Opdracht 1
1. A, B, C, E, G
2. A, B, D, E, F
Opdracht 2
Opdracht 3
1 – f
2 – c
3 – d
4 – a
5 – b
6 – e
2: Niet waar
Opdracht 4
De goede volgorde is: 1 - 3 - 5 - 4 - 2
Opdracht 5
Opdracht 6
1 = b 2 = c 3 = d en 4 = a
Opdracht 7
Opdracht 8
Ha - Ha. Konden jullie deze ook al niet vinden?
Opdracht 9
FSH |
Hormoon dat in de hypofyse wordt geproduceerd en zorgt voor de rijping van de eicel in de follikel. |
LH |
Hormoon dat in de hypofyse wordt geproduceerd en de eisprong veroorzaakt. |
oestrogeen |
Vrouwelijke hormonen die de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken stimuleren. |
progesteron |
Hormoon dat de groei van het baarmoederslijmvlies stimuleert. |
gele lichaam |
Blijft over na de ovulatie en gaat vervolgens progesteron produceren. |
negatieve terugkoppeling |
Een toename van het effect werkt remmend op de productie van de veroorzaker. |
Opdracht 10 Simulatie negatieve terugkoppeling
in overleg met docent
Opdracht 11
Opdracht 12
Oestrogeen heeft als taak het laten groeien van het baarmoederslijmvlies. Wanneer oestrogeen niet meer wordt aangemaakt zal het baarmoederslijmvlies niet meer groeien. Daarbij heeft oestrogeen een positieve werking op de aanmaak van LH, wat weer bevorderend is voor de eisprong. Zonder oestrogeen wordt er minder LH gemaakt en zal er geen eisprong plaatsvinden
Opdracht 13
De mannelijke pil moet er voor zorgen dat er geen zaadcellen worden aangemaakt. Zaadcellen worden gevormd onder invloed van FSH. Deze pil zou een hormoon kunnen bevatten dat er voor zorgt dat er geen FSH meer aangemaakt wordt. Daarbij moet er wel rekening worden gehouden met het feit dat de testosteron afgifte niet daalt.
Opdracht 14
Opdracht 15
1D, 2A, 3C, 4B
Opdracht 16
a) Nummer 4. Minder dan 10%. Het DNA van 2 verschillende mensen lijkt best veel op elkaar.
b) De verschillen tussen 2 mensen ontstaan door de variatie in allelen.
c) een eeneiige tweeling bestaat uit 2 mensen die precies hetzelfde DNA hebben. Ze zijn klonen van elkaar.
Opdracht 17
Opdracht 18
2. De vrouw bepaalt het geslacht.
Opdracht 19
|
Zaadcel |
Eicel |
Formaat |
kop van 0,005 bij 0,003 mm en een zweepstaartje van 0,05 mm lang |
0,15 – 0,2 mm |
Manier van voortbewegen |
Door een zweephaar |
Doormiddel van vloeistofstroom in de eileider |
Hoeveelheid voedingsstoffen |
Weinig tot geen |
Veel voedingsstoffen voor het embryo |
Waar geproduceerd |
Teelballen |
Eierstokken |
Wanneer geproduceerd |
Dagelijkse productie |
Aanwezig vanaf de geboorte, elke maand rijpt er 1 |
Moment van vrijkomen |
Bij een orgasme |
de eisprong |
Waar |
Van de teelbal in bijbal naar zaadleider en via de prostaat door de urinebuis. |
Eileider |
Welke hormonen? |
FSH |
FSH |
Aantal chromosomen |
23 |
23 |
Opdracht 20
Bestudeer figuur 15 en beantwoord de vragen.
Opdracht 21
Opdracht 22
Opdracht 23 - Een bevruchting voorkomen
In klas 1 heb je kennis gemaakt met de "koffer". In deze koffer zaten voorbehoedsmiddelen, deze middelen zorgen er voor dat er geen zwangerschap komt. Zoek voor onderstaande middelen op hoe ze werken en geef tevens aan hoe betrouwbaar het middel is.
Opdracht 24
De morning-afterpil werkt alleen binnen 72 uur na de geslachtsgemeenschap.
Opdracht 25
Voor: baas in eigen buik, in gevallen van verkrachting of misbruik, weten dat je kind een erfelijke aandoening heeft, etc.
Tegen: geloofsovertuiging, risico op complicaties, elk kind heeft recht op leven, etc.
Opdracht 26
Opdracht 27
Opdracht 28
Deze opdracht gaat over de navelstreng van het kind.
Opdracht 29
De vrouw weet wat ze wel en niet kan/mag eten tijdens de zwangerschap. Advies: niet roken, geen alcoholische dranken, geen voedsel eten waar veel bacteriën in kunnen zitten, voorzichtig met medicijnen, etc.
Opdracht 30
Stuitligging: niet het hoofd, maar de billen (de stuit) liggen voor de baarmoedermond. Bevallen met het hoofd eerst is makkelijk.
Dwarsligging: Het kind ligt met de rug naar de baarmoedermond. Uitdrijving is dan lastig. Een keizersnede is een alternatief
Opdracht 31
Bij een vlokkentest halen ze cellen uit de placenta en bij een vruchtwaterpunctie halen ze cellen uit het vruchtwater.