In je lichaam gebeurt van alles. Je lijf is continu bezig om allerlei stofjes aan en af te voeren.
Neem sporten als voorbeeld: Je spieren hebben glucose en zuurstof nodig om te kunnen bewegen. Je spijsverteringsstelsel zorgt voor het voedsel, je ademhalingsstelsel voor de zuursstof aanvoer en de afvoer van koolstofdioxide, en je hart pompt het bloed met deze stoffen door je lichaam.
Deze (en nog veel meer) processen worden geregeld door het zenuwstelsel en het hormoonstelsel. In dit thema ga je zien hoe deze regeling plaatsvindt.
VRAAG: Wat hebben bovenstaande plaatjes met elkaar te maken?
Leerdoelen
Kennis
Als je de module van Regeling hebt doorgewerkt , kun je:
Delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven
ligging en functie van de 3 typen zenuwcellen noemen
omschrijven wat een reflex is, de functie ervan uitleggen en een aantal voorbeelden kunnen noemen
de werking van zintuigen beschrijven. Je kunt de zintuigen noemen, waar ze liggen en wat de adequate prikkel is.
beschrijven hoe een prikkel wordt opgevangen door een zintuig en hoe deze wordt doorgegeven naar de hersenen.
beschrijven dat bewust gedrag vanuit de hersenen gestuurd wordt.
uitleggen hoe het hormoonstelsel de groei en stofwisseling van de mens regelt.
de hypofyse in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
de schildklier in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
de eilandjes van Langerhans in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
de bijnieren in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
Werkplan en Werkboek
Het thema Regeling bestudeer je door de 7 hoofdstukken in deze Wikiwijs te maken. Het thema wordt afgerond met een toets die je naakt tijdens een computerles.
In het schema hieronder staat een tijdsinschatting.
Hoofdstuk
Aantal lessen
1. Inleiding en terugblik
2
2. Het zenuwstelsel
1
3. Zenuwcellen en zenuwen
1
4. Het ruggenmerg
1
5. De hersenen
1
6. Invloeden op zenuwstelsel
1
7. De weg van impulsen
1
8. Het hormoonstelsel
1
Diagnostische toets
2
Computerles
1
Totaal
12
Het is belangrijk dat je goed bijhoudt wat je gedaan hebt.
Om je hierbij te helpen is er een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.
Download het Werkplan Waarneming & Regeling door op onderstaande link te klikken:
In klas 1 en 2 hebben we het al gehad over zintuigen. Zintuigen zijn de antennes en sensoren van je lichaam. Ze nemen de wereld waarin je je beweegt waar. Deze informatie wordt doorgestuurd naar je hersenen, zodat je je bewust wordt van deze omgeving en daar eventueel op kunt reageren.
In dit eerste hoofdstuk blikken we nog even terug op wat we al hebben geleerd over zintuigen.
Leerdoelen
Na afronding van dit hoofdstuk kun je:
de werking van zintuigen beschrijven.
Je kunt de zintuigen noemen, en beschrijven waar ze liggen en wat de bijbehorende adequate prikkel is.
1.1 Het oog
Het zintuig waarmee je lichtprikkels uit je omgeving opvangt, is je oog. Het netvlies van het oog bevat zintuigcellen die licht opvangen en omzetten in impulsen die via je oogzenuw naar je hersenen gaan.
Bouw van het oog
Onderdelen van het oog
Hoornvlies
Voorste deel van het harde oogvlies. Het is stevig, doorzichtig en beschermt het oog.
Lens
Dubbelbolle lens achter de pupil. De lens in het oog kan van vorm veranderen. De lens verandert van vorm om iets goed scherp te kunnen zien.
pupil
De pupil is een gaatje in de iris. Dat hij zwart is, komt doordat het in je oog donker is.
De pupil kan groter en kleiner worden door kleine spiertjes in de iris. Door de pupil groter of kleiner te maken wordt de hoeveelheid licht die op het netvlies valt geregeld. Als er veel licht op het netvlies valt, gaat er een signaal naar de spiertjes in de iris die de pupil kleiner maken.
Iris
Dit is het gekleurde rondje in het oog. De iris is een deel van het vaatvlies.
Straalvormig lichaam
Kringspier en lensbandjes die ervoor zorgen dat het oog kan accommoderen.
Oogspier
Draait oog in de gewenste kijkrichting.
Harde oogvlies
Het witte gedeelte van het oog dat je ziet is het voorste gedeelte van het harde oogvlies. Het harde oogvlies zit om de hele oogbol heen. Het is een bescherming van het oog en houdt ook het oog in vorm.
Vaatvlies
Vlies dat veel bloedvaten bevat. Zorgt voor de voeding van het buitenste deel van het netvlies.
Netvlies
Bevat zintuigcellen waarin onder invloed van licht impulsen ontstaan.
Glasachtig lichaam
Heldere, geleiachtige substantie in het midden van het oog.
Gele vlek
Centrum van het netvlies. Met dit deel van het netvlies zie je het scherpst.
Blinde vlek
Deel van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat en waar zintuigcellen ontbreken.
Oogzenuw
Zenuw die impulsen van het oog naar de hersenen doorgeeft.
Bescherming
Je ogen worden beschermd door oogleden en wimpers. Die houden het meeste vuil tegen. De oogleden verspreiden ook traanvocht over het oog. Traanvocht houdt het oog schoon en vochtig, doodt bacteriën en neemt stof mee. Het vuile traanvocht loopt via de traanbuis naar de neusholte. Het traanvocht wordt gemaakt in de traanklier.
Werking van het oog
De ooglens zorgt ervoor dat lichtstralen worden afgebogen. Evenwijdige lichtstralen die op het oog vallen, gaan door het brandpunt van de lens.
Op het netvlies ontstaat een scherp beeld met behulp van staafjes en kegeltjes en met behulp van kleine spiertjes die aan de lens vastzitten die de vorm van de ooglens kunnen veranderen.
De staafjes en kegeltjes hebben allebei een ander functie in je oog.
Staafjes
Zijn heel erg gevoelig voor fel licht.
Ze kunnen alleen grijstinten en contrasten waarnemen, geen kleuren.
Ze worden met name gebruikt in het schemer en in het donker.
Ze zitten vooral aan de buitenrand van het netvlies.
Kegeltjes
Hebben licht nodig om te kunnen werken.
Met kegeltjes kun je kleuren en details waarnemen.
Ze zitten vooral in het midden van het netvlies.
In de gele vlek zitten alleen maar kegeltjes.
Accomoderen
Kleine spiertjes in het oog kunnen de ooglens boller of holler maken.
Dit heet accommoderen.
Het zorgt ervoor dat je oog op verschillende afstanden scherp kan zien.
Bijziendheid
Bij een bijziend oog ligt het brandpunt vóór het netvlies.
Je ziet dingen die veraf zijn niet scherp.
De ooglens kan niet meer plat genoeg worden.
Om veraf scherp te zien heeft een bijziende een bril met holle glazen nodig.
Verziendheid
Bij een verziend oog ligt het brandpunt achter het netvlies.
Je ziet dingen die dichtbij zijn niet scherp.
De ooglens kan niet meer bol genoeg worden.
Om dichtbij ook scherp te zien heeft een bijziende een bril met bolle glazen nodig.
Pupilreflex
Een reflex is een snelle, onbewuste reactie die wordt veroorzaakt door een
bepaalde prikkel (aanraking, pijn).
Een voorbeeld van een reflex is de pupilreflex.
Je pupil wordt automatisch kleiner als er veel licht is en groter als er weinig licht is.
- ? -Oefening het oog
Maak nu de eindtoets over het oog om te zien of je deze paragraaf hebt begrepen:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Het oor is het orgaan dat geluidstrillingen opvangt en omzet in impulsen die via de gehoorzenuw naar de hersenen worden gestuurd.
Bouw van het oor
Onderdelen van het oor
Oorschelp
Uitwendig deel van het gehoor, helpt om de geluidstrillingen op te vangen.
Gehoorgang
De weg van oorschelp naar trommelvlies.
Hamer, aambeeld, stijgbeugel
Gehoorbeentjes. Geven trillingen door van het trommelvies naar het ovale venster op het slakkenhuis.
Evenwichtszintuig
Zintuig dat net naast het oor ligt en de richting van bewegingen waarneemt.
Gehoorzenuw
Geeft impulsen door aan de grote hersenen.
Slakkenhuis
Gevuld met vloeistof en trilharen. De zintuigcellen geven impulsen door aan de gehoorzenuw.
Buis van Eustachius
Verbinding tussen oor en keelholte, waardoor de druk in het middenoor gelijkt blijft met het uitwendige oor.
Trommelholte
Middenoor met de gehoorbeentjes. Gevuld met lucht.
Trommelvlies
Vlies op de grens tussen uitwendige oor en middenoor, dat de trillingen doorgeeft naar de hamer.
Bewust worden
Geluid is een trilling van de lucht. Een geluidstrilling gaat door de gehoorgang naar het trommelvlies, dat gaat meetrillen.
In het midden van het oor zitten de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel.
De trilling van het trommelvlies wordt doorgegeven aan de hamer, daarna aan het aambeeld en tenslotte aan de stijgbeugel.
Via het vlies (venster) komt de trilling terecht in het inwendige oor.
In het slakkenhuis gaan vloeistof en trilharen meetrillen met de geluidstrilling.
Iedere haar is gevoelig voor een bepaald geluid.
Hoe vaak een geluidstrilling plaatsvindt, noemen we de trillingsfrequentie.
Een hogere trillingsfrequentie betekent dus dat er meer trillingen per seconde zijn.
Door geluidstrillingen kan je trommelvlies tussen de 20 en 20.000 keer per seconde trillen.De zintuigcellen in het slakkenhuis zorgen voor elektrische signalen ofwel impulsen.
Impulsen worden doorgegeven aan de gehoorzenuw.
Via de gehoorzenuw komen de impulsen terecht in het gehoorcentrum in de hersenen.
Daar word je je van het geluid bewust en dan spreek je van het werkwoord 'horen'.
Decibel
Geluidssterkte wordt uitgedrukt in decibel (dB). Een klaslokaal met geroezemoes produceert zo’n 50 dB, een disco vaak meer dan 100 dB. Geluid boven 80 decibel is schadelijk voor het gehoor. Hoe langer je te maken hebt met hard geluid, hoe schadelijker. Als het geluid te hard is, gaan er zintuigcellen dood. Elke keer dat er zintuigcellen dood gaan word je een beetje dover.
Te harde muziek in je oordopjes is schadelijk voor je gehoor.
Werkgevers zijn verplicht om voor geluidsbescherming te zorgen als er veel lawaai is op het werk.
Elke verhoging van 3 dB boven de 80 dB halveert de tijd die je aan het geluid mag blootstaan.
Hoeveel decibel is het geluid van vallende bladeren?
En van een stofzuiger?
En van een startend vliegtuig?
Bekijk de afbeeldingen bij de paarse getallen.
- ? -Oefening het oor
Maak nu de eindtoets over het oor om te zien of je deze paragraaf hebt begrepen:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Ruiken doe je met je neus, en proeven doe je met je tong.
Maar proeven doe je niet alleen met je tong. Je neus speelt daarbij ook een belangrijke rol.
Het reukzintuig
De neus heeft twee neusholten met daartussen een neustussenschot. De neusholten lopen van de neusgaten tot de keelholte.
De neusholte is bedekt met neusslijmvlies. In het neusslijmvlies lossen de geurstoffen op die via het neusgat de neusholten binnenkomen.
Onderdelen van het reukzintuig
Neusslijmvlies
Laagje slijm dat de neusholten bedekt en waarin de geurstoffen oplossen die via het neusgat de neusholten binnenkomen.
Reukharen
Kleine, dunne haartjes die geurstoffen kunnen waarnemen die zijn opgelost in het neuslijmvlies.
Zintuigcel
Kan geurprikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel. Je hebt verschillende soorten zintuigcellen, die elk reageren op andere geurstoffen.
Zenuw
Geeft impulsen door naar de hersenen.
Het smaakzintuig
De smaakzintuigen liggen op de tong.
Onderdelen van het smaakzintuig
Zenuw
Geeft impulsen door naar de hersenen.
Groef
Ruimte waarin de opgeloste vloeistof stroomt.
Smaakknopje
Zintuigje voor de smaak.
Zintuigcel
Kan smaakprikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.
Vijf smaken
De zintuigcellen in de smaakknopjes kunnen vijf soorten smaakstoffen waarnemen: zoet, zuur, zout, bitter en umami.
Als je eet en drinkt lossen de smaakstoffen gedeeltelijk op in het speeksel. Ze komen in contact met de smaakknopjes. Via de zenuwen gaan er impulsen van de zintuigcellen naar de hersenen en zo wordt het mogelijk om een smaak te proeven.
Je proeft niet alleen met je tong
Als je een banaan, snoepje of ijsje eet, nemen de smaakzintuigen telkens zoet waar.
Toch kun je de verschillende zoetigheden gemakkelijk herkennen.
Bij het herkennen van verschillende smaken kunnen zowel smaakzintuigen als reukzintuigen, gehoorzintuigen en gezichtszintuigen een rol spelen.
1. In je tong liggen tastzintuigen, warmtezintuigen en koudezintuigen. De tastknopjes in je tong voelen of iets vloeibaar is, vast, rul, zacht of hard. De warmte- en koudezintuigen in je tong nemen de temperatuur van je eten en drinken waar.
2. Tijdens het kauwen en slikken komen er niet alleen smaakstoffen vrij maar ook geurstoffen. Tussen de mondholte en de neusholten is er een open verbinding. Geurstoffen worden waargenomen door het reukzintuig boven in de neus. De zintuigcellen van het reukzintuig geven aan de hersenen door welke geur ze waarnemen.
3. Het gezichtszintuig speelt ook een belangrijke rol bij het herkennen van een product. Probeer maar eens: als je een blinddoek om hebt is het veel moeilijker om snel te zeggen wat je proeft.
4. Als je een blikje fris drinkt, hoor je een zacht gesis van ontsnappende belletjes koolstofdioxide. Je gehoorzintuig speelt ook een rol bij het herkennen van een product.
- ? -Oefening ruiken en proeven
Maak nu de eindtoets over ruiken en proeven om te zien of je deze paragraaf hebt begrepen:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De huid bedekt je hele lichaam aan de buitenkant.
De huid biedt bescherming tegen verschillende gevaren van buitenaf, zoals tegen virussen die tot griep zouden kunnen leiden. Op deze manier is de huid onderdeel van het afweersysteem. Je spreekt van mechanische bescherming.
Onderdelen van de huid
Talgklier
Hier wordt talg (een vetachtige stof) gemaakt.
Talg
Afscheiding van talgklieren. Doodt bacteriën en houdt de huid soepel.
Opperhuid
Bovenste 1-2 mm van de huid die een ondoordringbare laag vormt. Bevat kleurstof ofwel pigment.
Lederhuid
Huidlaag onder de opperhuid waarin zweetklieren, talgklieren en zintuigen liggen.
Onderhuids bindweefsel
Huidlaag onder de lederhuid waarin veel vet zit. Isolatie van het lichaam.
Haar
Alle zoogdieren hebben een huidbedekking met haren (vacht). Dit houdt de warmte vast en dient als bescherming.
Haarspiertje
Kan de haar laten bewegen. Bij kou gaan de haren rechtop staan.
Hoornlaag
Bovenste laag van de opperhuid. De hoornlaag bestaat uit meerdere lagen dode, (verhoornde) cellen. De hoornlaag biedt bescherming tegen uitdroging en ziekteverwekkers als bacteriën en virussen.
Kiemlaag
Onderste deel van de opperhuid waar groei plaatsvindt.
Bloedvat
Transporteren zuurstof en voedsel naar de huid. Ook brengen ze warmte naar de huid waardoor je kunt afkoelen.
Haarzakje
Hier ontstaan de haren.
Zweetklier
Maakt zweet. Door zweet te verdampen koel je af.
Vet
Houdt warmte vast (isolatie) en dient als reservevoedsel.
De hoornlaag beschermt
De opperhuid bestaat uit verschillende lagen: de hoornlaag en de kiemlaag.
De bovenste laag, de hoornlaag, bestaat uit dode cellen. De hoornlaag heeft verschillende functies. 1 Tegen vochtverlies
De huid kan gemakkelijk uitdrogen omdat de lucht droger is dan ons lichaam. De hoornlaag is slecht doorlaatbaar voor water.
2 Tegen bacteriën en schimmels
Als schimmels en bacteriën ons lichaam binnendringen, worden we ziek. De hoornlaag biedt bescherming en houdt deze organismen tegen.
3 Eelt tegen slijtage
De huid slijt voortdurend door het contact met de buitenwereld. Op plekken waar de huid veel slijt, wordt de hoornlaag dikker en ontstaat eelt. Eelt beschermt het lichaam tegen contact met zware en ruwe voorwerpen.
4 Zweet tegen warmte
Als het warm is, maken de zweetklieren zweet. Het zweet verdampt op de hoornlaag en neemt dan warmte mee. Zo blijft ons lichaam op temperatuur.
De kiemlaag repareert
Onder de hoornlaag bevindt zich de kiemlaag.
Beneden in de kiemlaag bevinden zich cellen die zich kunnen delen (vermenigvuldigen).
Naar boven toe sterven deze cellen langzaam af.
Bij een wondje kunnen de cellen uit de kiemlaag sneller gaan delen.
Hierdoor groeit het wondje weer dicht.
De pigmentlaag houdt straling tegen
Ultraviolette straling (UV) in zonnestraling kan de cellen van de kiemlaag beschadigen. Dat kan leiden tot huidkanker. De meeste vormen van huidkanker zijn gelukkig onschuldig, maar er zijn ook vormen die levensgevaarlijk zijn.
Om de kiemcellen te beschermen bevat de kiemlaag pigmentcellen.
Deze cellen bevatten een kleurstof die de gevaarlijke UV straling kan opnemen.
Huidzintuigen geven informatie
De huid heeft zintuigcellen waarmee je prikkels waarneemt en die een impuls sturen naar je hersenen. Soms wijst de impuls je op een gevaar en reageer je onbewust, in een reflex. Soms is je reactie op de impuls een bewuste reactie.
De zintuigen in je huid zijn de tastzintuigen, pijnzintuigen, drukzintuigen, koudezintuigen en warmtezintuigen. Met deze zintuigen kun je voelen.
Tastzintuig
Geeft je informatie over wat je aanraakt, bijvoorbeeld of iets scherp of ruw is.
Pijnzintuig
Waarschuwt je als de huid beschadigd wordt.
Drukzintuig
Geeft je informatie over de breekbaarheid van iets dat je oppakt.
Koudezintuig
Waarschuwt je als je huid iets kouds voelt.
Warmtezintuig
Waarschuwt je als je huid iets warms voelt.
Practicum: Koude- en warmtezintuigen
Met de volgende proef wordt de werking van warmte- en koudezintuigen onderzocht.
Benodigdheden:
Een bekerglas met koud water van ongeveer 4°C met ijsblokjes erin.
Een bekerglas met warm water van ongeveer 40°C.
Een bekerglas met lauw water van ongeveer 20°C.
Een thermometer om de temperaturen te controleren.
Uitvoering:
Steek een vinger van je linkerhand in het bekerglas met warm water.
Steek een vinger van je rechterhand in het bekerglas met koud water.
Wacht ongeveer één minuut.
Doe dan de vingers van beide handen in het bekerglas met lauw water.
Wat zal je opmerken het moment dat je beide vingers in het lauwe water doet?
Maak onderstaand verslag van de proef af door de juiste woorden naar de tekst te slepen.
Het zenuwstelsel is het orgaanstelsel van je lichaam dat kan worden beschouwd als het centrale controle centrum.
De functie van ons zenuwstelsel is het ontvangen en verwerken van prikkels uit de omgeving en ons eigen lichaam. En op basis van deze informatie spieren en klieren aansturen.
Je zenuwstelsel zorgt er dus voor dat je weet wat er in je omgeving en je lichaam gebeurt, zodat het er voor kan zorgen dat je lichaam optimaal functioneert en dat je kunt reageren op wat er om je heen gebeurt.
Jochem Myjer: Prikkels
Leerdoelen
Als je dit hoofdstuk hebt afgewerkt kun je:
Delen van het zenuwstelsel noemen, in afbeeldingen aanwijzen, en functies en werking ervan beschrijven
2.1 Onderdelen van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit 2 delen:
1. Het centrale zenuwstelsel
2. Het perifere zenuwstelsel
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen die alle lichaamsdelen verbinden met het centrale zenuwstelsel.
Het zenuwstelsel speelt een belangrijke rol in je vermogen om te reageren op de omgeving. Je zou de zenuwen kunnen vergelijken met een glasvezelnetwerk dat alle onderdelen van je lichaam verbindt met de centrale computer (je hersenen). Je hersenen registreren alle informatie die je binnenkrijgt en kunnen vervolgens reageren door lichaamsdelen aan te sturen.
Zien je ogen bijvoorbeeld een loslopende leeuw, dan geven ze dat via de zenuwen door aan je hersenen. Je hersenen denken ‘Gevaar!’. Vervolgens geven ze via de zenuwen een seintje aan je beenspieren: Kom in beweging. Rennen!
Het centrale zenuwstelsel is een erg belangrijk onderdeel van je lichaam. Als een deel ervan kapot gaat dan is de kans groot dat je bepaalde functies verliest, zoals bijvoorbeeld het vermogen om te lopen, praten of na te denken. Het centraal zenuwstelsel wordt daarom beschermd door sterke botten : de schedel en wervelkolom.
- ? - Maak opdracht 1 in je werkboek
2.2 Werking van het zenuwstelsel
Prikkels en Impulsen
Bekijk de onderstaande video om te zien hoe prikkels een reactie kunnen opleveren
Prikkels zijn dus invloeden uit het milieu op een organisme. Een organisme, bijvoorbeeld een konijn, leeft in een bepaald milieu. Om te overleven moet hij dit milieu, zijn omgeving, kunnen waarnemen.
Zo moet een konijn kunnen zien of ruiken waar voedsel te vinden is, amders kan hij niet eten en gaat hij dood. Ook moet een konijn kunnen zien, ruiken of horen of er een roofdier aan komt dat hem wil opeten.
Dit waarnemen van de prikkels uit de omgeving, gebeurt met de zintuigen. Zintuigen zijn een soort antennes die een organisme heeft om de omgeving af te scannen naar prikkels.
Als een zintuig zo'n prikkel waarneemt, ontstaat er een impuls. Een impuls is een elektrisch signaal dat door zenuwen kan worden voortgeleid. Deze impulsen komen aan in de hersenen, en deze verwerken de informatie, zodat je je bewust wordt van de omgeving.
Adequate prikkel
Zintuigen reageren niet op alle prikkels. Elk zintuig heeft een prikkel die bij het zintuig past.
Zo reageren je ogen niet op de prikkel geluid, maar wel op de prikkel licht.
De prikkel die bij het zintuig past heet de adequate prikkel.
Alle 5 onze zintuigen hebben hun eigen adequate prikkel
- ? - Maak opdracht 2 in je werkboek
Drempelwaarde
Je zintuigen reageren niet op alles wat er om je heen gebeurt. En dat is maar goed ook, anders zou je gek worden van alle geluiden, geuren en kleuren.
Je zintuigen geven alleen een signaal af als de prikkel sterk genoeg is. De kleinste prikkelsterkte waarbij je zintuigcellen een impuls afgeven, wordt de drempelwaarde genoemd.
De hoogte van de drempelwaarde hangt af van 3 zaken:
Leeftijd
In de eerste plaats kan leeftijd een rol spelen voor de hoogte van de drempelwaarde. Oudere mensen hebben bijvoorbeeld vaak een hogere drempelwaarde voor geluid dan jongere mensen. Anders gezegd: ze worden een beetje doof. Hun zintuigen werken minder goed en hebben meer prikkels nodig.
Gewenning
Er kan gewenning optreden voor prikkels. Bij gewenning geven je zenuwcellen steeds minder impulsen af bij dezelfde prikkels. Dit kun je bijvoorbeeld merken als je muziek luistert door een koptelefoon. Je hebt dan de neiging om de muziek steeds harder te zetten. Dit komt omdat je gehoorzintuigen wennen aan de geluidsprikkels en er steeds minder op reageren.
Motivatie
Ook motivatie speelt een rol om te kunnen reageren op prikkels. Een sluipschutter zal zijn oren en ogen zo goed mogelijk gebruiken om zijn doel te raken. Hierdoor wordt de drempelwaarde voor prikkels lager. Als je heel geconcentreerd huiswerk aan het maken bent, dan kun je je goed afsluiten voor de omgeving om je heen. De drempelwaarde voor prikkels wordt dan hoger.
- ? - Maak nu onderstaande oefening als afronding van hoofdstuk 1
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Leg uit wat waarnemen is. Noem 5 manier waarop je iets kan waarnemen.
Waarnemen is het opvangen van prikkels uit je omgeving door zintuigcellen, die deze prikkels omzetten in impulsen. Als deze impulsen aankomen in de grote hersenen, wordt je je gewaar van de invloed uit je omgeving
1. Zien
2. Horen
3. Proeven
4. Voelen
5. Ruiken
Uit welke 2 delen bestaat het zenuwstelsel:
Het centrale zenuwstelsel
Zenuwen die alle delen van je lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel
Uit welke delen bestaat het centrale zenuwstelsel:
Hersenen
Het ruggenmerg
Noem 2 functies van het zenuwstelsel:
ontvangen en verwerken van prikkels uit de omgeving en ons eigen lichaam.
Op basis van deze informatie spieren en klieren aansturen.
Opdracht 2 Werking zenuwstelsel:
Wat zijn prikkels?
Prikkels zijn invloeden uit het milieu op een organisme.
Wat zijn impulsen?
Een impuls is een elektrisch signaal dat door zenuwen kan worden voortgeleid.
Vul in:
Prikkels worden opgevangen door zintuigen, dan ontstaan er impulsen die via zenuwen naar de hersenen worden geleid.
Hoe noem je een type prikkel waar een bepaalde zintuigcel gevoelig voor is?
Adequate prikkel
ZINTUIG
In welk orgaan ligt het zintuig?
ADEQUATE PRIKKEL
WAARNEMING
gehoorzintuig
oor
geluid
horen
gezichtszintuig
oog
licht
zien
smaakzintuig
tong
smaak
proeven
reukzintuig
neus
geur
ruiken
Druk/tastzintuig
huid
aanraking/druk
voelen
Welk zintuig is het gevoeligst voor een bepaalde prikkel: een zintuigcel met een hoge drempelwaarde voor die prikkel of een zintuigcel met een lage drempelwaarde voor die prikkel? Leg uit.
Lage drempelwaarde. Hoe lager de drempelwaarde, hoe eerder een zintuig een impuls zal genereren.
Als op je hand een muntje wordt gelegd, voel je dit. Deze drukwaarneming verdwijnt echter snel. Hoe noemen we dit verschijnsel?
Gewenning
Geef nog een ander voorbeeld van dit verschijnsel.
Als je dicht bij het spoor woont, hoor je een voorbijkomende trein na verloop van tijd niet meer.
3. Zenuwcellen en zenuwen
Het zenuwstelsel bestaat uit miljoenen zenuwcellen.
Elke zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam en een uitloper. De uitlopers kun je vergelijken met de koperen draden die in een huis de electrische stroom doorvoeren naar lampen en stopcontacten.
De signalen (impulsen) die door de uitloper van een zenuwcel gaan, zijn ook daadwerkelijk kleine stroompjes. Daarom zit er om de uitlopers een isolerend laagje (net als het gekleurde plastic bij een electriciteitsdraad).
Opbouw van een zenuwcelElectriciteitsdraad
Leerdoelen
In dit hoofdstuk leer je het volgende:
Je kunt de ligging van de 3 typen zenuwcellen aanwijzen en hun functie noemen
3.1 Typen zenuwcellen
Er zijn 3 typen zenuwcellen: de bewegingszenuwcel, de gevoelszenuwcel en de schakelcel.
Alle drie zien ze er net iets anders uit:
Gevoelszenuwcellen geleiden inpulsen van zintuigen naar het centrale cenuwstelsel. Het rode knopje aan het begin van een gevoelszenuwcel is de zintuigcel. Deze vangt prikkels op uit de omgeving. Deze prikkel wordt omgezet in een impuls en via de uitloper doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel.
De uitlopers van gevoelszenuwcellen kunnen erg lang zijn. Neem bijvoorbeeld de zintuigcellen in de huid van je voetzool. De uitlopers van deze zenuwcellen moeten helemaal naar de onderzijde van je ruggenmerg lopen en kunnen dan wel een meter lang zijn.
Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar klieren of spieren. De cellichamen van bewegingszenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel. Deze kunnen dus ook lange uitlopers hebben, afhankelijk van waar de spieren of klieren liggen ten op zichte van het centrale zenuwstelsel.
De schakelcellen geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Ze verbinden de uitlopers van gevoelszenuwcellen met de uitlopers van bewegingszenuwcellen. De schakelcellen liggen helemaal in het centrale zenuwstelsel en zijn onderling verbonden door uitlopers.
In een schematische afbeelding ziet dit er als volgt uit:
Het blauwe blok met de zwarte rand stelt het centrale zenuwstelsel voor, dus het ruggenmerg en de hersenen. Je ziet dat de schakelcellen geheel binnen het centrale zenuwstelsel vallen. Van de bewegingszenuwcellen vallen de cellichamen binnen het centrale cenuwstelsel en van de gevoelszenuwcellen zitten alleen kleine uitlopers in het centrale cenuwstelsel. De cellichamen liggen wel vlakbij het centrale zenuwstelsel.
- ? - Oefening typen cenuwcellen
Klik op de onderstaande link en maak de oefening over verschillende typen zenuwcellen:
Eén uitloper van een zenuwcel maakt nog geen zenuw. Hiervoor heb je duizenden uitlopers van zenuwcellen nodig. De uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. Elke uitloper heeft zijn eigen isolatielaagje en om de bundel uitlopers heen zit een laag bindweefsel. Dit zorgt voor de bescherming van de zenuw.
Ook wordt er in werkelijkheid nooit één impuls via één uitloper naar het centrale zenuwstelsel of naar een spier of klier gestuurd. In werkelijkheid worden via duizenden uitlopers tegelijk impulsen voort geleid.
Er zijn 3 typen zenuwen:
1.Gevoelszenuwen: hierin zitten alleen uitlopers van gevoelszenuwcellen
2.Bewegingszenuwen: hierin zitten alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen
3. Gemengde zenuwen: deze bevatten uitlopers van gevoels- en bewegingszenuwcellen.
De meeste zenuwen in je lichaam zijn gemengde zenuwen.
De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle delen van het lichaam. Delen van het hoofd en de hals zijn rechtstreeks verbonden met de hersenen. Delen van de romp en de ledematen zijn door zenuwen verbonden met het ruggenmerg. Via het ruggenmerg gaan de inpulsen dan weer naar de hersenen.
- ? -Maak opdracht 4 in je werkboek
Afronding hoofdstuk 3
Om hoofdstuk 3 over het zenuwstelsel en de zenuwen af te ronden maak je de volgende toets.
Laat het resultaat aan je docent zien, of maak een screenshot en bewaar deze, zodat je die later kunt laten zien.
- ? -Eindtoets zenuwstelsel en zenuwen
Antwoorden hoofdstuk 3
Opdracht 3: zenuwcellen
Gevoelszenuwcellen
Bewegingszenuwcellen
1. In welke richting geleiden ze impulsen
naar het centrale zenuwstelsel toe
van het centrale zenuwstelsel af
2. Van wat voor cellen ontvangen ze impulsen
van zintuigcellen
van schakelcellen
3. Naar wat voor cellen geleiden ze impulsen
naar schakelcellen
naar spiercellen of kliercellen
4. Waar liggen de cellichamen
vlak bij het centrale zenuwstelsel
in het centrale zenuwstelsel
Waar liggen alle schakelcellen?
In het cenrale zenuwstelsel
Opdracht 4: zenuwen
Wat is een zenuw?
Een zenuw is een bundel van uitlopers van zenuwcellen
Wat is de functie van het laagje om elke uitloper van een zenuw?
Het laagje isoleert de uitloper, zodat het elektrische signaal goed door wordt gegeven
Een zenuw met zowel uitlopers van bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen heet een
gemengde zenuw
Noem 2 voorbeelden van zintuigen waarvan de uitlopers van de gevoelszenuwcellen rechtstreeks verbonden zijn met de hersenen:
Oogzenuw
Gehoorzenuw
4. Het ruggenmerg
Leerdoelen
In dit hoofdstuk leer je het volgende:
Je kunt de delen van het ruggenmerg noemen met hun functies en kenmerken
4.1 Bouw van het ruggenmerg
Je ruggenmerg vormt samen met de hersenen het centrale zenuwstelsel.
Het is een belangrijk en gevoelig onderdeel van het zenuwstelsel en wordt daarom goed beschermd door wervels van bot.
Binnen het ruggenmerg lopen impulsen via 3 routes:
1. Impulsen van de hersenen via de schakelcellen naar bewegingszenuwcellen (om spieren of klieren aan te sturen)
2. Impulsen van gevoelszenuwcellen via schakelcellen naar de hersenen (om prikkels uit de omgeving te kunnen waarnemen)
3. Impulsen van de gevoelszenuwcellen, via de schakelcellen, rechtstreeks naar de bewegingszenuwcellen. Dit is de reflexboog.
Een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg toont altijd een typisch vlinderpatroon. De grijze "vlinder", met daaromheen de witte stof.
De grijze kleur wordt gevormd door de cellichamen van de schakelcellen.
De witte kleur (de schors) wordt gevormd door de isolerende laag die om de uitlopers van de schakelcellen zitten.
Verder zie je nog dat aan elke zijde twee zenuwen het ruggenmerg verlaten. Waarvan de ene een verdikking heeft. Die verdikking is de zenuwknoop, waarin de cellichamen van de gevoelszenuwcellen zitten gebundeld.
Dit is aan de rugzijde van het lichaam.
Aan de andere kant, de buikzijde dus, verlaten bewegingszenuwen het ruggenmerg. De cellichamen van deze zenuwcellen liggen in het ruggenmerg. Hierdoor zie je bij de bewegingszenuwen geen verdikking. De gevoelszenuw en de bewegingszenuw komen na het verlaten van het ruggenmerg samen in 1 zenuwbundel te lopen. Dit noemen we dan een gemengde zenuw, omdat er zowel uitlopers van gevoelszenuwcellen als uitlopers van bewegingszenuwcellen in zitten.
- ? - Oefening ruggenmerg
Klik op de onderstaande link en maak de oefening over het ruggenmerg:
In onderstaande tekening is A de rugzijde en B de buikzijde
Wat voor soort zenuwcellen zitten er bij de letter X? schakelcellen
Letter Y wijst naar een zenuwknoop
5. De hersenen
De hersenen vormen samen met het ruggenmerg het centrale zenuwstelsel.
Je hersenen vormen de supercomputer van je lichaam waarin alle processen die zich in je lichaam afspelen worden geregeld en bijgestuurd.
Net als het ruggenmerg worden ze goed beschermd. De bescherming voor je hersenen is de schedel.
Leerdoelen
In dit hoofdstuk leer je het volgende:
Je kunt beschrijven hoe een prikkel wordt opgevangen door een zintuig en hoe deze wordt doorgegeven naar de hersenen.
Je kunt beschrijven dat bewust gedrag vanuit de hersenen gestuurd wordt.
Je kunt de onderdelen van de hersenen aanwijzen en hun functies benoemen
5.1 De hersenen
De hersenen bestaan uit 3 delen:
1. De hersenstam
2. De kleine hersenen
3. De grote hersenen
Elk van deze delen heeft zijn eigen functie.
De hersenstam
De hersenstam is het verlengde van het ruggenmerg. Delen van het hoofd zijn via hersenzenuwen verbonden met de hersenstam.
De hersenstam stuurt functies aan die je niet bewust kunt beïnvloeden. Zo gaat bijvoorbeeld je ademhaling gewoon door als je slaapt, zonder dat je daarbij hoeft na te denken. Ook zaken als je bloedsomloop en je bloeddruk gaat via de hersenstam.
De hersenstam regelt dus een aantal zeer belangrijke zaken. Als je hersenstam niet meer werkt ben je hersendood.
De kleine hersenen
De kleine hersenen zorgen voor de fijne coördinatie van bewegingen. Neem bijvoorbeeld fietsen. Dat je langzaam of snel fietst, regel je via je grote hersenen. Die sturen de beenspieren aan om te gaan trappen. Maar dat je niet omvalt en recht fietst, wordt geregeld door je kleine hersenen.
Ze zorgen ervoor dat alle bewegingen op elkaar worden afgestemd en dat je je evenwicht kunt bewaren.
De grote hersenen
In je grote hersenen worden alle impulsen van je zintuigen verwerkt. Hier wordt je je bewust van een prikkel. Ze zorgen ook voor je geheugen, je spraak, je gevoel.
In de volgende paragraaf kijken we meer in detail naar de verschillende centra van de grote hersenen.
- ? - Maak opdracht 6 in je werkboek
5.2 Hersencentra
In de grote hersenen komen zeer veel impulsen aan die afkomstig zijn van zintuigen. Pas als deze impulsen in de schors van de grote hersenen zijn verwerkt, wordt je je bewust van deze prikkels.
De plaats waar impulsen aankomen in de grote hersenen, bepaalt de aard van de waarneming die je doet.
In de grote hersenen liggen de cellichamen van de schakelcellen in groepen bij elkaar. Dit zijn de hersencentra.
Er zijn gevoelscentra en bewegingscentra.
De meeste gevoelscentra liggen achter de centrale groeve. Het groene deel in de figuur hieronder. De gevoelscentra voor gezicht, gehoor en reuk liggen op andere plekken.
De meeste bewegingscentra liggen voor de centrale groeve. Het paarse deel. De bewegingscentra voor spraak en schrijven liggen apart in de hersenschors.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Er zijn veel stoffen die de werking van het zenuwstelsel kunnen beïnvloeden. Voorbeelden zijn medicijnen, alcohol en drugs.
Medicijnen worden vaak voorgeschreven om de werking van het zenuwstelsel te remmen. Een pijnstiller werkt bijvoorbeeld door er voor te zorgen dat de impulsen van gevoelszenuwcellen moeilijker kunnen worden doorgegeven. De bedoeling is dan dat deze impulsen niet aankomen in de hersenen, waardoor je je niet bewust wordt van de pijn.
Ook kalmeringsmiddelen en slaapmiddelen remmen de werking van het zenuwstelsel. Deze middelen maken je suf en daardoor neemt je waarnemingsvermogen en je reactievermogen af.
Je kunt je voorstellen dat dit juist eigenschappen zijn die je nodig hebt als je aan het verkeer deelneemt. Op medicijnen staat dan ook aangegeven of ze de rijvaardigheid beïnvloeden.
Ook alcohol en drugs zorgen er voor dat je een slechter een voertuig kunt besturen. Daarom is het gebruik medicijnen die de rijvaardigheid beïnvloeden, alcohol en drug verboden als je aan het verkeer deelneemt.
In Nederland vallen elk jaar ongeveer 200 doden en 3000 gewonden per jaar in het verkeer als gevolg van het gebruik van alcohol.
Alcohol en drugs
Er zijn dus stoffen die de overdracht van impulsen vertragen of vergroten. Genotsmiddelen zoals cafeïne (in koffie, thee, energiedrankjes) stimuleren de impulsoverdracht. Nicotine (uit sigarettenrook) remt de impulsoverdracht en is giftig en zeer verslavend.
Alcohol heeft beide effecten. In kleine hoeveelheden werkt alcohol stimulerend, doordat het remmende effect in de hersenen wordt afgezwakt, maar in grote hoeveelheden werkt alcohol juist vertragend en verdovend.
Drugs bevatten ok stoffen die effect hebben op de impusloverdracht in de hersenen. Drugs worden ingedeeld in twee groepen:
Softdrugs: deze hebben een versterkende werking op je stemming. Ben je vrolijk, dan wordt je nog vrolijker, maar ben je somber, dan wordt je nog somberder. Gebruik je softdrugs in combinatie met andere middelen, dan is dat rikant, omdat je niet kan voorspellen welke processen in de hersenen worden geremd of gestimuleerd.
Harddrugs: Cocaïne, heroïne en XTC zijn enkele voorbeelden van harddrugs. Ze hebben dezelfde effecten als softdrugs, maar werken daarbij zeer verslavend. Je zenuwstelsel raakt er zodanig op ingesteld dat je niet meer zonder kunt. Iemand die verslaafd is aan harddrugs, doet alles om aan deze middelen te komen. Vaak leidt dit tot crimineel gedrag. Het stoppen (afkicken) is heel moeilijk en je bent er lange tijd erg ziek van.
Schadelijke gevolgen
De hersenen van mensen zijn pas rond 23 jaar uitgegroeid. Voor die tijd zijn de hersenen dus volop in ontwikkeling. Alcohol en drugs zijn slecht voor volwassen mensen, maar voor jongeren waar de hersenen nog aan het groeien zijn, kunnen de gevolgen nog veel groter zijn. Zijn de zenuwen in je hersenen eenmaal beschadigd, dan kan dit niet meer worden hersteld.
Bekijk onderstaand filmpje over de invloed van alcohol op het zenuwstelsel:
Welk van deze delen zijn betrokken bij het schrijven van een brief? Leg uit.
Grote hersenen: aansturen spieren en de kleine hersenen: coordineren van fijne bewegingen
Iemand hoort een harde knal en draait zijn hoofd om. In welk deel van de hersenen vindt bewustwording van dit geluid plaats?
Grote hersenen
En in welk deel van de hersenen ontstaan het eerst de impulsen waardoor het hoofd wordt gedraaid?
Grote hersenen
Als je dronken bent kun je niet meer recht lopen. Welk deel van je hersenen functioneert dan niet meer goed? Leg uit.
Kleine hersenen. Deze coordineren bewegingen en zorgen er voor dat je je evenwicht kunt bewaren.
Opdracht 7: Hersencentra
Hersencentra
1: Bewegingscentrum
2: Gevoelscentrum
3: Schrijfcentrum
4: Gezichtscentrum
5: Gehoorcentrum
6: Spreekcentrum
7: Reukcentrum
C: Centrale groeve
Voor of achterzijde:
A: Voorzijde
B: Achterzijde
Uit welk centrum vertrekken impulsen als je besluit je been op te tellen:
Bewegingscentrum
In welk centrum komen impulsen aan als je dingen met je ogen waarneemt?
Gezichtscentrum
Opdracht 8: Beïnvloeding van het zenuwstelsel
Als je alcohol gebruikt en je gaat autorijden, dan is je waarnemingsvermogen een stuk slechter (je ziet minder scherp) en je coördinatie is een stuk minder (je gaat zwabberen over de weg). Uit deze twee veranderingen kun je opmaken welke delen van je hersenen worden beïnvloed door alcoholgebruik.
Welke zijn dat? Leg uit:
Grote hersenen: je ziet minder scherp, dit wordt verwerkt in het gezichtscentrum
Kleine hersenen: coördinatie minder, dit gaat via de kleine hersenen
Hoeveel procent van leerlingen op het VMBO-gemend/theoretisch hebben de afgelopen maand alcohol gebruikt : 23,1 %
Hoeveel procent van de Nederlanders heeft ooit cannabis gebruikt (cijfers uit 2015): 21,1 %
Hoeveel procent van de incidenten waren er tussen 2009-2015 als gevolg van Ecstasy gebruik op dance-events waar de EHBO aan te pas is gekomen 54,5 %
6. De weg van impulsen
Er zijn 2 routes die impulsen kunnen afleggen. Dit is afhankelijk van het soort reactie.
De eerste is de bewuste reactie. De naam zegt het al: dit is een reactie die je bewust uitvoert.
De andere reactie is de reflex.
Deze reactie is onbewust. Een reflex is een vaste, snelle en onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
Leerdoelen
In dit hoofdstuk leer je het volgende:
Je kunt omschrijven wat een reflex is, de functie ervan uitleggen en een aantal voorbeelden kunnen noemen
Je kunt beschrijven hoe een prikkel wordt opgevangen door een zintuig en hoe deze wordt doorgegeven naar de hersenen.
6.1 Bewuste reacties
Stel iemand loopt op straat tegen je aan. De druk (prikkel) die daarbij ontstaat wordt waargenomen door de zintuigen in je huid. Impulsen worden via gevoelszenuwen naar het ruggenmerg gestuurd, en via schakelcellen komen ze in de hersenen. Je wordt je nu bewust van de botsing.
Je kunt nu zelf kiezen wat je doet. Je kan bijvoorbeeld terugduwen of niets doen. Maar beide reacties maak je bewust; je kiest er zelf voor.
Als je er voor kiest om terug te duwen sturen je hersenen impulsen via schakelcellen en beweginszenuwcellen naar de spieren die er voor zorgen dat je duwt.
6.2 Reflexen
De andere reactie is de reflex.
Deze reactie is onbewust. Een reflex is een vaste, snelle en onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
Een aantal bekende voorbeelden zijn de kniepeesreflex en de pupilreflex. De kniepeesrelfex is de reactie van je been als een arts met een hamertje net onder je knieschijf tikt. Je been schiet dan naar voren zonder dat je daar zelf opdracht voor geeft via je hersenen.
Als er veel licht in je oog komt, knijpen de spiertjes in je iris zich samen, zodat je pupil kleiner wordt. Hierdoor komt er minder fel licht op je netvlies, zodat het niet beschadigd.
Een reflex is er om je te beschermen. Als je bijvoorbeeld op een hete kachel gaat hangen, zal je arm zich direct in een reflex terugtrekken, zonder dat je je eerst bewust hoeft te worden van het gevaar.
Impulsen leggen een kortere weg af bij een reflex, en daarom is de reactie sneller. De weg die impulsen afleggen bij een reflex, wordt de reflexboog genoemd.
In bovenstaande afbeelding zie je zo'n reflexboog. Deze is van de terugtrekreflex.
Je prikt je aan een cactus, de impulsen worden via gevoelszenuwen doorgegeven naar het ruggenmerg, via schakelcellen worden deze direct doorgegeven aan bewegingszenuwcellen. Deze geven de spier opdracht om samen te trekken.
Het grote verschil met een bewuste reactie is dus dat de hersenen worden overgeslagen. De pijnprikkel gaat ook nog wel door naar de hersenen via een andere weg, zodat je wel de pijn voelt. Deze voel je echter pas na dat je je arm hebt teruggetrokken.
Klik op de onderstaande link en zie in een animatie hoe de kniepeesreflex werkt:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Wat is een reflex:
Een reflex is een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel
Hoe noem je de weg die impulsen afleggen bij een reflex:
Reflexboog
Beschrijf de terugtrekreflex van je arm als je in aanraking komt met een hete kachel. Gebruik minimaal 3 van de volgende woorden in je verhaal: grote hersenen, kleine hersenen, gevoelszenuwcel, schakelcel, bewegingszenuwcel, ruggenmerg.
Je zintuigen in je hand nemen de prikkel (hoge temperatuur) waar. Daarna wordt een impuls via de gevoelszenuw naar het ruggenmerg gestuurd. Via schakelcellen wordt de impuls doorgegeven aan de bewegingszenuwcellen, die impulsen sturen naar spieren. De spieren trekken samen en je trekt je hand terug.
4. Wat is het grote verschil tussen een bewuste reactie en een reflex?
De impulsen lopen via de schakelcellen rechtstreeks naar de bewegingszenuwcellen. De hersenen worden overgeslagen.
7. Het hormoonstelsel
Net als het zenuwstelsel, regelt het hormoonstelsel veel processen in je lichaam.
Het grote verschil tussen regeling via het zenuwstelsel en het hormoonstelsel is de snelheid en de duur waarmee iets wordt geregeld.
Impulsen die worden doorgegeven via het zenuwstelsel lopen razendsnel en zijn van korte duur.
Regeling via het hormoonstelsel gaat over het algemeen trager en duurt langer.
Dit komt omdat hormonen stofjes zijn die door hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven. De bloedsomloop moet er voor zorgen dat de hormonen bij de juiste organen komen om efect te hebben.
Ergens is dit ook wel logisch. Een bekend proces dat via hormonen wordt geregeld is de puberteit. Dit gebeurd nu eenmaal niet in een fractie van een seconde. De puberteit is een proces wat enkele jaren duurt en de ontwikkeling van je lichaam over langere tijd beinvloedt.
Leerdoelen
In dit hoofdstuk leer je het volgende:
uitleggen hoe het hormoonstelsel de groei en stofwisseling van de mens regelt.
de hypofyse in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
de schildklier in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
de eilandjes van Langerhans in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
de bijnieren in afbeeldingen aanwijzen en functies en werking ervan beschrijven
7.1 Het hormoonstelsel
Je lichaam bevat een aantal hormoonklieren die allemaal hun eigen hormonen maken met een bepaalde functie.
Hieronder zie je een afbeelding waarin de hormoonklieren in het menselijk lichaam zijn aangegeven:
Een hormoon is een chemische stof met een specifieke werking. Je hebt bijvoorbeeld hormonen die invloed hebben op de groei. Andere hormonen beïnvloeden de voortplanting en weer andere hormonen hebben effect op de stofwisseling. Hormonen kunnen een proces stimuleren of juist afremmen, daarom worden hormonen ook wel 'regulerende stoffen' genoemd.
Hormonen worden gemaakt in hormoonklieren. Deze hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed. Het bloed vervoert de hormonen naar de plaats van bestemming. Alle hormoonklieren samen worden wel het hormoonstelsel genoemd.
Hormoonklieren hebben in tegenstelling tot andere klieren geen afvoerbuis. Ze geven hun hormonen direct af aan het bloed.
- ? - Oefeningen hormoonstelsel
Klik op de onderstaande links en maak de oefeningen over verschillende hormoonklieren:
Een belangrijke hormoonklier is de hypofyse. Deze bevindt zich in de hersenen en is niet groter dan een erwt.
De hypofyse produceert verschillende hormonen en regelt daarmee diverse processen in het lichaam.
3 belangrijke hormonen zijn:
- Groeihormonen die de groei van botten en spieren bevorderd.
- FSH en LH hormoon die invloed uitoefenen op de eierstokken en testikels
-Hormoon dat de schildklier stimuleert om schildklierhormonen te maken
De hypofyse is dus vooral een klier, die hormonen produceert die andere klieren weer aanzetten tot de productie van andere hormonen.
De hypofyse zelf produceert dus geen geslachtshormonen, maar de hormonen FSH en LH zorgen er voor dat in de geslachtsorganen van vrouwen en mannen wel gelachtshormonen gemaakt worden.
Bij de vrouw is dat in de eierstokken het hormoon oestrogeen.
Bij mannen is dat in de teelballen testosteron.
- ? -Maak opdracht 12 in het werkboek
7.3 Schildklier en bijnieren
Schildklier
De schildklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, en maakt het schildklierhormoon. Schildklierhormonen beïnvloeden de stofwisseling en de groei en ontwikkeling.
Schildklierhormonen stimuleren de verbranding in cellen. Als je dus gaat sporten zullen er meer schildklierhormonen worden aangemaakt, zodat je extra energie krijgt.
Stop je met sporten, dan zal vanuit de hypofyse een seintje worden afgegeven om de de aanmaak van schildklierhormonen te verminderen.
Te veel of te weinig schildklierhormonen
Iemand die een te actieve schildklier heeft, en dus te veel schildklierhormonen aanmaakt, zal dus veel verbranding in zijn cellen hebben. Zo iemand wordt dan rusteloos en zal sterk vermageren, omdat er veel brandstof wordt verbruikt.
Bij iemand waar te weinig schildklierhormonen worden aangemaakt, zal de verbranding langzamer gaan. Zo iemand zal het snel koud hebben en snel moe worden.
Ook kan er dwerggroei optreden, als er vanaf de geboorte te weinig schildklierhormonen worden gemaakt.
Bijnieren
Het hormoon adrenaline staat ook wel bekend als het vecht- of vluchthormoon. Het hormoon wordt gemaakt in de bijnieren. De bijnieren liggen als kapjes bovenop de nieren.
Adrenaline wordt gemaakt als je korte tijd zeer actief bent. Het stelt je in staat om een extra inspanning te verrichten of met gevaar en stress om te gaan.
Door het hormoon ga je onder andere sneller ademen en gaat je hartslag omhoog. Verder zorgt adrenaline er voor dat glycogeen in de lever en de spieren wordt omgezet in glucose.
Je lichaam is dus klaar om te vluchten of te vechten. De brandstof (glucose) komt in je bloed en doordat je sneller gaat ademen komt er meer zuurstof in je bloed. Als dan ook nog je hart sneller gaat slaan, komen de brandstof en zuurstof sneller bij je cellen terecht.
- ? -Maak opdracht 13 in het werkboek
7.4 Eilandjes van Langerhans
Een van de processen die geregeld wordt via hormonen is het constant houden van het glucosegehalte in je bloed. Bloed bevat gemiddeld 0,1% glucose. Dat is de toestand waarin je lichaam het beste functioneert. Je hersenen meten continu het glucosegehalte in je bloed.
In de alvleesklier liggen de eilandjes van Langehans. Deze produceren de hormonen insuline en glucagon. Als je glucosegehalte boven de 0,1% komt, sturen je hersenen een signaal naar je alvleesklier. De eilandjes van Langerhans gaan dan insuline produceren. Deze insuline komt in de bloedbaan terecht en uiteindelijk bij de lever en de spieren. Zodra de lever en de spieren insuline waarnemen in het bloed, reageren ze daarop door glucose uit het bloed te halen en vast te leggen in glycogeen. Hierdoor wordt glucose uit het bloed gehaald en daalt het glucosegehalte weer naar 0,1%.
Als er te weinig glucose in het bloed zit, sturen de hersenen een signaal naar de eilandjes van Langerhans om glucagon te produceren. Glucagon komt in het bloed, bij de lever en de spieren, en die doen nu het omgekeerde. Ze zetten glycogeen weer om in glucose en dat komt in het bloed terecht, waardoor het glucose gehalte weer stijgt.
In de onderstaande figuur is deze regeling weergegeven:
Maak nu onderstaande opdracht door op de link te klikken:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Noem een verschil tussen een speekselklier en een hormoonklier.
Speekselklieren hebben een afvoerbuis en een hormoonklier geeft hormonen af aan het bloed
De eierstokken produceren hormonen. Komen de hormonen uit de eierstokken ook voor in het bloed in een vinger van een vrouw? Leg uit.
Ja, hormonen komen via het bloed overal in het lichaam terecht. Ze werken alleen daar waar organen zitten die reageren op dat hormoon.
Vul onderstaande tabel in en gebruik de volgende woorden: ‘impulsen’, ‘hoog’, ‘via het bloed’, ‘via uitlopers van zenuwcellen’, ‘hormonen’, ‘kort’, ‘laag’ en ‘lang’.
Zenuwstelsel
Hormoonstelsel
Regeling vindt plaats door middel van …
impulsen
hormonen
De snelheid van de regeling is …
hoog
laag
De duur van de regeling
is …
kort
lang
De regeling bereikt de plaats van werking via …
via uitlopers van zenuwen
via het bloed
Opdracht 11: Hormoonklieren
Noteer de namen van de hiernaast aangegeven hormoonklieren.
2 = hypofyse
3 = schildklier
5 = bijnier
6 = eilandjes van Langerhans
7 = eierstokken
8 = teelballen
Opdracht 12: Hypofyse
Waar zit de hypofyse:
In de hersenen
Hoe geeft de hypofyse de hormonen af aan het lichaam:
Via het bloed
Welke 3 hormonen produceert de hypofyse en wat doen deze hormonen:
HORMOON:
DOET/REGELT:
FSH en LH
stimuleer aanmaak geslachtshormonen in de teelballen en eierstokken
groeihormoon
zrogt voor lichaamsgroei door groei van botten en spieren
hormoon dat schildklier stimuleert
aanmaak schildklierhormoon in schildklier
Opdracht 13: Schildklier en bijnieren
De schildklier STIMLEERT de verbranding in de cellen.
Een verhoogde schildklier activiteit zal dus niet leiden tot:
Een persoon die het snel koud heeft
Een persoon die snel dikker zal worden
Een persoon die snel zal afvallen
Hoe kan een probleem in de hypofyse leiden tot een probleem in de schildklier? Als de hypofyse het hormoon niet maakt dat de schildklier beïnvloed het schildklierhormoon te produceren zal de schildklier niet goed werken
2. De bijnieren produceren het hormoon adrenaline: het vecht of vlucht hormoon. Je lichaam moet dus in de meest actieve stand terecht komen om snel en sterk te zijn.
Welke van de volgende effecten zal adrenaline dus niet hebben?
Versnelde ademhaling
Verhoogde hartslag
Vergroting van pupillen voor beter zicht
Meer bloed naar spijsverteringskanaal (dit gebeurt in rust)
Vul onderstaande tabel in:
Overzicht hormoonklieren en productie hormonen
Hormoonklier
Produceert
Leidt tot
Hypofyse
FSH en LH
Groeihormoon
Schildklier stimulerend hormoon
maken van geslachtshormonen in teelballen en eierstokken
lichaamsgroei (botten en spieren)
maken van schildklierhormoon in schildklier
Schildklier
Schildklierhormoon
Stimuleert de verbranding in de cellen
Bijnieren
Adrenaline
Stijging hartslag en ademhaling en vrijkomen glucose
Eilandjes van Langerhans
Insuline
Glucagon
Omzetten glucose in glycogeen
Omzetten van glycogeen in glucose
Teelballen
Testosteron
Maken van zaadcellen in teelballen
Eierstokken
Oestrogeen
Rijping follikels en eisprong (ovulatie)
Opdracht 14: Regeling glucosegehalte
Vul in:
Als het glucosegehalte van het bloed hoger wordt dat 0,1%, reageren de eilandjes van Langerhans hierop door veel insuline te produceren. Dit heeft tot gevolg dat er glucose wordt omgezet in glycogeen en dat daardoor het bloed minder glucose gaat bevatten. De bloedsuikerspiegel daalt dan. Als het glucosegehalte van het bloed lager wordt dan 0,1%, reageren de eilandjes van Langerhans hierop door veel glucagon te produceren. Dit heeft tot gevolg dat er glycogeen wordt omgezet in glucose en dat daardoor het bloed meer glucose gaat bevatten.
De bloedsuikerspiegel stijgt dan.
2. Vul ook onderstaand schema in. Zet op de stippellijntjes de volgende woorden op de goed plek
Vul in:
Iemand heeft net gegeten. Het glucosegehalte in zijn bloed zal nu stijgen. De eilandjes van Langerhans in de alvleesklier zullen nu insuline gaan maken. Hierdoor zal de glucose in het bloed worden omgezet in glygogeen en worden opgeslagen in de lever en de spieren, waardoor het glucosegehalte in het bloed weer daalt .
Extra stof
Werking zenuwstelsel
In onderstaande video wordt de werking van het zenuwstelsel nogmaals uitgelegd:
In onderstaand filmpje wordt nogmaals de werking van glucagon en insuline uitgelegd:
Hernia
Wanneer pijn vanuit de rug in een been uitstraalt, zou er sprake kunnen zijn van een rughernia.
Hernia kan pijn in één been geven die doortrekt tot in het onderbeen, soms tot in de voet.
De pijn in het been is scherp.
Bepaalde houdingen of bewegingen, maar ook hoesten, niezen of persen, kunnen de uitstralende pijn oproepen of versterken.
De meeste mensen met een hernia hebben ook pijn in de onderrug, maar meestal staat de pijn in het been op de voorgrond.
Soms is er krachtverlies in het been of een gevoel alsof het been slaapt.
Oorzaak
Een hernia van de rug wordt veroorzaakt doordat een tussenwervelschijf uitpuilt en een zenuwwortel prikkelt. De klachten zoals hierboven beschreven vormen dan ook het patroon van die ene zenuwwortel. Zo kan er, door te kijken waar de pijnklachten en krachts- en/of gevoelsverlies zitten, worden vastgesteld op welke hoogte de hernia zit.
- ? - Opdracht
Beantwoord de volgende vragen met behulp van onderstaande afbeeldingen.
1. Een patient heeft last van pijn in zijn bil. Waar zal de hernia dan ongeveer zitten in de wervelkolom?
A. In de buurt van de nek
B. In de buurt van de borstholte
C. In de buurt van het staartbeen
2. Een patient heeft last van uitstralende pijn in zijn handen.
Waar zal de hernia dan ongeveer zitten in de wervelkolom?
A. In de buurt van de nek
B. In de buurt van de borstholte
C. In de buurt van het staartbeen
Namen van de wervels in de wervelkolom
Zenuwbanen naar verschillende lichaamsdelen
Puzzel
Door de puzzel te maken op de volgende pagina, oefen je in dit hoofdstuk veel gebruikte begrippen:
Je krijgt van de docent de opgaven uitgereikt op papier. Je hebt 1 lesuur de tijd.
Succes.
Samenvatting
Door op de onderstaande link te klikken download je een samenvatting van het thema Regeling
In deze samenvatting staan ook de leerdoelen van dit thema. Ga voor jezelf na of je deze ook daadwerkelijk beheerst. Heb je nog vragen stel ze dan tijdens de les.
Het arrangement Thema 2: Waarneming & Regeling is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Biologie ALC
Laatst gewijzigd
2018-11-30 10:34:23
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0
Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Eindtoets Het oog
Eindtoets Het oor
Ruiken en proeven
Practicum: Koude- en warmtezintuigen
Prikkels en impulsen
Hersenen
Zenuwstelsel
Hormonen
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.