Inleiding
Na de nederlaag van Napoleon in Europa in 1815, kwamen overal weer koningen, edelen en andere regenten terug aan de macht. Het volk had niks meer te zeggen. Dit zorgde voor een zekere onrust onder de burgers. Zij spraken met elkaar over de beperkingen van hun macht en de idealen die zij voor de toekomst hadden. Deze idealen kregen steeds meer vorm en werden uiteindelijk vaak uitgewerkt tot politieke standpunten. Dit leidde uiteindelijk vanaf de jaren rond 1820 tot het ontstaan van verschillende politieke stromingen, de zogenaamde -ismen. Elke van deze stroming had andere idealen over wat er met de maatschappij moest gebeuren.
Ontstaan klassenmaatschappij
De maatschappij was ook heel erg veranderd als gevolg van de de Industriële Revolutie. Waar er in de 18e eeuw er bijvoorbeeld nog een standenmaatschappij was, ontstond er nu een zogenaamde klassenmaatschappij. Waarbij de bevolking werd ingedeeld in verschillende klassen op basis van beroep en bezit/inkomen.
Bovenaan stond de zogenaamde elite. Hiertoe behoorde de mensen met grote politieke macht en veel bezit, zoals bijvoorbeeld een minister of een eigenaar van grote fabrieken. Onder deze groep kwam de gegoede burgerij, voorbeelden hiervan zijn een burgemeester, eigenaar van een (kleinere) fabriek of een advocaat. Onder deze klasse kwam dan de kleine middenklasse, met bijvoorbeeld een winkelier, pastoor of leraar. Vervolgens kwam er een grote groep van arbeiders, die geen politieke macht hadden. Binnen deze groep had je de geschoolde arbeiders, zoals bijvoorbeeld een timmerman of metselaar, maar de overgrote meerderheid waren ongeschoolde fabrieksarbeiders.
Liberalisme
Eén van de politieke stromingen die na 1820 opkwam was het liberalisme. Tot deze stroming behoorden vooral de burgers die een goede opleiding of baan hadden maar geen inspraak kregen in het bestuur. Mede hierdoor ontstond er vanaf 1820 steeds meer ontevredenheid over deze situatie. In 1848 was de onvrede van deze burgers zo groot geworden dat ze in opstand kwamen tegen de koningen edelen en regenten. Hierbij wisten ze in veel landen de macht in handen te krijgen, dit jaar staat daarom ook wel bekend als het zogenaamde Revolutiejaar.
Binnen het liberalisme werd er nadruk gelegd op vrijheid van het individu. Daarmee werd bedoeld dat de burgers zoveel mogelijk vrijheden kregen. Ze moesten vrij zijn en hun mening kunnen uiten, waarbij er bijvoorbeeld persvrijheid moest zijn. Daarnaast waren de liberalen ook sterk voor economische vrijheden. Dat betekende dat het individu vrij moest kunnen beschikken over zijn bezittingen en ermee moest kunnen doen wat hij wilde, zonder daarbij gehinderd te worden door regels en ingrijpen van de overheid
Als laatste vonden de liberalen dat zij politieke vrijheid moesten hebben. Ze vonden dat burgers zelf een eigen verlicht parlement moesten kunnen kiezen en dat het parlement de hoogste macht moest hebben, zonder dat er een koning hierbij de macht van het parlement beperkte. De liberalen waren dus tegen staatsbemoeienis. Liberalen wilden vooral doen waar zij zelf behoefte aan hadden, zonder dat zij door de regering op de vingers getikt werden.
Dit betekende echter niet dat de liberalen vonden dat alle inwoners en burgers van een staat mee mochten beslissen over het bestuur. Zo dachten de liberalen, die behoorde tot de klassen van de elite (rijke fabriekseigenaren, hoogopgeleide mannen), dat arbeiders niet geschikt waren om mee te mogen beslissen over het bestuur. Want de arbeiders hadden vaak weinig tot geen opleiding gehad en waren daardoor ook niet ontwikkeld genoeg.
Volgens de liberalen konden alleen mensen die in hun werk of opleiding hadden laten zien dat ze beschikten over het juiste niveau, deelnemen aan de politiek, als parlementslid of door te stemmen bij verkiezingen. De liberalen waren hierdoor vaak geen voorstander van het algemeen kiesrecht maar wel van het censuskiesrecht. Dit houdt in dat alleen mensen die een bepaald (hoog) bedrag aan belastingen betaalden mochten stemmen.
Daarom was het liberalisme vooral een partij voor de welvarende burgers. Alles wees erop dat de liberalen vooral goed voor zichzelf zorgden met hun politieke idealen.