In dit eerste thema leer je wat we met Natuur & Technologie bedoelen en welke vakken daarbij horen.
Bij Natuur & Technologie leer je van alles over de wereld om ons heen. Door lezen, leren, onderzoeken en ontwerpen ga je steeds meer begrijpen van wat je hoort, ziet, voelt, ruikt en proeft.
Door veel vragen te stellen en door oplossingen te bedenken voor grote en kleine problemen, leer je over verschijnselen en voorwerpen die in de natuur voorkomen en over planten, dieren en de mens.
Technologische ontwikkelingen gaan op dit moment heel snel. Zodra je meer weet en snapt over de wereld om je heen, kan je daar iets mee doen. Daarom bestuderen we bij Natuur & Technologie de werking van ons lichaam en dat van dieren en planten, maar ook de vorming van nieuwe stoffen, zoals klittenband of beton. Verder leer je over bekende, maar toch bijzondere verschijnselen in onze omgeving, zoals bijvoorbeeld bliksem, licht en geluid.
Natuur en Technologie gaat niet alleen over kennis. Je leert ook allerlei praktische vaardigheden, zoals werken met de microscoop, nauwkeurig waarnemen en onderzoek doen. Je leert om resultaten van je waarnemingen en onderzoek vast te leggen: Je doet dit door tekeningen te maken, metingen te verrichten en dingen die je ziet, hoort, voelt of proeft op te schrijven.
Thema 1
In thema 1 'Wie ben ik' leer je bij N&T uit welke bouwstenen je bent opgebouwd. Daarom starten we met biologie. Biologie betekent letterlijk: de leer (= studie) van het leven. Bij dit vak bestuderen we dus de LEVENDE natuur. Bij de vakken natuurkunde en scheikunde leer je over de LEVENLOZE natuur.
We beginnen dit thema met de vraag wat leven eigenlijk is en waarin leven verschilt van dood en levenloos.
Vanaf thema 2 krijg je naast biologie ook science: een combinatie van de vakken natuurkunde en scheikunde. De levende en de levenloze natuur hebben veel met elkaar te maken. Daarom horen de vakken binnen één domein: Natuur & Technologie. Ook technologie is een belangrijk onderdeel van dit domein: Ontwerpers maken vaak gebruik van kennis uit de biologie, natuurkunde en scheikunde als ze een (praktisch) probleem willen oplossen.
WAT GA JE DOEN IN THEMA 1:
* Alle opdrachten in deze digitale route 'Waar ben ik uit opgebouwd?'
* (Practicum)opdrachten tijdens de lessen
WAT LEVER JE IN (DEADLINE 16 oktober):
* Je VOLDOENDE resultatenoverzichten van 5 diagnostische toetsen in het lesmateriaal
* De reis van jouw eten 'van mond tot kont' (tekening + uitleg erbij)
* De uitwerkingen van (practicum)opdrachten tijdens de lessen
Volg alle stappen en lees goed wat er van je wordt verwacht.
Maak in je multomap een tabblad 'Natuur & Technologie - thema 1' en zorg voor voldoende lijntjespapier erachter. Dit is je 'schrift' voor N&T. Schrijf de antwoorden op alle vragen hierin. Zet erbij bij welke stap in de digitale route je bent.
Veel plezier!
A. Levenskenmerken
Intro
Bekijk het volgende filmpje.
In het filmpje zie je twee hondjes.
Eén hond leeft, de ander leeft niet.
Wat is eigenlijk het verschil, waardoor we zeggen:
Dit leeft en dat leeft niet…. ?
Hoeveel verschillen kun je bedenken tussen het levende en het niet levende hondje?
Schrijf minimaal drie verschillen op in je schrift. Zet erbij bij welke stap de vraag hoort. Dus A. Intro.
Opdracht-beoordeling
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-documenten geef het een logische naam, bv.Toetsresultaat_thema1_onderdeel_A". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 1 helemaal is afgerond.
Snap je iets niet of heb je een probleem? Vraag gerust om hulp!
Leerdoelen
Leerdoelen
Na deze opdracht:
Kun je negen levenskenmerken noemen.
Kun je beschrijven wat elk levenskenmerk inhoudt.
Kun je beschrijven wanneer iets dood, levend of levenloos is.
Kun je bij een levend wezen aangeven welke levenskenmerken aanwezig zijn.
Werkwijze
Groepsgrootte
Je doet deze opdracht alleen.
Je overlegt wel regelmatig met een klasgenoot.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer twee uur nodig.
Stap1 Levend
Levend
Gevoelsmatig weet je vast wel wat wordt bedoeld met levend, dood en levenloos.
Kijk naar de afbeelding hieronder. Je ziet een vogelverschrikker bij een maïsplant, stenen op de grond en enkele kraaien.
Geef van deze dingen aan of ze levend, dood of levenloos zijn.
vogelverschrikker: .....
maïsplant: .....
stenen: .....
grond: .....
kraaien: .....
Schrijf je antwoorden in je schrift. Zet erbij bij welke stap je bent, dus A.Stap1.
Heb je dezelfde antwoorden als je buurman/buurvrouw?
Bespreek eventuele verschillen.
Levend, dood of levenloos?
Bekijk de acht afbeeldingen hieronder.
Je ziet een augurk, een auto, een jong eendje, stenen, een houten stoel, water, tulpen en een spin.
Is wat je ziet levend, dood of levenloos? Schrijf ook weer je antwoorden in je schrift met de juiste stap erbij.
Check je antwoord met je buurman/buurvrouw. Twijfelen jullie? Vraag de expert!
Stap2 Levensverschijnselen
Levensverschijnselen
In de biologie houden we ons met het leven bezig. Biologie betekent: leer van het leven.
Maar wanneer noem je iets nu precies levend?
Bestudeer uit de kennisbank biologie het volgende onderdeel.
Kies bij iedere zin hieronder het juiste levenskenmerk. Schrijf je antwoorden in je schrift, met de juiste stap erbij: A.Stap2.
Organismen hebben stoffen nodig. Deze krijgen ze binnen door zich te ...
Het groter en zwaarder worden van een organisme noemen we ...
Afvalstoffen worden verwijderd uit het lichaam.
Dit noemen we ...
Als we lopen vertonen we het volgende levenskenmerk: ...
Door welk levenskenmerk zorgen organismen ervoor dat de soort blijft bestaan?
Zien, ruiken, proeven, horen en voelen zijn voorbeelden van ...
Als organismen andere vormen krijgen dan noemen we dat ...
Er gebeurt iets in de omgeving van een organisme.
Daarom doet dat organisme iets. Dat heet ...
Stap3 Groeien en ontwikkelen
Groeien en ontwikkelen
Groeien en ontwikkelen zijn twee levenskenmerken die nog wel eens door elkaar gehaald worden.
Bekijk het filmpje over de erwt op SchoolTV.
Hieronder zie je zeven zinnen.
Welke zinnen vertellen iets over de groei van de erwt en welke iets over de ontwikkeling van de erwt?
Schrijf in je schrift bij welke stap je bent: A.Stap3. Maak twee kolommen naast elkaar. Boven de ene kolom zet je 'groei' en boven de andere 'ontwikkeling'. Schrijf elk zinnetje in de juiste kolom.
Het worteltje wordt langer.
Het worteltje krijgt zijworteltjes.
Er komen blaadjes uit de erwt tevoorschijn.
Het stengeltje wordt langer.
Er komen nieuwe blaadjes.
Er ontstaan ranken.
De blaadjes worden groter.
Vergelijk jouw antwoord met het antwoord van een medeleerling.
Bespreek eventuele veschillen.
Stap4 Waarnemen en reageren
Waarnemen en reageren
Reageren betekent dat een organisme iets doet of dat er in het lichaam van het organisme iets verandert, als er in de omgeving iets verandert.
Je bent dan eerst aan het waarnemen en daarna aan het reageren.
In het filmpje zie je een woestijnhagedis.
De hagedis reageert op een verandering in de omgeving.
Bespreek met een medeleerling hoe de hagedis reageert op:
het heter worden van het zand.
het geritsel van dode planten.
een bewegend insect.
Stap5 Voortplanten
Voortplanten
Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen. Sommigen krijgen er heel veel, anderen maar weinig. Bekijk de vier videoclips op SchoolTV en het filmpje over bacteriegroei.
Geef bij ieder filmpje de zin die het beste bij het filmpje vindt passen. Schrijf de antwoorden in je schrift bij A.Stap5.
Kies uit:
Wij baren, net als alle andere zoogdieren, levende jongen.
Veel diersoorten leggen eieren om zich voort te planten.
Bacteriën planten zich voort door zichzelf te delen.
Nieuwe paddenstoelen groeien uit sporen.
Nieuwe planten ontstaan uit zaden.
Stap6 Toets
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht A maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-documenten geef het een logische naam, bv.Toetsresultaat_thema1_onderdeel_A". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 1 helemaal is afgerond.
Snap je iets niet of heb je een probleem? Vraag gerust om hulp!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je hebt onderdeel A. Levenskenmerken nu afgerond. Hieronder vind je de belangrijkste begrippen en hun betekenis op een rij. Lees ze nog eens door en klik eventueel op de links voor meer informatie.
Levenskenmerken/Levensverschijnselen
De kenmerken die levende organismen vertonen, zoals: bewegen, waarnemen, reageren, voortplanten, groeien, ontwikkelen, eten/voeden, ademhalen en uitscheiden.
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen/levenskenmerken.
Dood
Een organisme is dood als het geen levenskenmerken meer vertoont.
Levenloos
Iets dat nooit geleefd heeft is levenloos.
Metamorfose
Ook wel volledige gedaantewisseling genoemd; overgang van larve of rups via een popstadium naar volwassen stadium. De larve lijkt niet op het volwassen dier. Bij een vlinder of kever kent deze metamorfose de volgende fases: ei, rups/larve, pop en volwassen dier (imago).
Ontwikkeling (van een organisme)
Van vorm veranderen. Weefsels krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij.
Pop
Levensfase waarbij de larve zich ontwikkelt tot een volwassen dier. Verpoppen is een proces bij de volledige metamorfose van veel insecten, zoals vlinders, vliegen en kevers. Het dier eet niet, beweegt niet, terwijl van binnen nieuwe organen ontwikkelen (bijvoorbeeld vleugels).
B. Van cel tot organisme
Intro
Je lichaam is opgebouwd uit miljarden cellen. Cellen vormen weefsel. Organen zijn opgebouwd uit verschillende weefsels.
Een aantal organen ken je waarschijnlijk al: hart, long, maag, lever, nier, schedel, hersenen. Maar er zijn nog heel veel andere organen in je lichaam, waaronder iets meer dan 500 spieren, 206 botten en vele kilometers bloedvaten en zenuwverbindingen.
Organen die een bepaalde functie vervullen maken samen een orgaanstelsel. Alle orgaanstelsels werken met elkaar samen en zorgen ervoor dat een organismekan (blijven) leven en zich kan voortplanten.
De beschrijving hierboven gaat van klein naar groot. Je kunt ook de andere kant op:
We zoomen even in op planeet Aarde.
Bekijk het volgende filmpje.
In Google maps zie je soms ook een mens.
Stel dat we nog verder kunnen inzoomen, het menselijk lichaam in.
Wat zien we dan?
In deze opdracht zoomen we in op de mens (een organisme);
we kijken naar organenstelsels, organen, weefsels en cellen. Daar ben jij dus uit opgebouwd!
Opdracht-Beoordeling
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-documenten geef het een logische naam, bv.Toetsresultaat_thema1_onderdeel_B". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 1 helemaal is afgerond.
Snap je iets niet of heb je een probleem? Vraag gerust om hulp!
Leerdoelen
Na deze opdracht:
Kun je de opbouw bij mensen van cel tot orgaanstelsel benoemen.
Kun je minstens zes orgaanstelsels van de mens benoemen en aan een plaatje herkennen.
Kun je de belangrijke organen van deze orgaanstelsels benoemen.
Werkwijze
Groepsgrootte
Je werkt meestal alleen. Soms overleg je met een klasgenoot.
Tijd
Je hebt ongeveer 2 uren nodig.
Stap1 Van cel naar orgaanstelsel
Van cel naar orgaanstelsel
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Organen
In de kennisbank heb je van de verschillende orgaanstelsels enkele belangrijke organen gezien.
Weet je welk orgaan tot welk orgaanstelsel behoort?
Probeer alle acht vragen goed te beantwoorden. Schrijf je antwoorden in je schrift bij B.Stap3.
Welk orgaan behoort tot het bloedvatenstelsel?
long
luchtpijp
aorta
hersenen
Welk orgaan behoort tot het ademhalingsstelsel?
luchtpijp
maag
urineblaas
biceps
Welk orgaan behoort tot het verteringsstelsel?
hart
darmen
urineblaas
vagina
Welk orgaan behoort tot het voortplantingsstelsel van de man?
dunne darm
ruggenmerg
wervelkolom
eikel
Welk orgaan behoort tot het spierstelsel?
wervelkolom
baarmoeder
buikspier
ruggenmerg
Welk orgaan behoort tot het botstelsel?
hart
maag
eierstok
rib
Welk orgaan behoort tot het voortplantingsstelsel van de vrouw?
eierstok
balzak
hersenen
biceps
Welk orgaan behoort tot het zenuwstelsel?
maag
longen
hersenen
aorta
Stap4 Het grootste orgaan
Het grootste orgaan
Weet je wat het grootste orgaan is van je lichaam?
Kijk maar eens naar dit filmpje:
Iedereen is anders, toch zijn we allemaal opgebouwd uit dezelfde onderdelen.
De mens is opgebouwd uit miljarden cellen. Cellen vormen weefsel. Organen zijn opgebouwd uit verschillende weefsels. En in orgaanstelsels werken organen samen.
Al die dingen samen vormen een organisme.
Beantwoord nu de volgende vragen. Schrijf je antwoorden in je schrift bij de juiste stap.
Uit welke onderdelen bestaat een menselijke cel?
Zijn alle cellen in je lichaam hetzelfde? Leg je antwoord uit.
Geef twee voorbeelden van weefsels die in je huid voorkomen.
Wat kun je zeggen van cellen die tot hetzelfde weefsel behoren?
Tot welk orgaanstelsel behoren de pijnzintuigen die in je huid liggen?
Bespreek de antwoorden op de vragen met een medeleerling. Zijn jullie het met elkaar eens? Vraag bij twijfel de expert.
Stap5 Toets
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht A maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-documenten geef het een logische naam, bv.Toetsresultaat_thema1_onderdeel_B". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 1 helemaal is afgerond.
Snap je iets niet of heb je een probleem? Vraag gerust om hulp!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je hebt onderdeel B. Van cel tot organisme nu afgerond. Hieronder vind je de belangrijkste begrippen en hun betekenis op een rij. Lees ze nog eens door en klik eventueel op de links voor meer informatie.
Cel
Kleinste bouwsteen van een organisme.
Weefsel
Groep cellen met dezelfde vorm en functie (celtype).
Orgaan
Deel van een organisme met een specifieke vorm en functie. Een orgaan bestaat vaak uit verschillende weefseltypes
Orgaanstelsel
Groep organen in het mensenlijklichaam die met elkaar samenwerken om een bepaalde taak te vervullen
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen (levenskenmerken), zoals zich voortplanten, zich voeden en reageren.
Bloedvatenstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit alle aders, slagaders en haarvaten.
Ademhalingsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor het opnemen van zuurstof en het uitscheiden van koolstofdioxide. Ademhalingsorganen zijn o.a. luchtpijp en longen (met longblaasjes).
Verteringsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor de spijsvertering. Spijsverteringsorganen zijn o.a. de maag, alvleesklier, dunne darm en dikke darm.
Voortplantingsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die betrokken zijn bij de voortplanting van dieren, mensen en planten.
Spierstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit spieren, die in samenwerking met het zenuwstelsel en het skelet ervoor zorgen dat je kunt bewegen.
Botstelsel
Orgaanstelsel dat zorgt voor stevigheid en bescherming van een organisme en ook beweging mogelijk maakt door spieraanhechting. Bijvoorbeeld: het geraamte bij gewervelde dieren (inwendig skelet) en het pantser (uitwendig skelet) bij geleedpotige dieren (bijvoorbeeld insecten)
Zenuwstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die betrokken zijn bij het waarnemen van en reageren op prikkels uit de omgeving en uit het lichaam zelf. Organen van het zenuwstelsel zijn o.a. zintuigen, hersenen en ruggenmerg.
Zintuigstelsel
Orgaanstelsel dat een verandering in de omgeving kan waarnemen en signalen doorgeeft aan delen van het zenuwstelsel (zenuwcellen).
Uitscheidingsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor het verwijderen van schadelijke en overbodige stoffen uit het lichaam. Uitscheidingsorganen zijn o.a. nieren, lever en de huid.
Hormoonstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen en klieren die hormonen maken en afgeven. Hormonen worden vervoerd via het bloed en regelen allerlei lichaamsprocessen, zoals ademhaling, bloeddruk, hartslag, spijsvertering, slapen en voortplanting. Betrokken organen zijn o.a. de hypofyse en schildklier.
Nieren
Organen die betrokken zijn bij de uitscheiding (urine).
C. Van mond tot kont: je spijsverteringsstelsel
Intro
Van mond tot kont
In je lichaam heb je een eigen fabriek, je spijsverteringsstelsel die van alles wat je eet poep maakt. Maar hoe gaat dat nou precies in joow lichaam? Als je 's morgens een broodje eet, hoe verandert dat dan in poep? Ongeveer zoals hieronder ...?
In deze opdracht ga je dat leren en in je eigen woorden opschrijven!
Als afronding van onderdeel C lever je twee producten in:
- je resultaat van een toets
- een product op papier (over onderdeel C en E)
Voor het product op papier beschrijf je de weg van je broodje 'van mond tot kont', met een tekening erbij. In je beschrijving geef je aan welke organen allemaal meehelpen om jouw broodje te verteren en te verbranden. Volg alle stappen van dit onderdeel om toe te werken naar dit eindproduct.
Je beschrijving van de weg van je broodje 'van mond tot kont' lever je in bij de expert. Hieronder zie je hoe dit deelproduct wordt beoordeeld.
Onderdeel
Verdient aandacht
Voldoende
Bovengemiddeld
Je tekening
De (meeste) organen die meewerken aan de reis van je eten 'van mond tot kont' zijn op de juiste plek en grootte getekend.
je beschrijving
Bij alle organen is geschreven wat ze precies doen, met hooguit wat kleine foutjes.
verzorging
Je werk ziet er verzorgd uit.
Leerdoelen
Leerdoelen
Na deze opdracht:
Kan je vertellen welke organen nodig zijn voor spijsvertering.
Kan je die organen tekenen op de juiste plek in het lichaam.
Kan je vertellen wat die organen precies doen om te zorgen dat een broodje verandert in poep.
Kan je uitleggen hoe je spijsverteringsstelsel ervoor zorgt dat jij energie hebt om te doen wat je allemaal doet.
Kan je uitleggen wat het verschil is tussen verteren en verbranden van voedsel.
Kan je de rol van enzymen bij de vertering van voedsel uitleggen.
Werkwijze
Groepsgrootte
Lezen en maken van de oefenopdrachten doe je alleen. Ook maak je zelf de diagnostische toets.
De tekening met beschrijving van jouw spijsvertering maak je in een groepje van 3 of 4 leerlingen. Je mag kiezen met wie. Als je samenwerkt, ben je ook samen verantwoordelijk voor het werk. Zorg dat je allemaal kunt uitleggen hoe de spijsvertering werkt.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer drie uur nodig.
Stap1 Wat weet je al?
Van mond tot kont
Deze stap doe je in de vaste les: teken (voor jezelf) op een A4-papier hoe jij denkt dat het eten vanaf je mond je lichaam doorgaat.
Schrijf namen van organen die je kent er vast bij.
Vergelijk de tekeningen in je groepje. Stop je eigen tekening in je map achter het tabblad N&T - thema 1.
Stap2 Filmpje spijsvertering
Bekijk het volgende filmpje:
Zet in je schrift bij welke stap je bent (C.Stap2).
Bekijk het filmpje nog een keer en schrijf in je schrift de getallen van 1 tot en met 8.
Schrijf achter de getallen via welke weg je broodje gaat. Je krijgt een aantal organen cadeau!
Mond
Dikke darm
Anus
Stap3 Kneden, kauwen en mengen
In deze en de volgende stappen staat uitgelegd wat er op welke plek gebeurt als jouw eten verteerd wordt. Schrijf steeds de belangrijkste gebeurtenissen IN JE EIGEN WOORDEN op, zodat je die later bij je grote tekening kunt plakken. Gebruik daarbij de dikgedrukte woorden.
Je mond en gebit
Met je gebit kauw je voedsel fijn. Daardoor kan het voedsel beter met het speeksel vermengd worden. Je tong zorgt dat het voedsel mengt met speeksel. Het kauwen, kneden en mengen van het voedsel door gebit en spieren wordt mechanische vertering genoemd.
Slokdarm
Zodra je slikt, gaat je eten je slokdarm in. Maar het valt niet zomaar naar beneden! Spieren van de slokdarm zorgen ervoor dat voedselbrokken geleidelijk naar beneden worden verplaatst en ondertussen kneden ze het voedsel. Dat doen ze door samen te trekken en weer te ontspannen. Deze bewegingen worden peristaltische bewegingen genoemd. Hieronder zie je hoe een voedselbrok naar beneden 'geduwd' wordt door de spieren.
Maag
In je maag wordt het voedsel verder gekneed.
De maag bestaat ook uit spierweefsel. Hiermee kan de maag zich vernauwen en verwijden en dus ook peristaltische bewegingen maken.
Het voedsel blijft een poosje in de maag. Er past ongeveer twee liter voedsel in. Dat is best veel. Aan het eind van de maag zit een spier die de maag dicht kan houden. Deze spier heet de maagportier. De portier gaat af en toe open. Hij laat de voedselbrij in kleine porties door naar de darmen.
Stap4 Verteringssappen en enzymen
Op een aantal plekken in je lichaam worden verteringssappen aan de voedselbrij toegevoegd.
In veel verteringssappen zitten enzymen. Een enzym is een stof die helpt met het omzetten van de ene stof in een andere stof. Het enzym zelf verandert niet. Er zijn heel veel verschillende enzymen.
Speeksel:
Speekselklieren in de mondholte vormen speeksel. In speeksel zit een enzym dat zetmeel omzet in glucose.
Maagsap:
Dit verteringssap is zuur en wordt ook wel maagzuur genoemd. Het sap doodt bacteriën. In maagsap zitten enzymen die zorgen voor de eerste stap van de eiwitvertering.
Gal:
Gal breekt vet af tot kleine vetbolletjes
(= emulgeren). Het vet kan zo beter verteerd worden. Gal bevat geen enzymen.
Alvleessap:
Alvleessap bevat verschillende enzymen die helpen bij het verteren van koolhydraten, vetten en eiwitten.
Darmsappen:
Darmsap bevat enzymen voor het verteren van koolhydraten, vetten en eiwitten. In de darmen wordt de laatste stap van de vertering gezet.
Vertering door enzymen wordt enzymatische vertering of chemische vertering genoemd
In het filmpje zie je het experiment uit het eerste filmpje nog een keer, om te laten zien hoe chemische vertering gaat.
Stap5 Lever, galblaas en alvleesklier
Voedselbrokken die je doorslikt, gaan niet door de lever, de galblaas en de alvleesklier, maar deze organen zijn wel heel belangrijk voor de spijsvertering.
Je lever is een groot orgaan rechtsboven in je buikholte, naast je maag. Wat de lever allemaal doet:
de lever maakt gal. Gal is een dikke, geelgroenige vloeistof die wordt afgegeven aan de darm als er vet voedsel door de twaalfvingerige darm gaat. Gal verdeelt vet in kleinere bolletjes, zodat het vet makkelijker verteerd kan worden.
de lever kan schadelijke stoffen die je eet of drinkt (voor een deel) onschadelijk maken. Bijvoorbeeld alcohol en medicijnen.
de lever kan voedingsstoffen die je binnenkrijgt via je voedsel omzetten in stoffen die je lichaam nodig heeft, zoals (nieuwe) eiwitten en bepaalde soorten vetten.
In de galblaas wordt gal opgeslagen dat door de lever is gemaakt. Zodra er vet eten in je eten zit, trekt de galblaas samen, zodat de gal in je twaalfvingerige darm terecht komt.
De alvleesklier ligt in de buikholte achter de maag.
De alvleesklier scheidt verteringsappen af. Via een afvoerkanaal gaan deze verteringssappen naar de twaalfvingerige darm.
Stap6 Darmen
Darmen
Als het voedsel de maag uitgaat, komt het, via de maagportier, in de darmen.
Bekijk de volgende twee filmpjes:
In je dunne darm komen enzymen bij het voedsel.
Zo wordt het voedsel goed verteerd. Het kan dan door de darmwand het bloed in.
De dikke darm zorgt ervoor dat het vocht uit het voedsel gehaald wordt, omdat je anders zou uitdrogen. De dikke darm bevat ook heel veel nuttige bacteriën, die de overgebleven voedselresten kunnen afbreken. De ingedikte resten worden af en toe met kracht verder geduwd door de dikke darm.
Zo voel je dat je naar het toilet moet.
Als het gaat over de darmen kun je de volgende darmen tegenkomen:
dikke darm
endeldarm
twaalfvingerige darm
blinde darm
dunne darm
Zoek zelf uit waar je deze verschillende darmen tegenkomt en in welke volgorde het voedsel door de darmen gaat. Schrijf op wat er waar gebeurt, zodat je de tekst later bij je tekening kut plakken.
Stap7 Verteren en verbranden
Je weet nu hoe de organen in jouw spijsverteringsstelsel je broodje veranderen in poep.
In je eten zitten voedingsstoffen die je nodig hebt voor de groei en de ontwikkeling van je lichaam. Die voedingsstoffen, zoals koolhydraten, vetten en eiwitten, werken ook als brandstoffen. Brandstoffen zorgen ervoor dat je voldoende energie hebt om je fit te voelen en van alles te doen.
Maar alleen het verteren van eten levert nog geen energie op. Daarvoor is ook verbranding nodig.
Verteren en verbranden zijn twee verschillende processen:
Voordat je lichaam de voedingsstoffen uit je eten kan opnemen, moet het voedsel eerst kleiner worden gemaakt. Het wordt gekauwd, gekneed en gemengd met verteringsappen. Dit noem je vertering.
Om te kunnen bewegen is energie nodig en die energie wordt geleverd door de verbranding. Voor de verbranding zijn brandstof en zuurstof nodig. De brandstof in je lichaam is glucose.
Door te ademen krijg je zuurstof binnen. De glucose komt uit de voedingsstoffen en dat is de stof die via de wand van de dunne darm naar je bloed gaat (zie filmpje 1 in stap 7). Het bloed brengt de glucose naar alle cellen van je lichaam.
In elke cel vindt verbranding van glucoseplaats en dat levert energie. Bij de verbranding komen water, koolstofdioxide en energie vrij. In het kort kan je dat zo beschrijven:
Doe nu de onderstaande oefening om te kijken of je het snapt. Herhaal de oefening net zo lang tot je alle antwoorden goed hebt.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-documenten geef het een logische naam, bv.Toetsresultaat_thema1_onderdeel_C". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 1 helemaal is afgerond.
Snap je iets niet of heb je een probleem? Vraag gerust om hulp!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Deze opdracht doe je in een groepje van 3 of 4 leerlingen.
LEES DE OPDRACHT GOED DOOR VOORDAT JE BEGINT!!
Van de expert krijg je een groot stuk papier.
Teken op dit papier de omtrek van een (boven)lichaam, zoals hiernaast. Teken groot, gebruik het hele papier. Tip: ga liggen en laat iemand jouw omtrek tekenen!
Zet jullie namen in de linkerbovenhoek.
Je gaat zometeen de 8 organen op de juiste plek en grootte in je tekening zetten. Houdt ruimte over voor nog meer organen en voor beschrijvingen van de spijsvertering.
Verdeel de taken, zodat je de tekening in maximaal 20-30 minuten af kunt hebben.
Voordat je verder gaat tekenen, moet je natuurlijk weten hoe de organen eruit zien. Klik op de volgende linkjes voor afbeeldingen. Bekijk een paar verschillende afbeeldingen goed, om zeker te weten dat je het juiste orgaan tekent.
Bij deze stap begin je met tekenen. Wacht nog met inkleuren, dat doe je pas bij stap 12!
Via de onderstaande links vind je allerlei plaatjes van de verschillende organen. Kies steeds een duidelijk plaatje dat aansluit op de andere organen.
Lees bij 'beoordeling' de rubric. Dan weet je waar op wordt gelet bij de beoordeling. Ben je tevreden over de 8 organen die je nu hebt getekend? Ga dan verder met de volgene stappen.
In de vorige stappen vind je de informatie die je nodig hebt voor je uitleg bij de verschillende organen. Als het goed is heb je de belangrijkste informatie al in je eigen woorden opgeschreven.
Let op: er doen meer organen mee aan de spijsvertering dan nu in je tekening staan. Zorg dat je alle dikgedrukte begrippen in je tekening verwerkt. Overleg met elkaar wat de juiste uitleg is. Zet je uitleg steeds op losse papiertjes (of print je teksten) en plak die later op je tekening. Zo kan je makkelijk iets veranderen zonder alles opnieuw te tekenen.
Bewaar je tekening op een veilige plek. Bij onderdeel E moet je nog meer beschrijvingen toevoegen.
De tekening is een deelproduct om straks in te leveren. Deze wil je niet kwijtraken!
Begrippenlijst - 1
Vertering
Het afbreken van voedsel tot kleine door het lichaam opneembare deeltjes.
Verbranding
Chemisch proces waarbij energie vrijkomt uit glucose en zuurstof.
Spijsverteringsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor de spijsvertering. Spijsverteringsorganen zijn o.a. de maag, alvleesklier, dunne darm en dikke darm.
Mechanische vertering
Kauwen en kneden, kleiner maken van voeding door o.a. het gebit en bewegingen in maag en darmen (maag- en darmperistaltiek.
Darmperistaltiek
Afwisselende samentrekking van spieren in o.a. slokdarm en darmen; zorgt voor transport van de voedselbrij door het spijsverteringskanaal.
Maagportier
Een kringspier die de maag kan dichthouden en zo gedoseerd de voedselbrij door kan laten naar de darmen.
Chemische vertering
Omzetten van voedingsstoffen in kleinere delen door verteringssappen met enzymen (bijvoorbeeld maagsap) en zonder enzymen (gal).
Enzymatische vertering
Omzetten van voedingsstoffen in kleinere delen door enzymen in verteringssappen.
Slokdarm
Gespierde 'buis' van de mondholte naar de maag; peristaltische bewegingen in de slokdarm zorgen voor het vervoer van voedsel richting de maag.
Alvleesklier
Orgaan dat alvleessap maakt voor de spijsvertering; maakt ook hormonen aan (insuline en glucagon), die de hoeveelheid glucose in het bloed regelen.
Verteringssappen
De sappen die een rol spelen bij de spijsvertering, zoals speeksel, maagsap/maazuur, galsap, alvleessap en darmsap.
Speeksel
Verteringssap, aangemaakt in speekselklieren; bestaat uit water, slijm en enzymen voor de vertering.
Maagsap
Verteringssap, aangemaakt in maagsapklieren (in de maag), bevat o.a. zoutzuur.
Galsap
Galsap, aangemaakt in de lever, bevat geen enzymen. Heeft een emulgerende werking.
Alvleessap
Alvleessap, aangemaakt door de alvleesklier, bevat enzymen die helpen bij de afbraak van koolhydraten, vetten en eiwitten.
Darmsap
Verteringssap, aangemaakt in dunne darm, bevat o.a. enzymen.
Begrippenlijst - 2
Galblaas
Slaat gal (afkomstig van de lever) tijdelijk op.
Dunne darm
Deel van de darm waar verdere vertering plaatsvindt en de meeste voedingsstoffen in het bloed worden opgenomen.
Darmplooien
Plooien in de darmwand (vooral dunne darm) om het oppervlak te vergroten.
Darmvlokken
Uitstulpingen van de darmwand (vooral dunne darm) om het oppervlak te vergroten.
Dikke darm
Deel van de darm waar nog enkele voedingsstoffen en veel water in het bloed worden opgenomen; onverteerbare resten gaan naar de endeldarm.
Blinde darm
Stukje van de dikke darm zonder functie; bevat wormvormig aanhangsel, dat kan gaan ontsteken (dit heet een blinde darmontsteking).
Appendix
Wormvormig aanhangsel van de blinde darm. Als dit deel ontsteekt spreek je van een blindedarmontsteking.
Endeldarm
Laatste deel van de dikke darm waar ontlasting (onverteerbare resten) tijdelijk wordt opgeslagen.
Anus
Uitmonding van de endeldarm waardoor ontlasting het lichaam verlaat.
Maag
Orgaan van het spijsverteringsstelsel dat aansluit op de slokdarm. Dient om voedsel te kneden, een deel van het voedsel te verteren en om met behulp van maagzuur schadelijke organismen uit te schakelen (o.a. bacteriën).
Alvleessap
Verteringssap, aangemaakt in de alvleesklier.
Bacteriële spijsvertering
Omzetten van voedingsstoffen in kleinere delen door bacteriën in de darmen.
Enzym
Helpt met het omzetten van stof A in stof B.
Leerlingen voor leerlingenvideo: Verteringssappen Let op: Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
D. Microscoop en tekenen bij Natuur & Technologie
Intro
In het filmpje hieronder zwemmen heel kleine diertjes rond.
Je kunt ze gewoon met je ogen niet zien, maar wel met een microscoop.
In deze opdracht staat de microscoop centraal.
Je bestudeert hoe de microscoop in elkaar zit, je leert waar de verschillende onderdelen voor dienen en je bekijkt een aantal filmpjes over het werken met een microscoop.
Natuurlijk ga je ook zelf met de microscoop aan de slag!
Opdracht-beoordeling
Opdracht
Als afronding van deze opdracht maak je verschillende deelopdrachten:
een diagnostische toets. De toets bestaat uit 7 vragen. Zodra je de diagnostische toets hebt gehaald, ben je klaar voor een
practicum met de microscoop (D.6). Voor dit practicum word je ingedeeld met je stamgroep. Je maakt hierbij een tekening + toelichting, die je inlevert.
oefenen met tekenen (D.7). Deze oefening doe je in hetzelfde uur als het practicum met de microscoop. Je maakt tekeningen, die je inlevert.
Beoordeling
Als je 5 van de 7 vragen van de toets goed hebt beantwoord, dan heb je de opdracht goed gedaan. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw. Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en mail dat aan de expert.
Je werk tijdens het practicum en de tekeningen die je maakt worden beoordeeld volgens de onderstaande rubric.
verdient aandacht
voldaan
bovengemiddeld
je volgt de regels bij het werken met de microscoop en gaat zorgvuldig om met de materialen.
de tekeningen zijn gemaakt met (HB-)potlood op een wit papier zonder lijntjes.
je hebt groot getekend: ongeveer driekwart van het papier is gebruikt, met voldoende ruimte aan de kanten voor een toelichting.
bovenaan elke tekening staat je naam + stamgroepnummer.
bovenaan elke tekening staat een bovenschrift met alle belangrijke informatie over de tekening.
bij een toelichting op de microscooptekening staat wat het beeld van de letter e door de microscoop bijzonder maakt.
de foto's van alle practicumtekeningen staan in één document met de naam 'tekeningen_practicum_thema 1'.
je werk ziet er verzorgd uit.
Leerdoelen
Leerdoelen
Na deze opdracht:
Kun je de namen van de onderdelen van een microscoop benoemen.
Kun je vertellen welke functie de verschillende onderdelen van de microscoop hebben.
Kun je laten zien hoe je werkt met een microscoop.
Kan je de verschillen benoemen tussen een natuurgetrouwe en een biologische tekening.
Kan je uitleggen waarom je bij biologie meestal biologische tekeningen maakt.
Kan je de tekenregels voor een biologische tekening toepassen.
Kan je een lengte- en een dwarsdoorsnede van een voorwerp herkennen en deze tekenen.
Werkwijze
Groepsgrootte
Leren en oefenen van de lesstof doe je alleen.
Ook de diagnostische toets maak je zelf.
Werken met de microscoop doe je samen met een klasgenoot bij stap D.6. Hiervoor wordt je ingedeeld in een practicum met je stamgroep. Je maakt in ditzelfde practocum ook D.7.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 1 uur nodig.
Stap1 Leer de microscoop kennen
Leer de microscoop kennen
Een microscoop helpt je bij het bekijken van iets wat je niet met het 'blote' oog kunt zien.
Bestudeer de onderdelen van de microscoop en controleer daarna of je alle onderdelen kunt benoemen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Werken met de microscoop
Op internet vind je verschillende filmpjes waarin wordt uitgelegd hoe je met een microscoop moet werken. Hieronder een van die filmpjes:
Bekijk het filmpje en schrijf op papier een lijstje met dingen waar je op moet letten om veilig met een microcoop te kunnen werken. Berg dit lijstje op in je N&T-mapje.
Stap3 Rekenen met vergrotingen
Vergroten
Hoeveel keer een microscoop vergroot, kun je uitrekenen.
Op de bovenste lens (het oculair) staat het getal van de vergroting.
Meestal is dit 10x, maar 5x, 15x en 20x komen ook voor.
Ook op onderste lenzen (de objectieven) staat de vergroting: bijvoorbeeld 4x, 10x en 40x.
Je rekent de vergroting uit door de getallen met elkaar te vermenigvuldigen.
Kijk of je het begrepen hebt
Kies bij elk objectief en oculair de juiste vergroting..
5 keer oculair en 10 keer objectief
vergroting: 20x
vergroting: 40x
vergroting: 50x
vergroting: 100x
vergroting: 200x
vergroting: 400x
5 keer oculair en 40 keer objectief
vergroting: 20x
vergroting: 40x
vergroting: 50x
vergroting: 100x
vergroting: 200x
vergroting: 400x
10 keer oculair en 10 keer objectief
vergroting: 20x
vergroting: 40x
vergroting: 50x
vergroting: 100x
vergroting: 200x
vergroting: 400x
Stap4 Antwoorden Rekenen met vergrotingen
Antwoorden Stap 3 Vergroten
vergroting: 50x
vergroting: 200x
vergroting: 100x
Stap5 Toets
Opdracht
Als afronding van deze deelopdracht A maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-documenten geef het een logische naam, bv.Toetsresultaat_thema1_onderdeel_A". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 1 helemaal is afgerond.
Snap je iets niet of heb je een probleem? Vraag gerust om hulp!
Klik op start om te beginnen.
Succes!
Diagnostische toets
Je sluit deze deelopdracht af met het maken van een toets, zodat je bent voorbereid op het practicum met de microscoop in stap6.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.
Je hebt een voldoende wanneer je minstens 5 van de 7 vragen goed hebt beantwoord. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en lever dat in via Classroom.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Voor dit practicum word je ingedeeld met je stamgroep. Houd Classroom in de gaten, zodat je weet waar je wanneer wordt verwacht.
Beschrijving microscooppracticum:
Je gaat een krantenletter onder de microscoop bekijken en tekenen.
Voor het bekijken en tekenen krijg je samen ongeveer 20 minuten. Gebruik je tijd dus slim.
Werk met z'n tweeën.
Zorg dat je het preparaat met een krantenknipsel bij de hand hebt.
Lees je lijstje 'Veilig werken met de microscoop" uit stap 2 nog eens goed door.
Haal de microscoop op.
Leg het preparaat op de voorwerptafel
Stel bij een vergroting van 40x scherp en zoek een letter 'e'.
Zorg dat je de letter groot in beeld krijgt. Ga zo nodig naar een grotere vergroting. Stel scherp met de kleine schroef, zoals je hebt geleerd.
Bekijk allebei hoe de krantenletter er uit ziet.
Beschrijf aan elkaar wat opvalt.
Maak met grijs HB-potlood een tekening van de letter zoals je hem ziet. Dit mag snel en hoeft niet heel erg mooi. Schrijf erbij wat bijzonder is.
Zet je naam en stamgroepnummer en een titel boven je tekening en maak van het geheel een foto.
Zet je foto in een document om hem samen met de andere tekeningen in te leveren via Classroom.
Check je werk aan de hand van de onderstaande rubric:
verdient aandacht
voldaan
bovengemiddeld
je volgt de regels bij het werken met de microscoop en gaat zorgvuldig om met de materialen.
de tekeningen zijn gemaakt met (HB-)potlood op een wit papier zonder lijntjes.
je hebt groot getekend: ongeveer driekwart van het papier is gebruikt, met voldoende ruimte aan de kanten voor een toelichting.
rechts bovenaan elke tekening staat je naam + stamgroepnummer.
bovenaan elke tekening staat een bovenschrift met alle belangrijke informatie over de tekening.
bij een toelichting op de microscooptekening staat wat het beeld van de letter e door de microscoop bijzonder maakt.
de foto's van alle practicumtekeningen staan in één document met de naam 'tekeningen_practicum_thema 1'.
je werk ziet er verzorgd uit.
Stap7 Practicum Tekenen bij Natuur & Technologie
Bij Natuur & Technologie is het belangrijk dat je goed om je heen kijkt en dat je kunt omschrijven wat je ziet. Ieder onderzoek begin je met een waarneming en met de vraag wat je ziet, hoort, ruikt, voelt of proeft. Zo maak je in woorden een beschrijving van je waarnemingen.
Maar woorden zeggen niet altijd genoeg. Stel, je ziet een bijzondere vogel, waar je de naam niet van kent. Je weet dat het echt iets bijzonders was en wilt aan iemand duidelijk maken wat je hebt gezien. Vaak is het dan makkelijker om de vogel te tekenen, dan om precies uitleggen hoe hij er uitzag. Bovendien leer je beter te kijken als je tekent. Bij Natuur & Technologie teken je daarom veel.
Er zijn afspraken over hoe we bij biologie tekenen. Daarover leer je meer bij deze opdracht.
Biologen maken dus vaak tekeningen voor het vastleggen van waarnemingen. Dat kan op twee manieren: als een natuurgetrouwe tekening of als een biologische (schematische) tekening.
Bij een natuurgetrouwe tekening:
- Je tekent het voorwerp precies zoals het is.
- Je zorgt ervoor dat alle details precies kloppen.
- Je gebruikt kleurpotloden.
Bij een schematische tekening:
- Je tekent in zwart-wit (potlood).
- Je tekent eenvoudig: alleen de buitenkant van de onderdelen.
- Je gebruikt strakke lijnen.
- Je benoemt de onderdelen die je ziet.
In de afbeelding rechts zie je een natuurgetrouwe tekening van een sierappel. Jij gaat twee biologische tekeningen maken van een sierappel.
Bij het maken van biologische tekeningen gelden vaste regels. Lees deze goed door en gebruik ze bij het maken van jouw tekeningen in de opdracht hierna.
Tekenregels voor het maken vaneenbiologische tekeningen:
Teken op blanco papier.
Maak bovenaan het blad in een bovenschrift: hierin zet je wát je gaat tekenen (de titel) en je naam. Als je een microscooptekening van een preparaat maakt, zet je er ook bij welke vergroting je het preparaat bekijkt (bijvoorbeeld 400x), wat voor soort tekening het is en eventueel welke kleurstof je hebt gebruikt.
Teken zeer nauwkeurig wat je ziet. Kijk goed! Verzin niets, maar laat ook niets weg.
Teken met een goed potlood (liefst H of HB), met een scherpe punt.
Probeer zoveel mogelijk in het midden van het tekenvlak te tekenen.
Teken groot (gebruik ongeveer driekwart van je papier). Zorg er wel voor dat rechts van de tekening een flink stuk wit overblijft voor bijschriften.
Teken dun en gebruik zo weinig mogelijk je gum.
Zet met behulp van een liniaal horizontaal dunne streepjes (verwijsstreepjes) naar de verschillende onderdelen die je kunt zien. Zie de voorbeelden hierboven.
Zet de naam van die onderdelen (de bijschriften) achter de verwijsstreepjes.
Gebruik maar één kant van je tekenblad en teken niet meer dan één tekening op een A4.
Opdracht: maak biologische tekeningen van een vrucht
Je krijgt van de expert een sierappeltje.
Snijd de vrucht door op de manier zoals de expert je vertelt. Je maakt óf een lengtedoorsnede óf een dwarsdoorsnede. Kijk goed naar de plaatjes voordat je gaat snijden ;-)
Pak je tekenspullen en twee witte vellen papier.
Je maakt twee biologische tekeningen: 1 van een lengtedoorsnede én 1 van een dwarsdoorsnede. Pas daarbij de tekenregels toe. Zodra je één tekening af hebt, vraag je feedback aan de expert. Die feedback verwerk je in de tweede tekening.
Deel eerst je tekenbladen goed in, zodat je ruimte hebt voor het bovenschrift en de bijschriften. Zie het blad met tips!
Teken met een strakke lijn de omtrek van de vrucht. Teken vervolgens met dunne lijnen alle onderdelen. Blijf zorgen voor een scherpe punt.
Als je klaar bent, kun je de namen van de onderdelen erbij zetten (schil, pit, vruchtvlees):
Trek met een potlood horizontale lijnen langs een geodriehoek of liniaal.
Laat het lijntje beginnen bij wat je wilt benoemen. Schrijf de namen van de onderdelen netjes naast de lijntjes.
Vergeet de titel niet en zet ook je naam en stamgroepnummer op de tekening.
Beoordeel je tekeningen met de beoordelingslijst die je krijgt van de expert. Is het allemaal in orde? Maak dan een foto van de tekeningen en zet ze in het document om in te leveren via Classroom. Check nog even de rubric voordat je alles inlevert!
Begrippenlijst
Oculair - bovenste lens waardoor je kijkt Tubus - buis waar het oculair in zit Statief - hieraan pak je de microscoop vast Objectieven - de onderste lenzen Revolver - draaibare schijf waaraan de objectieven zitten Grote schroef - voor grove scherpstelling Kleine schroef - voor fijne scherpstelling Tafel-Hier leg je het preparaat op Preparaatklemmen - hiermee klem je het preparaat vast Lampje/spiegel - laat licht door de lenzen vallen Diafragma - hiermee regel je hoeveel licht er door de lenzen valt Lichtknopje - hiermee zet je de lamp aan of uit Voet - De onderkant van het statief
E. Gezonde voeding
Intro
Je hebt nu van alles geleerd over de organen van je spijsverteringsstelsel.
In onderdeel E gaan we kijken naar WAT je eet. Wat zit er nou precies in dat broodje dat je 's morgens eet?
En wanneer noemen we dat ‘broodje gezond’? Alleen al door de naam denken mensen dat ze iets gezonds eten.
Maar is echt ieder ‘broodje gezond’ wel zo goed voor je gezondheid?
Om die vraag te beantwoorden leer je over voedingsmiddelen, voedingsstoffen en gezonde voeding. Met deze informatie vul je jullie poster aan die jullie bij onderdeel C hebben gemaakt.
De digitale toets aan het eind van onderdeel E laat je ook aftekenen door een van de N&T-experts.
Opdracht-beoordeling
Opdracht
Als afronding van onderdeel E lever je twee producten in:
- je resultaat van de toets aan het eind van onderdeel E
- een product op papier (over onderdeel C en E)
Met het product op papier ben je na onderdeel C al begonnen. Je hebt de weg van je broodje 'van mond tot kont' beschreven, met een tekening erbij.
Vanuit onderdeel E vul je de poster aan met informatie over voedingsstoffen. Welk orgaan verwerkt welke voedingsstoffen?
Je beschrijving van de weg van je broodje 'van mond tot kont' met informatie uit onderdeel C én E lever je in bij de expert. Hieronder zie je hoe dit deelproduct wordt beoordeeld.
Onderdeel
Verdient aandacht
Voldoende
Bovengemiddeld
Je tekening
De (meeste) organen die meewerken aan de reis van je eten 'van mond tot kont' zijn op de juiste plek en grootte getekend.
je beschrijving
Bij alle organen is geschreven wat ze precies doen, met hooguit wat kleine foutjes.
verzorging
Je werk ziet er verzorgd uit.
Leerdoelen
Je kunt:
het verschil tussen voedingsstoffen en voedingsmiddelen benoemen.
de verschillende groepen voedingsstoffen benoemen.
de vier functies van voedingsstoffen benoemen.
uitleggen wat de functies zijn van de verschillende voedingsstoffen.
uitleggen wat een maaltijdschijf (schijf van vijf) is en welke voedingsstoffen en producten er in de vijf schijven zitten.
vertellen waar precies in je spijsverteringsstelsel wélke voedingsstoffen worden verwerkt.
Werkwijze
Groepsgrootte
Deze informatie bestudeer je alleen en ook de toets maak je alleen.
De informatie uit onderdeel E op de poster verwerk je samen met je groepje van de poster 'Van mond tot kont'.
Er is een verschil tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen.
Bekijk het lijstje producten in de oefening.
Geef aan welke van deze producten voedingsstoffen zijn en welke voedingsmiddelen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Vitamines en mineralen zijn beschermende stoffen.
Als je niet voldoende beschermende stoffen binnnen krijgt, krijg je een gebreksziekte.
Bekijk de voorbeelden in de tabellen.
Wat doe jij om dagelijks voldoende vitaminen en mineralen binnen te krijgen?
Stap 4 Toets
Opdracht
Over deze deelopdracht E maak je een toets.
Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.
Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-documenten geef het een logische naam, bv.Toetsresultaat_thema1_onderdeel_C". Laat dit document zien aan een van de N&T-experts EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 1 helemaal is afgerond.
Snap je iets niet of heb je een probleem? Vraag gerust om hulp!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als je alle informatie van onderdeel E hebt bestudeerd, ga je je poster 'Van mond tot kont' aanvullen.
Schrijf bij elk orgaan WELKE voedingsstof(fen) dit orgaan bewerkt en/of verteert en op welke manier.
Een voorbeeld dat je zo kunt overnemen:
Je gebit 'knipt' en maalt voedingsmiddelen fijn voordat je ze doorslikt. Deze voedingsmiddelen bestaan uit (verschillende) voedingsstoffen.
Vertering van verschillende voedingsstoffen in je lichaam
Verteren is eigenlijk niets anders dan het kleiner maken van je voedsel, zodat het kan worden opgenomen in je bloed. Het bloed transporteert de voedingsstoffen naar de cellen in je lichaam. De verschillende organen in je spijsverteringsstelsel hebben ieder hun eigen rol bij dit kleiner maken van de voedingsstoffen en werken daarbij ook vaak samen.
Koolhydraten De vertering van koolhydraten begint al in je mond. Zetmeel, een koolhydraat dat in brood zit, wordt door een enzym (amylase) in je speeksel in kleinere stukjes verdeeld. Enzymen zijn een soort schaartjes, ze knippen als het ware de grote voedingsstoffen in kleinere stukjes.
Zetmeel is een soort ketting van een heleboel glucosemoleculen. Door een enzym in je speeksel wordt deze ketting in kleine stukjes ‘geknipt’.
De verdere vertering van koolhydraten vindt vooral plaats in de twaalfvingerige darm, aan het begin van de dunne darm. Op deze plek komen spijsverteringsenzymen uit de alvleesklier in de dunne darm. De vertering van koolhydraten zoals zetmeel gaat door totdat er alleen kleine bouwstenen over zijn: glucosemoleculen. Deze glucosemoleculen kunnen door de darmwand heen naar het bloed. Het bloed vervoert de glucose naar alle cellen van je lichaam, waar ze (vooral) dienen als brandstof.
Eiwitten Enzymen in je maag ‘knippen’ de eiwitten uit je voedsel in kleine stukjes. Je maag speelt dus een belangrijke rol bij de eiwitvertering. De eiwitvertering gaat verder in de twaalfvingerige darm, met spijsverteringsenzymen uit de alvleesklier.
De kleinste bouwstenen van eiwitten worden in de dunne en in de dikke darm opgenomen in het bloed. Het bloed vervoert de eiwit-bouwstenen naar alle cellen van je lichaam, waar ze (vooral) dienen als bouwstof.
Vetten De vertering van vetten begint net als bij koolhydraten in de mond. Ook hier ‘knipt’ een enzym (lipase) de grote vetmoleculen in kleinere stukken. In de maag gaat de vertering van vetten verder, met behulp van een volgend enzym (maaglipase).
Bij de verdere vertering van vetten spelen de lever en de alvleesklier een belangrijke rol: de lever produceert gal en de alvleesklier produceert verschillende verteringssappen. Gal en de alvleeskliersappen komen aan het begin van de dunne darm je spijsverteringskanaal binnen, in de twaalfvingerige darm. Hier zorgen zij voor het verder klein maken van de bouwstenen van vetten. De kleinste bouwstenen van vetten worden in de dunne darm opgenomen in het bloed. Het bloed vervoert de eiwit-bouwstenen naar alle cellen van je lichaam, waar ze (vooral) dienen als reservestof en brandstof.
Water Dagelijks passeert er ongeveer 8 tot 10 liter vocht door het spijsverteringskanaal. Ongeveer 2 liter van dit vocht wordt geleverd door het voedsel wat we dagelijks binnen krijgen. Dit betekent dat 6,5 tot 8,5 liter van het vocht wat het spijsverteringskanaal passeert door het spijsverteringsstelsel zelf wordt gemaakt. Ongeveer 2 liter van het vocht wat door het spijsverteringskanaal heen gaat is speeksel. Ongeveer 4 liter van het vocht wat door het spijsverteringskanaal heen stroomt, zijn verteringssappen gemaakt door de pancreas en dunne darm. Uiteindelijk wordt met de ontlasting ongeveer 0,1 liter (100 milliliter) vocht uitgescheiden.
De dikke darm absorbeert per dag ongeveer 1,5 liter van de totale hoeveelheid vocht die door het spijsverteringskanaal stroomt. De dunne darm absorbeert per dag ongeveer 6,4 tot 8,4 liter vocht van de totale hoeveelheid vocht die door het spijsverteringskanaal heen stroomt.
De mens verlies ook water door middel van de ademhaling, zweetklieren en de nieren.
De totale hoeveelheid water wat een mens verliest door de verschillende processen in het lichaam, moet minimaal worden aangevuld door de inname van vocht.
Ballaststoffen Stoffen in voedingsmiddelen die niet afgebroken kunnen worden door de spijsverteringsenzymen, noemt men ballaststoffen. Nadat zij hun rol bij de spijsvertering hebben vervuld, worden zij verzameld in de endeldarm. Als ontlasting verlaten ze, samen met de andere afvalstoffen uit de voedingsmiddelen je lichaam via de anus.
Voedingsstoffen
Bruikbare delen in voedingsmiddelen (voedsel); voedingsstoffen worden direct opgenomen in de darmen of verteerd tot stoffen die kunnen worden opgenomen in de darmen.
Bouwstoffen
Voedingsstoffen met als functie: opbouw, herstel en groei van organismen. Bijvoorbeeld: eiwitten, vetten en water.
Brandstoffen
Voedingsstoffen met als functie: leveren van energie door verbranding. Bijvoorbeeld: koolhydraten en vetten en in mindere mate eiwitten.
Reservestoffen
Voedingsstoffen die dienen als reservestof. Bijvoorbeeld: vetten.
Beschermende stoffen
Voedingsstoffen met als functie: weerstand tegen ziektes vergroten. Bijvoorbeeld: mineralen en vitaminen.
Eiwitten
Voedingsstoffen die vooral dienen als bouwstoffen. Pas wanneer de koolhydraten en vetten opgebruikt zijn, worden ook eiwitten gebruikt als brandstof.
Koolhydraten
Voedingsstoffen die vooral dienen als brandstof, maar ook als bouwstof en reservestof gebruikt worden. Koolhydraten zijn ontstaan uit glucose. Bijvoorbeeld: suiker, zetmeel en cellulose.
Vetten
Voedingsstoffen die vooral als brandstof en reservestof dienen, maar ook als bouwstof kunnen worden gebruikt. Wanneer de koolhydraten opgebruikt zijn, worden vetten gebruikt als brandstof.
Water
Belangrijke bouwstof voor organismen die ontstaat bij verbranding van glucose en die nodig is voor de fotosynthese van planten.
Mineralen
Stoffen die in kleine hoeveelheden voorkomen in eten en drinken en die werken als beschermende stof: ze zorgen ervoor dat je gezond blijft. Ze leveren geen energie. Bijvoorbeeld: ijzer en zout.
Vitaminen
Stoffen die in kleine hoeveelheden voorkomen in eten en drinken en die werken als beschermende stof: ze zorgen ervoor dat je gezond blijft. Ze leveren geen energie. Bijvoorbeeld: vitamine C.
Schijf van vijf
Hulpmiddel opgesteld door het Voedingscentrum dat je kunt gebruiken bij het kiezen van gezonde voeding. Eet elke dag iets uit alle vijf vakken; van de grootste vakken moet je het meeste eten.
Ballaststoffen
Onverteerbare resten van plantaardig voedsel; deze voedingsvezels zijn belangrijk voor een effectieve darmperistaltiek en verlaten je lichaam met de ontlasting.
Energiebehoefte
De hoeveelheid energie uit voedsel die je dagelijks nodig hebt.
Stap 6 Opdracht afronden
Ga na of je met je groepje alle informatie uit de stappen van onderdeel C en E hebt verwerkt. Plak de beschrijvingen in je tekening en kijk samen of alles klopt. Leg aan elkaar uit hoe de verschillende organen samenwerken om te zorgen dat jouw eten je energie geeft.
De kans is groot dat er vragen opkomen als je uitleg gaat geven aan elkaar. Probeer samen antwoorden te vinden, daar leer je het meest van! Kom je er niet uit, vraag dan de expert.
Is jullie tekening goed en is de uitleg volledig? Check de rubric hieronder:
Onderdeel
Verdient aandacht
Voldoende
Bovengemiddeld
Je tekening
De (meeste) organen die meewerken aan de reis van je eten 'van mond tot kont' zijn op de juiste plek en grootte getekend.
je beschrijving
Bij alle organen is geschreven wat ze precies doen, met hooguit wat kleine foutjes.
verzorging
Je werk ziet er verzorgd uit.
Zodra jullie tevreden zijn over je werk en het zelf beoordelen met (minstens) een 'voldaan', lever het dan in bij de expert. Zorg dat de expert jullie namen opschrijft als je het hebt ingeleverd.
F. Checken, inleveren en feedback geven
Dit onderdeel is de afsluiting van het thema. Je gaat na of al je producten voldoen aan de voorwaarden. Ook check je of je alles op de juiste manier inlevert/hebt ingeleverd. Anders kan je dat nu nog rechtzetten.
Ook vragen we je om tops en tips te geven over de lessen en opdrachten van dit thema. Van jullie feedback kunnen we leren en alles een volgende keer weer een beetje beter doen.
Checken voor je je werk inlevert
Met behulp van onderstaande lijst kan je nagaan of je alles (op de juiste manier) hebt ingeleverd. Belangrijk om te checken, want alleen als alles compleet en correct is ingeleverd, wordt je werk nagekeken.
Onderdeel A VOLDOENDE resultaat toets
--> alle vragen in één PDF, zodat de antwoorden zichtbaar zijn (dus maken op computer of screenshots in 1 document zetten)
Onderdeel B VOLDOENDE resultaat toets (alle vragen in één PDF, zodat de antwoorden zichtbaar zijn)
Onderdeel C * VOLDOENDE resultaat toets (alle vragen in één PDF, zodat de antwoorden zichtbaar zijn)
* Reis van je eten 'van mond tot kont' in beeld én beschrijving, volgens de rubric van onderdeel C.
Onderdeel D
VOLDOENDE resultaat toets(alle vragen in één PDF, zodat de antwoorden zichtbaar zijn)
3 practicumtekeningen, volgens de rubric van onderdeel D.
Onderdeel E
* VOLDOENDE resultaat toets (alle vragen in één PDF, zodat de antwoorden zichtbaar zijn)
* Aanvulling in reis van je eten 'van mond tot kont' in beeld én beschrijving, volgens de rubric van onderdeel C en E.
Onderdeel F
Volledig ingevuld feedbackformulier, met de antwoorden zichtbaar.
Feedback geven
Graag krijgen we feedback van jou over dit lesmateriaal en de lessen.
Feedback is heel persoonlijk. Wat de een graag anders zou zien, vindt een ander misschien juist prettig. Vul het feedbackformulier daarom alsjeblieft in je eentje in, op een rustig moment.
Het feedbackformulier is natuurlijk geen toets. Alle antwoorden zijn 'helemaal goed'.
DANKJEWEL!
Feedbackformulier: Thema 1 "Wie ben ik bij Natuur & Technologie?"
Feedbackformulier: Thema 1 "Wie ben ik bij Natuur & Technologie?"
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het arrangement N&T Thema 1: Waar ben ik uit opgebouwd? is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Levenskenmerken
Van cel naar organisme
Van cel tot organisme
Verteren en verbranden
Spijsvertering
Leer de microscoop kennen
Werken met de microscoop
Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Schijf van vijf
Voedingsstoffen
Thema 1 "Wie ben ik bij Natuur & Technologie?"
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.