Les 1 Ordening
Het is belangrijk om soorten organismen te bestuderen en te beschrijven, omdat:
• Elke soort uniek is en alleen daarom al interessant.
• We het belang van het ecosysteem pas kunnen bepalen als we ook de betrekking tussen deze soort, de omgeving en de soorten eromheen kennen.
Linnaeus was de eerste die werkte met een systeem waarin alle organismen die bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben in groepen bij elkaar staan. Elke groep kan dan weer in kleinere groepjes verdeeld worden, ook weer met overeenkomstige kenmerken. Linnaeus geloofde dat alle planten- en diersoorten een afgerond geheel vormden wat niet meer veranderde, en dus uit het hoofd geleerd kon worden.
Door de nieuwe technieken bij het indelen van soorten, zoals DNA, de computer en de microscoop, kon men bij de vergelijkingen tussen soorten veel meer kenmerken betrekken.
Het natuurlijk systeem = de indeling van organismen die in de biologie over het algemeen gebruikt worden.
Determineersleutel = een vragenlijst waarin steeds van bepaalde kenmerken gevraagd word of het wel of niet aanwezig is.
Autotroof = organische stoffen kunnen maken uit anorganische stoffen. Alle organismen met bladgroen (chlorofyl)
Heterotroof = organische stoffen uit hun omgeving moeten halen.
Anorganische stoffen = kleine moleculen (water, zuurstof, koolstofdioxide) Stoffen die voorkomen in de levenloze natuur maar ook kunnen voorkomen in organismen
Organische stoffen = grote moleculen ( eiwitten, vetten, koolhydraten). Stoffen waar organismen uit opgebouwd zijn.
Bacteriën: eencellig, geen kern, wel een celwand, autotroof
Dieren: een- of veelcellig, wel een kern, geen celwand, heterotroof
Schimmels: een- of veelcellig, wel een kern, wel een celwand, heterotroof
Planten: een- of veelcellig, wel een kern, wel een celwand, in enkele of alle cellen komen
bladgroenkorrels voor, foto-autotroof (fotosynthese kan plaatsvinden)
Virussen vallen buiten de indeling van de 4 rijken, omdat een virus zich niet zelfstandig kan voortplanten. Een virus dringt binnen n een cel en gebruikt materiaal van deze cel om zich te kunnen voortplanten.
De 8 hoofdafdelingen:
• De gewervelde
• De eencellige
• De sponzen
• De holtedieren
• De wormen
• De weekdieren
• De geleedpotigen
• De stekelhuidige
Klasse
Bijvoorbeeld de klasse zoogdieren
Orde
Bijvoorbeeld de orde roofdieren of de orde hoefdieren of de orde knaagdieren of de orde primaten of de orde baardwalvissen.
Familie
Bijvoorbeeld de familie katachtigen, hondachtigen, beren, wezelachtigen, vinvissen, paardachtige, haasachtigen.
Geslacht
Bijvoorbeeld het geslacht katten, honden, paarden, hazen, konijnen, vossen, of zeehonden.
Soort
Dieren binnen een soort hebben zoveel overeenkomsten, dat ze samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.
Ras
Binnen een soort kun je ook nog rassen onderscheiden. Bijvoorbeeld een fries en een arabier (beide horen beide tot de soort tamme paarden)
Bij soortnamen verwijst het eerste deel van de naam naar het geslacht waartoe het behoord, en het tweede deel geeft de soort aan. Het eerste deel wordt altijd met een hoofdletter gegeven.
Voorbeeld: Pan paniscus, Pan geeft aan dat het tot het geslacht apen behoord, en paniscus geeft aan dat het tot de chimpansees behoort.
Bacteriën
Geen kern aanwezig, het erfelijke materiaal wordt niet omgeven door een membraam, maar ligt verspreid binnen het cytoplasma. Bacteriën worden prokaryoten (pro = voor, karyon = kern) genoemd, omdat ze zijn ontstaan voor de organismen waarbij het erfelijke materiaal in de kern ligt. Alle andere organismen worden eukaryoten genoemd. (eu = goed). Bij deze organismen ligt in iedere cel een duidelijk afgebakende kern.
Bacteriën hebben een celwand, hierdoor kunnen ze verschillende vormen hebben zoals bol-, staaf- en spiraalvormig. Bij deze laatste twee komen zweepharen voor, waardoor ze zich kunnen voortbewegen.
Bacteriën vermenigvuldigen zich door deling.
Goede omstandigheden voor bacteriën zijn:
• Geschikte temperatuur
• Voldoende voedsel
• Voldoende vocht
• Geschikte voedingsbodem
Zo kan deling snel plaatsvinden, (eenmaal per 20-30 minuten) en kan er binnen een korte tijd een redelijke bacteriekolonie ontstaan. (al binnen 48 uur)
Bacteriën leven van anorganische stoffen (dode of levende wezens)
Ze kunnen nuttig zijn, omdat ze dode organische stoffen om kunnen zetten tot anorganische stoffen (autotroof). Deze anorganische stoffen kunnen dan weer worden opgenomen worden door planten en worden gebruikt voor de opbouw van organische stoffen.
Saprofyten = Organismen die op of in dode organismen leven.
Veel bacteriën zijn saprofyten.
Omdat bacteriën leven ten koste van andere organismen zijn het parasieten.
Er zijn bacteriën die ziekten veroorzaken doordat ze weefsel aantasten. Andere ziekteverwekkende soorten scheiden gifstoffen af die weefsel kunnen beschadigen.
Een nadeel van bacteriën voor de mens:
Bacteriën kunnen weefsel aantasten en ziektes veroorzaken.
Een voordeel van bacteriën voor de mens:
Ze breken dode organische stoffel af, dus ook bijvoorbeeld afval zoals een weggegooide boterham, of klokhuis.
Schimmels
De meeste schimmels bestaan voor het grootste gedeelte uit een massa, dunne, witte draden.
De voortplanting vindt plaats door sporen. Dit zijn ongeslachtelijke voortplantingscellen die in speciale orgaantjes wordt gevormd.
Door de aanwezigheid van sporen zijn veel schimmelsoorten gekleurd.
De meeste schimmelsoorten zijn saprofyten.
Schimmels worden gebruikt:
• Ter bereiding van brood
• Bier
• Wijn
• Sommige kaassoorten (Roquefort, Camembert)
Planten
Planten zijn organismen die:
• Zonne-energie kunnen vastleggen door fotosynthese (en dus foto-autotroof zijn)
• Een celkern hebben
• Een celwand hebben
Dieren
Dieren zijn dus:
- heterotroof
- hebben geen celwand rond hun cellen
- hebben een duidelijke celkern
De ongewervelde dieren
• de eencelligen
• sponzen
• holtedieren
• stekelhuidigen
• de wormen
• geleedpotigen
• weekdieren
De gewervelde dieren
Er zijn 5 klasse gewervelde dieren:
• de vissen
• amfibieën
• reptielen
• vogels
• zoogdieren
Vissen
• zijn gebonden aan water
• bewegen zich voort dmv vinnen
• zijn bedekt met schubben en zijn goed gestroomlijnd
• voortplanting vindt plaats door eieren, die buiten het lichaam bevrucht worden
• de jongen worden meestal niet verzorgd
• hebben een wisselende temperatuur
Amfibieën
• kunnen zowel op het land als in het water leven
• leggen eieren in water
• groeien door gedaantewisseling
• de kikkervisjes halen adem via kieuwen
• de volwassen vorm haalt adem via longen
• huid is slijmachtig en dun
• Tot de amfibieën horen de: kikkers, padden en salamanders
• Hebben een wisselende temperatuur
Reptielen
• Tot de reptielen behoren de: hagedissen, slangen, krokodillen en schildpadden
• Ontwikkeling jonge dier vindt niet plaats in water (zoals bij de amfibieën)
• Eieren worden op het land gelegd
• Gehoornde huid
• Longen
• Beter op het landleven aangepast dan de amfibieën
Vogels
• Komen vrijwel overal op aarde voor
• Kunnen uitstekend vliegen
• Hebben veren en zijn daardoor goed gestroomlijnd
• Enkele vogelsoorten kunnen niet vliegen
Zoogdieren
De drie soorten zoogdieren zijn:
• Placentale zoogdieren
• Buideldieren
• Eierleggende zoogdieren
• Leggen over het algemeen geen eieren (een uitzondering is het vogelbekdier)
• Jongen zogen nog lange tijd bij de moeder
• Aanwezigheid van en vacht/ haar
Van groot naar klein:
Organisme: Hele plant, dier, bacterie of schimmel. Bv hond, paardenbloem, champignon
Orgaanstelsel: aantal organen die samenwerken. Bv spijsverteringsstelsel, spierstelsel
Orgaan: deel van het organisme met een vaste vorm en 1 of meerdere functies. Bv nier, hart
Weefsel: een groep cellen met dezelfde bouw en functie. Bv spierweefsel, zenuwweefsel.
Cel: kleinste levend onderdeel van een organisme. Bv plantaardige cel
Organel: onderdeel van een cel. Bv celkern
Filmpje 4 rijken en hun cellen: (4 min)
https://www.youtube.com/watch?v=XRIQVqmlLM0
Les 2 Cellen van bacteriën, schimmels, planten en dieren
Cel van een bacterie

Een bacterie is een eencellig organisme.
De meeste bacteriën zijn kleiner dan de cellen van dieren, planten of schimmels.
Een bacteriecel heeft geen kern, maar bevat één enkel chromosoom.
Er zijn bacteriën met bladgroen en bacteriën zonder bladgroen.
Om een bacterie zit een celwand.
Toelichtingen van de celonderdelen.
Celmembraan:
De buitenste laag van cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan: De celwand van bacteriesoorten lijkt op die van planten.
Cytoplasma:
Het cytoplasma bestaat uit een stroperige basissubstantie waarin organellen en insluitsels drijven. Het cytoplasma bestaat voor 60 tot 95% uit water.
Celmembraan:
De buitenste laag van cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan.
Chromosoom:
Bacteriën hebben een los chromosoom. Ze hebben geen kern zoals dierlijke, planten- of schimmelcellen.
Cel van schimmels

Schimmels hebben geen bladgroen.
Ze krijgen hun energie niet van de zon, maar door verbranding.
Daarvoor verteren ze restanten van dode planten en dieren.
Vervolgens nemen ze daaruit hun voedingsstoffen op.
Schimmels zijn reducenten. Schimmelcellen hebben wel een celwand en een celkern, net als cellen van planten.
Celwand:
Het cytoplasma van een schimmelcel vormt een stevig laagje om de cel heen: de celwand. De celwand is tussencelstof en behoort niet tot de cel. Celwanden zorgen voor stevigheid. De celwand van schimmels bestaat uit chitine.
De celwanden van naburige cellen sluiten vaak niet precies aaneen. Tussen de celwanden komen dan kleine holten voor: de intercellulaire ruimten. Deze holten zijn gevuld met lucht of water.
Cytoplasma:
Het cytoplasma bestaat uit een stroperige basissubstantie waarin organellen en insluitsels drijven. Het cytoplasma bestaat voor 60 tot 95% uit water.
Celmembraan:
De buitenste laag van het cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan.
Celkern:
De celkern bestaat uit kernplasma. De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.
Kernmembraan:
Het buitenste laagje van het kernplasma is het kernmembraan
Filmpje Dierlijke cel:
https://www.youtube.com/watch?v=TmsmojqiACQ
Filmpje Plantaardige cel:
https://www.youtube.com/watch?v=44P3Ap7R6fw
Onderdelen plantaardige cel
Golgi blaasjes
- Ribosoom
- Glad Endoplasmatisch Reticulum
- Kern
- Kernlichaampje
- Ruw Endoplasmatisch Reticulum
- Vacuole
- Amyloplast
- Celwand
- Celmembraan
- Golgi apparaat
- Chloroplast
- Vacuole membraan
- Staaf Kristal
- Bol Kristal
- Mitochondrium
- Cytoplasma
3 soorten plastiden:
Chloroplasten
- = Bladgroenkorrels of chlorofyl
- Zitten in alle groene delen van een plant
- In chloroplasten vindt de fotosynthese plaats
Chromoplasten
- = Kleurstofkorrels
- Chromoplasten komen voor in cellen van bloemen / vruchten met de kleur rood, oranje of geel
Leukoplasten
- Leukoplasten zijn kleurloos en de functie is opslag van reservestof bv zetmeel
- = zetmeelkorrels
Plastiden kunnen in elkaar overgaan. Bv als een blad verkleurt in de herfst van groen naar geel. Dan veranderd een bladgroenkorrel in een kleurstofkorrel
Onderdelen dierlijke cel

1 = lysosoom;
2 = celmembraan;
3 = mitochondrium;
4 = endoplasmatisch reticulum (ER);
5 = cytoplasma;
6 = kernmembraan;
7 = kernporie;
8 = kern;
9 = kernlichaampje;
10 = ribosoom;
11 = golgi-systeem