Een gevolg van de Industriële Revolutie was dat er een politieke beweging ontstond die opkwam voor de rechten van de arbeiders: het socialisme.
Waar het liberalisme vooral voor de rijke burgers aantrekkelijk was, was het socialisme belangrijk voor de arbeiders.
Het socialisme legde grote nadruk op de gelijkheid tussen de burgers. De verschillen tussen arm en rijk moesten kleiner worden en in een ideale samenleving zou alle rijkdom en welvaart gelijk moeten worden verdeeld.
Lange tijd was het socialisme in Nederland een relatief kleine beweging. Pas vanaf 1870 begon het socialisme qua aanhang te groeien, dit kwam vooral door de grote groei van de industrialisatie en de toename van het aantal arbeiders hierdoor. De arbeiders wilden via het socialisme verbeteringen krijgen in de zware woon- en werkomstandigheden waarmee ze kampten.
Veel socialisten hadden hun ideeën vorm zien krijgen door Karl Marx, een Duitse econoom en filosoof. Marx zag op zijn reizen door Europa steeds weer hetzelfde beeld terug komen: er was één (kleine) groep die alle macht en rijkdom had en hiermee kon heersen over de anderen, deze groep noemde hij de kapitalisten. Zij konden met deze macht de arbeiders, die hij het proletariaat (zij die niks hebben) noemde, uitbuiten.
Video van Schooltv 'Durf te denken', waarin de belangrijkste ideeën van Karl Marx worden uitgelegd.
Volgens Marx konden de arbeiders binnen dit kapitalistisch systeem nooit een menswaardig bestaan krijgen en moesten zij zelf opkomen voor hun eigen rechten. Zouden de arbeiders dit niet doen, dan zouden zij uitgebuit blijven door hun werkgevers. Volgens Marx was de enige manier waarop dit kon via een revolutie.
Volgens Marx gaan er 4 revolutionaire stappen in een land gebeuren:
1. Er ontstaat een klassenstrijd (revolutie) tussen fabrikanten en arbeiders.
2. Arbeiders gaan overwinnen. Fabrikanten verliezen hun kapitaal.
3. Productiemiddelen komen in handen van de arbeiders.
4. Er ontstaat een nieuwe communistische samenleving, waarin iedereen gelijk is.
De socialisten die via een revolutie de maatschappij wilden veranderen noemen we ook wel communisten. Maar in de 19e eeuw onstond er binnen het socialisme ook een andere stroming: de sociaal democraten.
Sociaal democraten wilden niet via een revolutie de macht verkrijgen, maar zij wilden via de politiek (verkiezingen) de arbeiders helpen. Want wanneer zij de politieke macht hadden konden ze via sociale wetgeving de positie van de arbeiders verbeteren.
Een voorbeeld van deze sociale wetten zijn bijvoorbeeld het kinderwetje van Samuel van Houten. Hierin werd beschreven dat kinderen tot 12 jaar verplicht onderwijs moesten volgen en pas op latere leeftijd naar de fabrieken mochten gaan. In de praktijk bleek echter wel dat vooral in het begin het lastig te controleren was of alle fabrieken zich aan deze regels hielden.