Bloedplasma deel van het bloed dat bestaat uit water met opgeloste voedingsstoffen en afvalstoffen
Bloedplaatjes onderdeel van bloed dat een rol speelt bij de stolling van bloed
Zuurstofarm weinig zuurstof
Zuurstofrijk veel zuurstof
Hemoglobine rode kleurstof (eiwit) in rode bloedcellen
Haarvaten kleinste bloedvaten
Fibrinedraden draden die gevormd worden door bloedplaatjes voor het opvangen van rode bloedcellen, samen vormt het een korstje

 

 

Vragen.

Schrijf de antwoorden van onderstaande vragen in je schrift onder A-S-1

A01            Waaruit bestaat bloed.

A02            Bloedplasma bestaat voor het grootste gedeelte uit ………..

A03            Noem zeven stoffen die door het bloed getransporteerd worden.

A04            Zuurstof wordt in de longen opgenomen door …………

A05            Hoe wordt koolstofdioxide, dat ontstaat bij de verbranding in de cellen, vervoerd in het bloed?

A06            Door welke cellen kunnen bacterien vernietigd worden? Hoe gebeurt dat?

A07            Welke twee bestanddelen van bloed spelen een rol bij de bloedstolling?

A08            Waar in het lichaam wordt bloedplasma gemaakt?

 

Doe de digitale toets (21 vragen), maak een screenshot en bewaar deze in je N&T map als 12-A-2

voldoende bij score 80%

toets samenstelling bloed

 

B: De Bloedsomloop

        Het hart pompt het bloed rond via de bloedvaten. De bloedvaten vormen een soort buizensysteem, door het hele lichaam heen. Dit systeem wordt de bloedsomloop genoemd. De bloedsomloop bestaat uit twee delen: de kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop.

 

 

 

lees over bouw van het hart en de bloedsomloop (bioplek).   bouw hart (ipad)

B.1. De kleine en grote bloedsomloop

De kleine bloedsomloop
        De kleine bloedsomloop zorgt ervoor dat zuurstof in het bloed wordt opgenomen en koolzuur wordt afgegeven. De kleine bloedsomloop begint in de
rechterhelft van het hart, loopt via de rechterlong en de linkerlong en eindigt ook weer in het hart. In de longen wordt zuurstof en koolzuur uitgewisseld.

De grote bloedsomloop
        Via de grote bloedsomloop wordt zuurstof en voedingstoffen naar alle delen van het lichaam gebracht. De grote bloedsomloop begint in de
linkerhelft van het hart, en eindigt daar. Via de aorta (grote lichaamsslagader) pompt het hart bloed het lichaam in. De organen nemen zuurstof en voedingsstoffen uit het bloed op. Afvalstoffen, waaronder koolzuur, worden gelijktijdig aan het bloed afgegeven. Deze afvalstoffen worden naar de organen toegebracht die ze verder kunnen afbreken, zo verlaten ze het lichaam via de urine en ontlasting.

       Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. De bloedsomloop bij de mens noemen we dan ook een
dubbele bloedsomloop.

 

 

Lees over de grote en kleine bloedsomloop (bioplek)    grote en kleine bloedsomloop

● Begrippen

 

Kleine bloedsomloop bloedsomloop van het hart richting de longen en terug naar het hart
Grote bloedsomloop bloedsomloop van het hart richting de organen en terug naar het hart
Dubbele bloedsomloop kleine en grote bloedsomloop samen

 

C: Het Hart

                Het hart is in een grote spier en ligt in de borstholte, tussen de longen en ligt meer aan de linkerkant dan aan de rechterkant van het borstbeen.
   Het steekt ongeveer 2 cm uit aan de rechterkant. Het rust als het ware op het middenrif en hangt enigszins aan de grote bloedvaten die uit het hart komen. Het hart is omgeven door een vlies, het hartzakje. Een hart van een volwassene weegt ongeveer 300 gram en is zo groot als een vuist.

 

 

C1: Buiten- en binnenaanzicht hart

In de afbeelding 1.1 is het hart schematisch getekend. Het hart is een holle spier. Die spier verbruikt zuurstof en voedingsstoffen (zoals glucose) bij de verbranding. Daarbij komen koolstofdioxide en andere afvalstoffen vrij.
        Over het hart lopen bloedvaten . Dat zijn kransslagaders en kransaders. Door de kransslagaders stroomt bloed dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen, naar de hartspier. De kransslagaders zijn aftakkingen van de aorta. Door de kransaders stroomt bloed dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen. De kransaders monden rechtstreek uit in de rechterboezem. De bloedvaatjes die de kransslagaders met de kransaders verbinden zijn in afbeelding 1.1 niet getekend.

        In afbeelding 1.2 is een lengtedoorsnede van het hart schematisch getekend. Iedere harthelft bestaat uit een boezem en een kamer. De boezems zitten als een soort ‘zakje’ op de kamers. De harttussenwand vormt de scheiding tussen de linkerhelft en rechterhelft van het hart.
        Bloed dat van de organen naar het hart stroomt, is zuurstofarm, uitgezonderd het bloed van de longen naar het hart.  Bloed dat van de organen in het hoofd en armen afkomt, stroomt het hart binnen via de bovenste holle ader. Het bloed van de organen in de romp en de benen, stroomt het hart binnen via de onderste holle ader. Beide holle aders monden uit in de rechterboezem. Van de rechterboezem stroomt het bloed naar de rechterkamer. De rechterkamer pompt het bloed in de longslagader. De longslagader splitst zich in twee bloedvaten: één naar elke long.
        In de longen wordt het bloed zuurstofrijk. Dit bloed stroomt via de longaders terug naar het hart. De longaders monden uit in de linkerboezem. Van de linkerboezem stroomt het bloed naar de linkerkamer. De linkerkamer pompt het bloed in de aorta. Via aftakkingen van de aorta stroomt het bloed naar de organen van het lichaam. Daar staat het bloed zuurstof af en neemt koolstofdioxide op. Door de onderste en bovenste holle aders stroomt het bloed weer terug naar het hart.

Boezems en kamers zijn van elkaar gescheiden door hartkleppen. Deze verhinderen dat het bloed terugstroomt van de kamers naar de boezems .
        Aan het begin van de longslagaders en aorta bevinden zich halvemaanvormige kleppen. Zij verhinderen dat het bloed terugstroomt in de kamers .

Maak nu wel de volgende 2 oefeningen (buiten- en binnenaanzicht hart.

Oefening:Buiten- en binnenaanzicht van het hart

● Animatie - De bouw van het hart

     Animatie     Het virtuele hart laat je de bouw en de werking van het hart zelf ontdekken.
        Klik op het hartje om de animatie te bekijken.

 

 

 

 

Doe de oefening "volgorde onderdelen hart""

volgorde onderdelen hart

 

Doe de invuloefening "bouw hart" maak van de uitslag een screenshot, bewaar deze in je N&T map als 12-C-1.

oefening bouw hart

 

 

 

 

C.2. De werking van het hart (h,v)

        De hartspier van een volwassene trekt zich gemiddeld 70 keer per minuut samen.
       We noemen dat een
hartslag van 70. Bij de werking van het hart zijn drie fasen te onderscheiden die elkaar steeds opvolgen. In afbeelding 3 zijn deze fasen schematisch weergegeven. Let op de stand van de hartkleppen en van de halvemaanvormige kleppen.
        De hartslag begint als de boezems zijn volgestroomd met bloed uit de holle aders en longaders. Het
samentrekken van de boezems vindt in beide harthelften gelijktijdig plaats. Het bloed stroomt hierdoor de kamers in ( zie fase 1 ). De kamers zijn ontspannen.

        Als de kamers zijn volgestroomd met bloed, vindt het
samentrekken van de kamers plaats ( zie fase 2 ).  De hartkleppen slaan dicht en verhinderen dat het bloed terugstroomt in de boezem. De druk in de kamers stijgt. Als de druk in de kamers hoger is geworden dan de druk in de aorta en in de longslagaders, worden de halvemaanvormige kleppen opengeduwd. Het bloed wordt tegelijkertijd in de aorta en in de longslagader gepompt. ( zie fase 2 ). Tijdens het samentrekken van de kamers zijn boezem ontspannen.

        Hierna vindt
hartpauze plaats. Zowel boezems als kamers zijn ontspannen. Het bloed stroomt uit de holle aders en longaders in de boezems en gedeeltelijk al door in de kamers ( zie fase 3 ). De halvemaanvormige kleppen zijn gesloten. Daardoor kan het bloed uit de longslagaders en de aorta niet terugstromen naar de kamers.
Hierna volgt weer het samentrekken van de boezems.


Afb. 3

 

Bestudeer "werking hart"(bioplek), n.b. pagina 2 over orthosympatisch en parasympathisch zenuwstelsel. (v)

werking hart

Voel je hart

Het hart maakt geluid. Een arts luistert naar de geluid die het hart maakt met een stethoscoop. Je kunt het geluid ook horen als je oor op iemand borst legt. Als schakel er tussen gebruik je een closetrolkokertje.
Hoe klinkt het hart?

Luister naar het geluid en vergelijk dit geluid met het geluidsfragment.
Hoor je hetzelfde?

Als het goed is hoor je:
2 tikjes – een pauze – 2 tikjes – een pauze – enz.



Hartslag voelen

Test
Voel bij jezelf een in de hals of op de pols. Houd je vingers in het kuiltje aan duimkant van de pols.
Voel je daar je eigen hartslag?


 

 

Practicum hartslag

Practicum hartslag

 

Bij de gymlessen meet je je hartslag onder verschillende omstandigheden, waaronder rust, inspanning en maximale inspanning.

Verzamel de data van (bij voorkeur) alle deelnemers.

Bij wiskunde verwerk/en bewerk je deze data, waaronder (gemiddelde) hartslag bij rust, inspanning en maximale inspanning, de spreiding.

Onderzoek of er verschillen zijn (in hartslag) tussen meisjes en jongens. Zo ja, wat mogelijke oorzaken kunnen zijn.

 

Verslag

Maximaal 3 leerlingen kunnen met elkaar een verslag maken.

De onderdelen van het verslag ( zie ook bijlage 8 van het bijlagenboek science-web);

1) Voorkant, 2) inleiding, 3) onderzoeksvraag, 4) hypothese, 5) werkwijze, 6) meetresultaten, 7) conclusie, 8) bespreking. 

 

Opmaak

Elk van de onderdelen op een nieuwe pagina.

Elke pagina nummeren (midden onder)

Gebruik font Arial normaal, lettergrootte 11

Marges onder en boven 2 ½ cm

Marges links en rechts 2 ½ cm

● Begrippen

 

Kleine bloedsomloop bloedsomloop van het hart richting de longen en terug naar het hart
Grote bloedsomloop bloedsomloop van het hart richting de organen en terug naar het hart
Hartslag pompbeweging van het hart
Kransslagader slagader die zuurstofrijk bloed naar het hart zelf vervoert
Kransader ader die zuurstofarm bloed van het hart zelf afvoert
Linkerkamer ruimte van het hart waarmee het hart bloed de aorta in pompt
Rechterkamer ruimte van het hart waarmee het hart bloed de longslagader in pompt
Linkerboezem ruimte van het hart waarmee het hart bloed de linkerkamer in pompt
Rechterboezem ruimte van het hart waarmee het hart bloed de rechterkamer in pompt
Dubbele bloedsomloop kleine en grote bloedsomloop samen

 

 

D: De Bloedvaten

        Het bloedvatenstelsel bestaat uit slagaders en aders. Slagaders vervoeren zuurstofrijk bloed van het hart naar alle delen van het lichaam. De aders brengen zuurstofarm bloed vanuit het lichaam naar het hart. Uitzondering; voor de longader en de longslagader geldt dit niet. De longslagader loopt van het hart naar de longen en vervoert zuurstofarm bloed. De longader brengt zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart. Net als het hart bevatten ook de aders kleppen die ervoor zorgen dat het bloed maar een (1) kant opstroomt.

 

   

 

 

D.1. Het Bloedvatenstelsel

       

 

        Om bloed bij de cellen van spieren en organen te krijgen, is het hart aangesloten op 100.000 kilometer bloedvaten. De bloedvaten takken bij het hart in een aantal hoofdstromen af en lopen vervolgens verder door het lichaam. Hoe verder ze komen, hoe fijnmaziger het netwerk van vaten wordt en hoe dunner de vaten.... Uiteindelijk loopt het stelsel uit in een zeer fijn netwerk van haarvaten dat het hele lichaam omspant.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

doe de oefening bloedsomloop, maak van de uitslag een screenshot en bewaar deze in de N&T map als 12-D-1

 

oefening bloedsomloop

D.2. Slagaders

        De slagaders komen (via de aorta) uit het hart. De aorta zelf is de grootste slagader in ons lichaam. De druk in deze bloedvaten is erg hoog (bloeddruk) omdat het bloed direct vanuit het hart de slagaders instroomt. Daarom zijn slagaders erg stevig en gespierd. Ze krijgen steeds ‘stootsgewijs’ (door de hartslagen) bloed aangeleverd. Om deze afwisselende hoeveelheden aan te kunnen zijn ze ook erg elastisch. De hoge druk in een slagader wordt ook wel systolische druk genoemd en de lage druk diasystolische druk.
De hoge druk in de slagaders betekent ook dat er veel bloed verloren wordt als een slagader beschadigd is. Slagaders liggen dieper in het lichaam dan aders. Plaatsen waar dit niet het geval is (hals, pols) zijn dan ook zwakke plekken bij mens en dier.
Je kunt het uitzetten en terugveren van een slagader voelen aan je pols (de
polsslag).

Lees over slagaders en aders (bioplek).

D.3. Haarvaten

        De wand van de haarvaten is maar één cellaag dik, het endotheel. Dit is de plaats waar de uitwisseling van stoffen tussen het bloed en de weefselvloeistof plaatsvindt. Aangezien er in organen meestal een overschot is aan koolstofdioxide en afvalstoffen en een tekort aan voedingsstoffen en zuurstof vindt de meeste uitwisseling van stoffen ‘automatisch plaats’. Dit gebeurt door middel van diffusie.

 

D.4. Aders

        De aders zijn de vaten die het bloed terugbrengen naar het hart. Ze zijn groter dan slagaders, maar bevatten veel minder (glad) spierweefsel omdat de druk (en het drukverschil) in de aders veel kleiner is dan in de slagaders. Het bloed stroomt hierdoor trager, om toch dezelfde hoeveelheid te kunnen vervoeren is er dus een groter vat nodig. De aders liggen meestal minder diep in het lichaam.

         

        Veel aders bevatten kleppen, vooral de aders in armen en benen. De aderkleppen laten het bloed slechts in een richting door. Hierdoor helpen de kleppen mee het bloed terug te voeren naar het hart. Ze voorkomen sat het bloed terugstroomt naar de organen.
        In de slagaders komen geen kleppen voor, behalve dan het halvemaanvormige kleppen aan het begin van de longslagader en aorta.

 

Lees over slagaders en aders (bioplek).   slagaders en aders (ipad)

 

Doe de oefening slagaders/aders, maak van de uitslag een screenshot en bewaar deze in je N&T map als 12-D-2

oefening slagaders/aders

 

vragen SD

         SD01  Zoek uit en beschrijf hoe het lichaam (met name bloedsomloop) reageert op een lage  (buiten)temperatuur.

h/v     SD02 Zoek uit en beschrijf hoe het lichaam (met name bloedsomloop) reageert op een hoge (buiten)temperatuur.

v         SD03 Zoek uit en beschrijf hoe het lichaam reageert op gevaar.

E: Bloedgroepen

In en op het celmembraan van rode bloedcellen zijn veel soorten moleculen.  Zijn er op het celmembraan (eiwit)moleculen (antigenen) “soort A”  dan heb je bloedgroep A. Zijn er moleculen (antigenen) “soort B” dan heb je bloedgroep B. Zijn er zowel moleculen “soort A” als “soort B” op het celmembraan dan heb je bloedgroep AB. Mensen met bloedgroep O hebben geen “soort A” en geen “soort B” moleculen op het celmembraan van hun rode bloedcellen

BLOEDGROEPEN
BLOEDGROEPEN

In het bloedplama zijn er stoffen, antistoffen (antilichamen) tegen de niet aanwezige “soort” moleculen op het celmembraan van de rode bloedcellen. Een persoon met bloedgroep B (“soort B” moleculen op celmembranen) heeft in zijn bloedplasma anti-A antistoffen.
Iemand met bloedgroep AB heeft geen antistoffen in zijn bloedplasma en iemand met bloedgroep O heeft anti-A en anti-B antistoffen. De antistoffen zijn in feite bedoeld om bacterien en virussen onschadelijk te maken. Die bacterien en virussen hebben op hun oppervlak antigenen die heel erg lijken op de antigenen op de rode bloedcellen.

 

lees over bloedgroepen (bioplek t/m pag 16)

bloedgroepen   bloedgroepen (ipad)

toets

 

Belangrijk! Neem de tijd. Op een paar vragen kun je en hoef je het antwoord niet te weten/geven. Doe de toets: Bloedsomloop (52 vragen). maak een screenshot en bewaar deze als 12-D-3

voldoende bij m=65%, h=70%, v=80%

toets bloed, bloedsomloop

Opdracht: Model bloedsomloop (practische opdracht).

Casus hart en bloedvaten

 

Deze opdracht kan individueel, met 2, 3 of 4 leerlingen gedaan worden.

Het lijkt verstandig om de opdracht te doen met medeleerlingen die de beoordeling op hetzelfde niveau willen krijgen.

(a = iedereen, m = mavo/vmbo, h = havo, v = vwo)


1.1 (a)           Maak op een flip-over vel een model van de bloedsomloop. (bijv. luciferdoosjes voor het hart,

                     rietjes voor de vaten).

                     Geef de onderdelen van het hart aan.

                     Geef de belangrijkste  vaten aan, en geef de organen/lichaamsdelen waar deze vaten naar toe

                     leiden/doorheen stromen aan.

                     Geef de stroomrichting van het bloed aan.

                     In het model moet het onderscheid tussen aderlijke en slagaderlijke vaten duidelijk

                     zichtbaar zijn.


1.2 (h/v)            In het model zijn zuurstofrijke en –zuurstofarme vaten aangegeven.

1.3 (v)               In het model zijn voedselrijke en voedselarme vaten aangegeven.


2.1 (a)           Kies één van hierna genoemde hart- of vaatziekten en geef in het model/op het flipover vel

                     aan waar deze ziekte zich in het lichaam toont.

                     Beschrijf de gevolgen van de ziekte.

2.2 (h/v)        Beschrijf in het model (op een in- en uitvouwbaar blad?) de oorzaak en symptomen van de ziekte.

                     Beschrijf in het model (op een in- en uitvouwbaar blad?) (mogelijke) behandeling van de ziekte.

                     Geef in het model aan hoeveel mensen in Nederland aan de ziekte leiden.

2.3 (v)           Beschrijf in het model  (op een in- en uitvouwbaar blad?) één van de onderstaande

                     implicaties a, b of c. (geef ook aan waarom juist deze implicatie gekozen is).

                     Geef aan welke bronnen geraadpleegd zijn.

                               a) welke apparatuur wordt gebruikt voor onderzoek . Hoe werkt het apparaat?

                               b) wat zijn de gevolgen voor het (sociale) leven van de patient?

                               c) Wat zijn de kosten voor de maatschappij?


Hart- en vaatziekten

1) atherosclerose 2) aneurysma 3) trombose 4) angina pectoris  5) fenomeen

van Raynaud 6) herseninfarct 7) hartruis 8) tia

rubric model bloedsomloop

Thema 12

Model bloedsomloop & hart- of vaatziekte

 

 

 

 

 

 

 

Verdient aandacht

voldoende

bovengemiddeld

 

model

 

 

Model is overzichtelijk, teksten zijn aan zij- boven- en/of onderkant model gepositioneerd.

 

 

Hart is niet (op flip-over vel) getekend en aangeduid worden minimaal; kamers, boezems, halvemaanvormige kleppen, hartkleppen, kransslagaders, kransaders.

 

 

Minimaal aangegeven zijn; aorta, onderste en bovenste holle ader, leverslagader, poortader, darmslagader, longslagader en  -ader, maag, lever, longen, darmen.

 

 

Stroomrichting bloed is aangegeven

 

 

Verschil aders en slagaders is aangeven

 

 

(h/v) zuurstofrijke en zuurstof arme vaten zijn aangegeven

 

 

(v) voedselrijke en voedselarme vaten zijn aangegeven

 

 

Hart- of vaatziekte

 

 

Aangrijpingsplaats gekozen hart- of vaatziekte is aangegeven.

 

 

Gevolgen gekozen hart- of vaatziekte is in getypte vorm.

 

 

(h/v) oorzaak en symptomen gekozen hart of vaatziekte is in getypte vorm.

 

 

(h/v) behandeling gekozen hart of vaatziekte is in getypte vorm.

 

 

(h/v) hoeveel mensen in Nederland aan de ziekte leiden is in getypte vorm.

 

 

(v) implicatie a, b of c en gebruikte bronnen is in getypte vorm

 

 

(v) verantwoording keuze implicatie a, b of c is in getypte vorm.

 

 

 

 

 

Namen, stamgroep, datum zijn duidelijk aangegeven.

 

 

 

 

● Begrippen

 

 Bloedvatenstelsel Orgaanstelsel bestaat uit hart, aders, slagaders en haarvaten
 Zuurstofrijk bloed   Bloed met veel zuurstof
 Zuurstofarm bloed  Bloed met weinig of geen zuurstof
 Zuurstofarm bloed  Bloed met weinig of geen zuurstof
 Slagader  Vervoert bloed richting longen en andere organen in het lichaam, dikke gespierde wand
 Haarvaten  Bloedvaten met dunne wand waardoor zuurstof bij de cellen komt en afvalstoffen afgevoerd worden
 Aorta  Grote lichaamsslagader van het hart naar de organen
 Krans(slag)aders  Twee slagaders die zuurstofrijk bloed naar het hart zelf vervoeren
 Holle aders  Twee aders die zuurstofarm bloed van de organen richting het hart vervoeren
 Poortader  Ader die zuurstofarm bloed vervoert van de darmen naar de lever

 

Ademhaling

Intro

Ademhaling
Heb je wel eens geprobeerd je adem in te houden?
Je lichaam laat je dan al gauw voelen dat je weer adem moet halen.
Dit komt omdat je zuurstof nodig hebt om in leven te blijven.
Dit gas is een deel van de lucht die je inademt.
Al meteen na je geboorte begin je adem te halen.
Je hele leven lang haal je adem zonder erbij na te denken.

Test:
Hoelang kun jij je adem inhouden?

Adem een keer diep in en houd dan je adem in.
Gebruik een stopwatch of de secondewijzer van een horloge.

 

Doelstellingen.

Leerdoelen
Na deze opdrach moet jet:

  • de verbranding bij een kaars kunnen beschrijven.
  • koolstofdioxide kunnen aantonen met een indicator…
  • de verschillen tussen ingeademde lucht en uitgeademde lucht kunnen noemen.
  • de verbranding in je lichaam kunnen beschrijven.
  • de delen van het  ademhalingsstelsel kunnen noemen met hun kenmerken en functies.
  • kunnen uitleggen dat neus ademhaling gezonder is dan een mond ademhaling
  • kunnen beschrijven hoe in de longen gaswisseling plaatsvindt
  • kunnen beschrijven hoe een inademing en hoe een uitademing tot stand komen.
  • schadelijke stoffen in sigarettenrook kunnen noemen en de gevolgen van het binnenkrijgen van deze stoffen kunnen beschrijven.



 

F: Verbranding.

Verbranden

De cellen in het lichaam breken voedingstoffen af (verbranding). Daarbij komt energie vrij. Voor de verbranding is zuurstof nodig. Door te ademen krijg je zuurstof binnen. Bij de verbranding ontstaan afvalstoffen, onder andere koolstofdioxide (CO2, kooldioxide, koolzuurgas).
Voorbeeld; de verbranding van glucose.

C6H12O6   +   6 O2     ⇨    6 CO2     +  6  H2O

glucose +  zuurstof ⇒  koolstofdioxide + water


(v) Voor de verbranding is zuurstof nodig en bij de verbranding ontstaat koolstofdioxide.



 

G; De weg van de lucht

De neus

Inademen via de neus is het beste. De neusholte is bekleed met een slijmvlies en lange trilharen. In de neus(holte) wordt de lucht verwarmd en bevochtigd, bacterien en stofdeeltjes weggevangen en naar de keelholte vervoerd en de lucht wordt "gekeurd". Lees over de neus.

de neus

Ademen
Bestudeer uit de kennisbank biologie de 4 pagina's van het onderdeel:

KB: Ademhaling

Zorg dat je functie(s) en ligging van strottenhoofd en huig kent.


Bekijk ook de volgende twee video's:


De longen zijn onze ademhalingsorganen.
Hier wordt zuurstof opgenomen in het lichaam en koolstofdioxide afgegeven.
Het wisselen van deze twee stoffen heet gaswisseling.



De lucht die je inademt komt binnen via je neus of mond, en komt via de luchtpijp tenslotte in je longen terecht.
Deze organen samen heten het ademhalingssysteem.

 

Het ademhalingssysteem werkt samen met het bloedvatensysteem. En het bloedvatensysteem werkt samen met het spijsverteringsstelsel.

Bestudeer "de ademhalingsspieren" (bioplek)

ademhalingsspieren    ademhalingsspieren (ipad)

 


12SG Beantwoord, in je schrift, de volgende vragen:

  1. Waardoor zijn je longen in het lichaam beschermd?
  2. Ga bij de inademing het middenrif omhoog of juist omlaag?
  3. Waardoor is je linkerlong kleiner dan de rechterlong?
  4. Door welke organen stroomt lucht het lichaam binnen tot aan de longblaasjes?
  5. Welk gas uit de lucht heeft het lichaam nodig?
  6. Koolstofdioxide ontstaat in het lichaam. Bij welk proces ontstaat dit gas?
  7. Koolstofdioxide is een'afvalstof. Hoe wordt het uit het lichaam verwijderd?

 

Doe de oefening ademhalingsstelsel. Maak een screenshot en bewaar die als 12-G-1

voldoende bij m= 65%, h=70%, v=80%​

oefening ademhalingsstelsel

 

Doe de toets borst- en buikademhaling. Maak een screenshot en bewaar die als 12-G-2

m= 65%, h=70%, v=80%

borst- en buikademhaling

H: Gasuitwisseling.

Gasuitwisseling
Elke keer dat je inademt, komt er een halve liter lucht in je longen.
De zuurstof uit de ingeademde lucht wordt openomen door het bloed.
Bloed en lucht komen dicht bij elkaar in de longblaasjes.
Longblaasjes hebben een groot oppervlak en een dunne wand.
Daardoor kan er voldoende zuurstof van lucht naar bloed gaan.
In het bloed vervoeren rode bloedcellen de zuurstof.
Bij de verbranding in alle cellen van je lichaam komt koolstofdioxide vrij.
Het bloed brengt de koolstofdioxide weer naar de longblaasjes.
De koolstofdioxide adem je dan weer uit.   

Bekijk het filmpje over de longblaasjes.

longblaasjes

 

Lees over gaswisseling.

 

                                  bestudeer "longblaasjes" (bioplek)  

longblaasjes  longblaasjes (ipad)

 


Extra: Bekijk de werking van de longblaasjes in deze animatie:
werking longblaasjes )2)


Vraag 12SH-1: Maak een tabel in je schrift (5 kolommen, 5 rijen)

Kolomkoppen: 2 veel zuurstof  3 weinig zuurstof, 4 veel koolstofdioxide 5 weinig koolstofdioxide?

  • rij 2; ingeademde lucht.
  • rij 3; uitgeademde lucht.
  • rij 4; bloed dat van de longblaasjes wegstroomt.
  • rij 5; bloed dat naar de longblaasjes gaat.

I: samenstelling uitgeademde lucht (v)

Bestudeer "samenstelling uitgeademde lucht" (bioplek)

samenstelling uitgeademde lucht   uitgeademde lucht (ipad)

 

opmerking;

met partiele zuurstofdruk bedoelt men het aandeel van de zuurstofmoleculen in de totale druk.

met partiele kooldioxidedruk bedoelt men het aandeel van de kooldioxidemoleculen in de totale druk.

 

(v) Ingeademde en uitgeademde lucht
Ingeademde lucht en uitgeademde lucht verschillen van samenstelling.
In de tabel hieronder zie je de verschillen op een rijtje.

Gassen in de lucht     Ingeademde lucht     Uitgeademde lucht
stikstof 79% 79%
zuurstof 20% 16%
overige gassen 1% 1%
koolstofdioxide 0,04% 4%
waterdamp weinig veel
temperatuur lucht 18 °C 32 °C

J: Interpleurale ruimte (v)

Bestudeer "interpleurale ruimte" (bioplek) .Bekijk ook de beweging van het middenrif tijdens in- en uitademing.

interpleurale ruimte   interpleurale ruimte (ipad)

K: Toetsen ademhaling

toets 1 ademhaling
Maak de toets (10 vragen). maak een screenshot en bewaar deze als 12-K-1

Toets:Ademhaling

maak toets 2 (31 vragen), maak een screenshot en bewaar die als 12-K-2

m= 65%, h=70%, v=80%

toets 2 ademhaling

Begrippen

 

Zuurstof
Molecuul bestaat uit twee zuurstof atomen; gas dat ontstaat bij fotosynthese in planten en nodig is voor verbranding.

Ademen
Opnemen van zuurstof en uitscheiden van koolstofdioxide (koolzuurgas ), inademen en uitademen, met behulp van longen, kieuwen of tracheeën. Vorm van gaswisseling.

Inademen
Middenrif trek samen, borstkas wordt groter, longen zuigen lucht aan.

Uitademen
Middenrif ontspant, borstkas wordt kleiner, longen geleiden lucht naar buiten.

Longen
Organen die betrokken zijn bij het in- en uitademen en het opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide. Onderdeel van het ademhalingsstelsel. Uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide vindt plaats in de longen tussen longblaasjes en bloed.

Longvlies
Vlies dat samen met het borstvlies de longen met de ribbenkast verbindt, doordat de vliezen vacuüm aanelkaar zitten gezogen.
 

Borstvlies
Vlies dat samen met het longvlies de longen met de ribbenkast verbindt, doordat de vliezen vacuüm aanelkaar zitten gezogen.

Luchtpijp
Buis met kraakbeenringen die de mondholte verbindt met de bronchiën, waardoor lucht naar binnen en buiten stroomt.

Afvalstof
Niet-bruikbaar deel in het voedsel of een stof die ontstaat in het lichaam bijvoorbeeld door verbranding (koolstofdioxide) en die het lichaam verlaat.

Longblaasje
Deel van de longen waar uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide plaatsvindt tussen lucht en bloed.

koolstofdioxide

Molecuul (CO2) bestaat uit twee zuurstofatomen en een koolstofatoom; ontstaat bij verbranding van o.a. glucose.

 

 

 

 

 

 

rode bloedcel

Een ander woord voor rode bloedcel is erytocyt. Rode bloedcellen zijn kernloos, dit wil dus zeggen dat ze geen celkernen hebben. Elke kubieke centimeter bloed bevat ongeveer 5 miljoen rode bloedcellen. In de rode bloedcel is hemoglobine, de functie ervan is zuurstof vervoeren door het lichaam. Wanneer het bloed door de longaders vloeit zal zuurstof zich binden aan hemoglobine. Vervolgens belandt het bloed in de organen, daar zal hemoglobine de zuurstof weer afgeven.

 

 

bronchie

kanaal met kraakbenige, elastische en vlezige wanden, waardoor de longen contact hebben met de buitenlucht

vertering

verteren (afbraak) van voedsel tot stoffen die door ons lichaam gebruikt kunnen worden

verbranding

Bij de verbranding wordt glucose met behulp van zuurstof afgebroken. Hierbij komt de vastgelegde energie weer vrij, samen met water en koolstofdioxide. Er wordt dus geen energie gemaakt, maar uit glucose gehaald. Energie wordt vrijgemaakt.

glucose (C6H12O6)

Glucose is een koolhydraat. Koolhydraten zoals zetmeel en suiker komen na vertering voornamelijk als glucose in ons bloed terecht. Vervolgens nemen de weefsels glucose op waar het verbrand kan worden. Hierbij ontstaat energie voor het lichaam.

 

 

 

 

 

 

 

L: Roken

 

Van roken krijg je longkanker. In sigaretten zitten een aantal schadelijke stoffen die het roken zo slecht voor je gezondheid maken. Dat er nog steeds zoveel mensen roken, heeft deels met het imago van roken te maken. Roken is bij sommigen nog steeds stoer. Eenmaal verslaafd aan roken geeft het opsteken van een sigaret wat rust. De schadelijke stoffen die in de sigarettenrook zitten zijn: teer, koolstofmono-oxide en nicotine.

 

Gevaarlijke stof

Schadelijke invloed op het lichaam

1. Teer

Plakt vast in de longen en de longblaasjes waardoor zuurstofopname moeilijk gaat

2. Koolstofmono-oxide

Is een giftig gas. Komt in het bloed terecht en wordt opgenomen door de rode bloedcellen i.p.v. zuurstof

3. Nicotine

Kankerverwekkend en verslavend. Nicotine doodt ook de trilhaarcellen in de luchtwegen en longen

 

nicotine

 

Naast de hierboven schadelijke invloeden van roken op het lichaam, heeft de sigarettenrook ook nog een slechte invloed op de productie van zaadcellen in het lichaam van de man. Mannen die roken hebben niet alleen grotere kans op diverse leefstijlziekten, maar ook lopen ze de kans minder vruchtbaar te zijn.

 

Trilhaarcellen

In de luchtwegen en de longen zitten veel slijmproducerende cellen en trilhaarcellen. De slijmproducerende cellen maken slijm. In deze slijmlaag blijven vervolgens stofjes en ziekteverwekkers hangen. Deze stoffen en ziekteverwekkers komen dus niet dieper in de longen.

Maar het slijm met deze stofdeeltjes en ziekteverwekkers moet natuurlijk wel verwijderd worden uit de luchtwegen. De trilhaarcellen zorgen ervoor dat het slijm met vervuiling langzaam maar zeker naar de mondholte getransporteerd wordt. Aangekomen in de mondholte kan je het vervuilde slijm dan makkelijk inslikken. De ziekteverwekkers en de stofdeeltjes komen dan in de maag terecht waar ze onschadelijk worden gamaakt.

Nicotine in sigarettenrook beïnvloedt de werking van de trilhaarcellen. Deze gaan minder goed werken. Doordat het vervuilde slijm niet niet meer automatisch naar de mondholte wordt getransporteerd door de trilhaarcellen moet de roker dit zelf doen. Dit doet de roker door hard te hoesten.

 

Passief roken (meeroken)

Niet alleen rokers ervaren de gevolgen van hun tabaksgebruik. Ook niet-rokers die zich in een ruimte bevinden waarin wordt gerookt, delen in de klappen. Zij roken passief.

Op korte termijn is dit een bron van ongemak variërend van stank, hoofdpijn, misselijkheid en duizeligheid tot irritatie van de ogen, de neus en de keel. Tabaksrook dringt in kleding en in haren, vermindert het smaakvermogen en leidt tot vermoeidheid. Op langere termijn is passief roken niet langer een ongemak maar een risico voor de gezondheid.

Het zijn voornamelijk jonge kinderen wiens ouders roken en personen die samenleven met zware rokers of die samenwerken met rokers in kleine ruimten, die blootgesteld worden aan de risico's.

Passief roken vergroot bij volwassenen de kans op longkanker met 20 à 30% en op hartziekten met 25 à 35%. Het verergert acute en chronische aandoeningen van de luchtwegen zoals chronische bronchitis en longemfyseem, astma en allergieën. Bij kinderen vergroot de blootstelling aan tabaksrook in de omgeving de kans op ziekten van de lagere luchtwegen, astma, middenoorinfecties en wiegendood.

 

Doe de oefening samenstelling sigarettenrook, maak een screenshot en bewaar die als 12-L-1, bij 7 goede antwoorden: voldoende!

oefening samenstelling sigarettenrook

EINDE

  • Het arrangement Bloedsomloop/Verbranding/Ademhaling is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Dick Schafer
    Laatst gewijzigd
    2018-11-11 21:37:07
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    gewijzigde en aangepaste versie van

    victorina, sharesca. (2017). De Bloedsomloop https://maken.wikiwijs.nl/113405/De_Bloedsomloop

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    De Bloedsomloop: - Bloed - Bloedsomloop - Hart - Bloedvaten Ademhaling
    Leerniveau
    HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    bloed, bloedgroepen, bloedvaten, hart

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Schafer, Dick. (z.d.).

    Ademhaling ORBW - kopie 1

    https://maken.wikiwijs.nl/130614/Ademhaling_ORBW___kopie_1

    Schafer, Dick. (z.d.).

    Bloed hv12 - kopie 1

    https://maken.wikiwijs.nl/131133/Bloed__hv12___kopie_1

    Schafer, Dick. (z.d.).

    Thema Bloed en bloedsomloop hv12 - kopie 1

    https://maken.wikiwijs.nl/131132/Thema_Bloed_en_bloedsomloop_hv12___kopie_1

    victorina, sharesca. (2017).

    De Bloedsomloop

    https://maken.wikiwijs.nl/113405/De_Bloedsomloop

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Samenstelling bloed

    Buiten- en binnenaanzicht van het hart

    Ademhaling

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.