Startpagina
Hallo daar leerlingen!
Vind jij het ook moeilijk om overzicht te houden over jou inkomsten en uitgaven, heb je aan het einde van de maand minder over dan gedacht scrol dan lekker door en leer inzicht te hebben in je bezittingen en schulden.
Deze website is te vergelijken met 3 volle uren les op school waarvan je de laatste uur aan een toets gaat werken waarin je kennis wordt getest.
Na de lesstof vindt er een kleine test plaats, voor deze test dien je 70% goed te hebben zodat je door kan met de rest van de stof.
Heb je minder dan 70% goed dan is het de bedoeling dat je nog de kennisclip bekijkt en extra gaat oefenen tot je wel 70% goed hebt. Dan kan je door met de rest van de stof en vervolgens het arrangement afsluiten met een eindtoets.
Lesdoelen:
De leerling kan uitleggen wat het verschil is tussen ontvangsten en inkomsten.
De leerling kan uitleggen wat het verschil is tussen uitgaven en kosten.
De leerling kan een begroting maken.
De leerling kan voor zichzelf een overzicht maken over zijn inkomsten en uitgaven.
Les 1
Budgetteren:
Bij budgetteren is het belangrijk dat je kunt onderscheiden wat je inkomsten en uitgaves zijn. Je maakt een begroting voor je zelf. Een begroting is een overzicht van alle inkomens en uitgaven voor een periode.
Tijdens het maken van een begroting kun je van uit gaan dat je drie soorten uitgaven hebt namelijk:
- Dagelijkse uitgaven
- Vaste lasten
- Incidentele uitgaven
Dagelijkse uitgaven geef je uit aan de huishoudelijke kosten bijvoorbeeld aan eten, drinken.
Vaste lasten zijn de kosten die periodiek terugkomen zoals, energiekosten, abonnementskosten etc.
Incidentele uitgaven zijn uitgaves die je niet regelmatig maakt en vaak een verschillende oorzaak. Deze incidentele uitgaven zijn meestal onverwachte uitgaves het is dus verstandig om geld te reserveren.
Reserveren is eigenlijk geld op zij zetten voor onverwachte kosten/uitgaven. Om dit te kunnen doen moet je eerst weten wat je uitgaves en inkomsten zijn. Het is ook belangrijk om geld te reserveren als je een nieuwe dure apparaat gaat kopen.
Tijdens het maken van een begroting ga je eerst kijken wat je denkt dat je inkomsten en uitgaves zijn. Nadat je een begroting hebt gemaakt, ga je aan het eind van maand kijken wat je werkelijke inkomsten en uitgaves waren. Het kan zijn dat je geld overhoudt of juist te kort hebt gehad. Als je te veel geld hebt overgehouden kan je dit weer gaan sparen voor eventuele te korten die je kunt krijgen.4
Voorbeeld opgave van een begroting.
Begroting januari
Inkomsten
|
Per maand
|
Per maand
|
Loon
|
€ 1603,33
|
|
Huurtoeslag
|
€ 150,-
|
|
Zorgtoeslag
|
€ 100,-
|
|
Studiefinanciering
|
€ 450,-
|
|
|
|
|
Verwachte uitgaven:
|
|
|
Vaste lasten
|
|
€ 1300,-
|
Dagelijkse uitgaven
|
|
€ 400,-
|
Incidentele uitgaven
|
|
€ 150,-
|
Totaal
|
2303,33
|
€ 1850,-
|
Werkelijke inkomsten en uitgaves januari.
Inkomsten
|
Per maand
|
Per maand
|
Loon
|
€ 1603,33
|
|
Huurtoeslag
|
€ 150,-
|
|
Zorgtoeslag
|
€ 100,-
|
|
Studiefinanciering
|
€ 450,-
|
|
|
|
|
Verwachte uitgaven:
|
|
|
Vaste lasten
|
|
€ 1300,-
|
Dagelijkse uitgaven
|
|
€ 450,-
|
Incidentele uitgaven
|
|
€ 50,-
|
Totaal
|
2303,33
|
€ 1800,-
|
De werkelijke kosten zijn iets goedkoper dan de begroting die Peter heeft gemaakt. Hij kan dus voor de komende maand geld op zij leggen voor noodgevallen. Het kon ook gebeuren dat Peter zijn kosten hoger uitvielen dan zijn inkomsten. In dit geval kan Peter terugvallen op zijn gereserveerde geld.
Oefenopgaven
Even zelf oefenen:
Peter werkt in een pizzeria en verdient per maand € 700,-, hij krijgt ook € 150,- huurtoeslag.
Hij krijgt ook nog eens € 90,- zorgtoeslag en € 350,- studiefinanciering. Daarnaast krijgt Peter
Van zijn ouders nog € 100,- per maand.
Peter betaald € 400,- aan zijn huurkosten, hij betaald per maand € 200,- aan duo schoolgeld.
Aan zijn zorgkosten is Peter € 140,- per maand kwijt, peter heeft daarnaast ook nog abonnement kosten van totaal € 100,-. Peter betaald voor gas, water en licht per maand € 250,-. Voor de komende maand verwacht Peter dat hij dagelijks € 10,- kwijt is aan eten, drinken etc.
Maak de verwachte begroting voor de maand februari.
Inkomsten
|
Per maand
|
Per maand
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
Per maand
|
Per maand
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Je hebt nu voor de maand februari een verwachte begroting gemaakt. We zijn nu een maand verder en Peter wilt gaan kijken wat zijn werkelijke uitgaves waren voor de maand februari.
Aan de vaste lasten van Peter is er niks veranderd, maar zijn dagelijkse uitgaves was € 5,- hoger dan verwacht. Peter was vorige maand naar het ziekenhuis gegaan voor controle. Zijn zorgverzekeraar heeft hem een eigen risico gestuurd van € 121 voor het bezoek aan de ziekenhuis.
A. Maak de werkelijke begroting voor de maand februari.
B. Laat zien dat Peter wel/niet geld kan reserveren voor de komende maand.
Inkomsten
|
Per maand
|
Per maand
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
Per maand
|
Per maand
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Les 2
Tijdens de vorige les heb je geleerd hoe je een verwachte en werkelijke begroting kunt maken.
Nu gaan we een stap verder. Wij gaan tijdens les 2 leren hoe je geld op zij kunt reserveren voor aankopen in de toekomst.
In les 1 hadden wij al gehad over reserveren, maar dit gaat een stapje verder.
Stel dat jij als consument een auto wilt gaan kopen, om deze auto te kunnen kopen heb je geld nodig. Dit kun je niet in één, twee, drie financieren je moet dus geld op zij leggen. Je zet maandelijks een bedrag op zij zodat je in de toekomst de auto kan kopen.
Bijvoorbeeld jij als consument krijgt een inkomen van € 1.500,- je krijgt hiernaast nog huur en -/ zorgtoeslag van in totaal € 150,-. Dus je totale inkomen is € 1.650,-, vervolgens heb je huurkosten van € 550,- daarnaast zijn je verzekeringskosten € 120,- per maand. Voor gas, water en licht ben je maandelijks € 200,- kwijt. Maandelijks geef je nog € 250,- uit aan je basisbehoeftes. Je totale uitgaves zijn in een maand € 1.120,-.
Wat je maandelijks overhoud is € 1.650 - € 1.120,- = € 530,-, je moet wel rekening houden met je incidentele uitgaves dus je zet nog eens € 100,- apart voor noodgevallen.
Je houdt nu maandelijks € 430,- over. Je wilt volgend jaar een auto aanschaffen voor een prijs van € 5000. Om deze auto te kunnen aanschaffen moet hij per maand € 416,67 reserveren. Hoe je dit kunt berekenen is de aankoopbedrag/ aantal maanden.
Maand
|
Reservering
|
Januari
|
€ 416,67
|
Februari
|
€ 416,67
|
Maart
|
€ 416,66
|
April
|
€ 416,67
|
Mei
|
€ 416,67
|
Juni
|
€ 416,66
|
Juli
|
€ 416,67
|
Augustus
|
€ 416,67
|
September
|
€ 416,66
|
Oktober
|
€ 416,67
|
November
|
€ 416,67
|
December
|
€ 416,66
|
|
|
Totaal
|
€ 5000,00
|
Oefenopgaven
Voorbeeld opgaven:
Klaas is net 16 jaar geworden en wilt een nieuwe scooter aanschaffen ter waarde van € 2000,-. Per maand krijgt hij een inkomen van € 300,- euro van zijn werk. Hij betaald aan zijn vaste lasten per maand € 133,33.
- Bereken Hoeveel geld Klaas per maand kan reserveren.
- Bereken hoeveel geld Klaas per maand moet gaan reserveren om na 12 maanden de scooter te kunnen kopen. Vul dit in de tabel in.
Test je zelf
Extra lesstof
Inkomsten & Uitgaven
Het is belangrijk dat inkomsten en uitgaven gelijk zijn zodat er geen schuld ontstaat of dat de inkomsten groter zijn dan de uitgaven zodat jouw bezittingen kunnen toenemen. Deze termen klinken waarschijnlijk allemaal onbekend maar daar gaat verandering in komen. Ik ga jullie uitleggen wat inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden betekenen en wat dit te maken heeft met een begroting.
Om te beginnen ga ik uitleggen wat inkomsten en wat uitgaven zijn.
Inkomsten zijn ontvangsten, dat is geld wat wordt ontvangen en komt niet op een balans te staan. Als je bijvoorbeeld als kassière werkt in een supermarkt krijg je loon per maand, jou harde werk wordt uitbetaald in geld. Dat geld is een voorbeeld van jouw inkomsten. Het kan ook zijn dat je een huis hebt waar je zelf niet in woont, je besluit deze huis dus te verhuren aan mensen, die mensen betalen jou de huur. Die huur die aan jou wordt betaald is ook een voorbeeld van inkomsten. Belangrijk om te weten is dat inkomsten ingaande geldstromen zijn dus het komt meteen binnen.
Uitgaven zijn uitgaande geldstromen, het gaat op het moment dat iets wordt betaald meteen weg en wordt niet op een later moment pas afgeschreven. Ik geef een voorbeeld, iemand heeft een telefoonabonnement van 50 euro per maand, met de provider is afgesproken elke 24e van de maand het bedrag van de rekening te halen. Die 50 euro is dan jou uitgaven voor die maand. Het kan ook zijn dat je een studentenwoning hebt, je woont op jezelf en moet huur betalen, de huur die jij betaald is ook een uitgaven. Je hebt verschillende soorten uitgaven, de voorbeelden die ik hierboven heb genoemd zijn de vaste lasten, dat zijn uitgaven die elke periode terugkeren. Naast vaste lasten heb je ook dagelijkse uitgaven, hierbij kan je denken aan uitgaven die je regelmatig doet zoals kosten voor levensonderhoud dus eten, drinken of persoonlijke verzorging. Ten slotte heb je incidentele uitgaven, dat zijn uitgaven die je niet vaak doet, denk bijvoorbeeld aan het kopen van een nieuwe koelkast of het op vakantie gaan.
Als jij naar de winkel gaat en je koopt kleding, dus in ruil voor geld krijg jij kleren, deze kleren worden jouw bezit. Stel je voor je neemt de kleren mee maar je wilt achteraf betalen dan heb jij een schuld staan. Ook als je bijvoorbeeld geld nodig hebt en je leent 100 euro van je ouders, dan heb je een schuld van 100 euro staan bij je ouders.
Wat is een begroting?
De begroting is een overzicht van alle inkomsten en uitgaven die je verwacht te hebben in een bepaalde periode, zo’n begroting moet ervoor zorgen dat je binnen je budget blijft. Zo’n begroting wordt meestal per maand of per kwartaal opgesteld. Onderdelen > Inkomsten tegenover Uitgaven. Als je meer uitgaven hebt dan inkomsten dan spreken we over een begrotingstekort, maar wanneer je meer inkomsten dan uitgaven hebt noem je dit een begrotingsoverschot.
Extra oefenen
Je hebt nu een aantal begrippen gehad. We gaan dit nog even in het oefenen , doormiddel van een spel. Klik op het link om naar het spel te gaan. https://quizlet.com/263215041/match
Eindtoets