Begrippenlijst
Begrippen tijdvak 8
- Bijzonder onderwijs: niet-openbaar onderwijs, zoals katholiek of protestant onderwijs.
- Bourgeoisie: de rijke burgers, de bezittende klasse.
- Energie: kracht
- Fabriek: gebouw waar met machines producten worden gemaakt
- Industrialisatie: groei van de industrie
- Industrie: productie in fabrieken
- Industriële revolutie: ingrijpende verandering in de productie methode, waarbij handenarbeid wordt vervangen door machines.
- Industriële samenleving: samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin de industrie en diensten belangrijk zijn.
- Industriesector: het deel van de economie dat zich bezig houdt met industrie en mijnbouw.
- Klasse: bevolkingslagen
- Landbouwsector: het deel van de economie dat zich bezig houdt met landbouw.
- Liberalisme: politiek – maatschappelijke beweging die streeft naar meer vrijheid voor het individu.
- Milieu: leefomgeving
- Politiek – maatschappelijke stroming: beweging die het overheidsbestuur en de samenleving wil beïnvloeden.
- Politieke partij: organisatie van mensen die zich vanuit bepaalde ideeën bezighouden met het overheidsbestuur.
- Productiemiddelen: wat er nodig is om een product te maken.
- Schoolstrijd: strijd over het betalen van het bijzonder onderwijs door de overheid tot 1917.
- Sociale kwestie: het probleem van de slechte leef en werkomstandigheden van de arbeiders.
- Sociale wet: wet voor zwakkere mensen.
- Socialisme: politiek – maatschappelijke beweging die streeft naar gelijkheid tussen de burgers.
- Vakbond: organisatie van werknemers die zich inzet voor verbetering van werkomstandigheden en salaris voor werknemers.
- Werkgever: iemand die anderen voor loon in dienst heeft.
- Werknemer: iemand die in loondienst is bij een werkgever.