H2 Voortplanting

H2 Voortplanting

H2 Voortplanting

Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over voortplanten. In klas 1 heb je aan de hand van Lang Leve de Liefde als kennis gemaakt met dit onderwerp. In klas 1 heb je onder andere stil gestaan bij de sociale aspecten van een zwangerschap, welke soa's er zijn en voorbehoudsmiddelen er zijn.

Tijdens het vorige hoofdstuk heb je al geleerd van wie je de genen hebt gekregen die je oogkleur bepalen. In dit hoofdstuk ga je onder andere leren hoe de voortplantingsorganen werken en wat er gebeurt tijdens de zwangerschap.

Al bij de geboorte kun je zien of de baby een jongen of een meisje is.
Bij meisjes zie je de vagina en de schaamlippen. Bij jongens de penis en de balzak. Geslachtskenmerken zijn de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke dieren.
Ofwel alle kenmerken waarin jongens en meisjes verschillen.

We onderscheiden:

  • De primaire geslachtskenmerken zijn de lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes, die vanaf de geboorte zichtbaar zijn.
  • De lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes die tijdens de puberteit ontstaan, heten secundaire geslachtskenmerken.

Opdracht 1

Weet je het nog? Welke kenmerken onstaan er tijdens de pubertijd en noemen we de secundaire geslachtskenmerken?

  1. Secundaire geslachtskenmerken bij jongens?
    1. schaamhaar
    2. meer zweetklieren
    3. sterkere spieren
    4. ongesteld
    5. okselhaar
    6. meer vet onder de huid
    7. lagere stem
  2. Secundaire geslachtskenmerken bij meisjes?
    1. schaamhaar
    2. meer zweetklieren
    3. sterkere spieren
    4. ongesteld
    5. okselhaar
    6. meer vet onder de huid
    7. lagere stem

Controleer je antwoorden in deze video:

2.1 Voortplantingsorganen man

De man
Hiernaast zie je de mannelijke geslachtsorganen. In de tabel hieronder kun je zien waar de verschillende onder

delen voor zijn

Figuur 1 Voortplantingsorganen man
Zwellichaam Vult zich met bloed tijdens de erectie
Urinebuis vervoert urine of sperma.
Eikel gevoelig voor seksuele prikkels.
Voorhuid huidplooi die de eikel bedekt en beschermt.
Urineblaas opslag van urine.
Zaadblaasje produceert vocht dat wordt toegevoegd aan de zaadcellen.
Prostaat produceert vocht dat wordt toegevoegd aan de zaadcellen, knijpt de blaas dicht.
Zaadleider vervoeren van zaadcellen
Teelbal (testis) produceert zaadcellen en testosteron
Bijbal opslag van zaadcellen
Balzak huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen.

 

Erectie

Figuur 2 Een erectie

In de penis bevinden zich zwellichamen. Bij opwinding stroomt er bloed in de zwellichamen waardoor de penis stijf wordt. Een stijve penis is geschikt voor de geslachtsgemeenschap. De penis komt in de vagina (schede). Door de penis loopt de urinebuis.
Daardoor gaat zowel urine als sperma.

De kop van de penis heet de eikel. De eikel heeft een heel gevoelige dunne huid. Over de eikel bevindt zich nog een losse huid, de voorhuid. Bij een erectie schuift de voorhuid terug over de eikel.

Veel moslims, joden en christenen laten hun zoons op jonge leeftijd besnijden om religieuze of culturele redenen. Bij het besnijden van een jongen wordt de voorhuid losgemaakt van de eikel en weggeknipt.
Een besnijdenis kan ook medisch noodzakelijk zijn.

Zaadcelproductie

De balzak ligt buiten het lichaam en daardoor is de temperatuur in de balzak lager dan de lichaamstemperatuur.
35 °C, twee graden lager dan de lichaamstemperatuur, is de ideale temperatuur voor de productie van zaadcellen. Spermacellen worden in de zaadballen geproduceerd. De rijpe spermacellen worden opgeslagen in de bijballen. De zaadblaasjes en de prostaatklier voegen bij een zaadlozing vocht toe aan de spermacellen. Spermacellen en vocht vormen samen het sperma.
Een zaadlozing bestaat gemiddeld uit 3 ml sperma. Daarin zitten tussen de 20-50 miljoen zaadcellen per ml.

Vanaf het begin van de puberteit worden spermacellen continu in grote hoeveelheden gemaakt. De productie van zaadcellen wordt geregeld door horm

Figuur 3 Werking van de zaadballen

onen uit de hypofyse. Via het bloed komen deze hormonen bij de teelballen. De teeballen gaan onderinvloed van hormonen uit de hypofyse hun taak uitvoeren. Het hormoon testosteron dat gemaakt wordt in teelballen is verantwoordelijk voor de secundaire geslachtskenmerken. Zie figuur 3. Mannen zijn vruchtbaar vanaf de puberteit en kunnen dat blijven tot ze hoogbejaard zijn.

Opdracht 2
Ga naar www.bioplek.org en oefen de namen van het mannelijk geslachtsorgaan.
Print het invulformulier van Bioplek en vul de juiste namen in.
Geef alle onderdelen een verschillende kleur.

Opdracht 3
Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen.

  1. Maak de juiste combinaties.
    1 eikel a scheidt vocht af
    2 teelbal b hierin liggen de teelballen
    3 zaadblaasje     c hier worden zaadcellen aangemaakt
    4 prostaat d scheidt zaadvocht af
    5 balzak e huidplooi die de penis beschermt
    6 voorhuid f punt van penis, gevoelig bij aanraking

    1 = .....   2 = .....   3 = .....   4 = .....   5 = .....   en   6 = .....
  2. Sperma bestaat uitsluitend uit zaadcellen.
    1. waar
    2. niet waar

Opdracht 4
Welke weg volgen de zaadcellen tot aan de zaadlozing?
Zet de stappen in de juiste volgorde.

  1. Zaadcellen worden gemaakt in de teelballen.
  2. Zaadcellen verlaten het lichaam via de urinebuis.
  3. Zaadcellen worden opgeslagen in de bijbal.
  4. Zaadcellen worden vermengd met vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat.
  5. Zaadcellen worden in de zaadleider gespoten.

De goede volgorde is: 1 - ... - ... - ... - ...

2.2 Voortplantingsorganen vrouw

Vrouw

Hiernaast zie je de vrouwelijke geslachtsorganen. In de tabel daarronder kun je zien waar de verschillende onderdelen voor zijn

Figuur 4 Voortplatingsorganen vrouw
Grote schaamlippen bescherming vagina tegen o.a. bacteriën.
Kleine Schaamlippen bescherming vagina tegen o.a. bacteriën.
Baarmoeder hierin vindt de ontwikkeling van een embryo plaats
Eileider vervoeren eicellen naar de baarmoeder.
Eierstok produceren eicellen, oestrogenen en progesteron.
Urineblaas opslag urine
Urinebuis vervoert urine.
Vagina dient als geleiding voor de penis; geboortekanaal voor de baby.
Clitoris gevoelig voor seksuele prikkels.

Eicellen rijpen

Bij meisjes vanaf ongeveer elf jaar rijpt er in de eierstokken elke maand één eicel. Bij de eisprong ofwel ovulatie komt de eicel in de eileiders. Een eventuele bevruchting vindt pla

Figuur 5 De weg van 
een eicel

ats in de eileider. De eileider sluit aan op de baarmoeder. De baarmoederwand bestaat uit spieren plus een slijmlaag: het baarmoederslijmvlies. In de baarmoeder kan een bevruchte eicel ofwel zygote uitgroeien tot een baby. De baarmoeder is hol en loopt taps toe. Dat gedeelte heet de baarmoederhals. De holte staat met de baarmoeder in verbinding met de vagina. De vagina verbindt de baarmoeder met de buitenwereld. Daardoor gaat bij de geboorte het kind naar buiten.

In de eierstokken rijpen follikels. In een rijpende follikel bevindt zich een eicel. Als de follikel rijp is, puilt deze buiten de eierstok uit. De follikel neemt erg veel vocht op, waardoor ze openbarst en de eicel wordt uigestoten. Dit heet de ovulatie (eisprong). Ovulatie treedt ongeveer eenmaal in ongeveer vier weken op. Meestal afwisselend in een van beide eierstokken.

Het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft, wordt het gele lichaam (corpus luteum) genoemd. De vrijgekomen eicel komt in het trechtervormige uiteinde van de eileider. Een bevruchting vindt plaats in de eileider. Trilharen bewegen de delende cellen naar de baarmoeder. Een onbevruchte eicel blijft na de ovulatie ongeveer 12 uur in leven. Als er geen bevruchting heeft plaatsgevonden, wordt de eicel afgebroken. De resten van de eicel worden door de cellen van de wand van de eileider opgenomen. Bij de geboorte zijn in de eierstokken alle cellen aanwezig die zich tot eicel kunnen ontwikkelen.

Enkele tienduizenden van deze cellen bevinden zich in een russttoestand in de ontwikkeling. Elk van deze cellen is omgeven door een laag andere cellen. Samen vormen ze een jonge follikel.
Vanaf de puberteit tot aan de overgangsjaren of menopauze (op ongeveer 50-jarige leeftijd) rijpen er follikels in de eierstokken.


Opdracht 5
Ga naar www.bioplek.org en oefen de namen van het vrouwelijk geslachtsorgaan.
Print het invulformulier van Bioplek en vul de juiste namen in.
Geef de alle onderdelen een verschillende kleur.

Opdracht 6
Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen.
Maak de juiste combinaties.

1 eileider a hier gaat het kind door bij de geboorte
2 eierstok b hier komt de eicel in terecht na de eisprong
3 baarmoeder     c hier rijpen de eicellen
4 vagina d hier groeit het embryo in


1 = .....   2 = .....   3 = .....   en   4 = .....


 

2.3 Werking van hormonen

Figuur 6 De hypofyse in de hersenen

De geslachtshormonen zorgen voor de secundaire geslachtskenmerken in de puberteit.

Hormonale regeling bij de man

De mannelijke geslachtshormonen regelen de aanleg van mannelijke geslachtsorganen en zorgen ook voor de secundaire geslachtskenmerken en de aanmaak van sperma. De geestelijke ontwikkeling in de puberteit wordt ook door geslachtshormonen geregeld.

FSH, aangemaakt in de hypofyse in de hersenen, stimuleert de aanmaak van zaadcellen in de zaadbal.
LH, ook aangemaakt in de hypofyse, zorgt ervoor dat cellen in de zaadbal het mannelijk geslachtshormoon testosteron gaan maken. Testosteron beïnvloedt de verdere ontwikkeling van zaadcellen.
Via het bloed komt testosteron bij alle organen terecht en zorgt het voor de ontwikkeling van mannelijke secundaire geslachtskenmerken. Cellen in haarzakjes reageren op testosteron door stevigere haren te produceren, spiercellen reageren door een toename in volume.

Terugkoppeling
Testosteron kan op zijn beurt weer de aanmaak van FSH en LH in de hypofyse remmen. Hierdoor maken de zaadballen minder testosteron en daalt de testosteronconcentratie in het bloed. Dit zorgt ervoor dat de hypofyse weer meer LH gaat produceren, waarna er weer meer testosteron gemaakt wordt etc. De concentratie van beide hormonen in het bloed blijft op deze manier redelijk constant.

Hormonale regeling bij de vrouw

Figuur 7 Rijping eicel

Bij vrouwen wordt de productie van geslachtshormonen, net als bij de man, beïnvloed door de hormonen uit de hypofyse. FSH stimuleert de rijping van eicellen (follikels) in de eierstok.
Het andere hormoon, het LH, beïnvloedt de verdere follikelrijping en veroorzaakt de eisprong (ovulatie). Daarna houdt LH de resten van het follikel (het gele lichaam) enige tijd in stand.

De eierstokken zelf maken onder invloed van de hypofysehormonen, oestrogeen en progesteron. Oestradiol is het belangrijkste en sterkst werkende oestrogeen. Oestrogenen zorgen voor de secundaire geslachtskenmerken en de geestelijke ontwikkeling in de puberteit. Ook beïnvloedt oestrogeen de ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies.

Progesteron wordt na de eisprong door het gele lichaam aangemaakt. Het zorgt voor de verdere ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies en de baarmoederspieren.

Terugkoppeling
FSH, LH oestrogeen en progesteron werken samen bij het regelen van de menstruatiecyclus. Oestrogeen en progesteron kunnen de aanmaak van FSH en LH remmen.

 

Opdracht 7

Teken voor zowel de man als de vrouw een blokschema waarin de hormonale regeling wordt weergegeven (zie figuur 3 van 2.1 voor een voobeeld van een blokkenschema). Denk ook aan de terugkoppeling in het schema.

 

Menstruatiecyclus Zie figuur 8

SH bevordert in de eierstok de groei van het follikel.
De rijpende follikel vormt oestrogeen. Dit bevordert de productie van LH en remt de vorming van FSH in de hypofyse. Zo gaat er geen nieuwe follikel rijpen.
Onder invloed van oestrogeen groeit het baarmoederslijmvlies.

Door LH gaat het follikel sterker groeien en tenslotte treedt de ovulatie op.
De overgebleven cellen van de follikel vormen het gele lichaam dat progesteron vormt. Het baarmoederslijmvlies wordt steeds meer doorbloed onder invloed van progesteron. Het wordt klaar gemaakt voor een eventuele innesteling van een bevruchte eicel. Progesteron remt de vorming van FSH, zodat er geen nieuwe follikel gaat rijpen.

Na ongeveer twaalf dagen sterft het gele lichaam en neemt het progesterongehalte af. Het sterk doorbloede baarmoederslijmvlies wordt afgestoten, de vrouw is ongesteld. De menstruatiecyclus van een periode van 28 dagen, begint dan weer opnieuw.

Figuur 8 Menstruatiecylcus

Opdracht 9

Neem de onderstaande tabel over en vul het juiste begrip in bij de omschrijving.
Kies uit:
negatieve terugkoppeling - LH - oestrogeen - FSH - progesteron - gele lichaam

... Hormoon dat in de hypofyse wordt geproduceerd en zorgt voor de rijping van de eicel in de follikel.
... Hormoon dat in de hypofyse wordt geproduceerd en de eisprong veroorzaakt.
... Vrouwelijke hormonen die de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken stimuleren.
... Hormoon dat de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleerd.
... Blijft over na de ovulatie en gaat vervolgens progesteron produceren.
... Een toename van het effect werkt remmend op de productie van de veroorzaker.

 

Opdracht 10 Simulatie negatieve terugkoppeling
Je gaat in deze opdracht de negatieve terugkoppeling van hormonen verduidelijken.
Je werkt met de gehele klas.
Benodigdheden:

  • Kaartjes met rollen
  • Witte ballon (follikel)
  • Erwten/bonen (eicellen)
  • Prepareernaald (ovulatie)
  • Gele ballonnen (geel lichaam)
  • (Rode) kleurstof (baarmoederslijmvlies)
  • Groot bekerglas (baarmoeder)

De docent verdeelt de rollen over de leerlingen in de klas.
Je krijgt een rol als orgaan van een vrouw (hypofyse, eierstok en baarmoeder) of als hormoon (FSH, LH, oestrogeen en progesteron).
De wisselende concentratie van hormonen beeld je uit door meer of minder hard te roepen.
De simulatie eindigt wanneer de menstruatie optreedt en dat laten jullie luid horen!

Stel dat je de simulatie nog een keer gaat uitvoeren als een eicel wèl wordt bevrucht.
Wat zou er dan veranderen?

Opdracht 11

Neem de tijdbalk die hieronderstaat over en beantwoord de volgende vragen.

  1. Geef de dagen aan wanneer een vrouw ongesteld is.
  2. Geef aan op welke dag de eisprong plaatsvindt.
  3. Noteer de dagen waarop het baarmoederslijmvlies dikker wordt
  4. Op de dagen dat er een levende eicel aanwezig is, is het meisje vruchtbaar. Hoe lang na de ovulatie is dit het geval?
  5. Niet alleen een levende eicel bepaalt de vruchtbare periode, ook de levensduur van de zaadcel heeft hier invloed op. Deze kan in het lichaam van de vrouw ongeveer 48 uur overleven. Geef de totale vruchtbare periode aan.

Opdracht 12

Meisjes met anorexia produceren weinig tot geen oestrogeen. Welke gevolgen heeft dat voor de menstruatiecyclus?

Opdracht 13

Veel anticonceptiemiddelen, zoals de pil, werken met hormonen die voorkomen dat er een eisprong plaatsvind. Dit doen ze onder andere doormiddel van progestageen, een variant van progesteron. Momenteel zijn wetenschappers ook druk met het ontwikkelen van een mannelijke pil die moet voorkomen dat er zaadcellen worden gemaakt. Waar moet deze pil aan voldoen?

2.4 Meiose en Mitose

Elk levend wezen bezit eigenschappen. Er zijn zichtbare eigenschappen, zoals de vorm van je neus of de kleur van je ogen. Er zijn ook onzichtbare of inwendige eigenschappen, bijvoorbeeld de vorm

Figuur 9 DNA

van je darmen.
In hoofdstuk 1 heb je geleerd dat in iedere cel een celkern zit. In de celkern zitten chromosomenparen en op die chromosomen zitten de genen. Voor één eigenschap, bijvoorbeeld de kleur ogen, kun je meerdere varianten hebben van het desbetreffende gen. Zo'n variant noem je een allel.

Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In het DNA zit de code waarin onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. DNA is de afkorting van het Engelse Desoxyribo Nucleic Acid, in het Nederlands desoxyribo-nucleïnezuur.

Opdracht 14

Hoe zat het. Geef voor de onderstaande begrippen aan wat ze betekenen

  1. Dominant
  2. Recessief
  3. Homozygoot
  4. Heterozygoot
  5. Fenotype
  6. Genotype
  7. Haploïd
  8. Diploïd

In de lichaamscel van mensen bevinden zich in de celkern 46 chromosomen. Dat is zo in spiercellen, haarcellen, wangcellen, botcellen, enzovoort. Als je die 46 chromosomen rangschikt zie je dat er steeds twee bij elkaar horen. Je zegt daarom vaak dat een cel 23 paren chromosomen bevat.
Een verzameling chromosomen wordt wel een karyogram of chromosomenportret genoemd.
Je ziet een karyogram van een vrouw (links) en een karyogram van een man (rechts).
Beide hebben 46 chromosomen.

Figuur 10 Karyogram

De laatste twee chromosomen in het karyogram zijn de geslachts-chromosomen. De geslachtschromosomen van een vrouw bestaan uit twee X-chromosomen. Een man heeft één X-chromosoom en één Y-chromosoom (zie karyogram hiernaast).

Figuur 11 Mitose

Lichaamscellen delen voortdurend en hierdoor ontstaan nieuwe cellen. Je kunt hierdoor groeien en eventuele schade wordt hersteld.

De mitose (kerndeling of gewone celdeling) is het proces waarbij de chromosomenparen in paren uit elkaar gaan. Een kern kan niet zomaar in tweeën worden gedeeld. Lichaamscellen met 46 chromosomen bevatten ook na het delen 46 chromosomen. De chromosomen worden eerst verdubbeld en daarna over beide cellen verdeeld.

Bekijk hiernaast hoe de gewone celdeling (mitose) verloopt.



Een gemiddelde celdeling duurt bij een mens ongeveer 20 uur. Het duurt dan wel even voordat je een mens hebt die uit ongeveer 100.000.000.000.000 (= 100 biljoen) cellen bestaat. In de spiercellen, haarcellen, wangcellen, botcellen, enzovoort van een mens bevinden zich dezelfde 46 chromosomen. Deze cellen zijn allemaal ontstaan door gewone celdeling of mitose.

Er is echter één soort cellen die geen 46 chromosomen bevat, namelijk de geslachtscellen. Geslachtscellen bevatten 23 chromosomen. Van ieder chromosomenpaar bevindt zich er één in de geslachtscellen.

De celdeling waarbij geslachtscellen ontstaan, noem je meiose ofwel reductiedeling.

Figuur 12 Meiose en bevruchting



Bij een bevruchting smelten de geslachtscel van een man (zaadcel) en de geslachtscel van een vrouw (eicel) samen. De cel die ontstaat bij de bevruchting heeft weer het normale aantal van 46 chromosomen.

De reductiedeling of meiose bestaat uit twee stappen.

Figuur 13 meiose


Opdracht 15

Maak de juiste combinaties

1) Draad in de celkern A) DNA
2) Wenteltrapachtig molecuul B) cytoplasma
3) Buitenste laag van de cel C) celmembraan
4) Vloeistof in de cel D) Chromosoom

Opdracht 16

Mensen verschillen van elkaar doordat de erfelijke eigenschappen in het DNA verschillen. Toch zijn de meeste eigenschappen onderling gelijk, zo heeft iedereen een neus, longen, tenen enzovoort.

  1. Hoe groot denk jij dat het verschil is in erfelijke informatie tussen 2 mensen
    1. 50%
    2. 25%
    3. 10%
    4. Minder dan 10%
  2. Leg je schatting uit
  3. Hoe groot is het verschil in DNA bij een eeneiige tweeling? Leg je antwoord uit.

Opdracht 17

Bekijk figuur 11, beantwoord de vragen

  1. Hoeveel chromosomen bevat de moedercel?
  2. Hoeveel chromosomen heeft een mens in elke gewone lichaamscel? En hoeveel heeft een fruitvliegje (Drosophila)?
  3. Het aantal chromosomen is bij een gewone lichaamscel altijd even. Geef een verklaring.
  4. Waar precies vindt bij meisjes/vrouwen de meiose plaats? En waar bij jongens/mannen?
  5. Tijdens de interfase zijn de chromosomen niet zichtbaar. Waar zijn ze dan?
  6. Hoe kun je aan een cel zien dat de deling begint?
  7. Waarom gaan na de verdubbeling van de chromosomen elkaar opzoeken voordat de cel zich gaat delen?
  8. Leg uit dat cellen die door mitose ontstaan 'klonen' zijn, terwijl geslachtscellen dat niet zijn.
  9. Waarom wordt de meiose ook wel reductiedeling genoemd?
  10. Noteer de verschillen zijn tussen mitose en meiose.
  11. Leg uit waarom de meiose juist in dit thema wordt behandeld.

Opdracht 18

Snorkels

Snorkels hebben per celkern twee paar autosomen en 1 paar geslachtschromosomen. Bij de snorkels hebben vrouwen een X- en een Y-chromosoom en de mannen twee X-chromosomen.

  1. Geef met tekeningen de meiose weer van een vrouwelijke snorkel.
  2. Leg kort uit welk geslacht bij de snorkels bepaalt of een nakomeling een jongen of een meisje wordt.

2.5 Bevruchting

Geslachtsgemeenschap

Bij geslachtsgemeenschap schuift de man zijn stijve penis in de vagina van de vrouw.
De penis wordt in de vagina op en neer bewogen. Hierdoor wordt de eikel geprikkeld.
Na een poosje krijgt de man een zaadlozing, hij komt klaar.
Hij heeft dan een orgasme. De vrouw komt klaar door prikkeling van de clitoris. Klaarkomen is een lekker gevoel.
Je kunt ook klaarkomen door het aanraken van elkaars geslachtsdelen met je handen of mond of door jezelf te strelen. Als je zelf ervoor zorgt dat je klaarkomt heet het zelfbevrediging of masturberen.
 

 

Een eicel is de grootste cel van een mens. Een eicel is nog net met het blote oog zichtbaar. Zaadcellen zijn zeer kleine cellen en hebben een lange staart waarmee ze zich kunnen voortbewegen. Eicellen bewegen door trilharen in de eileider richting de baarmoeder. Een eicel leeft maar 12 tot 24 uur. Zaadcellen ‘zwemmen’ na de geslachtsgemeenschap via de vagina naar de baarmoeder. Daar kunnen ze wel 3 dagen overlecen.

Tijdens en rond de ovulatie (eisprong) kan een vrouw door geslachtsgemeenschap zwanger raken. Na een zaadlozing gaan er miljoenen zaadcellen richting de baarmoedermond. Eerst moeten ze een slijmpropje aan het begin van de baarmoeder passeren. De zaadcellen die dat overleven, zwemmen de eileiders in.

Bij de bevruchting (zie figuur 13 & 14) vindt er een versmelting plaats van één zaadcel met de eicel. De cel die ontstaat na de bevruchting heet zygote.

Figuur 14 Bevruchting

De zygote deelt zich enkele keren in de eileider en er ontstaat een klompje van enkele tientallen cellen. Het klompje cellen verplaatst zich richting de baarmoeder en gaat ten slotte in de baarmoederwand zitten. Dat moment wordt innesteling genoemd.

Na de innesteling groeit het klompje cellen. De cellen produceren het hormoon HGC. Dit hormoon kan worden aangetoond in de ochtendurine met een zwangerschapstest. Op die manier kan een vrouw erachter komen of ze zwanger is. In figuur 15 zie je een schematische weergave van de eisprong tot de innesteling. 

Figuur 15 Van ovulatie tot innesteling

 

Opdracht 19

De mannelijke geslachtscellen (zaadcellen) verschillen van de vrouwelijke geslachtscellen (eicellen), zoals tevens te zien is in figuur...., maar er bestaan ook overeenkomsten. (Kijk hiervoor ook in paragraaf 2.4)
Maak een schema met eventueel afbeeldingen waarin je de geslachtscellen vergelijkt. Vergelijk in ieder geval:

  • de grootte;
  • de manier van voortbewegen;
  • de hoeveelheid voedingsstoffen;
  • waar en wanneer de productie plaatsvindt;
  • wanneer een geslachtscel vrijkomt;
  • waar een geslachtscel vrijkomt;
  • welke hormonen invloed hebben op de productie;
  • aantal chromosomen.

Opdracht 20

Bestudeer figuur 15 en beantwoord de vragen.

  1. Wat wordt er bedoeld met Corpus Luteum?
  2. Waar vindt de bevruchting plaats?
  3. Zoek op: hoeveel dagen duurt het tot de innesteling?
  4. Vanaf welk plaatje noemen we het een zygote?
  5. Vanaf welk plaatje wordt er het zwangerschaphormoon vrijgegeven?
  6. Waar haalt de zygote de energie vandaan om te kunnen delen? 
  7. En vanaf wanneer krijgt het voeding van de moeder?

Tweelingen

Soms worden er meerlingen geboren, meestal tweelingen.
Vijftien op de duizend geboortes zijn tweelingen.

Opdracht 21

  1. Leg uit waarom twee-eiige tweelingen niet hetzelfde genotype hebben.
  2. Leg uit waarom eeneiige tweelingen hetzelfde genotype hebben.
  3. Leg uit waarom eeneiige tweelingen niet hetzelfde fenotype hoeven te hebben.

Opdracht 22

In figuur 15 wordt weergegeven hoe het proces van ovulatie tot innesteling verloopt. Maak nu een schematische tekening waarin je dit weergeeft voor zowel een eeneiige tweeling als voor een twee-eiige tweeling

Figuur 16 Als je de pil bent vergeten

Opdracht 23 - Een bevruchting voorkomen

In klas 1 heb je kennis gemaakt met de "koffer". In deze koffer zaten voorbehoedsmiddelen, deze middelen zorgen er voor dat er geen zwangerschap komt. Zoek voor onderstaande middelen op hoe ze werken en geef tevens aan hoe betrouwbaar het middel is.

  • De pil (zie ook figuur 16)
  • Periodieke onthouding
  • Spiraaltje
  • Condoom
  • Nuvaring

Soms kan het zijn dat de seks niet veilig is geweest, bijvoorbeeld om dat de vrouw de pils is vergeten (zie figuur 16) of doordat er geen condoom is gebruikt. In zo'n geval kan het zijn dat er toch een bevruchting heeft plaatsgevonden, de vrouw kan zwanger raken. Als dit niet gewenst is kan de vrouw bij de apotheek een moring-afterpil halen. In deze pil zit een grote hoeveelheid van een hormoon dat het innestelen van een bevruchte eicel voorkomt. Als de pil binnen 72 uur nadat de vrouw seks heeft gehad de pil inneemt, wordt ze niet zwanger.

Wat doe je als je ontdekt dat je onbeschermde seks hebt gehad? Delano en Ruth denken er allebei anders over en dan gaat het mis. Pak jij het wel slim aan? Speel Morning after op Can You Fix It?.

Figuur 17 Abortus

Als het voor de morning-afterpil te laat is en een vrouw zwanger is, kan ze in een abortuskliniek het embryo uit de baarmoeder weg laten halen (figuur 17). Dit noemen we een abortus. Naast de methode in figuur 17 kan er ook abortus plaatsvinden via de abortus pil, tot 49 dagen na de eerste menstruatie, een zwangerschap kan vroegtijdig worden opgewekt of het kind worden verwijdert met een keizersnede. De zwangere vrouw krijgt eerst een gesprek in de kliniek. De vrouw moet er zeker van zijn dat ze de zwangerschap wil beëindigen. Abortus mag je tot de 24e week van de zwangerschap. Dit wordt berekend vanaf de eerste dag van de menstruatie. 

 

Opdracht 24

Een vrouw heeft seks gehad en tijdens de seks bleek het condoom gescheurd, de vrouw besluit om een week later een morning-afterpil te gebruiken. Leg uit waarom dit geen effect heeft.

Opdracht 25

Abortus is een middel om een zwagerschap af te breken. Toch is niet iedereen voor een abortus. Bedenk 2 reden waarom mensen voor een abortus kunnen zijn en bedenk ook 2 redenen waarom mensen tegen een abortus kunnen zijn.

 

2.6 Zwangerschap en bevalling

De eerste drie maanden spreek je van een embryo. In de embryofase ontstaan alle organen bij het kind. Dit noemen ze ontwikkeling. Na drie maanden zijn de organen gevormd en noem je het kind een foetus. Met een echoscoop kan de dokter dan op een monitor een plaatje van het kindje laten zien. Na 20 weken kun je op de echo meestal goed zien of het een jongetje of een meisje wordt.

 

Figuur 18 Ontwikkeling van het kind in de baarmoeder

De foetus heeft een navelstreng aan zijn buik. De navelstreng zit aan de placenta ofwel moederkoek. De bloedvaten uit de placenta nemen voedingsstoffen en zuurstof op van de moeder. De placenta geeft afvalstoffen en koolstofdioxide af aan de moeder. De navelstreng is de verbinding tussen de placenta en de foetus. In de navelstreng zitten 3 bloedvaten. Twee navelstrengslagaders en één navelstrengader. In de placenta vertakken die bloedvaten zich tot haarvaten. Het bloed in de haarvaten van het kind stroomt dicht langs het bloe van de moeder. Doordat de wanden van de bloedvaten in de placenta erg dun zijn, kan hier uitwisseling van stoffen plaatsvinden.

  1. Voedingsstoffen en zuurstof gaan vanuit het bloed van de moeder naar het bloed van het kind. Dit bloed, met de voedingsstoffen en zuurstof, komt via de navelstrengader in het kind.
  2. Koolstofdioxide en andere afvalstoffen gaan door de tweenavelstrengslagaders van het kind naar de placenta. Hier woden deze stoffen uit het bloed van het kind gehaald.

Naast de voedinsstoffen en afvalstoffen worden er nog meer stoffen uitgewisseld tussen het bloed van het kind het bloed van de moeder. De plaenta houdt wel sommige schadelijke stoffen tegen, zoals sommige ziekte verwekkers, maar stoffen als nicotine, alcohol, medicijnen en drugs kunnen er wel doorheen. Hierdoor kunnen er afwijkingen ontstaan bij het ongeboren kind. Vooral in de eerste 12 weken hebben de schadelijke stoffen een grote kans om een grote afwijking te veroorzaken.

Figuur 19

Na ongeveer 40 weken ofwel negen maanden van draagtijd kondigen weeën de bevalling aan.
Na de geboorte gaat de baby zelf ademen.
Een pasgeborene is gemiddeld 50 cm lang en weegt 3500 gram.
Korte tijd nadat het kind ter wereld is gekomen, volgt de nageboorte.

Prenatale diagnostiek is het opsporen van aangeboren of erfelijke afwijkingen bij het ongeboren kind.
Bij echoscopie wordt gebruik gemaakt van geluidsgolven die zich door het lichaam verplaatsen en reflecteren.
Met echoscopie onderzoek je de uiterlijke kenmerken en de werking van enkele organen van een embryo, zoals de lichaamslengte en het kloppen van het hartje. Maar het embryo kan niet worden onderzocht op mogelijke chromosoomafwijkingen, zoals het syndroom van Down. Daarvoor heb je enkele cellen van een embryo nodig.

Figuur 21 Vruchtwateronderzoek en vlokkentest


Prenatale diagnostiek biedt de mogelijkheid om het embryo hierop in een vroeg stadium te onderzoeken. Twee manieren waarop dergelijk prenataal onderzoek tijdens de zwangerschap wel mogelijk zijn is een vlokkentest en een vruchtwaterpunctie.
Bij een vlokkentest worden cellen weggehaald uit de groeiende placenta. Bij een vruchtwateronderzoek wordt onder plaatselijke verdoving een beetje vruchtwater opgezogen. Dit door vruchtvliezen op de plek gehouden vruchtwater bevat namelijk zwevende cellen van de foetus. Aan de hand van celonderzoek kan worden bepaald of het embryo of de foetus een bepaalde erfelijke aandoening heeft. Beide onderzoeken zijn niet zonder gevaar, er bestaat een kans op een miskraam.

Opdracht 26

Geef per stelling aan of het gaat om een embryo of om een foetus.

Figuur 21 embryonale ontwikkeling
  1. Kind van de 4e t/m 9e maand van de zwangerschap
  2. De orgnanen ontwikkelen zich
  3. Het kind krijg nagels
  4. Kind tijdens de eerste 3 maanden van de zwangerschap
  5. Het kind gaat goed liggen voor de bevalling
  6. De haren van het kind groeien langer
  7. Het kind krijgt een lever

Opdracht 27

Bekijk figuur 21. Hieronder staan stellingen die te maken hebben met deze afbeelding. Geef per stelling aan om welk deel uit figuur 21 dit gaat.

  1. Voert afvalstoffen van de placenta af
  2. Zorgen er voor dat het kind kan worden uitgeperst bij de bevalling
  3. Beschermt het kind tijdens de zangerschap tegen schokken en stoten
  4. Zak om het vruchtwater
  5. Voert afvalstoffen van het kind af
  6. Voert voedingsstoffen naar het kind toe
  7. Voert voedingsstoffen naar de placenta toe

Opdracht 28

Deze opdracht gaat over de navelstreng van het kind.

  1. Via de navelstreng van het kind stromen er voedingstoffen naar het kind toe. Welk bloedvat regelt dit?
  2. In welk bloedvat bevindt zich veel zuurstof?
  3. In welk bloed in de navelstreng is er een hartslag te voelen?
  4. Hoeveel bloedvaten hebben er een stroomrichting richting het kind?
  5. Hoeveel bloedvaten staan er in direct contact met moeder?

Opdracht 29

Een zwangere vrouw krijgt aan het begin van haar zwangerschap een gesprek met de verloskundige. Zij geeft, naast het beantwoorden van vragen, adviezen over een gezonde leefstijl tijdens de zwangerschap. Leg uit waarom een verloskundige dit gesprek voert en geef tevens tenminste 3 adviezen die een verloskundige zou kunnen geven.

Opdracht 30

Zoek op wat een stuitligging is en leg uit waarom dit moeilijker is voor het kind om te bevallen. 
Doe hetzelfde voor een dwarsligging en bedenk wat voor alternatief er voor bevallen is bij een dwarsligging.

Opdracht 31

Wat is het verschil tussen een vlokkentest en een vruchtwaterpunctie? 

 

2.7 Test Jezelf

Antwoorden

Opdracht 1

1. A, B, C, E, G

2. A, B, D, E, F

Opdracht 2

  1. Wervelkolom
  2. Urineleider
  3. Endeldarm
  4. Onderhuidsvet
  5. Schaambeen
  6. Urineblaas
  7. Prostaat
  8. Zwellichaam
  9. Penis
  10. Bijbal
  11. Eikel
  12. Zaadblaasje
  13. Anus
  14. Zaadleider
  15. Teelbal

Opdracht 3

1 – f
2 – c
3 – d
4 – a
5 – b
6 – e

2: Niet waar

Opdracht 4
De goede volgorde is: 1 - 3 - 5 - 4 - 2

Opdracht 5

  1. Eierstok
  2. Eileider
  3. Urineblaas
  4. Schaambeen
  5. Clitoris
  6. Binnenste schaamlip
  7. Buitenste schaamlip
  8. Ruggenmerg
  9. Baarmoeder
  10. Vagina
  11. Onderhuidsvet

Opdracht 6
1 = b  2 = c   3 = d en   4 = a

Opdracht 7

Opdracht 8

Ha - Ha. Konden jullie deze ook al niet vinden?

Opdracht 9

FSH

Hormoon dat in de hypofyse wordt geproduceerd en zorgt voor de rijping van de eicel in de follikel.

LH

Hormoon dat in de hypofyse wordt geproduceerd en de eisprong veroorzaakt.

oestrogeen

Vrouwelijke hormonen die de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken stimuleren.

progesteron

Hormoon dat de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleert.

gele lichaam

Blijft over na de ovulatie en gaat vervolgens progesteron produceren.

negatieve terugkoppeling

Een toename van het effect werkt remmend op de productie van de veroorzaker.

 

Opdracht 10 Simulatie negatieve terugkoppeling
in overleg met docent

Opdracht 11

  1. Rood
  2. Groen
  3. Lichtblauw
  4. Tot maximaal 24 uur na de eisprong
  5. Dag 11 t/m 15

Opdracht 12

Oestrogeen heeft als taak het laten groeien van het baarmoederslijmvlies. Wanneer oestrogeen niet meer wordt aangemaakt zal het baarmoederslijmvlies niet meer groeien. Daarbij heeft oestrogeen een positieve werking op de aanmaak van LH, wat weer bevorderend is voor de eisprong. Zonder oestrogeen wordt er minder LH gemaakt en zal er geen eisprong plaatsvinden

Opdracht 13

De mannelijke pil moet er voor zorgen dat er geen zaadcellen worden aangemaakt. Zaadcellen worden gevormd onder invloed van FSH. Deze pil zou een hormoon kunnen bevatten dat er voor zorgt dat er geen FSH meer aangemaakt wordt. Daarbij moet er wel rekening worden gehouden met het feit dat de testosteron afgifte niet daalt.

Opdracht 14

  1. Dominant: overheersende gen
  2. Recessief: onderdanige gen
  3. Homozygoot: gelijke allelen voor een eigenschap
  4. Heterozygoot: ongelijke allelen voor een eigenschap
  5. Fenotype: genotype + milieu
  6. Genotype: de erfelijke eigenschappen van een organisme
  7. Haploïd: de chromosomen komen in enkelvoud voor
  8. Diploïd: de chromosomen komen in paren voor

Opdracht 15

1D, 2A, 3C, 4B

Opdracht 16

a) Nummer 4. Minder dan 10%. Het DNA van 2 verschillende mensen lijkt best veel op elkaar.

b) De verschillen tussen 2 mensen ontstaan door de variatie in allelen.

c) een eeneiige tweeling bestaat uit 2 mensen die precies hetzelfde DNA hebben. Ze zijn klonen van elkaar.

Opdracht 17

  1. 4 chromosomen
  2. De mens = 46 chromosomen. Fruitvliegje (Drosophila) = 8 chromosomen
  3. De chromosomen zijn in paren aanwezig.
  4. Bij vrouwen In de eierstokken. Bij mannen in de teel-/zaadballen?
  5. Ze liggen als lange draden in de kern.
  6. De chromosomen zijn verdubbeld en gespiraliseerd.
  7. De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen. Zo kunnen de chromosomen geordend uit elkaar getrokken worden.
  8. Een chromosoom bevat 2 strengen DNA die precies hetzelfde zijn. Bij de mitose verdeel je die 2 strengen over 2 nieuwe dochtercellen. De paren blijven compleet. Bij de vorming van geslachtcellen worden de paren wel gesplitst.
  9. Tijdens de meiose ontstaan er haploide cellen. Dat betekent dat van elk paar chromosomen 1 streng terecht komt in de geslachtscel. Bij de mens (2n=46) ontstaan er geslachtcellen (n=23).
  10. Bij mitose ontstaan er nieuwe cellen. Je kan groeien en herstellen. Bij meiose ontstaan er geslachtscellen.
  11. Mitose is 1 stap. Meiose bestaat uit 2 delen.
  12. Bij mitose ontstaan er diploïde cellen (2n). Bij meiose ontstaan haploide cellen.
  13. Er worden geslachtcellen gevormd die nodig zijn voor de voortplanting.

Opdracht 18

2. De vrouw bepaalt het geslacht.

Opdracht 19

 

Zaadcel

Eicel

Formaat

kop van 0,005 bij 0,003 mm en een zweepstaartje van 0,05 mm lang

0,15 – 0,2 mm

Manier van voortbewegen

Door een zweephaar

Doormiddel van vloeistofstroom in de eileider

Hoeveelheid voedingsstoffen

Weinig tot geen

Veel voedingsstoffen voor het embryo

Waar geproduceerd

Teelballen

Eierstokken

Wanneer geproduceerd

Dagelijkse productie

Aanwezig vanaf de geboorte, elke maand rijpt er 1

Moment van vrijkomen

Bij een orgasme

de eisprong

Waar

Van de teelbal in bijbal naar zaadleider en via de prostaat door de urinebuis.

Eileider

Welke hormonen?

FSH

FSH

Aantal chromosomen

23

23

Opdracht 20

Bestudeer figuur 15 en beantwoord de vragen.

  1. Geel lichaam
  2. Eileider
  3. 6-12 dagen
  4. 4e plaatje (samensmelting van de kernen)
  5. 10 plaatje (bij de innesteling)
  6. Uit de eicel
  7. Vanaf de innesteling

 

Opdracht 21

  1. Bij een twee-eiige tweeling vinden er 2 bevruchtingen plaats. Hierdoor is er een verschillend genotype. Er zijn andere zaadcellen en eicellen bij betrokken.
  2. Er vind 1 bevruchting plaats. Er is 1 zaadcel en 1 eicel bij betrokken.
  3. Bij het fenotype zijn ook milieufactoren van invloed. Deze kunnen per individu verschillend.

Opdracht 22

Opdracht 23 - Een bevruchting voorkomen

In klas 1 heb je kennis gemaakt met de "koffer". In deze koffer zaten voorbehoedsmiddelen, deze middelen zorgen er voor dat er geen zwangerschap komt. Zoek voor onderstaande middelen op hoe ze werken en geef tevens aan hoe betrouwbaar het middel is.

  • De hormonen in de pil zorgen dat er juist géén eicel vrijkomt. Ze beïnvloeden ook de baarmoederwand, zodat een bevrucht eitje zich daar niet kan nestelen. Bovendien wordt het slijm in de baarmoederhals dikker, waardoor zaadcellen minder goed in de baarmoeder kunnen doordringen. Deze drie effecten zorgen er samen voor dat de pil zeer betrouwbaar is in het voorkomen van een zwangerschap. De pil moet wel elke dag genomen worden om zijn effect te behouden.
  • Bij periodieke onthouding heb je geen (onveilige) geslachtsgemeenschap in de dagen dat je als vrouw vruchtbaar bent. Deze methode is niet zeer betrouwbaar omdat de cyclus onregelmatig kan zijn en/of je kan je verrekenen
  • Een koperhoudend spiraaltje is een klein ankertje gemaakt van kunststof. Om het ankertje heen is een koperdraadje gewikkeld. Het spiraaltje geeft geleidelijk een beetje koper af: koper maakt zaadcellen inactief, waardoor de zaadcel over het algemeen niet meer in staat is om een eicel te bevruchten. Mocht dit toch gebeuren voorkomt de koperspiraal de innesteling van de bevruchte eicel.
    Het hormoonspiraaltje geeft hormonen af waardoor de slijmprop, die van nature in de baarmoederhals aanwezig is, taaier van samenstelling wordt. Daardoor wordt het binnendringen van zaadcellen in de eicel geremd en bevruchting voorkomen. Daarnaast wordt ook de opbouw van het baarmoederslijmvlies verminderd.
  • Het condoom(m/v) vangt de zaadcellen op en daardoor kunnen de zaadcellen de eicel niet bereiken. Een betrouwbare methode mits het condoom niet over de datum is. Beschermt tevens tegen soa’s

Opdracht 24

De morning-afterpil werkt alleen binnen 72 uur na de geslachtsgemeenschap.

Opdracht 25

Voor: baas in eigen buik, in gevallen van verkrachting of misbruik, weten dat je kind een erfelijke aandoening heeft, etc.

Tegen: geloofsovertuiging, risico op complicaties, elk kind heeft recht op leven, etc.

Opdracht 26

  1. Foetus
  2. Embryo
  3. Embryo
  4. Embryo
  5. Foetus
  6. Foetus
  7. Embryo

Opdracht 27

  1. Bloedvaten van de moeder
  2. Spierlaag van de baarmoederwand
  3. Vruchtwater
  4. Vruchtvliezen
  5. Navelstreng(slagader)
  6. Navelstreng(ader)
  7. Bloedvaten van de moeder

Opdracht 28

Deze opdracht gaat over de navelstreng van het kind.

  1. Navelstrengader
  2. Navelstrengader
  3. Navelstrengslagader
  4. 1
  5. 0

Opdracht 29

De vrouw weet wat ze wel en niet kan/mag eten tijdens de zwangerschap. Advies: niet roken, geen alcoholische dranken, geen voedsel eten waar veel bacteriën in kunnen zitten, voorzichtig met medicijnen, etc.

Opdracht 30

Stuitligging: niet het hoofd, maar de billen (de stuit) liggen voor de baarmoedermond. Bevallen met het hoofd eerst is makkelijk.

Dwarsligging: Het kind ligt met de rug naar de baarmoedermond. Uitdrijving is dan lastig. Een keizersnede is een alternatief

Opdracht 31

Bij een vlokkentest halen ze cellen uit de placenta en bij een vruchtwaterpunctie halen ze cellen uit het vruchtwater.

 

Overzicht

Leerdoelen:

  • Je kunt de namen en functies van de vrouwelijke geslachtsorganen benoemen.
  • Je kunt de namen en functies van de mannelijke geslachtsorganen benoemen.
  • Je kunt het verloop van de menstruatiecyclus beschrijven.
  • Je kunt uitleggen wanneer de eisprong(ovulatie) plaatsvindt en wat er gebeurt
  • Je kunt uitleggen wat voor een effect de hormonen hebben op teelballen en eierstokken
  • Je kunt beschrijven wat er gebeurt bij een bevruchting en hoe je deze kunt voorkomen
  • Je kunt uitleggen wat er gebeurt tijdens de zwangerschap
  • Je kunt uitleggen hoe er onderzoek gedaan kan worden naar het ongeboren kind
  • Het arrangement H2 Voortplanting is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteurs
    Jeroen Kolkman Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2018-11-26 19:44:10
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Voortplanting
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    https://www.youtube.com/watch?v=AcLso3g4-0o
    https://www.youtube.com/watch?v=AcLso3g4-0o
    Video
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.