Hoofdstuk 3 Na Klar/Vwo 2
Inleiding / Einleitung:
Natürlich ist München nicht die Hauptstadt Deutschlands, aber doch eine sehr wichtige Stadt. München ist die Hauptstadt von Bayern, ein Bundesland von Deutschland. Es hat über 1,3 Millionen Einwohnern und hat eine sehr altes Zentrum und eine lange Geschichte.
Hier findet auch jedes Jahr das berühmte Oktoberfst statt. Wir natürlich nicht nicht den weltbekannten Fußballverein FC Bayern München vergessen.

Lektion 1
Opdracht 1.
- Schrijf de woorden van Lektion 1 over totdat het foutloos in je schrift staat.
- Daarna probeer je het uit je hoofd te schrijfen. Je schrijft bv Nederlandse woord op al en daarna bereits en andersom totdat je het kent.
- Maak nu opdracht 1 en 2 uit Na Klar.
Grammatica A
Opdracht 1.
Voordat je begint met de grammatica moet je er zeker van zijn dat je de woorden van Lektion 1 goed kent. Je gaat ze dus nog een keer uit je hoofd opschrijven...wel met Nederlandse vertaling natuurlijk.
Opdracht 2.
Eerst ga je Gram A overschrijven totdat je het uit je hoofd weet. blz 101 Na Klar.
Opdracht 3.
Maak nu oefening 7, 8 en 9 uit Na Klar.
Grammatica B
Naamvallen:
Opdracht 1
Je gaat nu de Naamvals schema fouloos overschrijven en dan uit je hoofd schrijven totdat je het helemaal kent.
Schema naamvallen der en ein- Gruppe
Der groep
De lidwoorden der, die en das behoren tot de DER-groep en veranderen van vorm als de naamval, het geslacht of het getal verandert.
De woorden dies-, jed-, manch-, welch-, solch- en all- behoren ook tot de DER-groep en ook deze veranderen van vorm als de naamval, het geslacht of het getal verandert.
|
Mannelijk
|
Vrouwelijk
|
Onzijdig
|
Meervoud
|
1e naamval
(onderwerp)
|
der Bruder
|
die Schwester
|
das Haus
|
die Kinder
|
3e naamval
(meewerkend voorwerp)
|
dem Bruder
|
der Schwester
|
dem Haus
|
den Kindern
|
4e naamval
(lijdend voorwerp)
|
den Bruder
|
die Schwester
|
das Haus
|
die Kinder
|
Ein groep
Het lidwoord ein vormt de EIN-groep en verandert van vorm als de naamval, het geslacht of het getal verandert.
De bezittelijke voornaamwoorden: mein-, dein-, sein-, ihr-, sein-, euer-, ihr- en Ihr- krijgen dezelfde uitgangen als het bijbehorende lidwoord.
|
Mannelijk
|
Vrouwelijk
|
Onzijdig
|
Meervoud
|
1e naamval
(onderwerp)
|
ein Bruder
|
eine Schwester
|
ein Haus
|
keine Kinder
|
3e naamval
(meewerkend voorwerp)
|
einem Bruder
|
einer Schwester
|
einem Haus
|
keinen Kindern
|
4e naamval
(lijdend voorwerp)
|
einen Bruder
|
eine Schwester
|
ein Haus
|
keine Kinder
|
Opdracht 2.
Luister eerst naar uitleg 1e en 4e naamval en maak daarna de volgende ofening:
Als je klaar bent met de oefening moet je het eerst naar mij mailen voordat je de oefening kan nakijken.
mail naar: GYalcin@gsf.nl
Oefening 1e en 4e naamval deel 1
Opdracht 3
Maak nu de oefeningen uit Na Klar:
11, 13, 14, 15 en 16
Opdracht 4
Maak nu uit Na Klar de volgende oefeningen: 11, 12, 13, 14, 15 en 16
Opdracht 5
Maak nu Woordtrainer en Test Jezelf
Lektion 2
Grammatica C
Uitleg: Du oder Sie
Duitsers zijn over het algemeen formeler dan Nederlanders. In Duitsland spreek je mensen niet zo snel met “jij” aan als in Nederland.
Du
gebruik je tegenover kinderen en mensen met wie je vertrouwelijk omgaat, dus familieleden en vrienden. Kinderen zeggen du tegen hun ouders en grootouders. Ook jongeren spreken elkaar aan met du. Bij twijfel kun je de andere persoon aanspreken met “Sie” en afwachten of die ook deze beleefdheidsvorm zal gebruiken.
Sie
wordt in het Duits veel vaker gebruikt dan u in het Nederlands. Je gebruikt Sie als aanspreekvorm wanneer je de ander(en) niet echt persoonlijk kent. Dat wil zeggen: niet alleen tegenover onbekenden, maar ook tegenover collega’s, buren, docenten en bekenden met wie je niet vertrouwelijk omgaat. Het komt zelfs voor dat docenten hun leerlingen die ouder zijn dan 16 met “Sie” aanspreken.
Opdracht 2:
Schrijf eerst de regels over die gelden voor du oder sie en dan uit je hoofd.
Daarna schrijf de woordjes van Lektion 2 over.
Opdracht 3:
Kijk naar de volgende filmpjes over du oder sie ...
du oder Sie
du oder SIe/ Heidi
Opdracht 4:
Maak daarna oefening 9, 10 en 11 uit Na Klar.
Opdracht 5.
Maak daarna Woordtrainer en Test Jezelf
Lektion 3
Opdracht 1:
Schrijf nu woordjes van Lektion 3 uit Na Klar foutloos over. Na foutloos overschrijven schrijf je het uit je hoofd totdat je het kan.
Opdracht 2:
Maak uit Na Klar de oefeningen 1, 2, 4 en 6
Opdracht 3:
Maak nu Woordtrainer en Test Jezelf
Lektion 4
Opdracht 1:
Schrijf de woordejs van Lektion 4 foutloos over en daarna uit je hoofd. Maak daarna oefening 2, 3, 4, 5, en 6 uit Na Klar.
Grammatica D
Opdracht 2:
Schrijf daarna de grammatica D foutloos over en uit je hoofd.
Luister naar de volgende video over uilteg naamvallen 1e, 3e en 4e en maak de oefeningen erij.
Als je klaar bent met de oefening moet je het eerst naar mij mailen voordat je de oefening kan nakijken.
mail naar: GYalcin@gsf.nl
Oefening 1e, 3e en 4e naamval
Opdacht 3:
Maak nu oefening 8, 9 en 10 uit Na Klar.
Opdracht 4:
Maak uit Na Klar de oefeningen 11 controleer daarna en verbeter je fouten.
Opdracht 5:
Maak daarna Woordtrainer en Test Jezelf
Lektion 5
Opdracht 1:
Probeer eerst alles van Lektion 1, 2, 3, en 4 uit je hoofd op te schrijven. Gaat dit foutloos dan begin je aan Lektion 5.
Eerst ga je alle woordjes foutloos overschrijven en dan uit je hoofd.
Maak nu oef 6 uit Na Klar.
Grammatica E
Opdracht 3:
Schrijf de onderstaane schema`s foutloos over en daarna uit je hoofd.
Uitleg:
In een zin heb je verschillende zinsdelen:
|
gebruik |
Onderwerp |
1e naamval |
Meerwerkend voorwerp |
3e naamval |
Lijdendvoorwerp |
4e naamval |
A. der-groep: lidwoorden (der - die - das - die) + dies- (deze,dit), welch- (welk), jed- (elk-, ieder-), manch- (sommig-), solch- (zulk-), all- (alle)
nv
|
Zinsdeel
|
männlich /der
|
weiblich/die
|
sächlich/das
|
mehrzahl/die
|
1.
|
Hij
Onderwerp
- Subject
|
der Mann
dieser Mann
welcher Mann
|
die Frau
diese Frau
welche Frau
|
das Kind
dieses Kind
welches Kind
|
die Kinder
diese Kinder
welche Kinder
|
3.
|
aan hem
meewerkenvw
-Dative
|
dem Mann
diesem Mann
welchem Mann
|
der Frau
dieser Frau
welcher Frau
|
dem Kind
diesem Kind
welchem Kind
|
den Kinder
diesen Kindern
welchen Kinder
|
4.
|
hem
lijdendvoorwp
- Akkusativ
|
den Mann
diesen Mann
welchen Mann
|
die Frau
diese Frau
welche Frau
|
das Kind
dieses Kind
welches Kind
|
die Kinder
diese Kindern
welche Kinder
|
B. ein-groep: ein- (een), kein- (geen), mein- (mijn), dein- (jouw), sein- (zijn),
ihr-(haar), unser- (onze), euer/eure-(jullie), ihr-(hun), Ihr- (uw)
nv
|
Zinsdeel
|
männlich /der
|
weiblich / die
|
sächlich/das
|
mehrzahl/die
|
1.
|
Hij
onderwerp
- Subject
|
ein- Mann
mein- Mann
dein- Mann
|
eine Frau
meine Frau
deine Frau
|
ein- Kind
mein- Kind
dein- Kind
|
keine Kinder
meine Kinder
deine Kinder
|
3.
|
aan hem
meewerkvp
-Dative
|
einem Mann
meinem Mann
deinem Mann
|
einer Frau
meiner Frau
deiner Frau
|
einem Kind meinem Kind
deinem Kind
|
keinen Kindern
meinen Kindern
deinen Kindern
|
4.
|
hem
lijdendvoorwp
- Akkusativ
|
ein- Mann
mein- Mann
dein- Mann
|
eine Frau
meine Frau
deine Frau
|
ein- Kind
mein- Kind
dein- Kind
|
keine Kinder
meine Kinder
deine Kinder
|
Opdracht 2:
Luister naar de volgende video over uitleg 3e naamval
Opdracht 3:
Maak daarna de volgende oefening:
Als je klaar bent met de oefening moet je het eerst naar mij mailen voordat je de oefening kan nakijken.
mail naar: GYalcin@gsf.nl
3e Naamval deel 1
3e Naamval deel 2
Opdracht 4:
Maak uit Na Klar de oefeningen 10, 11, 12, 13, 14 en 15
Opdracht 2:
Maak daarna Woordtrainer en Test Jezelf
Lektion 6
Opdracht 1:
Schrijf aal woordjes van Lektion 6 fouloos over en daarna uit je hoofd.
Opdracht 2:
Maak uit Na Klar de oefeningen 1, 2, 3, en 7
Opdracht 3:
Maak daarna Woordtrainer en Test Jezelf
Opracht 4:
Leer alle woordjes, Redemittel en grammatica en maak daarna de oefentoets.
Oprdracht 4:
Toets is op .....