Gedrag valt in de syllabus van biologie onder subdomein D2. De eindtermen en deelconcepten zijn uiteindelijk de onderdelen die je moet beheersen van hoofdstuk 1. Hieronder zie je een uitwerking van de eindtermen van de syllabus en het boek (te vinden op bladzijde 7 van nectar).
Uitwerking van de eindterm
De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld:
toelichten dat gedrag tot stand komt door interne en externe factoren;
verklaren dat gedrag gedeeltelijk erfelijk bepaald is;
uitleggen dat gedrag het resultaat is van een dynamische relatie tussen het organisme en zijn omgeving;
toelichten dat gedrag meerdere functies heeft;
een aantal functies van gedrag noemen onder andere gekoppeld aan levensfases;
uitleggen hoe gedrag evolueert onder invloed van selectiedruk;
een eenvoudig gedragsonderzoek uitvoeren;
herkennen dat populaties zoals een school vissen of een zwerm vogels, gedrag vertonen dat een meerwaarde heeft ten opzichte van het gedrag van de afzonderlijke organismen.
Bron: Staatsexamen VO, 2014, biologie havo nieuwe programma, vakinformatie staatsexamen 2015, College voor toetsen en examen.
2012, Noordhoff Uitgevers, Nectar 3e editie Biologie 4 havo boek.
Doelstellingen Hoofdstuk 1 Gedrag
Hoofdstuk 1.1 Communicatie
Doelstellingen:
Je moet aan kunnen geven / kunnen omschrijven:
wat de biologische omschrijving van gedrag is.
welke verschillende vormen van gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar men kan onderscheiden en aan kunnen geven wat deze inhouden:
ritueel gedrag
territoriumgedrag
dreiggedrag
binnen deze gedragingen de betekenis weten van:
signalen als informatie naar soortgenoten
rangorde voor een taakverdeling onder soortgenoten
een territorium als leefgebied
Hoofdstuk 1.2 Prikkels
Doelstellingen:
Je moet aan kunnen geven / kunnen omschrijven:
dat gedrag tot stand komt door uitwendige of inwendige prikkels en voorbeelden hiervan kunnen noemen.
wat een sleutelprikkel is en wat het effect is op het gedrag.
wat een supernormale prikkel is wat het effect is op het gedrag.
de relatie tussen motivatie en drempelwaarde en het wel of niet uitvoeren van gedrag.
dat gedrag voor een deel is aangeboren en voor een deel aangeleerd.
Hoofdstuk 1.3 Functies van gedrag
Doelstellingen:
Je moet aan kunnen geven / kunnen omschrijven:
drie vormen van conflictgedrag met voorbeelden kunnen toelichten en herkennen:
ambivalent gedrag
overspronggedrag
omgericht gedrag
wat het verschil tussen klassiek conditioneren en operant conditioneren is en met voorbeelden deze leerprocessen kunnen toelichten.
Hoofdstuk 1.4 Gedragsonderzoek
Doelstellingen:
Je moet aan kunnen geven / kunnen omschrijven:
hoe je gedrag met behulp van gedragselementen (handelingen), gedragsketens en gedragssystemen kunt omschrijven en dit met een voorbeeld kunnen toelichten.
hoe je met behulp van een ethogram en een gedragsprotocol gedrag objectie kunt beschrijven
wat antropomorfismen zijn en in deze in beschrijvingen van diergedrag kunnen herkennen.
Hoofdstuk 1.5 Ontwikkeling van gedrag
Doelstellingen:
Je moet aan kunnen geven / kunnen omschrijven:
het verschil tussen bewust en onbewust gedrag (een reflex).
verschillende vormen van leergedrag kunnen onderscheiden en deze in beschrijvingen van diergedrag kunnen herkennen.
inprenting
gewenning
trial and error
operant conditioneren (H1.3)
klassiek conditioneren (H1.3)
imitatie (H1.4)
inzicht (H1.4)
waardoor het gedrag van een kind in de eerste levensjaren, maar ook later verandert.
Ophalen voorkennis
Wat weet je al over ... ?
Maak de volgende vragen:
Klik op de knop 'Test je kennis' om de toets te starten
Voor ieder goed antwoord krijg je 2 punten.
Je voorkennis is voldoende als je meer dan 32 punten haalt.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Gedrag is alle waarneembare activiteit van een dier. Dus bijvoorbeeld een kat die op de grond op de loer ligt omdat hij aan het jagen is op een muis. De muis zal op zijn beurt hopelijk snel op de vlucht slaan als hij de kat ziet. De functie van gedrag is om de overlevingskans te vergroten
.
Inwendige en uitwendige prikkels
Gedrag is een reactie op prikkels. Het kunnen inwendige prikkels zijn (vb. honger), maar het kunnen ook uitwendige prikkels zijn (vb. de schoolbel). Aan de hand van de sterkte van de prikkel wordt er wel of niet op gereageerd. De prikkel moet sterk genoeg zijn om een soort van drempelwaarde over te gaan, de motivatie moet namelijk groot genoeg zijn. Komt de prikkel er niet overheen dan zal er geen gedrag worden vertoont. Als je bijvoorbeeld op school zit dan reageer je niet op alle auto's die je buiten voorbij kan zien rijden (ook niet op het geluid). Terwijl als zacht je naam wordt geroepen je hier wel op reageerd. Wanneer de motivatie hoog genoeg is voor gedrag kan per individue verschillen.
Een ander voorbeeld van uitwendige prikkels zijn natuurlijk ook signalen van soortgenoten: communcatie. Communicaties is bijvoorbeel belangrijk om de rangorde/hiërarchie in de groep te bepalen (vb. pikorde bij kippen), coordinatie (vb. bij de jacht van leeuwinnen) en taakverdeling binnen de groep (vb. mieren die poppen verzorgen of voedsel verzamelen). De reactie op het signaal is afhankelijk van de zender en ontvanger:
Omdat de reactie afhangt van zender en ontvanger kan er ook miscommunicatie/misverstanden ontstaan door filters en ruis. Bekijk dat maar eens op een dag. Je zult soms missen dat een ander je naam roept (vanwege teveel lawaai of omdat je geconcentreerd bezig bent) of je zult wel eens merken tijdens een gesprek dat iemand je niet goed verstaan heeft.
Sleutelprikkel
Er zijn ook prikkels waarop als reactie altijd gedrag wordt vertoond, motivatie is standaard hoog genoeg. Deze prikkels noemen wij sleutelprikkels. Een voorbeeld van een sleutelprikkel is de reactie van jonge meeuwen op de vlek op de snavel van hun ouders.
Als de jongen deze vlek zien, dan gaan zij direct ertegen pikken met hun eigen snavel. Doel ervan is dat de ouder deels verteerd voedel vanuit hun bek aan de jongen geven.
De sleutelprikkels kunnen worden versterkt (gebeurt vaak vanuit de mens), dit heet een supernormale prikkel. Wanneer dit gebeurt zal de reactie op de prikkel ook versterkt zijn. Tinbergen is een etholoog die onderzoek heeft gedaan naar sleutelprikkels en supernomale prikkels bij meeuwen. Bekijk het filmpje.
Sleutelprikkel en supernormale prikkel bij de meeuwen
Sleutelprikkel door een koekoeksjong
Sleutelprikkel bij een stekelbaars
Maak nu de vragen van paragraaf 1 en 2 volgens de planner, kijk de antwoorden na en maak afspraken met de docent en TOA om het practicum 'leertaak meelwormen' uit te voeren.
De leertaak moet je inleveren voor een beoordeling.
- ambivalent gedrag: conflict/twijfel tussen twee gedragssystemen.
- overspronggedrag: tonen van een vreemd gedragselement binnen een gedragssysteem. Dit element hoort dus eigenlijk in een ander systeem, maar wordt toch uitgevoerd:
In het gedragsysteem terretoriumgedrag gaan ze zich in een keer verzorgen.
- Omgerichtgedrag: gedrag gericht naar een ander (dier, object...) dan het oorspronkelijke doel:
Een ander voorbeeld kan zijn: dichtslaan van een deur na een woordwisseling met een broer of zus of in een keer tegen iemand onbedoeld uitvallen.
Maak de opgaven van paragraaf 3 volgens de planner en kijk vervolgens de antwoorden na.
Opbouw van gedrag (paragraaf 4)
Elke losse handeling die een dier uivoert wordt een gedragselement genoemd. Bijvoorbeeld bij een vis: zigzag dans, terretorium naderen, zwemmen naar een nest.
Wanneer gedragselementen elkaar vast opvolgen noem je het een gedragsketen en een gedragsketen is onderdeel van een gedragssysteem wat weer onderdeel uitmaakt van een type gedrag. Bijvoorbeeld bij het gedrag: voortplanting.
Wanneer er tussen soortgenoten een vaste volgorde plaatsvinden van gedragselementen achter elkaar (dus een vaste gedragsketen) dan wordt dit een ritueel genoemd. Een voorbeeld van een ritueel is een balts (zie hieronder de balts van stekelbaarsjes):
Bekijk de film om een balts te zien bij vogels:
Balts bij futen
Studie naar gedrag (paragraaf 4)
Onderzoek naar gedrag wordt gedaan door ethologen (vb. is Tinbergen). Bij een onderzoek van gedrag worden de handelingen van dieren opgeschreven, zo objectief mogelijk. Sommige mensen zijn geneigd om een menselijke benadering te geven aan het gedrag dat ze zien. Het geven van een menselijke benadering wordt antropomorfismen genoemd.
Tijdens onderzoek worden beschrijvingen weergegeven in een ethogram:
Voorbeeld Hond
Element
Afkorting
Omschrijving
eten
eet
kauwende beweging met voedsel in de bek
graven
graaf
met de voorpoten wordt grond weggewerkt,
af en toe met een achterwaartse beweging van de achterpoten
snuffelen
snuffel
met snuit aan materiaal snuffelen
krabben
krabt
een van de poten krabt het eigen lichaam
In een ethogram maak je een lijst met handelingen die het desbetreffende dier zou kunnen verrichten. Vervolgens ga je tijdens het onderzoek bij houden hoe lang (tijd) het dier bezig is met bepaalde handelingen. Dit zet je uit in een tabel en heet een protocol.
Voorbeeld protocol gedrag van een hond:
Tijd (min)
element
0.5
snuffel
0.5 - 4
eet
4 - 4.25
krabt
4.25 - 6
eet
Naast het noteren van de handeling kun je via het gedrag ook kijken welke voorkeur organsimen hebben voor hun omgeving, net zoals jullie hebben onderzocht bij de 'leertaak meelwormen'.
Maak nu de opgaven van paragraaf 4 volgens de planner en kijk vervolgens de antwoorden na.
Leergedrag (paragraaf 5)
Gedrag is vaak een combinatie van aangeboren en aangeleerd. Bijvoorbeeld de zang bij vogels is vaak deels aangeboren en deels aangeleerd. Omdat het (voor een deel) dus aangeleerd is, noemen we de manieren waarop je het kan aanleren: vormen van leergedrag.
Het aangeboren deel is star (niet flexibel). Het is een onvoorwaardelijke reflex: een prikkel veroorzaakt een gedrag; een “natuurlijke reactie” op een prikkel ongeacht de situatie. Voorbeelden: kniepeesreflex (zie afbeelding hieronder) en speekselproduktie.
Afbeelding: kniepeesreflex.
Het aangeleerde deel is flexibel, aanpassen aan veranderende omstandigheden/ervaring. Het is een voorwaardelijke reflex: een reactie/gedrag uitgelokt door een “niet-natuurlijke” prikkel (prikkel die aanvankelijk geen, maar later wél het gedrag uitlokt).
Vormen van leergedrag.
Er zijn verschillende vormen van leergedrag. Ze staan hieronder aangegeven:
inprenting
gewenning
motorisch leren
trial en error
operant conditioneren
klassiek conditioneren
imitatie
inzicht
Per vorm van leergedrag verschilt de mate waarin het aanboren en aangeleerde deel betrokken is. Het rijtje hieroven is ook op volgorde weergegeven. Bij inprenting is het aangeboren deel vooral betrokken en bij izicht is vooral het aangeleerde deel betrokken. Inzicht wordt daarnaast gezien als de meest ingewikkelde vorm van leergedrag.
Hieronder staat per leervorm uitgelegd wat men eronder verstaat en een of meerdere voorbeelden gegeven.
1) Inprenting is leren tijdens een gevoelige periode. Deze periode is meestal van korte duur.
Bijvoorbeeld: herkennen van ouders (moederbeeld) bij net uitgekomen ganzen.
Wanneer jonge ganzen na de geboorte iets op een bepaalde manier zien bewegen dan onthouden ze dit als 'moeder'.
2) Gewenning is dat de reactie op een prikkel afneemt, je wordt minder gevoelig of ongevoelig voor de prikkel.
Bijvoorbeeld: afwakken van een schrikreactie bij een hard geluid (denk bijvoorbeeld aan slapen bij de spoorbaan). Of het niet meer reageren in het klaslokaal op geluiden van auto's die buiten voorbij rijden. Of de afwezigheid van reactie van vogels op een vogelverschrikker.
3) Motorisch leren is het aanleren van fijne motoriek en om meerdere bewegingen tegelijkertijd te doen. Bijvoorbeeld leren fietsen.
4) Trial and error is proefondervindingrijk leren door middel van straffen en/of belonen (vanuit de natuur).
Bijvoorbeeld een vogel die leert welke rupsen hij wel/niet kan eten (belonen of straffen door een vieze smaak). Of vos die leert dat hij een egel met rust moet laten omdat hij geprikt is (zie afbeelding hieronder).
5) Operant conditioneren is trail and error (dus straffen en belonen) vanuit de mens (vaak in proefopzetting).
Bijvoorbeeld: dresseren van een paard, africhten van een hond of de skinner-box.
Een skinner-box is ontwikkeld door B. F. Skinner en is een opzet waarbij je kijkt naar verandering in gedag van dieren. Hieronder zie je een voorbeeld:
Het dier moet dan een specifieke reactie geven op een bepaalde prikkel. De box bevat bijvoorbeeld een knop of hendel waar het dier op moet drukken om aan eten te komen (beloning voor goed gedrag).
6) Klassiek conditioneren is een koppeling tussen een toevallige (voorwaardelijke) prikkel en gedrag dat oorspronkelijk niet door die prikkel werd veroorzaakt.
Bekendste voorbeeld is de hond van Pavlov. Pavlov zag dat honden beginnen te kwijlen als ze eten zien. Hij heeft in een experiment een hond iedere keer een geluid laten horen als het eten eraan kwam. Na verloop van tijd zag Pavlov dat de hond ook speeksel maakte als alleen het geluid te horen was en geen eten. Het is geen natuurlijke reactie dat een hond op basis van een geluid eten maakt, dus klassiek contditioneren.
Hieronder een afbeelding die het pricipe van het experiment van Pavlov weergeeft:
7) Imitatie is leren door het gedrag na te doen, nabootsen.
Bijvoorbeeld: het leren praten van van kind (ouders of anderen in de omgeving proberen na te doen). Of leren van zang bij vogels.
8) Inzicht is een leervorm waarbij een dier in een onbekende situatie de oplossing voor het probleem vindt door vroeger opgedane ervaringen te combineren (stappen vooruit kunnen denken). Hierbij moet je eerst denken en dan doen.
Bijvoorbeeld: Chimpansees die een steen als insturment gebruiken om hun voedsel te krijgen.
Bekijk het onderstaande filmpje en geef aan welke vorm van leergedrag wordt getoond.
Het arrangement Hoofdstuk: gedrag - kopie 2 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
ingrid van de wiel
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2017-12-13 10:04:27
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Gedrag Voorkennis Test je kennis
Objectief of subjectief
Vorm leergedrag
Vorm leergedrag
Welke vormen van leergedrag worden beschreven?
Oefentoets gedrag
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.