Tijdvak 8 - kopie 1

Tijdvak 8 - kopie 1

1. Industrialisatie

Industriële revolutie

In de 19e eeuw begon in West Europa een nieuw periode in de geschiedenis: De moderne tijd. Tot 1800 leek de tijd een beetje stil te staan: vervoer gebeurde te voet, per paard of met de boot. Vrijwel al het werk gebeurde met de hand en praktisch iedereen werkte op het land of thuis in de zogenaamde huisnijverheid. Maar door een aantal belangrijke uitvindingen ging dit vanaf 1750 veranderen.

In Engeland vond er in de 18e eeuw een zogenaamde agrarische revolutie plaats, waarbij er in de landbouw veel vernieuwingen werden doorgevoerd, zoals een nieuw soort ploeg, nieuwe soorten voedsel die werden doorgevoerd zoals maïs en de aardappel.
Dit was hier nodig omdat vanaf 1500 de bevolking was verdubbeld en er dus steeds meer voedsel geproduceerd moest worden. Met deze veranderingen slaagden ze erin om uiteindelijk steeds meer voedsel te kunnen produceren. Het geld wat ze hier weer mee verdienden staken ze in verdere vernieuwingen, zodat ze nog meer konden produceren en nog meer konden verdienen. Maar een nadeel voor veel mensen op het platteland was wel dat er door deze veranderingen in de landbouw steeds minder mensen nodig waren, waardoor ze dus op zoek moesten naar nieuw werk.

Veel van deze oude landarbeiders kwamen uiteindelijk terecht in de fabrieken die aan het einde van de 18e eeuw begonnen te ontstaan als gevolg van een aantal belangrijke uitvindingen, zoals de Spinning Jenny en de Waterframe. Dit waren machines, die in eerste instantie op water werden aangedreven, waarmee men veel sneller draden kon spinnen. Veel van deze nieuwe machines werden bij elkaar gezet in fabrieken, die gevestigd waren langs rivieren, waarbij ze de waterstroom konden gebruiken voor de machines.
 

Afbeelding 1: Tekening van Spinning Jenny

 

Aan het einde van de 18e eeuw deed de Brit James Watt nog een andere belangrijke uitvinding, de moderne stoommachine. Hierbij werd de druk van stoom door verwarmd water gebruikt om machines aan te drijven. Het grote voordeel hiervan was dat fabrieken niet langer afhankelijk waren van de kracht van de rivieren of een locatie vlakbij een rivier.

Afbeelding 2: Portret van James Watt, de uitvinder van de moderne stoommachine

 

Maar men had wel ijzer nodig om de stoommachines te kunnen maken en steenkool om het water voor de stoommachines op te verhitten. Daarom vestigden veel van de fabrieken zich dan ook in de buurt van gebieden waar veel steenkool en ijzer in de grond zat, of ze makkelijk per schip konden worden bereikt.

Afbeelding 3: Foto van Engelse kinderen die in een steenkoolmijn werkten rond 1900

 

Voorbeelden van industriesteden die toen ontstonden in Engeland zijn Liverpool en Manchester, die in een relatieve korte tijd een grote groei doormaakten met veel fabrieken en vlakbij de fabrieken arbeiderswijken waar de werklozen landarbeiders naar toe gingen om te werken.

Afbeelding 4: Schilderij van de Engelse stad Manchester uit 1852 van William Wyld

 

Afbeelding 5: Schilderij van Liverpool rond 1900 door William Wright


De komst van de machines in de industrie had zulke grote gevolgen voor onze geschiedenis dat we dit daarom ook wel de industriële revolutie noemen.

Nieuwe vervoersmiddelen:
Naast het gebruik van de stoommachine voor het produceren van producten in fabrieken, werd deze ook gebruikt voor nieuwe manieren van vervoeren, om zo te kunnen voldoen aan de grote vraag naar producteren.
Zo ontstond er aan het begin van de 19e eeuw in Engeland dan ook de stoomtrein, die met behulp van ijzeren rails veel goederen op een snellere en efficiëntere manier kon vervoeren naar en van de fabrieken. Verder werd de stoommachine ook gebruikt om schepen te gaan aandrijven, die hierdoor niet alleen meer afhankelijk waren van de wind, maar ook met stoomkracht vooruit konden komen.

Afbeelding 6: Tekening van de allereerste rit met een trein in 1826 in Engeland. 


Voor de productie van deze vervoersmiddelen moesten echter wel weer nieuwe fabrieken met machines worden gebouwd, was er weer meer steenkool en ijzer nodig, waardoor er weer meer spoorlijnen moesten worden aangelegd. Kortom er ontstond als het ware een soort van cirkel die elke keer weer tot een industriële groei zou leiden, met steeds meer productie en winst.

Engeland was tot 1850 voorloper in Europa op industrieel gebied, maar daar kwam verandering in. België, Duitsland, Japan, de Verenigde Staten en uiteindelijk ook Nederland gingen ook een industriële tijd in.

Aan het einde van de 19e eeuw gebruikte men naast steenkool ook olie als brandstof voor machines. Verder werden er nieuwe uitvindingen gedaan zoals de kunstmest in de landbouw of staal als steviger bouwmateriaal. Vandaag de dag worden er nog altijd nieuwe uitvindingen gedaan die de manieren van produceren steeds efficiënter maken.

Afbeelding 7: Advertentie uit 19e eeuw voor gebruik van kunstmest van het merk Homestead. 
Toelichting: De linker boer zegt tegen de rechter boer:
'Ik kan mijn oogst verdubbelen met het gebruik van Homestead kunstmest, het is een goede investering. Vergeet het niet!

 

Industriële samenleving

In de landen waar men een industriële revolutie doormaakte verdween de landbouw steeds sneller. Het platteland stroomde leeg en de steden groeiden steeds sneller. Er onstond een nieuwe samenleving waarbij de bevolking in steden woonde: de industriële samenleving.

In 1900 werkte meer dan 50% van de Britten in de industrie, slechts 9% bleef werken in de landbouw.
Tijdens de industrialisatie groeide de bevolking ontzettend hard. De Britse bevolking groeide van 9 miljoen inwoners naar 33 miljoen, in slechts 100 jaar tijd. Al deze mensen moesten gehuisvest en gevoed worden. Industrialisatie, verstedelijking en bevolkingsgroei versterkten elkaar.

De 19de eeuw staat bekend als de eeuw van de burgers en stoommachines. De adel bleef belangrijk en rijk, maar de burgerij leverden de meeste ondernemers en kregen steeds meer invloed op de maatschappij. De sameleving verharde steeds meer en werd zakelijker. Er kwam een onpersoonlijke relatie tussen werknemer en werkgever. Je werd als werknemer vaak een getal in de fabriek. Het persoonlijke contact was er niet meer.

Dat de maatschappij verharde was op allerlei fronten waar te nemen. Bedrijven voerde een harde concurrentie met elkaar om de hoogste marktaandelen en de meeste winst binnen te halen. Arbeiders werden opgejaagd om zo veel mogelijk productie te leveren. Hun lonen werden structureel laag gehouden en ze maakten hele lange dagen, soms wel 6 dagen in de week. Het hele gezin, inclusief de kinderen, moesten in de fabrieken mee werken, want elke cent was hard nodig.

Daarbij leidde de industrialisatie ook tot grote milieuvervuilingen. Door de hoge inzet van steenkool lagen er continu rookwolken boven de fabrieken en was de stad in smog gehuld. Het kleine beetje natuur wat er nog in de steden was, was vaak zwart geblakerd, evenals de gebouwen.

Leerdoelen

Voor het onderwerp "industrialisatie" beheers je de volgende doelen:

  • Jij kunt in je eigen woorden de belangrijkste kenmerken van de industriële revolutie beschrijven.

De begrippen die hierbij horen zijn (in alfabetische volgorde):

  • Energie
  • Fabriek
  • Industrialisatie
  • Industrie
  • Industriële revolutie
  • Industriële samenleving
  • Industriesector
  • Landbouwsector
  • Milieu
  • Werkgever
  • Werknemer

Opdrachten

Maak de volgende opdrachten in je schrift:

Kenmerken van de industriële samenleving

Opdracht 1: Kenmerken samenleving
Vul het juiste woord in op de lege plaatsen of kies het juiste antwoord
In de geschiedenis kunnen we in totaal drie verschillende soorten samenlevingen onderscheiden:

  1. Agrarische samenleving: Dit is een samenleving waarbij de ruime meerderheid van de mensen werken als _________ in de stad / op het platteland.
  2. Landbouwstedelijke samenleving: Dit is een samenleving waarbij de meerderheid van de mensen woont in de stad / op het platteland met als beroep ___________
    De minderheid van de mensen woont in de stad / op het platteland met als beroep ___________
  3. Industriële (stedelijke) samenleving: Dit is een samenleving waarbij de ruime meerderheid van de mensen wonen in de stad / op het platteland en zijn werkzaam in de ___________

______________________________________________________________________________

Opdracht 2: Wanneer was er welke samenleving
Elke periode in de geschiedenis kun je bijna altijd aan één bepaalde samenleving koppelen. Doe dat voor de onderstaande periodes in de geschiedenis en leg daarbij ook (kort) uit waarom. Gebruik eventueel het roze boekje om te zien waar elke periode over ging (tijdvakken die erbij horen):

  1. Prehistorie: soort samenleving:________________________________________      
  2. Oudheid: soort samenleving:__________________________________________
  3. Middeleeuwen: soort samenleving _____________________________________  
  4. Vroegmoderne tijd: soort samenleving: _________________________________      
  5. Moderne tijd: soort samenleving:_______________________________________            

______________________________________________________________________________

Opdracht 3:
Kies het juiste antwoord. Welke bewering is juist?

  1. De industriële revolutie begon rond 1750 in Groot-Brittannië en verspreidde zich in de 19e eeuw naar de rest van West-Europa en de VS.
  2. De industriële revolutie begon rond 1850 in Groot-Brittannië en verspreidde zich in de 20e eeuw naar de rest van West-Europa en de VS.
  3. De industriële revolutie begon rond 1750 in het noorden van de Verenigde Staten en verspreidde zich in de 19e eeuw naar West-Europa.
  4. De industriële revolutie begon rond 1850 in het noorden van de Verenigde Staten en verspreidde zich in de 20e eeuw naar West-Europa.

______________________________________________________________________________

Opdracht 4: Bekijk onderstaande afbeelding
A. Waarom kun je deze tekening gebruiken om het ‘oude Engeland’ (het Engeland van voor de Industriële Revolutie) zien?
Leg je in je antwoord hierbij uit hoe het ' oude Engeland' eruit zag en verwijs ook duidelijk naar de bron.
B. Waarom kun je deze tekening ook gebruiken om het ‘nieuwe Engeland’ (het Engeland van tijdens/na de Industriële Revolutie) te zien?
Leg je antwoord uit.Leg je in je antwoord hierbij uit hoe het ' nieuwe Engeland' ​eruit zag en verwijs ook duidelijk naar de bron.
C. Welke nadelen van het ‘nieuwe Engeland’ kun je zien op de tekening?
D. Bedenk ook wat voordelen van het ‘nieuwe Engeland’
E. Wat bedoelde de Franse historicus met de uitspraak, die betrekking heeft op deze tekening, ‘Uit dit vieze riool vloeit puur goud’?

Schilderij van de Engelse stad Manchester gemaakt in de de 19e eeuw.

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/e/e1/Cottonopolis1.jpg

______________________________________________________________________________

Opdracht 5:
Bekijk nogmaals de afbeelding hierboven. Wat is zo te zien als een belangrijke oorzaak voor de groei van Manchester? Eén antwoord is juist.

  1. verbeteringen in de landbouw
  2. een snelle groei van de handel
  3. de komst van industrie
  4. betere verbindingen

______________________________________________________________________________

Opgave 6:
Lees de onderstaande uitspraak.

‘Heel veel mensen spreken dan wel over een Industriële Revolutie, maar in werkelijkheid was er bij de Industriële Revolutie helemaal geen sprake van een revolutie’

  1. Leg uit waarom de bovenstaande uitspraak waar is.
  2. Leg uit waarom de geschiedenisdocenten misschien toch wel gelijk hebben als ze over een Industriële Revolutie spreken

______________________________________________________________________________

Opgave 7:
In de bron worden twee gevolgen van de massaproductie genoemd. Welke twee gevolgen zijn dit?

Bron: een ontwikkeling in de bouw rond het jaar 1900
Een nieuwe ontwikkeling in de bouw, de zogenaamde revolutiebouw, vormde een bedreiging voor timmerlieden. In fabrieken maakten minder geschoolde arbeiders nu de deuren en de kozijnen. Er werd daarbij minder aandacht besteed aan de afwerking en de degelijkheid, maar het was wel sneller en goedkoper.

______________________________________________________________________________

Opgave 8: Vóór en na 1850 werden in Nederland producten gemaakt. Door de Industriële Revolutie veranderde er veel. Daarover gaan de volgende uitspraken:

  1. Er is sprake van beperkte productie met een hoge kwaliteit.
  2. Er is sprake van een vakman die het product van het begin tot het einde maakt.
  3. Er is sprake van een werknemer die aan een klein deel van het eindproduct werkt.
  4. Er is sprake van massaproductie in zo weinig mogelijk tijd.

Leg per uitspraak uit of deze past vóór of na de Industriële Revolutie.

______________________________________________________________________________

Opgave 9: VWO / Extra verdieping HAVO
Gebruik de bron hieronder
Aan de hand van deze grafiek kun je de conclusie trekken dat in Groot-Brittannië de Industriële Revolutie zich voltrekt tussen 1830 en 1840.

Toon dit aan met behulp van de grafiek.

Bron: Beeldgrafiek van het aantal hand- en fabriekswevers in de katoenindustrie in Groot-Brittannië, 1810-1840 (in duizendtallen)

Film en opdracht

Welkom in de IJzeren Eeuw - Arm en Rijk

2. Sociale kwestie

De sociale kwestie:

Dat de industriële tijd veel vooruitgang bracht, is bekend. Echter bracht het niet voor iedereen vooruitgang. De arbeidersmassa's die in de steden woonden, werkte in ellendige omstandigheden. Ze maakten lange dagen en het volledige gezin werd ingezet. Zo ontstond de sociale kwestie: armoede werd gezien als een groot probleem, wat aangepakt moest gaan worden.

Kinderarbeid was niet nieuws. Al eeuwenlang werkte kinderen mee met het gezin. Echter ging in de industriële tijd dit beeld tegenstaan. Het werk in de fabrieken was ongezond en gevaarlijk. De kans op ongelukken was erg groot en er waren ook veel kinderen die ledematen misten, dankzij een machine. Lang niet alle werkgevers wilden kinderen in de fabrieken. Ze vonden de kinderen niet sterk genoeg of ze waren nog te speels. De kinderen konden beter eerst lezen en schrijven, dan waren ze later vast een betere arbeider.

Steeds meer landen namen wetten aan die kinderarbeid beperkten of zelfs verboden. Kinderen moesten verplicht naar school om te leren lezen en schrijven. Pas vanaf 12 jaar mochten kinderen gaan werken.

Armenzorg:

Net zoals kinderarbeid, was ook armoede een probleem. Armen konden via kerkelijke armenzorg wat geld en brood krijgen. Ze konden dan turf kopen om zich in de winter warm te houden. 

Naar mate de industriële samenleving groeit, gingen de burgers armoede ook als een echt probleem zien. Ze noemde het "de sociale kwestie". De ellende van de burgers viel steeds meer op, doordat de burgerij het steeds beter kreeg en doordat in de steden steeds meer wijken van arbeiders ontstonden. Armoede werd steeds meer zichtbaar en er werd steeds meer over gepubliceerd in kranten. 

Uitbuiting was orde van de dag. Arbeiders werkten soms wel 16 uur per dag, zonder een dag vakantie. Als er geen werk was, werd je ontslagen en kregen geen cent meer. Ook als je ziek of arbeidsongeschikt was, kreeg je geen geld en was er geen zorg. 

Uiteindelijk komt de sociale kwestie steeds meer onder de aandacht. Arbeiders accepteerden hun lot niet langer en gaan zich organiseren in vakbonden. In de vakbonden probeerden arbeiders betere arbeidsomstandigheden af te dwingen. Werd er niet naar hun voorstel geluisterd, dan staakten ze hun werk, zorgden voor relletjes of kwamen met geweld in verzet. 

Vanaf 1889 kwamen er in Nederland sociale wetten. Deze wetten beschermden de zwakkere groepen in de samenleving. Er kwamen uitkeringen voor mensen die (tijdelijk) niet konden werken. Er werden richtlijnen opgesteld voor het aantal uren wat je per dag mocht werken. Er kwamen veiligheidseisen voor in de fabrieken. Er kwamen afspraken over minimum lonen en de woningen waar de arbeiders in wonen moesten aan veiligheidseisen voldoen.

De sociale kwestie zorgde uiteindelijk voor verbeteringen en de arbeiders gingen er geleidelijk op vooruit.

Leerdoelen

Voor het onderwerp "Sociale kwestie" beheers je de volgende doelen:

  • Jij kunt de gevolgen van de industriële revolutie op gebied van de leef en werkomstandigheden van de arbeiders beschrijven.
  • ​Jij kunt uitleggen waarom er actiegroepen ontstonden voor de werknemers..

De begrippen die hierbij horen zijn (in alfabetische volgorde):

  • Sociale kwestie
  • sociale wet
  • vakbond

Opdrachten

Film en opdracht

3. Politieke stromingen: Ismen

3A. Liberalisme

Inleiding
Na de nederlaag van Napoleon in Europa in 1815, kwamen overal weer koningen, edelen en andere regenten terug aan de macht. Het volk had niks meer te zeggen. Dit zorgde voor een zekere onrust onder de burgers. Zij spraken met elkaar over de beperkingen van hun macht en de idealen die zij voor de toekomst hadden. Deze idealen kregen steeds meer vorm en werden uiteindelijk vaak uitgewerkt tot politieke standpunten. Dit leidde uiteindelijk vanaf de jaren rond 1820 tot het ontstaan van verschillende politieke stromingen, de zogenaamde -ismen. Elke van deze stroming had andere idealen over wat er met de maatschappij moest gebeuren.

Ontstaan klassenmaatschappij
De maatschappij was ook heel erg veranderd als gevolg van de  de Industriële Revolutie. Waar er in de 18e eeuw er bijvoorbeeld nog een standenmaatschappij was, ontstond er nu een zogenaamde klassenmaatschappij. Waarbij de bevolking werd ingedeeld in verschillende klassen op basis van beroep en bezit/inkomen.
Bovenaan stond de zogenaamde elite. Hiertoe behoorde de mensen met grote politieke macht en veel bezit, zoals bijvoorbeeld een minister of een eigenaar van grote fabrieken. Onder deze groep kwam de gegoede burgerij, voorbeelden hiervan zijn een burgemeester, eigenaar van een (kleinere) fabriek of een advocaat. Onder deze klasse kwam dan de kleine middenklasse, met bijvoorbeeld een winkelier, pastoor of leraar.  Vervolgens kwam er een grote groep van arbeiders, die geen politieke macht hadden. Binnen deze groep had je de geschoolde arbeiders, zoals bijvoorbeeld een timmerman of metselaar, maar de overgrote meerderheid waren ongeschoolde fabrieksarbeiders.   

Afbeelding 1: Spotprent over het de klassenmaatschappij van de 19e eeuw.
Met van boven naar beneden de verschillende klassen van de maatschappij.


Liberalisme
Eén van de politieke stromingen die na 1820 opkwam was het liberalisme. Tot deze stroming behoorden vooral de burgers die een goede opleiding of baan hadden maar geen inspraak kregen in het bestuur. Mede hierdoor ontstond er vanaf 1820 steeds meer ontevredenheid over deze situatie. In 1848 was de onvrede van deze burgers zo groot geworden dat ze in opstand kwamen tegen de koningen edelen en regenten. Hierbij wisten ze in veel landen de macht in handen te krijgen, dit jaar staat daarom ook wel bekend als het zogenaamde Revolutiejaar.

Afbeelding 2: Opstanden van de burgerbevolking tegen de overheersing door koningen in Duitsland in 1848.


Binnen het liberalisme werd er nadruk gelegd op vrijheid van het individu. Daarmee werd bedoeld dat de burgers zoveel mogelijk vrijheden kregen. Ze moesten vrij zijn en hun mening kunnen uiten, waarbij er bijvoorbeeld persvrijheid moest zijn. Daarnaast waren de liberalen ook sterk voor economische vrijheden. Dat betekende dat het individu vrij moest kunnen beschikken over zijn bezittingen en ermee moest kunnen doen wat hij wilde, zonder daarbij gehinderd te worden door regels en ingrijpen van de overheid
Als laatste vonden de liberalen dat zij politieke vrijheid moesten hebben. Ze vonden dat burgers zelf een eigen verlicht parlement moesten kunnen kiezen en dat het parlement de hoogste macht moest hebben, zonder dat er een koning hierbij de macht van het parlement beperkte. De liberalen waren dus tegen staatsbemoeienis. Liberalen wilden vooral doen waar zij zelf behoefte aan hadden, zonder dat zij door de regering op de vingers getikt werden.

Afbeelding 3: Portret van Thorbecke, de Nederlandse liberale leider uit de 19e eeuw, die in 1848 ook een liberale grondwet schreef, waarmee er een parlementaire democratie in Nederland ontstond.


Dit betekende echter niet dat de liberalen vonden dat alle inwoners en burgers van een staat mee mochten beslissen over het bestuur. Zo dachten de liberalen, die behoorde tot de klassen van de elite (rijke fabriekseigenaren, hoogopgeleide mannen), dat arbeiders niet geschikt waren om mee te mogen beslissen over het bestuur. Want de arbeiders hadden vaak weinig tot geen opleiding gehad en waren daardoor ook niet ontwikkeld genoeg.

Volgens de liberalen konden alleen mensen die in hun werk of opleiding hadden laten zien dat ze beschikten over het juiste niveau, deelnemen aan de politiek, als parlementslid of door te stemmen bij verkiezingen. De liberalen waren hierdoor vaak geen voorstander van het algemeen kiesrecht maar wel van het censuskiesrecht. Dit houdt in dat alleen mensen die een bepaald (hoog) bedrag aan belastingen betaalden mochten stemmen.

Afbeelding 4: Zitting van het Nederlandse parlement in de 19e eeuw.


Daarom was het liberalisme vooral een partij voor de welvarende burgers. Alles wees erop dat de liberalen vooral goed voor zichzelf zorgden met hun politieke idealen.

3A. Opdrachten

Maak onderstaande opdrachten in je schrift:

Opgave 1:
Voor de liberalen was vrijheid van meningsuiting en persvrijheid heel erg belangrijk. Waarom zou dit zo zijn geweest?
______________________________________________________________________________

Opgave 2:
A. Op wat voor manieren kan een overheid ingrijpen in de economie? Geef drie voorbeelden van ingrijpen van de overheid in de economie.
B. Waarom vonden liberalen het niet goed dat de overheid zou ingrijpen in de economie?
______________________________________________________________________________

Opgave 3:
A. Waarom waren veel liberalen tegen het instellen van algemeen kiesrecht (dat alle mensen mogen stemmen)? Welke reden hadden ze hiervoor?
B. Op welke manier zou het volgens liberalen mogelijk zijn om meer mensen kiesrecht te geven? (Wat moesten de mensen dan gaan doen?)
______________________________________________________________________________

Opgave 4:
A. Herhaling: Waarover ging de sociale kwestie?
B. Op wat voor manier vonden de liberalen dat de problemen van de arbeiders zouden moeten worden opgelost? Had de overheid hierin een rol? Leg je antwoord uit.

Opgave 5:
Hieronder staan een aantal gebeurtenissen in willekeurige volgorde. Zet ze in een logische volgorde waarmee je duidelijk kunt maken op wat voor manier er volgens de liberalen een uitbreiding van het kiesrecht ontstaat en uiteindelijk een ideale samenleving.

  1. Arbeiders mogen niet deelnemen aan het politieke proces.
  2. De arme arbeidersklasse zou hierdoor steeds beter gaan nadenken over o.a. politiek.
  3. De vorsten en adel hebben weer de macht in handen.
  4. Uiteindelijk zou er een staat ontstaan waarin er veel vrijheid is voor de burgers, om zich te ontwikkelen tot goede en verantwoordelijke burgers. Hierbij is er veel vrijheid voor alle burgers, door weinig ingrijpen van de overheid.
  5. De rijke burgers nemen de macht over in de politiek en stellen censuskiesrecht in.Er komt een uitbreiding van het kiesrecht voor de ontwikkelde burgers.
  6. De rijke burgers, niet van adel, eisen meer inspraak in het bestuur.
  7. Er moet meer scholing en opleiding komen voor de arme arbeidersklasse.

______________________________________________________________________________

Opgave 6: Gebruik bron 1 en 2 hieronder.
Bij het liberalisme ging men uit van het vrijheid op verschillende gebieden

A. Op welke drie gebieden vond men dat er vrijheid moest zijn?
B. Lees bron 1 en bron 2 hieronder. Geef per bron aan bij welke vorm van vrijheid elke bron past.

Bron 1: Uitspraak van een vrouw.
'Ik ben liberaal omdat het liberalisme lijkt te staan voor het geloof in mensen, het vertrouwen dat ze hun eigen zaken veel beter kunnen regelen, dan als andere mensen of instanties deze zaken voor hun regelen.'

Bron 2: Een economische denker over eigen ondernemingen.
Mensen begrijpen hun eigen ondernemingen, zaken en belangen beter, waarbij ze er ook nog beter voor zorgen, dan dat de regering dit doet of dat er van hun verwacht kan worden.'

______________________________________________________________________________

Opgave 7:
Bekijk bron 3 hieronder

Onderstaande bron is een verkiezingsposter van een liberale Nederlandse partij.
Op welke manier proberen de liberalen te laten zien dat zij goede ideeën hebben over hoe ze de Nederlandse staat willen besturen?

Afbeeldingsresultaat voor liberalisme poster vrijzinnige democraten
Bron 3: Verkiezingsposter van de Liberale politieke partij Vrijzinnige Democraten.
Toelichting: Op de rechterrots staat: Revolutie (van de arbeiders) en op de linkerrots: Reactie (behoudend/nadruk op geloof)

______________________________________________________________________________

3B. Socialisme

Een gevolg van de Industriële Revolutie was dat er een politieke beweging ontstond die opkwam voor de rechten van de arbeiders: het socialisme.
Waar het liberalisme vooral voor de rijke burgers aantrekkelijk was, was het socialisme belangrijk voor de arbeiders.

Het socialisme legde grote nadruk op de gelijkheid tussen de burgers. De verschillen tussen arm en rijk moesten kleiner worden en in een ideale samenleving zou alle rijkdom en welvaart gelijk moeten worden verdeeld.
Lange tijd was het socialisme in Nederland een relatief kleine beweging. Pas vanaf 1870 begon het socialisme qua aanhang te groeien, dit kwam vooral door de grote groei van de industrialisatie en de toename van het aantal arbeiders hierdoor. De arbeiders wilden via het socialisme verbeteringen krijgen in de zware woon- en werkomstandigheden waarmee ze kampten.

Afbeelding 1: Woning van een arbeidersgezin eind 19e eeuw


Veel socialisten hadden hun ideeën vorm zien krijgen door Karl Marx, een Duitse econoom en filosoof. Marx zag op zijn reizen door Europa steeds weer hetzelfde beeld terug komen: er was één (kleine) groep die alle macht en rijkdom had en hiermee kon heersen over de anderen, deze groep noemde hij de kapitalisten. Zij konden met deze macht de arbeiders, die hij het proletariaat (zij die niks hebben) noemde, uitbuiten.

Video van Schooltv 'Durf te denken', waarin de belangrijkste ideeën van Karl Marx worden uitgelegd. 

Volgens Marx konden de arbeiders binnen dit kapitalistisch systeem nooit een menswaardig bestaan krijgen en moesten zij zelf opkomen voor hun eigen rechten. Zouden de arbeiders dit niet doen, dan zouden zij uitgebuit blijven door hun werkgevers. Volgens Marx was de enige manier waarop dit kon via een revolutie.

Volgens Marx gaan er 4 revolutionaire stappen in een land gebeuren:
1. Er ontstaat een klassenstrijd (revolutie) tussen fabrikanten en arbeiders.
2. Arbeiders gaan overwinnen. Fabrikanten verliezen hun kapitaal.
3. Productiemiddelen komen in handen van de arbeiders.
4. Er ontstaat een nieuwe communistische samenleving, waarin iedereen gelijk is.

Afbeelding 2: Karl Marx, de grondlegger van het communisme


De socialisten die via een revolutie de maatschappij wilden veranderen noemen we ook wel communisten. Maar in de 19e eeuw onstond er binnen het socialisme ook een andere stroming: de sociaal democraten.
Sociaal democraten wilden niet via een revolutie de macht verkrijgen, maar zij wilden via de politiek (verkiezingen) de arbeiders helpen. Want wanneer zij de politieke macht hadden konden ze via sociale wetgeving de positie van de arbeiders verbeteren.

Een voorbeeld van deze sociale wetten zijn bijvoorbeeld het kinderwetje van Samuel van Houten. Hierin werd beschreven dat kinderen tot 12 jaar verplicht onderwijs moesten volgen en pas op latere leeftijd naar de fabrieken mochten gaan. In de praktijk bleek echter wel dat vooral in het begin het lastig te controleren was of alle fabrieken zich aan deze regels hielden.

Afbeelding 3: Tekening over Samuel van Houten, waarbij de kinderen roepen: 'Leve mijnheer van Houten!'

 

3B. Opdrachten

Maak onderstaande opdrachten in je schrift:

Opgave 1:
Waarom kun je het Kinderwetje van van Houten zien als een sociale wet? 

______________________________________________________________________________

Opgave 2:
Gebruik bron 1 (hieronder)
A.Wat voor personen worden uitgebeeld bij Persoon A en B op de bron. Leg je antwoord uit. 
B. Welke van de twee personen zijn volgens de tekenaar het machtigste? Leg je antwoord uit. 
C. Leg de uitspraak van de tekenaar, 'Kamaraden, zoo moet het gaan!', uit met behulp van de bron. Wat is zijn boodschap? 
D. Past deze tekening bij de communisten of sociaaldemocraten. Leg je antwoord uit met behulp van de bron. 

Bron 1: Spotprent van Albert Hahn uit 1909

______________________________________________________________________________

Opgave 3:
Lees bron 2

A. Wat moet er volgens de schrijver van deze bron gebeuren in deze samenleving? 
B. Op welke manier kunnen volgens deze schrijver deze veranderingen worden behaald?
C. Is deze schrijver een aanhanger van het liberalisme, communisme of sociale democratie? 

Bron 2: Een Belg in 1885
Als sommigen alles hebben en anderen niet, als zij die werken in ontbering leven en zij die niets doen overvloed kennen, dan is de samenleving niet volmaakt. Wij willen de omwenteling van de huidige sociale orde: wij zijn socialist. Wij willen ook grote politieke hervormingen ten einde de gelijkheid onder de burgers te verwezenlijken. Wij zijn democraten en wij eisen het algemeen stemrecht. 
______________________________________________________________________________

Opgave 4:
A
. Wie bedoeld de schrijver met de heersende klasse? Welke mensen zijn dit in de samenleving van de 19e eeuw?
 
Het woord proletariërs komt uit de Romeinse tijd. Hierbij was de proletariërs een Romeinse burger die niets had dan alleen zijn kind (proles).
B. Welke groep vormde in de 19e eeuw tijdens de industriële revolutie de proletariërs? 
C. Wat bedoeld de schrijver met de uitspraak de proletariërs hebben niets te verliezen dan hun ketenen? 
D. Op welke manier vind de schrijver dat de samenleving kan worden hervormd? 
E. Is de schrijver een aanhanger van liberalisme, communisme of sociale democratie? 


Bron 4: Een Duitser in 1848
Zij verklaren openlijk dat hun doel slechts bereikt kan worden door de geweldadige omverwerping van de hele tot dusver bestaande orde. Laat de heersende klasse beven voor de communistische revolutie. De proletariërs hebben niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen: proletariërs aller landen, verenigt u!

Antwoorden Opdrachten Liberalisme + Socialisme

Open bestand Antwoorden Opdrachten Liberalisme

Leerdoelen

Voor het onderwerp "Ismen" beheers je de volgende doelen:

  • Je kunt de kenmerken van liberalisme en socialisme beschrijven.
  • Je kunt uitleggen waarom mensen aanhanger van een bepaalde politieke stroming werden.

De begrippen die hierbij horen zijn (in alfabetische volgorde):

  • Bijzonder onderwijs
  • Bourgeoisie
  • Klasse
  • Liberalisme
  • Politieke partij
  • Politiek - maatschappelijke stroming
  • Productiemiddelen
  • Schoolstrijd 
  • Socialisme

Film en opdracht

Welkom in de IJzeren Eeuw - Een beter land

Historische vaardigheden

Bij het vak geschiedenis komt veel meer kijken dan alleen stampwerk. Om geschiedenis goed te kunnen begrijpen, moet je een aantal historische vaardigheden bezitten:

1. Hoe je om moet gaan met de betrouwbaarheid van bronnen,
2. Wat het verschil is tussen een feit en een mening,
3. Welke soorten bronnen er zijn,
4. Hoe we het verleden hebben ingedeeld,
5. Wat het verschil is tussen oorzaak (+ aanleiding) en gevolg,
6. Wat bedoeld wordt met de representativiteit (= zijn er meer van zulke bronnen te vinden) van bronnen,
7. Wat tijd- en plaatsgebondenheid (standplaatsgebondenheid) is,
8. Wanneer er sprake is van een verandering of van continuïteit (= ‘het’ gaat door, ‘het’ blijft hetzelfde).

Leerdoelen en begrippen

Leerdoelen

Leerdoelen tijdvak 8

1

Jij kunt in je eigen woorden de belangrijkste kenmerken van de industriële revolutie beschrijven.

2

Jij kunt de gevolgen van de industriële revolutie op gebied van de leef en werkomstandigheden van de arbeiders beschrijven.

Jij kunt uitleggen waarom er actiegroepen ontstonden voor de werknemers.

3

Je kunt de kenmerken van liberalisme en socialisme beschrijven.

Je kunt uitleggen waarom mensen aanhanger van een bepaalde politieke stroming werden.

Begrippenlijst

Begrippen tijdvak 8

  • Bijzonder onderwijs: niet-openbaar onderwijs, zoals katholiek of protestant onderwijs.
  • Bourgeoisie: de rijke burgers, de bezittende klasse.
  • Energie: kracht
  • Fabriek: gebouw waar met machines producten worden gemaakt
  • Industrialisatie: groei van de industrie
  • Industrie: productie in fabrieken
  • Industriële revolutie: ingrijpende verandering in de productie methode, waarbij handenarbeid wordt vervangen door machines.
  • Industriële samenleving: samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin de industrie en diensten belangrijk zijn.
  • Industriesector: het deel van de economie dat zich bezig houdt met industrie en mijnbouw.
  • Klasse: bevolkingslagen
  • Landbouwsector: het deel van de economie dat zich bezig houdt met landbouw.
  • Liberalisme: politiek – maatschappelijke beweging die streeft naar meer vrijheid voor het individu.
  • Milieu: leefomgeving
  • Politiek – maatschappelijke stroming: beweging die het overheidsbestuur en de samenleving wil beïnvloeden.
  • Politieke partij: organisatie van mensen die zich vanuit bepaalde ideeën bezighouden met het overheidsbestuur.
  • Productiemiddelen: wat er nodig is om een product te maken.
  • Schoolstrijd: strijd over het betalen van het bijzonder onderwijs door de overheid tot 1917.
  • Sociale kwestie: het probleem van de slechte leef en werkomstandigheden van de arbeiders.
  • Sociale wet: wet voor zwakkere mensen.
  • Socialisme: politiek – maatschappelijke beweging die streeft naar gelijkheid tussen de burgers.
  • Vakbond: organisatie van werknemers die zich inzet voor verbetering van werkomstandigheden en salaris voor werknemers.
  • Werkgever: iemand die anderen voor loon in dienst heeft.
  • Werknemer: iemand die in loondienst is bij een werkgever.

Contact met de docent

Klas 2 havo en 2 atheneum krijgen dit schooljaar les van meneer Groeneveld of mevrouw de Weerd.

Mocht je vragen of opmerkingen over geschiedenis of deze weblink hebben:
Meneer Groeneveld: a.groeneveld@cambiumcollege.nl
Mevrouw de Weerd-Hoek: f.d.weerd@cambiumcollege.nl