1KGT François Vatelschool

1KGT François Vatelschool

Introduction

 

During our last semester we still have lots of work to do. Luckily, most of the grammar items are repetition. This website will help you to practise all grammar items and to work independently. Obviously, if you need help from your teacher, just ask.

 

 

The following grammar items will be tested:

1 Present Simple

2 Present Continuous

3 Past Simple

4 Persoonlijke voornaamwoorden

5 Bezittelijke voornaamwoorden

6 A or an

7 Vraagzinnen maken (making questions)

8 Ontkenningen (negations)

9 Trappen van vergelijking (comparisons)

10 Vragende voornaamwoorden (wh-questions)

11 Meervoud (plural)

12 Woordvolgorde (word order)

13 Hoofdtelwoorden (ordinal numbers)

14 Kloktijden (telling time)

 

Good luck!

 

VIDEO:      https://www.youtube.com/watch?v=ePVZvMjSMvE

 

Onderdeel 1 Present Simple

Present simple - Uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 LANGE UITLEG:      https://www.youtube.com/watch?v=BVOlhlNxY3o&t=5s

2 KORTE UITLEG:      https://www.youtube.com/watch?v=c8amlS5Uwes

2 MEER UITLEG

Wanneer gebruik je de present simple?

Hoe maak je de present simple?

We gebruiken de present simple als we het hebben over:

- feiten / als iets gewoon zo is;
- gewoonten,
- dingen die we nooit/ soms/regelmatig/ vaak/

  altijd doen,

- bij dienstregelingen, openings- en       

  sluitingstijden.

 

- This river Thams flows through London. (feit)
- We often go to the beach on

  Sundays. (gewoonten)
- These children often play outside. (regelmatigheid)

 

Let op de volgende woorden: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.

 

Present simple maak je met:

 

1 het hele werkwoord =

  I, you, we, they, meervoud


I always read the newspaper.

You often go to church on Sundays.

We love playing computer games.

They regularly visit their grandparents.

My friends never fight with each other.

 

2 werkwoord + (e) s:

- she --> she always swims fast.
- he --> he often goes to the cinema.
- it --> it always jumps very high.

 

SHIT-rule = she/he/it + werkwoord + (e)s

 

TEST:

Tests Present Simple

Toets: Test 1 Verb to be

Start

Toets: Test 2 Verb to have

Start

Toets: Test 3 Present simple

Start

Toets: Test 4 Present simple

Start

Onderdeel 2 Present Continuous

Present continuous - Uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 Video Uitleg:  https://www.youtube.com/watch?v=n6VUjLL_unI

 

2 MEER UITLEG:

GEBRUIK:

1 om aan te geven dat je iets op dit moment aan het doen bent

2 om aan te geven dat iets op moment aan de gang is

3 bij irritatie

4 'persoonlijke' afspraken in de nabije toekomst, zoals afspraken bij de tandarts of huisarts, feestje, uitgaan. Deze afspraken staan al vast.

VORM:              TO BE + WERKWOORD + -ING

I                          AM READING      an exciting book at the moment.

She/He/ It          IS WATCHING      a documentary right now.

You/They/We   ARE PLAYING     a football match now.

My brother        IS MAKING          lunch at the moment.              (enkelvoud)

My brothers      ARE GOING        to the dentist this afternoon.  (meervoud)

 

SIGNAALWOORDEN:

at the moment, right now, now, currently, just now, look!, listen!,  always (bij irritatie)

 

VERANDERING IN SPELLING:

1 verdubbeling medeklinker

een medeklinker aan het einde van het werkwoord moet soms verdubbeld worden:

STOP:    He is stopping the car.

ROB:      Look! They are robbing the bank.

 

2  een -e aan het einde van een werkwoord komt te vervallen:

DANCE:    I am dancing right now.

MAKE:       He is making a delicious cake.

MEER VOORBEELDEN:

1 He is always teasing me.                                  (Gebruik: irritatie, hij plaagt mij altijd!)

2 I am going to the cinema with Billy tonight.   ( Gebruik: afspraak nabije toekomst.)

3 They are living in London for the time being.  (Gebruik: op dit moment wonen ze daar, tijdelijk.)

4 Sam and Mary are going to a baseball match next week.  (Gebruik: afspraak in de nabije toekomst. Vorm: Sam and Mary is meervoud, dus are)

5 They are always making such a mess!            (Gebruik: irritatie, ze maken altijd een enome troep!)

6 My sister is having breakfast at the moment.  (Gebruik: op dit moment. Vorm: my sister is enkelvoud, daarom gebruik je 'is having'.

 

TEST:

Tests Present Continuous

Toets: Test 2 Present continuous

Start

Toets: Test 3 Present continuous

Start

Onderdeel 3 Past simple

Past simple - uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 VIDEO UITLEG: https://www.youtube.com/watch?v=-kLgfLiChPc

 

2 MEER UITLEG

De past simple en de past continuous worden allebei gebruikt in de verleden tijd. Deze uitleg gaat over de past simple.

 

Gebruik:

Als iets in het verleden is gebeurd en is afgelopen.

Hoe vorm je de 'past simple'?:

         a. regelmatige werkwoorden                   + (e) d

  1. Galileo invented the telescope.
  2. My mother lived in London when she was a child.
  3. Twenty years ago he studied French.

 

         b. onregelmatige werkwoorden                               tweede rijtje, irregular  verbs

Onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren. Bij de verleden tijd gebruik je de tweede rij (to go -went - gone). Wij hebben in het Nederlands ook verleden tijdsvormen die veranderen van vorm, zoals liep, kocht, e.d.; je kunt de onregelmatige werkwoorden van het Engels hiermee vergelijken.

Leer de irregular verbs uit je hoofd.

  1. He saw a strange object last night.
  2. Sarah rang Beth yesterday, but she wasn’t at home.
  3. William Shakespeare wrote Romeo and Juliet.

 

Vraagzinnen:               did + hele werkwoord

I gave her a nice present last week.                Did I give her a nice present last week?

My father worked in the garden yesterday.     Did my father work in the garden yesterday?

We had a lot of fun an hour ago.                       Did we have  a lot of fun an hour ago?

 

Ontkenningen:         did + not + hele werkwoord

They came last Friday.                                       They didn’t come last Friday.

Last Tuesday Lisa flew to London.                  Last Tuesday Lisa didn’t fly to London.

We got up at six o’clock this morning.             We didn’t get up at six o’clock this morning.

 

Test:

Irregular verbs


Je hoeft voor de aankomende toets slechts 26 onregelmatige werkwoorden uit je hoofd te leren. Onthoud goed dat deze lijst niet compleet is! Dit zijn wel de enige werkwoorden die we in deze toetsweek zullen vragen:

 

                                                       IRREGULAR VERBS

 

Betekenis

Eerste vorm

Tweede vorm

Verleden tijd

Derde vorm

Voltooid deelwoord

01

zijn

to be

was/ were

been

02

worden

to become

became

become

03

breken

to break

broke

broken

04

kiezen

to choose

chose

chosen

05

doen

to do

did

done

06

drinken

to drink

drank

drunk

07

eten

to eat

ate

eaten

08

vallen

to fall

fell

fallen

09

voelen

to feel

felt

felt

10

vinden

to find

found

found

11

geven

to give

gave

given

12

gaan

to go

went

gone

13

hebben

to have

had

had

14

horen

to hear

heard

heard

15

weten

to know

knew

known

16

verlaten

to leave

left

left

17

maken

to make

made

made

18

ontmoeten

to meet

met

met

19

betalen

to pay

paid

paid

20

zeggen

to say

said

said

21

zien

to see

saw

seen

22

spreken

to speak

spoke

spoken

23

stelen

to steal

stole

stolen

24

zwemmen

to swim

swam

swum

25

dragen

to wear

wore

worn

26

schrijven

to write

wrote

written

 

Test:

Toets: Test Past Simple Irregular Verbs

Start

Tests Past simple

Toets: Test 1 Past simple - multiple choice

Start

Toets: Test 2 Past simple - regular verbs

Start

Toets: Test 3 Past simple - regular verbs

Start

Toets: Test 4 Past simple - irregular verbs

Start

Toets: Test 5 Past simple - irregular verbs

Start

Toets: Test 6 Past simple - fill in

Start

Onderdeel 4 Personal pronouns

Persoonlijke voornaamwoorden - uitleg

 

VIDEO UITLEG:  https://www.youtube.com/watch?v=v1EhchQsl88

 

 

A) Personal pronouns - persoonlijke voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar een persoon, een ding of een dier. Bijvoorbeeld:

  • Ik gaf mijn lunch aan haar.

ik verwijst naar de persoon die spreekt, en haar verwijst naar een meisje/vrouw, bijvoorbeeld naar Tamara of Annabelle.

 

B) Twee vormen

Er zijn twee vormen persoonlijke voornaamwoorden:

  • onderwerpsvorm: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij (meervoud) =  onderwerp van de zin
  • voorwerpsvorm: mij, jou, hem, haar, het, ons, hen                  =  nooit het onderwerp van de zin, lijdend voorwerp / meewerkend                                                                                                        voorwerp

Vorm 2 wordt in het Engels ook wel 'objective pronoun' genoemd. De betekenis van het woord object is voorwerp.

 

Personal pronouns    (onderwerpsvorm)

onderwerp van de zin

Object pronouns  (voorwerpsvorm)

lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
ik I (altijd met hoofdletter!) I am never late. mij me Mary gave her book to me.
jij you You are very cheerful. jou you Isa will invite you to her birthday party.
hij he He is going to Spain soon. zijn him My parents gave him a new guitar.
zij (ev) she She has curly blond hair. haar her They visited her in Japan last year.
het it It has broken its wings. het it I need to find my book. Where did you put it?
wij we We are good pupils. ons us Can you help us, please?
jullie, u you You made a delicious cake. jullie, u you Please wait over there, Sir. Mrs Jones will talk with you soon.
zij (meervoud) they They are taking the children to the zoo on Satuday. hen them Samuel served them some homemade tuna salad.

 

C) Onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp?

Zinsdeel Vraag? Voorbeelden Uitleg

 

onderwerp

(subject)

 

 

 

 

 

wie/wat + werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)

= who/what + verb?

 

 

 

 

1) I watched a fascinating   documentary last weekend.

2) You invented the paperclip!

3) He was walking down Wall Street in a three-piece suit.

4) They went to school on foot.

 

 

1) wie/ wat heeft een interessante documentaire gezien? = onderwerp ik

2) wie/wat heeft de paperclip uitgevonden? = jij

3) wie/ wat liep op Wall Street in een drie-delig pak? = hij

4) wie/wat ging naar school per voet? = zij

meewerkend voorwerp

(indirect object)

 

 

 

 

aan/voor wie + werkwoorden (wwg) + onderwerp

= to/ for whom + verb + suject

 

 

 

1) They are going to sent him a present.

2) Thomas bought us some ice cream.

3) Marc is painting the living room for them.

4) Alexa gave me her history notes.

 

 

1) aan wie gaan zij een cadeau geven? = aan hem

2) voor wie heeft Thomas ijs gekocht? = voor ons

3) voor wie heeft Marc de woonkamer geschilderd = voor hen.

4) aan wie heeft Alexa haar geschiedis aantekeningen gegeven = aan mij.

 

lijdend voorwerp

(direct object)

 

 

wie/wat + werkwoorden + onderwerp?

=

whom + verbs + subject

 

1) Oliver invited her to his party.

2) Noah and Lucy brought it to school.

3) We saw you in Oxford yesterday afternoon.

4) Our teacher took us to London last week.

1) wie heeft Oliver uitgenodigd voor zijn feestje = haar

2) wat brachten Noah en Lucy mee naar school? = het

3) wie zagen we gistermiddag in Oxford? = jou

4) wie heeft onze docent meegenomen naar London? = ons

 

D) Samenvatting

- personal pronoun         =  onderwerp van de zin (I, you, he, she, it, we, they)

- object pronoun            =  meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp (me, you, him, her, it, us, them) en staat nooit op de plaats van het                                                  onderwerp.

- onderwerp                  =  wie/wat + werkwoordelijk gezegde (all werkwoorden in de zin)

- meewerkend voorwerp =  voor/aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

- lijdend voorwerp         =  wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

 

 

Tests Voornaamwoorden

Toets: Test 1 Personal pronouns - onderwerpsvorm

Start

Toets: Test 2 Personal pronouns - onderwerpsvorm - vertaal

Start

Toets: Test 3 Personal pronouns - onderwerpsvorm - song lyrics

Start

Toets: Test 4 Object pronouns

Start

Toets: Test 5 Object pronouns - select

Start

Toets: Test 6 Personal or object pronoun - multiple choice

Start

Toets: Test 7 Personal pronouns and object pronouns - multiple choice

Start

Toets: Test 8 Personal and object pronouns

Start

Toets: Test 9 Personal pronouns and object pronouns

Start

Onderdeel 5 Bezittelijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden - uitleg

VIDEO UITLEG: https://www.youtube.com/watch?v=3dDvPURBnXo

 

 

Bezittelijke voornaamwoorden

In het Engels worden twee soorten bezittelijke voornaamwoorden gebruikt:

1 Possessive adjective

Een possessive adjective staat voor een zelfstandignaamwoord. Adjective betekent bijvoeglijk naamwoord.

  • This is his book.
  • I believe this is my iPad and that one over there is your iPad.
  • We went to the zoo with our grandparents.

2 Possessive pronoun

Een possessive pronoun verwijst ook naar het bezit van een persoon, een dier of ding. Een possessive pronoun verwijst naar het zelfstandig naamwoord dat vaak eerder in de zin staat. Het zelfstandig naamwoord staat dus niet direct achter de possessive pronoun.

  • This book is mine.
  • I believe this is my iPad and that one over there is yours.
  • In stead of drinking his tea, he drank hers.

 

Tests

Toets: Test 1 Possessive adjectives - bezittelijke voornaamwoorden

Start

Toets: Test 2 Bezittelijke voornaamwoorden (possessive)

Start

Onderdeel 6 A or an

A or an - uitleg

VIDEO UITLEG:  https://www.youtube.com/watch?v=kyl5aojHW5M

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tests

Toets: Test 1 A or An

Start

Toets: Test 2 A or an

Start

Toets: Test 3 A or an

Start

Onderdeel 7 Vraagzinnen maken

Vraagzinnen maken - uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 VIDEO UITLEG:      https://www.youtube.com/watch?v=pAljDdtD2Jg

2 MEER UITLEG:

STAP 1   STAAT CAN, COULD, WOULD, SHOULD, MAY, WILL, AM, IS, ARE, WAS, WERE IN DE ZIN? 

                =   ZO JA = VOORAAN DE ZIN ZETTEN

STAP 2  STAAT ER EEN ANDER WERKWOORD IN DE ZIN

              GEBRUIK TO DO , DOES , DID + NOT     

               (DO: I, YOU, WE, THEY,MEERVOUD;  DOES: SHE,HE,IT ; DID VERLEDEN TIJD)

STAP 3  NA DOES / DID + ONDERWERP + HELE WERKWOORD!

 

VOORBEELDEN:

1 We are fantastic students. = Are we fantastic students?

2 I would like some ice cream.  =  Would I like some ice cream?

3 They can sing beautifully. = Can they sing beautifully?

4 We were in London in 2017. = Were we in London in 2017?

5 We like going out. = Do we like going out?

6 She enjoys hockey. = Does she enjoy playing hockey?

7 My brother plays rugby. = Does my brother play rugby?

8 We ate too many sweets. = Did we eat too many sweets?

9 They went to London last year. = Did they go to London last year?

 

TEST:

Tests Vraagzinnen maken

Toets: Test 1 Vraagzinnen maken

Start

Toets: Test 2 Vraagzinnen maken

Start

Toets: Test 3 Vraagzinnen maken

Start

Toets: Test 4 Vraagzinnen maken

Start

Onderdeel 8 Ontkenningen maken

Ontkenningen maken - uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

VIDEO UITLEG:  https://www.youtube.com/watch?v=empgwhn8xUI&t=14s

 

2 MEER UITLEG:

STAP 1   STAAT CAN, COULD, WOULD, SHOULD, MAY, WILL, AM, IS, ARE, WAS, WERE IN DE ZIN? 

                =   ZO JA = + NOT

STAP 2  STAAT ER EEN ANDER WERKWOORD IN DE ZIN

              GEBRUIK TO DO , DOES , DID + NOT     

               (DO: I, YOU, WE, THEY,MEERVOUD;  DOES: SHE,HE,IT ; DID VERLEDEN TIJD)

STAP 3  NA DOESN'T + DIDN'T = HET HELE WERKWOORD

 

VOORBEELDEN:

1 I am very nice.   = I am not very nice.   /  I'm not very nice.

2 We would like some ice cream.  =  I would not like any ice cream. / I wouldn't like any ice cream.

3 They can sing beautifully. = They cannot sing beautifully. / They can't sing beautifully.

4 We were in London in 2017. = We were not in London in 2017. / We weren't in London in 2017.

5 We like going out. = We do not like going out. / We don't like going out.

6 She enjoys singing. = She does not enjoy singing. / She doesn't enjoy singing.

7 My brother plays football. = My brother does not play football. / My brother doesn't play football.

8 We ate too many sweets. = We did not eat too many sweets. / We didn't eat too many sweets.

 

TEST:

Tests Ontkenningen maken

Toets: Test 1 Don't / Doesn't / Didn't

Start

Toets: Test 2 Ontkenningen maken

Start

Toets: Test 3 Ontkenningen maken

Start

Onderdeel 9 Trappen van Vergelijking

Trappen van vergelijking - uitleg

Degrees of Comparison

(trappen van vergelijking)

 

A) Degrees of comparisons

  Gebruik: Voorbeelden:
the Positive (zelfstandig naamwoord, stellende trap) zegt iets over één persoon, ding, dier, etc..
  • My grandfather is a bit fat.
  • Larry is tall.
  • This book isn't very interesting.
Comparison (vergelijkende trap) als je twee personen, dingen, dieren, etc.. met elkaar vergelijkt
  • My aunt Sally is fatter than my grandfather.
  • Larry is taller than Ben.
  • This book is more interesting than that one.
Superlative (overtreffende trap) als je drie of meer personen, dingen, dieren, etc. met elkaar vergelijkt én daarbij aangeeft of iets de mooiste, de beste, de grootste, etc.. is.
  • My uncle Matt is the fattest person in our family.
  • Larry is the tallest boy in our class.
  • 'The lightning thief' is the most interesting book I have ever read!

 

B) Hoe vorm je de comparative and superlative?

Regels:

Positive

Stellende trap

Comparative

Vergelijkende trap

Superlative

Overtreffende trap

Very short words (1 syllable)

+ -er

  + -est

big

old

tall

bigger

older

taller

biggest

oldest

tallest

Short words (2 syllables)

+ -er

  + -est

happy

clever

narrow

happier

cleverer

narrower

happier

cleverest

narrowest

Short words (2 syllables) not ending in -y, -ow, -er, -le

 + more

 + most

tired

awful

famous

more tired

more awful

more famous

most tired

most awful

most famous

Long words (3 or more syllables)

+ more

 + most

beautiful

intelligent

horrible

more beautiful

more intelligent

more horrible

most beautiful

most intelligent

most horrible

 

C) Spellingregels

Regels: Positive Comparative Superlative

woord eindigt op medeklinker   + -y = +ier / +iest

  happy

  friendy

  happier

  friendlier

  the happiest

  the friendliest

woord eindigt op klinker + -y = geen verandering in spelling

   grey   greyer   greyest

verdubbeling medeklinker bij korte woorden; woorden die eindigen op een korte klinker-klank + medeklinker

  big

  wet

  thin

  bigger

  wetter

  thinner

  biggest

  wettest

  thinnest

 

D)   UITZONDERINGEN

POSITIVE COMPARISON SUPERLATIVE
good better best
bad worse worst
much / many more more
little less least

 

 

Tests Trappen van Vergelijking

Toets: Test 1 Comparatives

Start

Toets: Test 2 Comparatives

Start

Toets: Test 3 Superlatives

Start

Toets: Test 4 Superlatives

Start

Toets: Test 5 Comparatives or superlatives?

Start

Toets: Test 6 Comparative or superlative?

Start

Onderdeel 10 Vragende voornaamwoorden

Vragenden voornaamwoorden - uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 VIDEO UITLEG:   https://www.youtube.com/watch?v=hJzrqv2JIJM

 

2 MEER UITLEG

Vraagwoord

Vertaling

Gebruik

Example

Who                          

wie?

vraagt naar personen

Who is that man over there?

Whose

van wie?

vraagt naar personen als het om bezit gaat (van wie)

Whose wallet is this?

What

wat?

vraagt naar dingen (en dieren)

What would you like to ordert?

When

wanneer?

vraagt naar een tijdstip

When did you ask her out?

Where

waar?

vraagt naar een plaats  

Where did they spend their holiday?

Which

welke?

vraagt naar personen en dingen

bij een keuze van 2, beperkte keuze

Which one do you like more? The blue or the red coat?

Why

waarom?

vraagt naar een reden

Why are they acting so strange?

How

hoe?  

vraagt naar een manier

How do you spell his name?

 

TEST:

Tests Vraagwoorden maken

Toets: Test 1 Vraagwoorden

Start

Toets: Test 2 Vraagwoorden

Start

Onderdeel 11 Meervoud

Meervoud - uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 VIDEO UITLEG: https://www.youtube.com/watch?v=ruhzGs1vuQ8

2 MEER UITLEG:

Let op:  het meervoud in het Engels wordt NOOIT gevormd met een 's zoals soms in het Nederlands gebeurt:   auto = auto's.  De +s komt altijd aan het woord vast, geen komma!

1. in het meervoud meestal woord +S

Voorbeelden van woorden die -s krijgen

name – names

elephant – elephants

pencil – pencils

dream - dreams

film - films

number – numbers

topic – topics

brochure - brochures

 

2. als woord eindight op -s, -ch, -x (na s,z,ts, dz klanken) = +ES

Voorbeelden van woorden die –es

adress – adresses

watch – watches

box –boxes

bus -buses

match – matches

fox – foxes

peach – peaches

glass - glasses

bush - bushes

dress – dresses

tax - taxes

witch - witches

 

3 woorden eindigen op een -y + klinker = geen verandering in spelling +s

Voorbeelden woorden die +s krijgen omdat zij eindigen op klinker (a,e,i,o,u)  + y

boy – boys

day – days

key - keys

way - ways

valley - valleys

bay - bays

journey - journeys

toy - toys

 

4 woorden eindigen op -y + medeklinker = verandering in spelling -y wordt +IES.

Voorbeelden woorden waarbij spelling verandert, omdat woord eindigt op medeklinker +y

hobby – hobbies

baby – babies

lady – ladies

poppy – poppies

story – stories

country - countries

city - cities

berry - berries

 

5 sommige woorden die eindigen op een -f of -fe = veranderen naar +VES

-f of –fe verandert in –ves

calf - calves

elf – elves

half - halves

hoof – hooves

knife – knives

leaf – leaves

life – lives

loaf – loaves

self – selves

shelf – shelves

thief – thieves

wife – wives

wolf - wolves

 

 

 

6a sommige woorden die eindigen op -O  = +S

-o verandert in –os

auto – autos

zoo – zoos

kilo –kilos

memo-memos

photo – photos

piano – pianos

pro – pros

solo – solos

soprano – sopranos

studio – studios

tattoo – tattoos

video-videos

kangaroo – kangaroos

radio - radios

 

 

 

6b sommmige woorden die eindigen op een -O  = +OES

-o verandert in –oes

echo – echoes

veto – vetoes

hero – heroes

tomato - tomatoes

potato – potatoes

torpedo – torpedoes

embargo – embargoes

 
         

 

7 ONREGELMATIGE VORMEN (VERANDEREN VAN VORM)

fireman - firemen

foot – feet

goose – geese

louse - lice

man – men

mouse – mice

tooth – teeth

woman - women

child – children

ox – oxen

 

 

 

8 Sommige woorden veranderen helemaal niet. Enkelvoud en meervoud is hetzelfde.

Sommige woorden blijven hetzelfde en veranderen dus niet. Voorbeelden:

aircraft – aircraft

deer – deer

fish – fish

sheep – sheep

Tests Meervoud

Toets: Test 1 Meervoud

Start

Toets: Test 2 Meervoud

Start

Toets: Test 3 Meervoud

Start

Toets: Test 4 Meervoud

Start

Onderdeel 12 Woordvolgorde

Woordvolgorde - uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 VIDEO UITLEG: https://www.youtube.com/watch?v=ZpzG6JI7-XM

2 MEER UITLEG

A) Algemene regels voor woord volgorde basiszinnen:      

WIE DOET WAT / WIE WAAR WANNEER

ONDERWERP

 

GEZEGDE/WW

 

LIJDEND/ MEEWERKEND VOORWERP

PLAATS

 

TIJD

 
Mike went to his nephew in Bedford a few hours ago.
Olivia drinks a few bottles of water at her work each day.
They are going to go   to Australia next year.
Soufyan met his friends at the cinema last week.

 

Let op: de tijdsbepaling mag soms ook vooraan de zin geplaatst worden:

Last week Soufyan met his friends at the cinema.

A few hours ago Mike went to his nephew

in Bedford.

 

B) Complexere zinnen

 

onderwerp hulpww / to be bijwoord werkwoord meew vw lijdend vw to / for + person plaats tijd
Sam will   tell Frank our secret   in the park. tomorrow.
Vanessa doesn't always play   tennis   at school. on Thursdays.
My English teacher   never gives us high marks.     at the beginning of the year.
Fatima could   bring you     to the airport tonight.
They will   send   this message to him   tomorrow
My father     bought   some presents for us at the toy store last Saturday.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LET OP:

- kleinste tijdeenheid eerst:  at seven o'clock on Monday ,  at five p.m. on Sunday

  We will see Peter at two o'clock this afternoon.

  Sally went missing at four p.m. last night.

Tests Word Order

Toets: Test 1 Word order (plaats en tijd)

Start

Toets: Test 2 Word Order

Start

Toets: Test 3 Word order

Start

Onderdeel 13 Hoofdtelwoorden

Hoofdtelwoorden - uitleg

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN MAKE THE TEST:

1 VIDEO UITLEG:   https://www.youtube.com/watch?v=pcE-5ByxITI

2 VIDEO UITLEG:   https://www.youtube.com/watch?v=estMnWVEjrk

2 MEER UITLEG

De hoofdtelwoorden schrijf je in het Engels als volgt:

0

zero

21

twenty-one

1

one

30

thirty

2

two

31

thirty-one

3

three

40

forty

4

four

41

forty-one

5

five

50

fifty

6

six

51

fifty-one

7

seven

60

sixty

8

eight

61

sixty-one

9

nine

70

seventy

10

ten

71

seventy-one

11

eleven

80

eighty

12

twelve

81

eighty-one

13

thirteen

90

ninety

14

fourteen

91

ninety-one

15

fifteen

100

a/one hundred

16

sixteen

101

one hundred and one

17

seventeen

1,000

a/one thousand

18

eighteen

10,000

ten thousand

19

nineteen

100,000

one hundred thousand

20

twenty

1,000,000

a/one million

 

Let op:

1 Vanaf 21 worden de cijfers geschreven met een – tussen het tiental en het cijfer wat je aan wilt geven: 21 = twenty-first ;      26 = twenty-six ; 34 = thirty-four ; 54 = fifty-four

2 speling:

15

fifteen – let op de f en geen ve

18

eighteen – slechts één t

40

forty – alleen een o en geen ou

50

fifty – een f en geen ve

80

eighty – slechts één t

 

TEST:

Tests Hoofdtelwoorden

Toets: Test 1 Hoofdtelwoorden (cardinal numbers)

Start

Toets: Test 2 Hoofdtelwoorden (cardinal numbers)

Start

Onderdeel 14 Kloktijden

FIRST WATCH THE VIDEO AND THEN GO TO THE WEBSITES TO PRACTISE.

1 VIDEO UITLEG: https://www.youtube.com/watch?v=HGOzGmGIb4M

 

2 OM TE OEFENEN MET KLOKTIJDEN, GA NAAR DE VOLGENDE SITES:

1 https://agendaweb.org/exercises/vocabulary/time/time-1

2 https://agendaweb.org/exercises/vocabulary/audio/time/time-1

3 http://www.ictgames.com/mobilePage/hickoryDickory/

 

Meer oefeningen

Links naar meer oefeningen

 

Present simple

1 https://www.ego4u.com/en/cram-up/tests/simple-present-1

2 https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/tenses/simple_present_mix.htm

3 http://www.really-learn-english.com/simple-present-exercises.html

 

Present continuous

1 https://agendaweb.org/verbs/present-continuous/index.html

2 http://www.myenglishpages.com/site_php_files/grammar-exercise-present-progressive.php

3 https://agendaweb.org/verbs/present_continuous-exercises.html

 

Past simple

1 https://www.englishlab.net/hp/quiz10_past_simple_2_MC.htm

2 http://www.really-learn-english.com/simple-past-exercises.html

3 http://www.myenglishpages.com/site_php_files/grammar-exercise-simple-past.php

4 https://elt.oup.com/student/solutions/preint/grammar/grammar_02_012e?cc=nl&selLanguage=nl

 

Personal Pronouns (persoonlijke voornaamwoorden)

https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/pronouns/personal_pronouns.htm

https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/pronouns/personal_pronouns2.htm

https://www.ego4u.com/en/cram-up/grammar/pronouns/exercises

 

Possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)

https://www.myenglishpages.com/site_php_files/grammar-exercise-possessive-pronouns.php

https://www.ego4u.com/en/cram-up/grammar/pronouns/exercises?03

https://www.englishgrammar.org/possessive-pronouns-exercise-2/

 

A or an?

https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/nouns_articles/article_a2.htm

https://agendaweb.org/exercises/grammar/articles-a-an

http://www2.arnes.si/~oskplucija4/ces/articles.htm

http://englishgrammarexercise.com/indefinite-article-exercise-1/

 

Vraagzinnen maken

1 http://a4esl.org/q/j/ko/mc-eiken4.html

2 https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/questions/form.htm

3 https://agendaweb.org/grammar/questions-interrogatives.html

 

Ontkenningen maken

1 https://www.ego4u.com/en/cram-up/grammar/simple-present/form/exercises?03

2 http://www2.arnes.si/~oskplucija4/ces/psnegative.htm

3 https://agendaweb.org/verbs/present-simple-negative.html

 

Trappen van vergelijking

1 https://www.ego4u.com/en/cram-up/grammar/adjectives-adverbs/adjectives/exercises

2 https://agendaweb.org/exercises/grammar/comparison/comparison-write-2

3 https://agendaweb.org/exercises/grammar/comparison/comparatives-1

4 https://elt.oup.com/student/solutions/elementary/grammar/grammar_08_022e?cc=nl&selLanguage=nl

5 http://speakspeak.com/english-grammar-exercises/elementary/superlative-adjectives

6 http://www.focus.olsztyn.pl/en-superlative-adjectives-exercise.html#.WxZTQsiFOUk

Vragende voornaamwoorden

1 https://www.english-4u.de/en/grammar-exercises/question-words5.htm

2 https://www.ecenglish.com/learnenglish/lessons/wh-questions

 

Meervoud:

1 https://engelsklaslokaal.nl/en/english-grammar-exercises/miscellaneous/nouns-singular-plural-countable-uncountable/

2 https://agendaweb.org/grammar/plural-exercises.html

 

Woord volgorde

1 https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/word_order/sentences10.htm

2 https://www.ego4u.com/en/cram-up/grammar/word-order/exercises?03

 

Hoofdtelwoorden (cardinal numbers)

1 https://english.lingolia.com/en/vocabulary/numbers-dates-time/cardinal-numbers/exercises

 

Kloktijden:

1 https://agendaweb.org/exercises/vocabulary/time/time-2

2 http://www.englishexercises.org/makeagame/viewgame.asp?id=1648

 

 

BAD GRAMMAR WILL GET YOU

INTO TROUBLE:

 

 

Grammar Police