Weer en Klimaat

Weer en Klimaat

Introductie

Welkom bij deze lessenreeks over het Weer & Klimaat!

In de lessen ga je leren over neerslag, temperaturen, klimaatsoorten en over de klimaatverandering. In het menu aan de linkerkant is te zien dat er vier lessen zijn. Bij iedere les staan de lesdoelen bovenaan en kun je vervolgens informatie opzoeken, opdrachten maken en de belangrijke begrippen terugvinden. De informatie en de begrippenlijst kun je gebruiken om de informatie uit de instructie terug te lezen.

Na deze vier lessen zal er een toets worden afgenomen. Let dus goed op en doe je best!

Veel plezier!

Les 1: Temperatuur

Welkom bij de eerste les! Deze gaat over temperatuur en hoe de verschillen hierin ontstaan. 

Succes!

Lesdoelen

  • Je leert over de begrippen 'hoogteligging' en  'breedteligging' in relatie tot temperatuur
  • Je leert over de land- zee verdeling

Informatie

Breedteligging

De evenaar ligt horizontaal op het midden van de aarde. Rond de evenaar is de temperatuur het hoogst. Hoe verder de afstand van de evenaar hoe kouder het wordt. De breedteligging is de afstand ten opzichte van de evenaar. Dus hoe hoger de breedteligging, hoe kouder het wordt. Dat komt onder andere door de ligging van de aarde ten opzichte van de zon. Zonnestralen vallen loodrecht op de evenaar en verwarmen daardoor een klein oppervlak. Zonnestralen op hogere breedtegraad vallen schuin op de aarde, waardoor de zonnestralen verspreid worden over een groter oppervlak. Dus de hoek waarmee de zonnestralen op de aarde vallen, bepalen onder andere de temperatuur.

Hoogteligging

Elke 1.000 meter hoger op de berg wordt het 6 graden kouder. De aarde zet zonnestralen om in warmte en straalt dat vervolgens terug, waardoor de lucht wordt verwarmd van onderen. Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt.

Land-zeeverdeling

De ligging van het land ten opzichte van de zee/oceaan is mede bepalend voor de temperatuur. Dit is echter wel onder de voorwaarde dat de wind richting het land waait. In Europa waaien voornamelijk westenwinden. De lucht neemt de temperatuur van het water over. Als water eenmaal warm is, koelt het veel langzamer af dan de grond. Aanlandige wind, die wordt verwarmd door de Noordzee, zorgt er daarom voor dat we gematigde winters hebben in Nederland.

Opdracht

Opdrachten

 

Hieronder staan twee opdrachten die jullie individueel uitvoeren.

 

Oefening:Plus-opdracht

Belangrijke begrippen

Evenaar - Denkbeeldige cirkel precies tussen de noordpool en de zuidpool in die de aarde in twee helften verdeelt.

Temperatuur- Hoe koud of hoe warm het is, uitgedrukt in graden.

Breedteligging- De geografische ligging van een plaats ten opzicht van de evenaar uitgedrukt in graden.

Zonnestraal- Straal zonlicht.

Aanlandige wind- Wind die van de zee naar het land waait.

Les 2: Practicumles neerslag

Welkom bij les 2!

Jullie gaan vandaag aan de slag met een practicum over de waterkringloop.

Veel plezier en succes!

Lesdoelen

  • Je leert hoe de waterkringloop werkt door deze zelf te maken
  • Je leert hoe de verschillende soorten neerslag ontstaan
  • Je leert om doelgericht te werk te gaan tijdens het practicum

Informatie

Soorten neerslag

Er zijn drie soorten neerslag: regen, hagel en sneeuw. Regen is neerslag van water in vloeibare vorm, hagel en sneeuw zijn allebei neerslag van water in vaste vorm. Hagel is een combinatie van bevroren waterdruppels en korrelsneeuw.

Regen ontstaat doordat de waterdamp in de wolk afkoelt. Hierdoor verandert de waterdamp in vloeibaar water. Het wordt voor de wolk te zwaar  om het water bij zich te houden, waardoor hij de regen laat vallen. 

Hagel ontstaat in wolken die zich op grote hoogte bevinden. De lucht is daar erg koud, onder het vriespunt. De waterdruppels klonteren aan elkaar en vormen ijsballetjes. 

Sneeuw ontstaat doordat de temperatuur van de lucht zich plotseling onder het vriespunt bevindt. De waterdamp bevriest en vormt hierdoor ijskristallen. Deze ijskristallen gaan samenklonteren en vormen zo sneeuwvlokken. 

De waterkringloop

De waterkringloop is de weg die het water aflegt van de oceaan naar neerslag en over het land weer terug naar de oceaan. Het is een cyclus. Doordat de zee verwarmt wordt door de zon, verdampt het zeewater. Er onstaat waterdamp. Deze waterdamp stijgt op. Doordat het hoger in de lucht kouder is, verandert de waterdamp weer in losse waterdruppels. Al deze waterdruppels samen, vormen een wolk. Als de wolk eenmaal is gevormd, kunnen er twee dingen gebeuren. Ten eerste kan de wolk zijn regen meteen laten vallen boven de zee. Dit heet de korte waterkringloop. Ten tweede kan de wolk ook verdertrekken naar het land en daar uitregenen. Dan komt het water terecht in de lange waterkringloop. Dit water gebruiken planten en bomen om van te leven. Het water wat zij niet gebruiken, wordt door de grond opgenomen en opgeslagen. Dit heet grondwater. Dit grondwater komt uiteindelijk ook weer in de zeeën en oceanen terecht. Het water kan ook in een rivier of in het riool terecht komen en via de rivier of het riool in de zee belanden. Als het water eenmaal terug is in de zee, begint de kringloop weer opnieuw. Een ander deel van het water zal niet zo gauw meer in de zee of oceaan terechtkomen. Dit water komt namelijk na het regenen in de bergen terecht, waar het in eeuwige sneeuw of gletsjers zal veranderen.

 

 

 

 

 

Opdrachten

Opdracht 1: Practicum over de korte waterkringloop.

Op de foto zie je al het materiaal afgebeeld en het staat ook in het lijstje hieronder. Samen met je juf of meester controleer je of je al het materiaal hebt. Als iedereen alle spullen heeft, ga je samen met de juf of meester de proef klaarzetten en naar de demonstratie kijken. Als de demonstratie klaar is, mag je zelf aan de slag!

Materiaal voor de destillatiekolom:

  • 1 brander
  • 1 aansteker
  • 1 kolf met ronde bodem
  • 1kolf met platte bodem
  • 1 thermometer
  • 1 koeler
  • 1 glazen tussenstuk
  • 3 afsluitdoppen
  • 2 statieven
  • 3 klemmen
  • 4 veiligheidsbrillen

Lees eerst alle stappen door voordat je met de proef begint!

Stappenplan:

  1. Zet allemaal je veiligheidsbril op. Deze hou je de hele tijd op, ook als je gaat opruimen.
  2. Zet de brander voor je op tafel en draai het gaswiel aan de zijkant van de brander helemaal open richting de + en het vuurwiel draai je helemaal naar rechts.
  3. Houdt nu de aansteker bij de opening aan de bovenkant van de brander. Let op! Hang NOOIT met je gezicht boven de brander als je dit doet, houdt altijd afstand!
  4. De brander brandt nu op de grote, oranje vlam. Draai het vuurwiel langzaam naar links, om het vuur wat harder te laten branden. Vraag hierna aan je juf of meester of het vuur hard genoeg staat.
  5. Als de juf of meester toestemming heeft gegeven, plaats je de brander voorzichtig onder de kolf met het water. Let op! Je mag de brander ALLEEN aan de voet vasthouden, als je hem hoger vasthoudt, verbrand je je vingers!
  6. Houdt het water goed in de gaten. Als het lang duurt voordat het water opgewarmd wordt, vraag je aan je juf of meester of je de brander harder kunt zetten. Let op! Raak de kolf boven het vuur en de brander NIET aan, anders verbrand je je vingers!
  7. Houdt de proef goed in de gaten, maar houdt afstand. Kijk wat er gebeurt zodat je de vragen hieronder kunt maken!

 

Opruimen van het practicum.

Voordat je begint met het maken van de vragen, moet je de spullen opruimen. Als je groepje nog niet alle spullen opgeruimd in de practicumdoos heeft staan, mag je nog niet beginnen met de vragen.

  1. Je begint met het uitzetten van de brander. Hierbij moet je nog steeds afstand houden. Houd de brander onderaan de voet vast en schuif hem langzaam onder de kolf vandaan. Eerst draai je aan het vuurwiel totdat de grote, oranje vlam terug is. Vervolgens draai je het gaswiel uit.
  2. Daarna haal je alle spullen voorzichtig uit elkaar. Je haalt de spullen los uit de klemmen en je haalt alle afsluitdoppen los. Let op! Raak de onderkant van de ronde kolf niet aan! Deze is nog heet.
  3. Alles waar water in zit of heeft gezeten, gooi je leeg in de wasbak. Je spoelt de spullen even om en maakt ze daarna voorzichtig droog.
  4. Alle spullen gaan terug in de bak. De glazen materialen gaan als laatst, omdat deze breekbaar zijn.
  5. Als je klaar bent, komt je juf of meester de bak ophalen. Nu kun je aan de slag met de vragen!

Opdracht 2: Ontwerp een poster met de waterkringloop erop.

Zodra jullie groepje klaar is met het practicum, het opruimen en de opdrachten, ga je aan de slag met het ontwerpen van een poster over de waterkringloop! Je ontvangt van je juf of meester een A3- vel waarop je de waterkringloop gaat tekenen en je schrijft de verschillende stappen erbij. De poster moet zo duidelijk zijn, dat je hem zo kan ophangen en dat er geen extra uitleg nodig is om hem te begrijpen. 

Succes!

Belangrijke begrippen

De neerslag - Water dat uit de lucht op aarde valt als regen, sneeuw of hagel. 

De vloeibare vorm - De vorm van een stof als je het kunt schenken of als het kan stromen. Het tegenovergestelde hiervan is de vaste vorm.

De vaste vorm - De vorm van een stof als hij niet van vorm verandert en niet beweeglijk is. Het tegenovergestelde hiervan is de vloeibare vorm. 

De cyclus - Een proces wat altijd  achter elkaar doorgaat en zich blijft herhalen. Als je bij het einde van de cyclus bent, begint het proces weer van voor af aan. 

De waterdamp - Wanneer water gasvormig is. Waterdamp ontstaat wanneer je vloeibaar water verwarmt. Wolken bestaan uit een grote verzameling waterdamp. 

De korte waterkringloop - Het zeewater wordt opgewarmd en verandert in waterdamp. De waterdamp stijgt op en vormt wolken. De wolken regenen boven de zee nog uit en het water komt weer terug in de zee terecht. 

De lange waterkringloop - Het zeewater wordt opgewarmd en verandert in waterdamp. De waterdamp stijgt op en vormt wolken. De wolken reizen naar het land en regenen daar uit. Een deel van dit water wordt gebruikt door de natuur. Het water wat niet wordt gebruikt, komt terecht in het grondwater en daarna in de zee. Een ander deel komt in een rivier of het riool terecht en komt via deze weg terug in de zee. Een ander deel verandert in de bergen in eeuwige sneeuw of gletsjers. 

Het grondwater - Water dat in de grond zit. Dit water wordt bijvoorbeeld gebruikt als drinkwater.

De eeuwige sneeuw - De toppen van de bergen waar het zo koud is, dat er altijd sneeuw ligt. De sneeuw die er ligt, smelt nooit omdat het er altijd vriest. De sneeuw blijft ook aangroeien omdat alle neerslag die er valt, ook in sneeuw verandert. 

De gletsjer - Een grote ijsmassa op een berg die langzaam naar beneden schuift. 

Les 3: Klimaatsoorten

Welkom bij les 3! 

Vandaag gaan we het hebben over klimaatsoorten en gaan jullie online aan de slag met een webwandeling.

Heel veel succes!

Lesdoelen

  • Je leert welke kenmerken er bij een klimaatsoort horen
  • Je leert locaties op de wereld te koppelen aan bepaalde klimaten
  • Je leert met een kritische houding te kijken.

Webwandeling

Vandaag maak je een webwandeling. Je werkt individueel achter de computer. Je leest de informatie en bekijkt de filmpjes. Bij elke opdracht staat wat je moet doen, dus goed lezen!

Veel plezier en veel succes!

Informatie + opdrachten: Klimaatsoorten

Bekijk dit filmpje over de verschillende klimaatsoorten.

In het bovenstaande filmpje zijn verschillende klimaatsoorten en zones aan bod gekomen. De belangrijkste klimaatsoorten staan hier nog even op een rijtje.

 

Tropisch regenwoudklimaat

Het tropisch regenwoudklimaat vind je rondom de evenaar. Je kan het klimaat herkennen door de hoge temperaturen. De temperatuur is gemiddeld tussen de 25°C en 35°C. Het is er niet alleen warm, er valt ook veel neerslag. Per jaar valt er 3.000 millimeter (3 meter) regen. In Nederland valt er per jaar 790 millimeter neerslag. Bedenk maar eens hoeveel regen er in de tropen valt. Door de grote hoeveelheid neerslag in de tropen, is er een dichte vegetatie aanwezig.

Oefening:Vegetatie

Woestijnklimaat

Een woestijnklimaat kan je herkennen aan de warme temperaturen overdag en de lage temperaturen in de nacht. De warme temperatuur overdag komt doordat er in de woestijngebieden weinig wolken zijn. Hierdoor de kunnen de zonnestralen ongehinderd het aardoppervlak bereiken en opwarmen. 's Nachts kan de warmte ook weer makkelijk wegstralen, waardoor de nachten extreem koud zijn. In tegenstelling tot het tropisch regenwoud klimaat, valt er in het woestijnklimaat minder dan 250 millimeter per jaar. Dit is te weinig neerslag voor planten om goed te kunnen groeien. In deze gebieden zie je bijna geen planten.

Oefening:Waar ligt het woestijnklimaat?

Oefening:Hoe overleven de dieren de hitte?

Gematigd zeeklimaat

Bij het gematigd zeelklimaat zijn er gematigde temperaturen, het is er nooit extreem warm of extreem koud. De oorzaak van deze gematigde temperaturen is de aanlandige wind van de Noordzee. Gedurende het hele jaar valt er neerslag. In combinatie met de temperatuur groeien er hierdoor veel loofbomen. Het gematigd zeeklimaat komt voor in  Noordwest-Europa. Ook in Nederland vind je dit klimaat. 

Oefening:Gematigd zeeklimaat

Hooggebergteklimaat

Het hooggebergteklimaat valt onder het poolklimaat. Het klimaat bevindt zich op de hooggebergten zoals de Alpen en de Himalaya. De temperatuur is heel het jaar onder de 0°C. Er valt hier veel neerslag, onder andere in de vorm van sneeuw. Ondanks dat er veel neerslag is, groeien hier weinig planten en bomen. Dit komt doordat er op deze grote hoogte te weinig zuurstof is om goed te kunnen groeien.

 

 

Oefening:Klimaatsoorten

Oefening:Klimaten koppelen aan hun kenmerken

Informatie + opdrachten: Klimaten koppelen aan een omgeving

In dit deel van de webquest gaan we via google maps omgevingen bekijken. Jullie gaan de klimaten waar jullie over geleerd hebben koppelen aan de goede omgeving. 

 

Jullie  gaan in deze deze les werken met Google Maps. Hierbij moeten jullie gebruik maken van de functie 'streetview'. Niet op alle plekken in de wereld kan je zomaar 'streetview' gebruiken, omdat sommige plekken niet bereikbaar zijn voor de camera's van Google. Daarom is hier een korte uitleg over hoe je de functie 'streetview' moet gebruiken.


Als eerste moet je de het gele poppetje rechts onder aan de pagina ingedrukt houden waardoor je hem kan slepen. Sleep het poppetje vervolgens naar de plek waar jij graag wilt zien hoe het er in het echt uit ziet. 

Oefening: Plus-opdracht

Start

Afsluiting

Dit is het einde van de webquest. Kijk eens even terug naar de lesdoelen, heb je ze behaald?

 

  • Je leert welke kenmerken er bij een klimaatsoort horen
  • Je leert locaties op de wereld te koppelen aan bepaalde klimaten
  • Je leert met een kritische houding te kijken.

 

Als je ze niet behaald hebt, maak dan de opdrachten die je lastig vond opnieuw.  

 

Als je de doelen behaald hebt, mag je de tablet afsluiten en opruimen. 

Belangrijke begrippen

Klimaat - Het weer in een gebied over een langere periode (30 jaar)

Tropisch regenwoud klimaat - Een klimaat met hoge temperaturen en veel neerslag. Dit klimaat kan je vinden rond de evenaar.

Woestijnklimaat -  Een klimaat met hoge temperaturen overdag en lage temperaturen in de nacht. Er valt hier vrijwel geen neerslag, dus het is er erg droog.

Gematigd zeeklimaat - Een klimaat met gematigde temperaturen. Gedurende het hele jaar valt er neerslag.

Hooggebergteklimaat - Een klimaat met lage temperaturen. Heel het jaar is de temperatuur onder de 0°C.  Er valt hier veel neerslag in de vorm van sneeuw.

 

 

Les 4: Klimaatverandering

Welkom bij les 4!

Deze les gaat over klimaatverandering. Hiernaast kun je de lesdoelen van deze les nalezen, informatie opzoeken en de bijbehorende opdrachten maken. Ook is er een begrippenlijst waarin alle belangrijke begrippen worden uitgelegd. 

Heel veel succes!

 

 

Lesdoelen

  • Je leert wat het versterkt broeikaseffect is
  • Je leert een eigen mening te hebben over 'Wat te doen met de oorzaken van de klimaatverandering' en deze te onderbouwen en te presenteren aan klasgenoten

Informatie

Broeikaseffect.

In de atmosfeer zitten de broeikasgassen. Deze gassen zorgen ervoor dat het warm blijft op de aarde. De zon geeft warmte af door middel van zonnestralen. Deze stralen kaatsen op de aarde en de aarde neemt deze warmte gedeeltelijk op en weerkaatst een gedeelte. De broeikasgassen in de atmosfeer houden deze terugkaatsende warmte vast. Zonder deze gassen zou het 18°C kouder zijn op de wereld.

De mensen op aarde zorgen ervoor dat de broeikasgassen in de atmosfeer toenemen, dit heet het versterkt broeikaseffect. Op aarde verbranden we fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie en aardgas), deze stoffen hebben wij bijvoorbeeld nodig om auto te kunnen rijden en machines te laten werken. Hierdoor is de hoeveelheid koolstofdioxide toegenomen. De toename van deze broeikasgas zorgt ervoor dat de atmosfeer meer warmte blijft vasthouden. Daardoor wordt het steeds warmer op de aarde.

 

Gevolgen van het versterkt broeikaseffect

Een gevolg van het versterkt broeikaseffect is de zeespiegelstijging. Dit proces wordt veroorzaakt door het smelten van het landijs. Het is moeilijk te bepalen hoe ver de zeespiegel in toekomst gaat stijgen. Men denkt dat de zeespiegel in het jaar 2100 tussen de 26 en 82 cm is gestegen. Dit kan grote gevolgen hebben voor landen die net boven en onder de zeespiegel liggen, zoals Nederland. De opwarming van de aarde leidt ook tot heftigere regenbuien; in Nederland is de neerslag ten opzichte van het jaar 1901 met 26% gestegen. Natte gebieden worden natter en droge gebieden droger.

Opdracht

Nu jullie weten wat het versterkt broeikaseffect is en wat klimaatverandering inhoudt, is het tijd om een werkblad te maken. Dit werkblad kun je hieronder downloaden. In dit werkblad staan een aantal vragen over het versterkt broeikaseffect en wat goede oplossingen zijn om dit tegen te gaan. Download het werkblad en vul het werkblad in Word in.

Wanneer jullie klaar zijn met het maken van de opdracht, ga je samen met je maatje de betogen houden en elkaar feedback geven. Hiervoor gebruik je het beoordelingsformulier wat hieronder staat.

Als jullie allebei je betoog hebben geschreven en gepresenteerd, dan mogen jullie de plusopdracht maken.

Wanneer iedereen klaar is met de opdracht, ga je samen met de juf de les klassikaal nabespreken. Houd er rekening mee dat je je betoog misschien moet houden!

Succes!

Belangrijke begrippen

Broeikasgassen - Deze gassen veroorzaken het broeikaseffect. Hierdoor blijft het warm op de aarde. Deze gassen in de atmosfeer houden namelijk de warmte van de zonnestralen vast.

Zonnestralen - De zonnestralen komen van de zon. Deze stralen verwarmen de aarde.

Versterkt broeikaseffect - De mensen op aarde versterken het broeikaseffect, doordat wij gebruik maken van auto's en machines en energie opwekken met fossiele brandstoffen. Wij stoten hiermee koolstofdioxide uit en het wordt hierdoor steeds warmer op aarde.

Fossiele brandstoffen - (steenkool, aardolie en aardgas) Deze brandstoffen gebruiken we om machines en auto's te laten werken. Ook wekken we energie op met behulp van fossiele brandstoffen.

Koolstofdioxide - Dit wordt uitgestoten door het gebruik van de fossiele brandstoffen. Auto's en machines stoten deze stof uit, ook mensen stoten koolstofdioxide uit.

Zeespiegelstijging.- Dit is een gevolg van de opwarming van de aarde. Het zeewater stijgt en dit kan voor problemen zorgen bij landen die net boven of onder de zeespiegel liggen.

Lerarenhandleiding

Dit is de lerarenhandleiding. Hierin staat beschreven hoe de lessen zijn vormgegeven. Ook zijn hierin de digitale presentaties voor bij de lessen terug te vinden.  Er is ook een kopje genaamd toetsing. Hier staan tabellen voor het berekenen van het eindpunt (wat bestaat uit het practicum en de eindtoets), en het aantal punten per toetsvraag. 

Dit lessenpakket is ontworpen voor groep 7/8 en richt zich op de onderstaande kerndoelen van het vak aardrijkskunde:

  • De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld.
  • De leerlingen leren hoe je weer en klimaat kunt beschrijven met behulp van temperatuur, neerslag en wind.
  • De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur.
  • De leerlingen leren dat de positie van de aarde ten opzichte van de zon, seizoenen en dag en nacht veroorzaakt.
  • De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu.

Veel plezier en succes met de lessen!

 

Les 1: Temperatuur

De link naar de bijbehorende Prowise-presentatie staat onderaan de docentenhandleiding.

Leerdoelen

  • De leerlingen weten dat de ligging van het land ten opzichte van de zee, hoogteligging en breedteligging invloed hebben op de temperatuur.

Lesdoelen

  • Aan het eind van de les kan 80% van de leerlingen aan de hand van de begrippen ‘hoogteligging’ en ‘breedteligging’ het concept temperatuur correct op een werkblad uitleggen.
  • De leerlingen schrijven in maximaal 50 woorden op hoe de land- zee verdeling in Nederland invloed heeft op de temperatuur.

Inleiding (5 min.)

U neemt met de leerlingen kort de lesdoelen door. Vervolgens bekijkt u met de leerlingen het filmpje, welke is opgenomen in de Prowise-presentatie. U vraagt aan de leerlingen wat zij weten van temperatuur. Dit bespreekt u mondeling met hen.

Kern (35 min.)

U bespreekt met de leerlingen de volgende informatie.

Breedteligging

De evenaar ligt horizontaal op het midden van de aarde. Rond de evenaar worden de hoogste temperaturen op aarde bereikt. Hoe verder van de evenaar hoe kouder het wordt.  De breedteligging is de afstand t.o.v. de evenaar. Dus hoe hoger de breedteligging, hoe kouder het wordt. Dat komt onder andere door de ligging t.o.v. de zon. Zonnestralen vallen loodrecht op de evenaar en verwarmen daardoor een klein oppervlak. Zonnestralen op hogere breedtegraad vallen schuin op de aarde, waardoor de zonnestralen verspreid worden over een groter oppervlak. Dus de hoek waarmee de zonnestralen op de aarde vallen, bepalen onder andere de temperatuur.

Hoogteligging

Elke 1.000 meter hoger op de berg wordt het 6 graden kouder. De aarde zet zonnestralen om in warmte en straalt dat vervolgens terug, waardoor de lucht wordt verwarmd van onderen. Hoe hoger van het aardoppervlak hoe kouder het wordt.

Na het bespreken van deze informatie laat u de leerlingen de volgende opdracht maken:

'Kim woont in een huisje onder aan de berg. Het is er 28 graden celsius. Vanmiddag moet ze de geiten omhoog brengen naar het graasgebied. Haar moeder vindt dat Kim zich warm moet aankleden. Het gebied ligt 3500 m hoger.

A Hoe koud is het op het graasgebied? 7 graden celsius

B Moet Kim zich warm aankleden?' Ja

De kinderen mogen hierbij kladpapier gebruiken. Zij moeten het antwoord ergens op noteren. U bespreekt vervolgens middels het stellen van vragen hoe de leerlingen tot het antwoord gekomen zijn.

Tot slot legt u de onderstaande temperatuurfactor uit.

Land-zeeverdeling

De ligging van het land ten opzichte van de zee/oceaan is mede bepalend voor de temperatuur. Dit is echter wel onder de voorwaarde dat de wind richting het land waait. In Europa waaien voornamelijk westenwinden. De lucht neemt de temperatuur van het water over. Als water eenmaal warm is, koelt het veel langzamer af dan de grond. Aanlandige wind, die wordt verwarmd door de zee, zorgt er daarom voor dat we gematigde winters hebben in Nederland.

De leerlingen gaan nu aan de slag met de vragen die opgenomen zijn in het online lessenpakket. De leerlingen krijgen hier 5 à 10 minuten de tijd voor. Zijn zij klaar dan mogen zij een mondelinge presentatie voorbereiden over de land-zeeverdeling. Na 5 à 10 minuten laat u 1 kind een presentatie geven over dit onderwerp. U bespreekt dit met de kinderen. U moet na afloop van de les opgave 2 controleren.  

Voor de goede leerlingen die uitdaging kunnen gebruiken, is er ook een plusopdracht. In deze opdracht zoeken de leerlingen in een atlas de breedteligging van verschillende landen/steden op.

Afsluiting (5 min.)

U blikt terug op de lesdoelen, zijn zij behaald? U vult met de kinderen de tabel in de Prowise-Presentatie van 'Wat ging er goed en wat ging er nog niet goed' in.

https://presenter.prowise.com/share_UE2ghhVqeSRKCL64zU8oAb6J6Fj3DyGiCIOtztkeMCyYY4cXYkMiLR3QhmTuljcx

Les 2: Practicumles

De link naar de bijbehorende Prowise presentatie staat onderaan de handleiding voor deze les

 

Leerdoelen

  • De leerlingen leren over drie soorten neerslag (hagel, regen en sneeuw) en over de korte waterkringloop.
  • De leerlingen kunnen de stappen van de korte waterkringloop in de praktijk reproduceren.

Lesdoelen

  • Aan het einde van de les hebben de leerlingen in groepjes de korte waterkringloop foutloos nagemaakt met behulp van voorgeschreven materialen aan de hand van het bijbehorende stappenplan.
  • Aan het einde van de les kunnen de leerlingen de vragen over de verschillende ontstaanswijzen van de neerslagvormen regen, hagel en sneeuw met een resultaat van 80% juist beantwoorden tijdens een quiz.
  • De leerlingen nemen enthousiast en doelgericht deel aan het practicum over de korte waterkringloop.

Materiaal voor deze les:

  • Genoeg practicumdozen voor uzelf en alle groepjes van 4 kinderen.Controleer vantevoren of al het materiaal aanwezig is en of de aanstekers en branders voldoende gas bevatten. Vul dit zo nodig aan.
  • Handdoeken voor tijdens het opruimen
  • Voor ieder groepje één A3 - papier
  • Materiaal om mee te knutselen: lijm, scharen, (kleur)potloden, stiften, verf, gekleurd en wit papier
  • Eén observatieformulier per leerling

 

Deze practicumles begint met uitleg over neerslag aan de hand van de Prowise presentatie.

Inleiding (5 min.)

U introduceert het onderwerp aan de klas, namelijk neerslag. Hierna worden de lesdoelen besproken met de leerlingen. Wat gaan de leerlingen vandaag leren en doen?

 

Kern (50 min.)

Leg aan de leerlingen uit dat er drie verschillende neerslagsvormen zijn. Leg deze informatie uit bij de bijbehorende Prowise pagina's.

Regen

Regen is een vloeibare neerslagvorm. Deze neerslagvorm bestaat uit afgekoelde waterdamp.

Hagel

Hagel is een vaste neerslagvorm. Deze neerslagvorm bestaat uit (grote) korrels bevroren water.

Sneeuw

Ook sneeuw is een vaste neerslagvorm. Deze neerslagvorm bestaat uit waterdruppels die bevroren zijn.

 

Hierna bekijken de leerlingen het filmpje over de waterkringloop. Bespreek dit kort na. Dit is het moment dat de klas vragen kan stellen als ze het niet goed begrijpen. Als er weinig input komt vanuit de kinderen, kunt u zelf kijkvragen stellen. 'Wie kan mij uitleggen wat de korte waterkringloop is? Zijn er verder nog onduidelijkheden over de korte waterkringloop?'

 

Nu gaat u uitleg geven over het practicum. Hierbij hebt u de Prowise niet meer nodig. U gebruikt de Prowise pas weer als alle kinderen klaar zijn met het practicum, de opdrachten en de poster. Kondig aan de klas aan dat hun deelname aan het practicum meebepalend is voor hun eindcijfer.U verdeelt de klas in groepjes van 4 en iedere groep krijgt een practicumdoos met daarin het materiaal voor een destillatiekolom. U gaat samen met de kinderen de destillatiekolom klaarzetten. Begin met duidelijke afspraken te maken met de leerlingen:

  • Zet je veiligheidsbril op en deze mag je niet af doen tot na het opruimen.
  • Als je de brander aansteekt, zorg dat je niet je gezicht of andere lichaamsdelen er boven hangt.
  • Je steekt de brander pas aan als alles goed ingesteld staat.
  • Houdt de brander alleen aan de voet vast, dit is de onderkant van de brander. Als je dit niet doet, verbrand je je vingers.
  • Je raakt tijdens de proef de brander of de ronde kolf niet onnodig aan, omdat deze heet zijn.

Vervolgens gaat u de opstelling maken met de kinderen. Zij doen uw handelingen na. U pakt samen de dozen uit en controleert of al het materiaal aanwezig is.

  • 1 brander
  • 1 aansteker
  • 1 kolf met ronde bodem
  • 1kolf met platte bodem
  • 1 thermometer
  • 1 koeler
  • 1 glazen tussenstuk
  • 3 afsluitdoppen
  • 2 statieven
  • 3 klemmen
  • 4 veiligheidsbrillen

Vervolgens wordt het materiaal goed geplaatst volgens de afbeelding en dit stappenplan.

  1. Zet de statieven naast elkaar. Op de linkse statief bevestigt u twee klemmen en op de rechtse statief bevestigt u er één.
  2. Vul de ronde kolf  voor de helft van de bolling met water. Bevestig hem daarna tussen de twee klemmen.
  3. Plaats een afsluitdop op de opening van de ronde kolf en steek daar de thermometer doorheen.
  4. Aan de zijtak van de ronde kolf bevestigt u ook een afsluitdop. Hier komt één uiteinde van de koeler aan vast.
  5. Vul de koeler met een dun laagje water, zodat er ook nog voldoende lucht bij kan. Steek een uiteinde van de koeler in de afsluitdop van de ronde koker. Klem de koeler daarna vast. De koeler moet schuin naar beneden lopen, zodat het water naar beneden stroomt.
  6. Aan het andere uiteinde van de koeler wordt het glazen tussenstuk vastgemaakt door middel van een afsluitdop.
  7. De open kant van het glazen tussenstuk komt uit in de platte kolf. Deze platte kolf kan gewoon op tafel staan.

Als alle kinderen de installatie klaar hebben staan, gaat u het demonstratiepracticum uitvoeren. U vertelt hierbij ook hoe ze de brander moeten gebruiken, namelijk volgens onderstaand stappenplan.

Stappenplan:

  1. Zet de brander voor je op tafel en draai het gaswiel aan de zijkant van de brander helemaal open richting de + en het vuurwiel draai je helemaal naar rechts.
  2. Houdt nu de aansteker bij de opening aan de bovenkant van de brander. Let op! Hang NOOIT met je gezicht boven de brander als je dit doet, houdt altijd afstand!
  3. De brander brandt nu op de grote, oranje vlam. Draai het vuurwiel langzaam naar links, om het vuur wat harder te laten branden.
  4. Daarna plaats je de brander voorzichtig onder de kolf met het water. Let op! Je mag de brander ALLEEN aan de voet vasthouden, als je hem hoger vasthoudt, verbrand je je vingers!
  5. Houdt het water goed in de gaten. Als het lang duurt voordat het water opgewarmd wordt, kan je het vuur harder zetten door aan het vuurwiel te draaien. Let op! Raak de kolf boven het vuur en de brander NIET aan, anders verbrand je je vingers!

Vervolgens zal het water opwarmen en zo waterdamp vormen. Door de thermometer kunt u zien dat het water daadwerkelijk opwarmt. De waterdamp condenseert vervolgens in de koeler en valt neer als druppels.

Na de demonstratie verwijst u de kinderen door naar de website. Daarop staat de uitleg zodat ze zelf het practicum na kunnen bootsen. Tijdens het practicum observeert u de houding van de leerlingen met behulp van het formulier onderaan de pagina. Het practicum telt voor 20% mee voor het eindcijfer. De kinderen moeten eerst het practicum uitvoeren en mogen daarna pas de vragen maken. Voor de kinderen die snel klaar zijn, is er een online plusopdracht. Als ze de opdrachten over het practicum afhebben, moeten ze eerst opruimen voordat ze aan de slag mogen met de poster. De kinderen ruimen volgens het volgende stappenplan op.

  1. Je begint met het uitzetten van de brander. Hierbij moet je nog steeds afstand houden. Houd de brander onderaan de voet vast en schuif hem langzaam onder de kolf vandaan. Eerst draai je aan het vuurwiel totdat de grote, oranje vlam terug is. Vervolgens draai je het gaswiel uit.
  2. Daarna haal je alle spullen voorzichtig uit elkaar. Je haalt de spullen los uit de klemmen en je haalt alle afsluitdoppen los. Let op! Raak de onderkant van de ronde kolf niet aan! Deze is nog heet.
  3. Alles waar water in zit of heeft gezeten, gooi je leeg in de wasbak. Je spoelt de spullen even om en maakt ze daarna voorzichtig droog.
  4. Alle spullen gaan terug in de bak. De glazen materialen gaan als laatst, omdat deze breekbaar zijn.

Als de kinderen klaar zijn, haalt u de bakken op om op te bergen. Ze kunnen dan aan de slag met de poster.

 

Afsluiting (5 min.)

U gaat terug naar de Prowise presentatie. Hier kunt u reflecteren op de les en op het practicum. De kinderen kunnen kort vertellen over wat ze hebben gezien en gedaan en hoe hun poster is geworden. Ook blikt u terug op de lesdoelen. Hierna is de les afgelopen.

 

https://presenter.prowise.com/share_hlMvWowjagtnBWgLvASUWvyjSSIx1ETizpdWeZGEF03RginctG7QB60eXSbYg6Gg

Les 3: Klimaatsoorten

Leerdoelen

  • De leerlingen kennen de 4 verschillende klimaatsoorten en hun kenmerken
  • De leerlingen kunnen de klimaten koppelen aan plekken op de wereld

Lesdoelen

  • Aan het einde van de lesactiviteit kunnen de leerlingen bij iedere klimaatsoort minimaal twee kenmerken benoemen over de vegetatie, temperatuur en neerslag.
  • Aan het einde van de les zijn de leerlingen in staat om zeven van de acht verschillende klimaten correct te koppelen aan de bijbehorende Street view locatie van Google Maps .
  • De leerlingen gaan met een kritische houding aan de slag met bijbehorende opdracht door minstens drie kritische vragen te noteren.

 

Inleiding (5 min.)

Deze les is een webwandeling. Dit houdt in dat de leerlingen zelf de informatie moeten lezen, filmpjes bekijken en vervolgens opdrachten moeten maken. Leg dit kort uit aan de kinderen en behandel voordat ze met de les gaan beginnen de lesdoelen.

 

Kern (35 min.)

Als de lesdoelen besproken zijn met de leerlingen, mogen zij aan de slag met de les. Vermeld duidelijk aan de kinderen dat ze moeten beginnen bij het begin, dus eerst klimaatsoorten en vervolgens klimaten koppelen aan een omgeving. Probeer tijdens dat de leerlingen aan het werk zijn wel rond te lopen om eventuele vragen te beantwoorden. De informatie die de leerlingen moeten kennen zal hieronder vermeld staan zodat u zich kunt inlezen.

Ook in deze les is er een plus-opdracht. Dit is voor de gevorderde leerling. Vermeld dit even vòòr dat je de leerlingen aan de slag zet.

 

  • Tropisch regenwoudklimaat (Concept)

Dit klimaat kenmerkt zich door hoge temperaturen, tussen de 25°C en 35°C, en er valt zeer veel neerslag. Zeer regelmatig vallen tropische regenbuien die zorgen voor 3.000 millimeter neerslag per jaar. Planten kunnen door de enorme hoeveelheid neerslag heel goed groeien, waardoor een zeer dichte vegetatie aanwezig is. Dit klimaat vind je rondom de evenaar.

  • Woestijnklimaat (Concept)

In alle woestijnen is er op het gebied van temperatuur, sprake van een zeer grote dag amplitude. Gedurende de dag zijn er geen wolken en kunnen de zonnestralen ongehinderd het aardoppervlak bereiken. In de woestijn is er daarom overdag een hoge temperatuur aanwezig. In de nacht kan deze warmte echter ook weer ongehinderd wegstralen, waardoor er extreem koude nachten zijn. Er valt minder dan 250 millimeter neerslag per jaar. Zelfs voor gras is dit te droog, om te kunnen groeien. Het woestijnklimaat komt vooral voor in de Sahara (Noord-Afrika), Arabië, Australië en op hoog gelegen droge vlaktes in bergen.

  • Gematigd zeeklimaat (Concept)

Er zijn gematigde temperaturen in dit klimaat. Het wordt nooit extreem warm of koud. De Noordzee is samen met de al eerder besproken aanlandige wind verantwoordelijk voor deze gematigde temperaturen. In alle jaargetijden valt er neerslag en in combinatie met de temperatuur groeien er daardoor veel loofbossen in dit klimaat. Het gematigd zeeklimaat vindt je in Noordwest-Europa en dus ook in Nederland.

  • Hooggebergteklimaat (Concept)

Het hooggebergteklimaat valt onder het poolklimaat. De temperatuur ligt het hele jaar onder de 0°C. Er val hier zeer veel neerslag en het komt voor in hooggebergten zoals de Alpen de Himalaya.

 

Afsluiting (5 min.)

Aan het einde van de les eindigen de leerlingen met een toets over het koppelen van klimaten aan een plek op aarde. Dit is het laatste wat de kinderen zelfstandig moeten uitvoeren. Voor de snelle leerlingen is er nog een plusopdracht. In deze opdracht moeten ze een eigen fantasieland en de  bijbehorende klimaatsoort beschrijven. Dit moet door de leerkracht nagekeken of besproken worden. Hierna kan de les afgesloten worden. Probeer de les wel nog klassikaal af te sluiten door bijvoorbeeld kort wat informatie te bespreken wat de leerlingen geleerd hebben. Ook is het goed om de lesdoelen nog eens naar voren te halen, zijn ze allemaal behaald? Maar bespreek ook eens wat de leerlingen van deze werkvorm vonden. Is het fijn om alles zelfstandig te doen, zowel de informatie lezen als de opdrachten maken?

Les 4: Klimaatverandering

De link naar de bijbehorende Prowise-presentatie staat onderaan de docentenhandleiding.

Leerdoelen

  • De leerlingen weten wat het broeikaseffect is en wat de gevolgen zijn.
  • Aan het einde van de lessenreeks kunnen de leerlingen een presentatie geven in de vorm van een betoog waarbij de leerlingen voldoen aan de presentatiekwaliteiten; hardop praten, handgebaren, oogcontact maken, intonatie en overtuigingskracht.

Lesdoelen

  • Aan het eind van de les kunnen de leerlingen in een voorgedrukt schema over het versterkt broeikaseffect verschillende begrippen plaatsen waarbij 8 van de 10 correct zijn.
  • De leerlingen vormen een eigen mening over wat te doen met de oorzaken van de klimaatverandering en kunnen deze onderbouwen en presenteren aan klasgenoten.

 

Inleiding (5 min.)

Wat houdt klimaatverandering in, waar denken de leerlingen aan? In de prowise-presentatie staat een 'woordenwolk'. Hierin kunnen de leerlingen allemaal woorden toevoegen waar ze aan denken bij klimaatverandering. Klik door naar de tweede pagina van de prowise-presentatie. De leerlingen moeten dan met de tablet naar connect.prowise.com gaan. Hier moeten ze hun naam invullen en de groepscode. Klik op de foto rechts om te zien hoe je de groepscode kan laten zien. De kinderen kunnen vervolgens verschillende begrippen toevoegen en de hoe groter het woord is, hoe meer kinderen het woord genoemd hebben. Zet de timer op 2 minuten. De leerlingen weten precies hoe lang ze nog de tijd hebben om woorden toe te voegen.

Bespreek hierna met de klas wat de lesdoelen zijn.

 

Kern (35 min.)

Nadat de lesdoelen zijn besproken kan je het filmpje aanzetten over het broeikaseffect. Bespreek hierna of alle leerlingen het snappen en of er eventueel vragen zijn. Hieronder is informatie weergegeven om extra in te lezen over het onderwerp. De informatie is voor de leerlingen ook te lezen onder het kopje 'informatie' bij les 4.

De klimaatverandering in de wereld ontstaat niet zomaar. Er zijn verschillende factoren die voor een klimaatverandering zorgen, waaronder het broeikaseffect.

Broeikaseffect

In de atmosfeer zitten de broeikasgassen. Deze gassen zorgen ervoor dat het warm blijft op de aarde. De zon geeft warmte af door middel van zonnestralen. Deze stralen kaatsen op de aarde en de aarde neemt deze warmte gedeeltelijk op en weerkaatst een gedeelte. De broeikasgassen in de atmosfeer houden deze terugkaatsende warmte vast. Zonder deze gassen zou het 18°C kouder zijn op de wereld.

De mensen op aarde zorgen ervoor dat de broeikasgassen in de atmosfeer toenemen. Op aarde verbranden we fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie en aardgas), deze stoffen hebben wij bijvoorbeeld nodig om auto te kunnen rijden en machines te laten werken. Hierdoor is de hoeveelheid koolstofdioxide toegenomen. De toename van deze broeikasgas zorgt ervoor dat de atmosfeer meer warmte blijft vasthouden. Daardoor wordt het steeds warmer op de aarde.

Gevolgen van het versterkt broeikaseffect

Een gevolg van het versterkt broeikaseffect is de zeespiegelstijging. Dit proces wordt veroorzaakt door het smelten van het landijs. Het is moeilijk te bepalen hoe ver de zeespiegel in toekomst gaat stijgen. Men denkt dat de zeespiegel in het jaar 2100 tussen de 26 en 82 cm is gestegen. Dit kan grote gevolgen hebben voor landen die net boven en onder de zeespiegel liggen, zoals Nederland. De opwarming van de aarde leidt ook tot heftigere regenbuien; in Nederland is de neerslag ten opzichte van het jaar 1901 met 26% gestegen. Natte gebieden worden natter en droge gebieden droger.

 

Als alle informatie over is gebracht aan de kinderen wordt er een klein verwerkingsspel gedaan. Hierin moeten de goede zinnen bij het juiste nummer worden gesleept. Als de kinderen denken dat de volgorde goed is, kan het antwoord gecheckt worden door op het blauwe balkje onder 'antwoord' te klikken linksboven op de slide. De nummers die er staan zijn verwerkt in de afbeelding.

Na het verwerkingsspel wordt er uitleg gegeven over het versterkte broeikaseffect. Op deze dia staan drie afbeeldingen: een persoon, een auto en een fabriek. Hierbij moet worden uitgelegd dat mensen extra CO2 uitstoot veroorzaken, waardoor het voor de warmte moeilijker wordt om de atmosfeer te verlaten. Hierdoor wordt het dus warmer op aarde.

Vervolgens moet er uitgelegd worden dat de zeespiegelstijging een gevolg is van het versterkt broeikaseffect. IJskappen op de polen smelten doordat het warmer wordt op aarde. Hierdoor komt er meer water in de oceanen terecht waardoor de zeespiegel stijgt. Voor landen die onder de zeespiegel liggen, zoals Nederland, is dit gevaarlijk, omdat deze landen een grotere kans hebben om dan te overstromen.

Aan het eind van deze dia wordt er uitglegd dat de leerlingen een klein betoog moeten schrijven en presenteren over wat zij van het versterkt broeikaseffect vinden. Ook moetn zij daarin vermelden wat volgens hen een goede oplossing is om het broeikaseffect tegen te gaan. Om hen te helpen bij het presenteren van het betoog kijk je eerst een filmpje van een betoog. Bekijk het filmpje tot 1:30. Daarna bespreek je op de volgende dia wat er goed was en wat er beter kan aan het geven van een betoog. Geef hier voldoende sturing door gemiste opmerkingen zelf te maken. Maar geef ook algemene tips die misschien niet per se in het filmpje naar voren komen.

Voorbeelden wat goede punten zijn: goed het publiek inkijken, goed opbouw (eerst een inleiding en daarna een argument) en moeilijke woorden uitleggen

Voorbeelden wat beter kan: probeer niet te gehaast te praten en maak je zinnen af

Daarna verwijs je de leerlingen door naar wikiwijs Les 4 om daar individueel het werkblad te maken. Hierin moeten de leerlingen hun mening geven over wat ze van het broeikaseffect vinden en wat ze er tegen kunnen doen.  In tweetallen presenteren de leerlingen dit aan elkaar. Dit doen ze in de vorm van een betoog.  De leerlingen beoordelen elkaars presentatievaardigheden en de beargumentatie van het betoog.

Voor de snelle eerlingen staat er een plus-opdracht klaar. Dit gaat over het ontwerpen van een product/oplossing voor de verwarming van de aarde.

 

Afsluiting (5 min.)

Als afsluiting van de les kun je de oplossingen van de leerlingen tegen het versterkt broeikaseffect klassikaal bespreken. Zijn er bepaalde overeenkomsten? Waarom hebben sommige kinderen voor bepaalde oplossingen gekozen? Bespreek dit klassikaal nog eens. 

Bespreek ook kort oplossingen voor het versterkt broeikaseffect. Welke oplossingen hebben de leerlingen bedacht?

Klik vervolgens door naar de laatste dia om nog eens terug te bilkken op de lesdoelen. Hebben de leerlingen deze gehaald of niet? Wat vonden de leerlingen er zelf van en hebben ze nog vragen?

 

https://presenter.prowise.com/share_DkDu2DEwk3qBFg3fV0Z1GFCY6uOnEp4SaHNbUbYFeOQu5TZad0buPnSVirIwhMOH

 

Toetsing

Toets

Toets: Weer & Klimaat

Start