Aan het eind van dit thema laat je zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:
A. Fotosynthese
Je kunt uitleggen dat planten bij de fotosynthese koolstofdioxide vastleggen in glucose en dat bij de verbranding van glucose koolstofdioxide weer vrijkomt.
Je kunt aangeven in welke delen van een plant fotosynthese plaatsvindt. Je kunt ook toelichten waarom de fotosynthese in die delen plaatsvindt.
B. Bouw van planten
Je kunt de verschillende onderdelen van een plant aanwijzen en hun functie benoemen.
Je kunt benoemen dat planten water en mineralen uit de bodem opnemen en via vaatbundels naar de bladeren transporteren waar het water weer verdampt.
Je kunt benoemen dat planten de energierijke stoffen die in de groene delen zijn gevormd via vaatbundels transporteren naar andere delen waar ze kunnen worden gebruikt en opgeslagen.
C. Bloemetjes, bijtjes en meer!
Je kunt de verschillende onderdelen van een bloem aanwijzen en hun functie benoemen.
Je kunt beschrijven hoe planten zich voortplanten en hoe zaden worden verspreid.
Je kunt aan de hand van voorbeelden de verschillen uitleggen tussen geslachtelijke voortplanting en ongeslachtelijke voortplanting.
Je kunt beschrijven wat wordt bedoeld met (natuurlijke en kunstmatige) ongeslachtelijke voortplanting.
Je kunt voorbeelden noemen van ongeslachtelijke voortplanting.
D. Kiemen en levenscyclus
Je kunt de bouw van een zaad (boon) en de namen van de onderdelen benoemen.
Je kunt uitleggen wat ontkiemen is.
Je kunt uitleggen wat er nodig is voor ontkieming en voor groei van een plant.
Je kunt de fasen in het leven (de levenscyclus) van een zaadplant in de juiste volgorde benoemen
E. Planten en de mens
Je kunt aan de hand van voorbeelden uitleggen waarom planten zo belangrijk zijn voor mensen en dieren.
Je kunt uitleggen waar uiteindelijk alle energie op aarde vandaan komt (de zon).
F. Ecologie en ecosystemen
G. Voedselweb en voedselketen
H. Kringlopen
J. Een ecosysteem in je eigen omgeving
Je kunt vertellen wat onder biodiversiteit wordt verstaan aan de hand van voorbeelden uit de eigen omgeving.
Je kunt uitleggen dat in de natuur alles met elkaar samenhangt, organismen beïnvloed worden door de omgeving en organismen elkaar beïnvloeden.
Over de bovenstaande leerdoelen gaan de praktische opdrachten en de diagnostische toetsen aan het eind van elk onderdeel en aan het eind van deze digitale route.
Tijdens de opdrachten en het eindproduct van dit thema werk je aan het verbeteren van de volgende vaardigheden:
Je kunt zorgvuldig waarnemen met microscoop en/of loep door te tekenen wat je waarneemt
Je kunt praktisch werk uitvoeren en conclusies trekken
Je kunt een biologisch onderzoek uitvoeren en van zo'n onderzoek een verslag maken.
Je kunt een voedselketen en voedselweb opstellen op basis van gegevens over planten en dieren in een gebied.
Je kunt aantekeningen maken en samenvatten
Je kunt afbeeldingen lezen en interpreteren
Je kunt zelfstandig practica inplannen en uitvoeren (Verantwoordelijkheid laten zien)
Je kunt initiatief en verantwoordelijkheid laten zien bij samenwerken