VIDEO UITLEG: https://www.youtube.com/watch?v=v1EhchQsl88
A) Personal pronouns - persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar een persoon, een ding of een dier. Bijvoorbeeld:
ik verwijst naar de persoon die spreekt, en haar verwijst naar een meisje/vrouw, bijvoorbeeld naar Tamara of Annabelle.
B) Twee vormen
Er zijn twee vormen persoonlijke voornaamwoorden:
Vorm 2 wordt in het Engels ook wel 'objective pronoun' genoemd. De betekenis van het woord object is voorwerp.
Personal pronouns (onderwerpsvorm) onderwerp van de zin |
Object pronouns (voorwerpsvorm) lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp |
||||
---|---|---|---|---|---|
ik | I (altijd met hoofdletter!) | I am never late. | mij | me | Mary gave her book to me. |
jij | you | You are very cheerful. | jou | you | Isa will invite you to her birthday party. |
hij | he | He is going to Spain soon. | zijn | him | My parents gave him a new guitar. |
zij (ev) | she | She has curly blond hair. | haar | her | They visited her in Japan last year. |
het | it | It has broken its wings. | het | it | I need to find my book. Where did you put it? |
wij | we | We are good pupils. | ons | us | Can you help us, please? |
jullie, u | you | You made a delicious cake. | jullie, u | you | Please wait over there, Sir. Mrs Jones will talk with you soon. |
zij (meervoud) | they | They are taking the children to the zoo on Satuday. | hen | them | Samuel served them some homemade tuna salad. |
C) Onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp?
Zinsdeel | Vraag? | Voorbeelden | Uitleg |
---|---|---|---|
onderwerp (subject)
|
wie/wat + werkwoorden (werkwoordelijk gezegde) = who/what + verb?
|
1) I watched a fascinating documentary last weekend. 2) You invented the paperclip! 3) He was walking down Wall Street in a three-piece suit. 4) They went to school on foot.
|
1) wie/ wat heeft een interessante documentaire gezien? = onderwerp ik 2) wie/wat heeft de paperclip uitgevonden? = jij 3) wie/ wat liep op Wall Street in een drie-delig pak? = hij 4) wie/wat ging naar school per voet? = zij |
meewerkend voorwerp (indirect object)
|
aan/voor wie + werkwoorden (wwg) + onderwerp = to/ for whom + verb + suject
|
1) They are going to sent him a present. 2) Thomas bought us some ice cream. 3) Marc is painting the living room for them. 4) Alexa gave me her history notes.
|
1) aan wie gaan zij een cadeau geven? = aan hem 2) voor wie heeft Thomas ijs gekocht? = voor ons 3) voor wie heeft Marc de woonkamer geschilderd = voor hen. 4) aan wie heeft Alexa haar geschiedis aantekeningen gegeven = aan mij.
|
lijdend voorwerp (direct object)
|
wie/wat + werkwoorden + onderwerp? = whom + verbs + subject
|
1) Oliver invited her to his party. 2) Noah and Lucy brought it to school. 3) We saw you in Oxford yesterday afternoon. 4) Our teacher took us to London last week. |
1) wie heeft Oliver uitgenodigd voor zijn feestje = haar 2) wat brachten Noah en Lucy mee naar school? = het 3) wie zagen we gistermiddag in Oxford? = jou 4) wie heeft onze docent meegenomen naar London? = ons |
D) Samenvatting
- personal pronoun = onderwerp van de zin (I, you, he, she, it, we, they)
- object pronoun = meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp (me, you, him, her, it, us, them) en staat nooit op de plaats van het onderwerp.
- onderwerp = wie/wat + werkwoordelijk gezegde (all werkwoorden in de zin)
- meewerkend voorwerp = voor/aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
- lijdend voorwerp = wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp