Het arrangement Digitale route Thema 4 Planten en Ecologie is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.
- Auteur
- Laatst gewijzigd
- 10-04-2018 20:46:27
- Licentie
-
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
- het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
- het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
- voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.
Aanvullende informatie over dit lesmateriaal
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
- Leerniveau
- HAVO 1; VWO 1;
- Leerinhoud en doelen
- Biologie;
- Eindgebruiker
- leerling/student
- Moeilijkheidsgraad
- gemiddeld
- Studiebelasting
- 25 uur 0 minuten
- Trefwoorden
- leerlijn, rearrangeerbare, rearrangeerbare leerlijn
Bronnen
| Bron | Type |
|---|---|
|
Filmpje kringloop van het water https://www.youtube.com/watch?v=WQIusuNu04o |
Video |
Gebruikte Wikiwijs Arrangementen
Spinoza20first Domein Natuur & Technologie. (z.d.).
Jaar 1Thema 5 Planten
Spinoza20first Domein Natuur & Technologie. (z.d.).
Thema 6: Ecologie
In thema 4 staat voor N&T het onderdeel BIOLOGIE centraal, in thema 5 maak je twee hoofdstukken van Science-Web. Het onderdeel 'Planten en Ecologie' bestaat daardoor uit een dubbele hoeveelheid leerstof en een groot aantal opdrachten/oefeningen.
Aan het eind van dit thema laat je zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:
Practicum huidmondjes bekijken
Tuinkers
Practicum vaatbundels bleekselderij





Bekijk het filmpje op SchoolTV en lees daarna de toelichting hieronder.











Hoofdwortel: Dikke wortel in het midden.

Zaadplanten behoren, net als de varens, tot de vaatplanten. In een vaatplant worden stoffen vervoerd (getransporteerd) door buisjes.

De nerven zorgen voor aan- en afvoer van water en opgeloste stoffen. In de nerven bevinden zich daarvoor kleine buisjes ofwel vaten.
Kroonblad: meestal gekleurd blad dat bij veel bloemen dient om insecten aan te lokken.

Bloemen dienen voor de voortplanting van zaadplanten. Veel bloemen hebben mooie kleuren om insecten aan te trekken.





Bestuiving is het overbrengen van stuifmeel van de meeldraden naar de stamper met als doel voortplanting. Veel bloemplanten gebruiken insecten, zoals bijen en hommels voor de bestuiving. De plant lokt de insecten met opvallend gekleurde bloemen en met nectar.
Bestuiving door de wind




Zodra een zaad ontstaat, veranderen de cellen die om het zaadbeginsel heen liggen. Bij veel planten ontstaat er dan uit het vruchtbeginsel een vrucht. Het zaad ligt in de vrucht.





Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting 

In de ogen van een aardappel (een knol) bevinden zich cellen die kunnen uitgroeien tot een nieuwe aardappelplant. De aardappelen die aan die aardappelplant groeien hebben dezelfde eigenschappen als de eerste aardappel.












Toets Kiemen en levenscyclus












Hiervoor heb je gelezen hoe organismen elkaar kunnen beïnvloeden: in een bos neemt een boom bijvoorbeeld het licht weg ten koste van een bodemplant. Het 'gedrag' van het ene organisme heeft effect op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor het andere organisme.
De abiotische factoren in een ecosysteem kunnen het gedrag van een organisme beïnvloeden. Daarnaast zijn de abiotische factoren vaak bepalend voor de eigenschappen van organismen in een bepaald biotoop.
Diagnostische toets
Intro
Een voedselweb laat zien welke voedselrelaties er bestaan tussen organismen. In het voedselweb hiernaast is met pijlen aangegeven wie of wat door wie gegeten wordt. LET OP welke kant de pijlen op wijzen: in de richting van het dier dat eet.



Als er in een bepaald jaar bijvoorbeeld weinig koolmeesjes broeden, zal het aantal koolmezen afnemen. Dit heeft tot gevolg dat het aantal rupsen toeneemt. Maar meer rupsen in het volgende jaar betekent meer voedsel voor de koolmezen. Dat kan dus weer zorgen voor meer jonge koolmeesjes. Op deze manier kunnen de aantallen koolmezen en rupsen van jaar tot jaar wisselen.












