Geen ijsberen in de woestijn ...
Abiotische en biotische factoren beïnvloeden elkaar: in de woestijn komen bijvoorbeeld alleen organismen voor die kunnen leven onder droge omstandigheden en bij hoge temperaturen, zoals cactussen en kamelen. En bomen in een beukenbos zorgen ervoor dat het felle zonlicht de planten die dicht bij de grond groeien niet zomaar kan bereiken.
Door de wisselwerking tussen biotische en abiotische factoren zijn op de wereld allerlei leefgebieden ontstaan waar verschillende organismen zich thuis voelen. Zo'n leefgebied met geschikte omstandigheden voor een organisme wordt een biotoop genoemd.
Elke biotoop heeft zijn eigen omstandigheden. Voorbeelden van biotopen zijn het tropisch regenwoud, de savanne, moerasgebieden, woestijnen, zeeën, rivieren, meren, gebergten. En als we wat dichterbij huis blijven: het bos, de duinen, het polderlandschap (akker, weide), de randmeren, sloten en de stad.