6. Bevruchting

Veel van de groenten die we eten ontstaan uit bloemen. Het zijn de vruchten van een plant. Als voorbeeld kijken we hoe de courgette groeit.

Courgettes worden in Nederland in kassen geteeld. Ze kunnen namelijk niet goed tegen de kou. Hoe de courgette na de bestuiving groeit, zie je in de clip met versnelde opnames.


Bekijk het onderstaande filmpje:
Video: Hoe groeit courgette?

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Bevruchting
Als stuifmeel op de stempel van een stamper van dezelfde soort terechtkomt, spreek je van bestuiving. Bestuiving levert nog geen vruchten met zaden op. Daarvoor is bevruchting nodig.
Na bestuiving kan eventueel bevruchting plaatsvinden (zie ook de plaatjes hieronder):
Bij bevruchting groeit een stuifmeelkorrel uit tot een stuifmeelbuis. De stuifmeelbuis groeit naar het zaadbeginsel. In het zaadbeginsel versmelten de kern van de stuifmeelkorrel en de kern van de eicel met elkaar. Dat versmelten van die twee kernen met elkaar noemen we bevruchting.

 

 
 

 

 

 

 

 

 







Bij de bevruchting ontstaat er een bevruchte eicel. Dat wordt later de kiem van het zaad, waar een plantje uit kan groeien. Rondom de bevruchte eicel ontstaat de rest van het zaad, dat vooral uit voedselcellen bestaat: de zaadlobben. Die zaadlobben moeten de bevruchte eicel van voedsel voorzien als het zaad gaat kiemen.


Zodra een zaad ontstaat, veranderen de cellen die om het zaadbeginsel heen liggen. Bij veel planten ontstaat er dan uit het vruchtbeginsel een vrucht. Het zaad ligt in de vrucht.

Bij een meloen zijn de pitten de zaden.
Om de zaden heen zit de vrucht.

 


Zaadplanten planten zich voort door middel van zaden.
De zaadplanten zijn te verdelen in bedektzadige planten en naaktzadige planten.

Bij bedektzadige planten liggen de zaden in een vrucht. De zaden zijn dus bedekt, zoals bij de meloen en de tomaat.


Tot de naaktzadige planten behoren dennen en sparren. De zaden bij naaktzadige planten liggen niet in een vrucht opgesloten, maar in een kegel.