Thema 7: Vindingrijkheid in de natuur

Thema 7: Vindingrijkheid in de natuur

Thema 7: Vindingrijkheid in de natuur

Intro

Overal op de wereld, van de diepste, donkerste diepzee tot aan giftige meren en de koudste poolstreken, zijn levende organismen te vinden. In het vorige thema heb je geleerd dat planten, dieren, schimmels en bacteriën in een ecosysteem afhankelijk zijn van de omgeving en van elkaar.

In dit thema maak je kennis met de vindingrijkheid van de natuur. Je leert op welke manieren verschillende soorten planten en dieren in de loop van de tijd zijn aangepast aan de omgeving waarin ze leven. Het is bijvoorbeeld geen toeval dat een waterlelie in een sloot in Amstelveen er anders uitziet dan een cactus in de woestijn. De vorm van (de onderdelen van) een organisme hangt dus samen met het ecosysteem waar een soort leeft. Alles is gericht op overleven. Je hebt hier al een voorbeeld van gezien bij het thema over ecologie. Maar er zijn nog veel meer voorbeelden!


VORM hoort bij FUNCTIE

Om op welke plek dan ook te kunnen overleven moet een orgamisme het volgende met zijn 'lichaam' kunnen doen:

  • zich Voeden
  • zich Verdedigen (tegen invloeden vanuit de levende én vanuit de niet-levende natuur)
  • zich Voortplanten

Voor deze functies heeft elke organisme onderdelen met een bepaalde vorm.

Een paar voorbeelden:

 

 

 

 


De grote hoektanden van een LEEUW helpen het dier om een prooi te doden en te verslepen.
Functie: Voeden

 

 

 

 

 

 

 

Een BRANDNETEL heeft brandharen waarmee hij zich verdedigt tegen planteneters. Functie: Verdediging tegen vijanden.

 

 

 

 

 


Een KAMEEL heeft vetbulten op zijn rug waarin hij water vasthoudt. Zo 'verdedigt' hij zich tegen watertekort in de woestijn. Functie: Verdediging tegen omgeving.

Zo ongeveer ziet een bij de bloemen in een grasveld.

 

 

 

 

 

Bij veel PLANTEN zorgen bijen en andere insecten voor de bestuiving. De vorm en kleur van de BLOEMEN zijn er bij die planten op gericht de bijen aan te trekken. Functie: Voortplanting!

 

Kijken met een ontwerpersbril
Bij élk onderdeel van een organisme kan je de vraag stellen hoe het is aangepast aan de omgeving waarin het organisme leeft. Met een ontwerpersbril stel je de volgende deelvragen:

  • Hoe ziet het eruit?
  • Waarom zo en niet anders?
  • Waar dient het voor?

Als je deze ontwerpersvragen bij het doornemen van deze digitale route steeds in het achterhoofd houdt, helpt dat je bij het maken van de hoofdopdracht van dit onderdeel: je gaat zelf een plant of dier ontwerpen die past bij de omgeving waarin het organisme leeft.


Waarom leer je over aanpassingen bij planten en dieren?

Rond 1850 publiceerde de bekende bioloog Charles Darwin zijn evolutietheorie, waarmee hij kon verklaren hoe het kan dat er zoveel verschillende vormen van leven bestaan op aarde. Deze evolutietheorie is een heel belangrijke basis voor veel van de biologische kennis die in de afgelopen twee eeuwen is ontwikkeld. Over evolutie leer je op een later moment. Een deel van de basiskennis die je nodig hebt om evolutie te kunnen begrijpen, over specifieke aanpassingen van soorten organismen aan hun omgeving, leer je in dit thema.

 

Opdrachten en Eindproducten

In dit lesmateriaal vind je de volgende onderdelen. Lees alles eerst eens door, zodat je weet waar je naar toe werkt: een plant of dier ontwerpen. Kijk goed welke onderdelen horen bij welk niveau.

Intro - lees dit onderdeel VOORAF goed door - - MAVO + HAVO + VWO

A. Aanpassingen bij dieren - MAVO + HAVO + VWO

B. Aanpassingen bij planten - MAVO + HAVO + VWO

C. "Ontwerp" een plant of een dier - MAVO + HAVO + VWO - opdracht op niveau

D. Leven tot in het extreme - alleen HAVO + VWO - te verwerken in opdracht

E. Afronding - checken en terugkijken

Bij elk onderdeel staat wat de leerdoelen zijn. Aan het einde van elk deelthema vind je een diagnostische toets of een ander soort opdracht. Lees hier goed wat er van je wordt verwacht en wat je moet inleveren via Classroom.

Veel plezier!

A. Aanpassingen bij dieren

Intro

Boswachter Hanne neemt je in haar vlog mee naar het Eemmeer en vertelt hoe het kan dat eenden geen bevroren poten krijgen als ze op het ijs lopen. Bekijk het filmpje!

 

 

 

 

 

 

 

 

Op allerlei manieren zijn dieren aangepast aan de omgeving waarin zij leven, zodat ze kunnen overleven en zich kunnen voortplanten.
Over die aanpassingen gaat dit onderdeel van de digitale route.

Veel plezier!

Opdracht-beoordeling

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets. Doe dit op een computer of laptop, zodat je het resultaat makkelijk kunt opslaan.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document of als screenfilmpje en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_Vindingrijkheid_onderdeel_A". Lever je resultaat in via Classroom.

Leerdoelen

Na dit onderdeel kan je:

  • beschrijven hoe dieren zijn aangepast aan de omgeving waarin zij leven.
  • voorbeelden noemen van aanpassingen van dieren aan het leven in water, op het land en aan het voedsel dat zij eten.
  • in je eigen woorden beschrijven waarom het nodig is dat dieren ademhalen.
  • uitleggen op welke verschillende manieren dieren ademhalen.
  • vertellen welke overlevingsstrategieën dieren hebben om zich te beschermen tegen vijanden en tegen abiotische factoren.

Werkwijze

Groepsgrootte

Je werkt de stappen alleen door.
Soms overleg je wel met een klasgeoot.

Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je dit onderdeel in ongeveer 2 uur afronden.

 

Stap1 WATER en LAND, een wereld van verschil

Lees de informatie hieronder goed door, doe ideeën op over je eigen ontwerp en maak de oefening.

Organismen die in het water leven, hebben een totaal andere omgeving dan organismen op het land. Een aantal verschillen tussen land en water merk je zelf als je gaat zwemmen:

  1. Op het land trekt de zwaartekracht je naar de grond. In het water is er een druk omhoog, die ervoor zorgt dat je in het water kunt drijven.
  2. In het water is er altijd voldoende vocht aanwezig. Op het land kan water een beperkende factor zijn.
  3. In het water  kan je minder makkelijk bewegen: de weerstand van water is groter dan de weerstand van lucht.


VORM VAN HET LICHAAM
Bij dieren die in het water leven, is hun lichaam zo aangepast dat ze zich snel en soepel kunnen voortbewegen. Zij hebben een gestroomlijnd lichaam.

Zo kan een olifant best zwemmen, maar hij komt toch niet zo snel vooruit als een zeekoe, die een vergelijkbaar gewicht heeft.


ADEMHALING

Bijna alle organismen hebben zuurstof nodig om te kunnen overleven. Zuurstof zorgt ervoor dat glucose uit het voedsel in de cellen kan verbranden, waardoor energie vrijkomt.

Zij halen die zuurstof uit de lucht óf uit het water. Zowel in lucht als in water komt zuurstof voor. Ongeveer 21% van de lucht bestaat uit zuurstof, in water is dat percentage veel kleiner. Bij dieren zie je verschillende 'oplossingen' om zuurstof op te nemen in de vorm van verschillende typen ademhalingsorganen.

Insecten

Insecten ademen door hele kleine gaatjes in hun lichaam. Deze gaatjes zijn verbonden met een netwerk van buisjes die tracheeën heten.
Al deze tracheeën samen vormen het tracheeënstelsel van een insect. Rond de tracheeën bevindt zich de lichaamsvloeistof van een insect.
Deze lichaamsvloeistof neemt de zuurstof op uit de tracheeën. De lichaamsvloeistof wordt in beweging gehouden door meerdere harten. Daardoor komt de zuurstof met de lichaamsvloeistof bij alle cellen van het insect.

Trachee:
buisjes die zuurstof door het lichaam vervoeren.

Stigma:
gaatjes in het lichaam waardoor lucht naar binnen kan.

Lichaamvloeistof:
neemt zuurstof op uit de tracheeën en transporteert het naar alle cellen in het lichaam.

Voorbeelden:

 

 

 

 

 


Een deel van de insecten die in het water leven, halen hun zuurstof uit de lucht. Een ruggenzemmer bijvoorbeeld zwemt steeds naar boven om een 'hap' lucht te halen, maar dan wel met zijn achterlijf ...

 

 

 

 

 

 



Een rattenstaartlarve is de larve van een zweefvlieg. De larve heeft een adembuis die hij boven het water steekt om zuurstof op te halen.

 

 

 

 


Een haftenlarve heeft (trachee)kieuwen aan de zijkant van zijn achterlijf. Deze larven halen hun zuurstof dus uit het water. Ze zijn daarom afhankelijk van een goede waterkwaliteit.


Vissen

Vissen halen zuurstof uit het water met behulp van kieuwen.
De meeste vissen laten het water langs hun kieuwen stromen door hun kieuwdeksels te bewegen. Dit zorgt voor een voortdurende waterstroom door de kieuwen. De kieuwen halen de zuurstof uit het water en geven het door aan het bloed. Bekijk het onderstaande filmpje:

 

 

 

 

 

 

 



Amfibieën

Kikkers en salamanders hebben drie manieren om aan zuurstof te komen. Dit verandert bij sommige dieren zelfs tijdens één levenscyclus.

Ademhaling bij amfibieën kan:

  • via de huid
  • via kieuwen
  • via longen

Jonge amfibieën, zoals kikkervisjes, ademen vooral met de huid van hun grote staart. Door de heel dunne huid kan zuurstof rechtstreeks naar het bloed.
Behalve huidademhaling hebben kikkervisjes ook kieuwen.

Bij jonge kikkervisjes bevinden de kieuwen zich buiten het lichaam.
Als ze groeien, worden de kieuwen bedekt.

 

Volwassen kikkers hebben geen kieuwen meer. Zij hebben longen en ademen ook door hun huid. Zij leven in en om het water, waardoor ze die dunne huid vochtig kunnen houden. Zo drogen ze niet uit.

Volwassen kikkers hebben geen kieuwen meer.
Bij salamanders (ook amfibieën) bevinden de kieuwen zich bij de larven én bij volwassen dieren buiten het lichaam. Veel salamandersoorten nemen zuurstof op via zowel de huid als de kieuwen.




De olm is een soort salamander die behalve kieuwen ook longen heeft.
Deze salamandersoort neemt dus op drie manieren zuurstof op: met de huid, met kieuwen en met longen!


 

Reptielen

Reptielen hebben een dikke huid. Daardoor kunnen ze niet via de huid ademhalen. Omdat reptielen meestal op het land leven, hebben ze ook niet veel aan kieuwen. Reptielen nemen zuurstof op met hun longen.

Vogels

Vogels verbruiken veel energie en dus ook zuurstof bij het vliegen. Vogels hebben longen die in verbinding staan met luchtzakken. De luchtzakken staan weer in verbinding met de holtes in de botten. Sommige vogelsoorten hebben wel negen luchtzakken. Door de ademhaling met luchtzakken stroomt er voortdurend lucht door de longen.

Zoogdieren

Ook de meeste zoogdieren zijn landdieren. Zij hebben longen waarmee ze ademhalen.

 

 

 

 

 

 

Als je alles hierboven goed bestudeerd hebt, kan je de oefening maken:

Oefening:WATER-LAND

Stap2 Verschillende poten

In het onderstaande filmpje wordt uitgelegd hoe de vorm van dierenpoten is aangepast aan de functie die deze poten hebben. Beantwoord in de volgende stap de vragen over het filmpje.

 

Stap 3 Verschillende poten - verwerking

Dit was de quiz over de manier waarop de vorm van de poten van dieren zijn aangepast aan de functie die ze hebben.

De kernonderdelen waar we naar gekeken hebben zijn:
- Zoolgangers
- Teengangers
- Top- of hoefgangers
- Ondergronden waarop dieren leven
- Aanpassingen van de poten aan de omgeving

Dit is nog geen (diagnostische) toets. De vragen en antwoorden kan je gebruiken om van te leren. Je hoeft van deze stap niets in te leveren.

Wil je extra uitdaging? Doe dan ook de onderstaande oefening.

Topteenzoolganger

Stap 4 Verschillende eters

Het gebit en het spijsverteringskanaal van een mens ziet er anders uit dan het gebit en het spijsverteringskanaal van een konijn.
En het gebit en spijsverteringskanaal van een leeuw ziet er weer anders uit.

Waarom?
Dat komt omdat een mens, een konijn en een leeuw verschillende eters zijn. Wat precies het verschil is, staat centraal in deze stap.

Eten en verteren
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel 'Eten en verteren':

KB: Verschillende eters

Zorg dat je goed weet wat een herbivoor, omnivoor en een
carnivoor is. Zorg dat je ook voorbeelden kent. Gebruik de onderstaande oefeningen om te kijken of je alles begrepen en onthouden hebt.

Oefening:Verschillende eters

Gebitten van zoogdieren

Snavels en voedsel

Stap5 Overlevingsstrategieën

Bestudeer in de Kennisbank het onderdeel 'Overlevingsstrategieën'.
In deze module staan verschillende eigenschappen die dieren hebben om zich te beschermen tegen vijanden centaal. Ook leer je over eigenschappen van dieren om moeilijke perioden, zoals de winter, door te komen.

KB: Overlevingsstrategieën

En lees op de site ScienceSpace over een slakkensoort die algen voor hem aan het werk zet en een vis met antivries in zijn lijf. Over vindingrijkheid gesproken ...

Stap6 Toets

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets. Doe dit op een computer of laptop, zodat je het resultaat makkelijk kunt opslaan.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document of als screenfilmpje en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_Vindingrijkheid_onderdeel_A". Lever je resultaat in via Classroom.

Toets:Aanpassingen bij dieren

Begrippenlijst

Verteren
Het afbreken van voedsel tot kleine door het lichaam opneembare deeltjes.
 
Verteringsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor de spijsvertering. Spijsverteringsorganen zijn o.a. de maag, alvleesklier, dunne darm en dikke darm.
Herbivoren
Planteneters; eten alleen plantaardig voedsel. Bijvoorbeeld: konijn, koe, gans, bladluis.
Carnivoren
Vleeseters; eten alleen dierlijk voedsel (o.a. vlees, vis en insecten). Bijvoorbeeld: kat, wolf, mol, egel, haai, spin.
Omnivoren
Alleseters; eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel. Bijvoorbeeld: varken, mens, kakkerlak.
 
Vorm poten
Poten van een vogel zijn aangepast (adaptatie) aan hun leefomgeving. Bijvoorbeeld: reiger met lange poten om door ondiep water te waden en eend met zwemvliezen om goed te kunnen zwemmen.
Vorm van lichaam
Vorm van het lichaam is aangepast (adaptatie) aan de functie. Bijvoorbeeld: een gestroomlijnd lichaam van dieren die in het water leven en/of jagen, zoals de dolfijn en pinguïn, om goed te kunnen zwemmen.
Vorm snavel
Bek van een vogel is aangepast (adaptatie) aan het voedsel dat de vogels eten. Bijvoorbeeld: haakvormige snavel bij roofvogels en kegelvormige snavel bij zaadetende vogels.
 
Vorm kiezen
Kiezen zijn aangepast (adaptatie) aan het voedsel dat de dieren eten: herbivoren hebben plooikiezen, carnivoren hebben knipkiezen en omnivoren hebben knobbelkiezen.
 
Lengte van spijsverteringsstelsel
Lengte van het spijsverteringsstelsel, ook wel darmkanaal , is aangepast (adaptatie) aan voedsel dat de dieren eten: herbivoren hebben een lang darmkanaal om planten te kunnen verteren en carnivoren hebben aan een korter darmkanaal voldoende.
Insectivoren
Insecteneters

B. Aanpassingen bij planten

Intro

Elke plant heeft een aantal dingen nodig om te overleven. Hij moet water en mineralen opnemen uit de bodem en koolstofdioxide uit de lucht. Ook heeft hij voldoende licht nodig voor de fotosynthese.

In woestijnen en andere droge gebieden is weinig water. Het gevaar voor uitdroging is groot. In moerassen is juist weer heel veel water, maar zit er weinig zuurstof in de bodem. Soms is er weinig licht, bijvoorbeeld in een donker bos. De planten die op zulke plaatsen groeien, hebben speciale aanpassingen om te overleven. Daarover gaat dit onderdeel. 


                    

Opdracht-beoordeling

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets. Doe dit op een computer of laptop, zodat je het resultaat makkelijk kunt opslaan.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document of als screenfilmpje en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_Vindingrijkheid_onderdeel_B". Lever je resultaat in via Classroom.

Leerdoelen

Na dit onderdeel kan je beschrijven hoe planten zijn aangepast aan hun omgeving:

  • in droge gebieden
  • in natte gebieden
  • in gebieden met weinig licht

Werkwijze

Groepsgrootte

Je werkt de stappen alleen door.
Soms overleg je wel met een klasgeoot.

Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je dit onderdeel in 1 uur afronden

Stap 1 Aanpassingen in droge gebieden: Bladeren en wortels

Een blad neemt koolstofdioxide op voor de fotosynthese door huidmondjes. Huidmondjes zijn kleine openingen aan de onderkant van de bladeren. Er verdampt ook water via de huidmondjes.

In droge gebieden hebben planten vaak minder en kleinere huidmondjes, waardoor ze minder water verdampen.


Huidmondjes: hierdoor kunnen gassen zoals zuurstof en koolstofdioxide het blad in- en uitgaan.

Sluitcellen: regelen het open- en dichtgaan van de huidmondjes.

In een woestijn duurt het soms maanden voor er regen valt.
Vetplanten kunnen zo’n droge periode overleven doordat ze water opslaan in hun bladeren.
Vetplanten hebben ook weinig en kleine huidmondjes.



Cactussen slaan water op in hun stengels. Zij hebben geen bladeren en verdampen dus minder water. Er zitten wel huidmondjes in de stengel om koolstofdioxide op te nemen.

 

Een (vaat)plant heeft wortels om water en mineralen op te nemen uit de bodem. Het water gebruikt de plant voor de fotosynthese.
Via het water worden ook stoffen zoals suikers en mineralen van de wortels naar de bladeren en omgekeerd vervoerd.

Om in droge gebieden te kunnen leven hebben de wortels verschillende aanpassingen. Vaak hebben planten in droge gebieden heel veel wortels die een groot oppervlak innemen. Bij sommige bomen is het wortelstelsel even groot als de boom zelf!

Als het grondwater diep zit, zijn de wortels heel lang.
Deze acacia in Afrika kan een wortel laten groeien van 60 meter!

Stap 2 Aanpassingen in natte gebieden

Moerasplanten staan hun hele leven met hun wortels in de modder. Wortels hebben zuurstof nodig. In modder is weinig zuurstof. Moerasplanten hebben daarom luchtkanalen die zuurstof naar de wortels kunnen brengen.

 

Maak nu de volgende oefening:

Oefenen met aanpassingen van planten

Stap 3 Aanpassing aan weinig licht

Om te groeien maakt een plant zijn eigen voeding met behulp van fotosynthese. Voor de fotosynthese is licht nodig. In de schaduw van een boom of andere grote plant krijgt een plant vaak niet voldoende licht. Sommige planten passen zich aan door sneller te gaan groeien. Maar als het licht niet op tijd bereikt wordt, gaan ze dood.

Klimplanten trekken zich op aan andere planten (gastheren) of bijvoorbeeld muren. Dat kost minder energie dan zelfstandig groeien. Klimplanten kunnen dan ook heel snel groeien. Als ze boven hun gastheer uitkomen ‘stelen’ ze het licht. De gastheer gaat vaak dood. De klimop en de haagwinde zijn bekende klimplanten.

Stap 4 Aanpassingen bij planten - voorbeelden

Het onderstaande filmpje laat een paar voorbeelden zien van planten die op een vindingrijke manier ervoor zorgen dat ze overleven.

De vragen in de toets (in de volgende stap) gaan over dit filmpje en over de rest van de lesstof.

 

Stap 5 Toets

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets. Doe dit op een computer of laptop, zodat je het resultaat makkelijk kunt opslaan.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document of als screenfilmpje en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_Vindingrijkheid_onderdeel_B". Lever je resultaat in via Classroom.

 

 

Toets: Aanpassingen bij planten

Start

Begrippenlijst

Begrippenlijst

 

Huidmondjes
Opening in bladeren waardoor gassen (zuurstof, koolstofdioxide, waterdamp) in en uit de plant kunnen gaan.
Wortel
Ondergronds deel van een plant met de functies: water en mineralen uit de bodem opnemen, reservestoffen opslaan en de plant vastzetten in de grond.
Zuurstof
Molecuul bestaat uit twee zuurstof atomen; gas dat ontstaat bij fotosynthese in planten en nodig is voor verbranding.
Luchtkanalen
Luchtkanalen brengen zuurstof naar de wortels, omdat er in moeras weinig zuurstof is. Op deze manier wordt het verkrijgen van zuurstof makkelijker voor de plant.
Fotosynthese
Proces waarbij water en koolstofdioxide met behulp van zonlicht worden omgezet in suikers (glucose). Dit gebeurt in planten (bladgroenkorrels).
Licht
Licht is een kiemingsfactor en kan bij een tekort de groei van een plant dus ook beperken.
Klimplanten
Klimplanten zijn planten die zich optrekken aan muren of andere planten, waardoor ze meer energie overhouden om te groeien. Dat verklaart de hoge groeisnelheid van klimplanten.
Hechtwortels
Wortels die in staat zijn zich te hechten aan dood materiaal.

 

C. "Ontwerp" een plant of dier

Intro

In deze hoofdopdracht van het thema Vindingrijkheid in de natuur ga je laten zien wat je hebt geleerd over aanpassingen van planten en/of dieren door zelf een organisme te 'ontwerpen'.

Lees in de volgende stappen wat de leerdoelen zijn, hoe je te werk gaat en hoe de opdracht luidt.

 

Opdracht-beoordeling

Voor je je plant of dier gaat ontwerpen, beschrijf je eerst de omgeving waar het organisme leeft. Dit kan je geoguessr-locatie zijn, maar je mag ook een andere omgeving kiezen.

  • Beschrijf deze omgeving in detail, waarbij je aandacht besteedt aan de volgende onderdelen:
    • water of land
    • klimaat/temperatuur  
    • vegetatie  
    • bodem  
    • vochtigheid
  • Wanneer je de omgeving duidelijk in beeld hebt, schrijf je een 'programma van eisen'. Je zorgt dat je plant of dier in de omgeving waar het leeft de volgende functies kan vervullen.
    • overleven in het water of op het land
    • zuurstof opnemen
    • zich voeden
    • zich verdedigen tegen vijanden
    • zich verdedigen tegen invloeden uit de omgeving
    • zich voortplanten
  • Als je programma van eisen klaar is, gebruik je de informatie uit deze digitale route om mogelijke aanpassingen van je plant of dier op te zoeken. Daarmee kan je een plant of dier gaan 'ontwerpen' dat aan de gekozen omgeving is aangepast. Beschrijf duidelijk en in je eigen woorden met welke aanpassingen jouw plant of dier de bovengenoemde functies vervult. Als je aanvullende schriftelijke of digitale bronnen gebruikt, geef dan duidelijk aan welke bronnen dat zijn, met een titel, de schrijver en/of de weblink.
  • Presenteer je ‘ontworpen’ plant of dier in de vorm van een tekening of een 3D-werkstuk met tekstbeschrijvingen.

EXTRA VOOR HAVO/VWO:

Neem ook de informatie uit onderdeel D. Leven tot in het extreme goed door. Verwerk minstens twee van de beschreven of vergelijkbare aanpassingen in je ontwerp.

 

EXTRA VOOR VWO:

Leg een verband tussen de bouw en werking van de onderdelen van mijn ontwerp en verklaar hoe deze bijdragen aan de functies voeding, verdediging tegen vijanden, verdediging tegen het milieu en voortplanting.

Beoordeling

De beoordeling vindt plaats aan de hand van onderstaande rubric.

Onderdeel

Verdient aandacht

Voldaan

Boven-

gemiddeld

Inhoud

 

Ik beschrijf de geoguessr-locatie of een zelfbedachte omgeving in detail, waarbij ik aandacht geef aan: □ water of land □ klimaat/temperatuur  □ vegetatie  □ bodem  □ vochtigheid

 
   

Mijn ‘ontworpen’ plant of dier is aangepast aan de omgeving zoals ik heb beschreven (geoguessr of zelfbedacht). Mijn organisme bestaat niet echt, maar is een combinatie van bestaande aanpassingen zoals beschreven in het lesmateriaal Vindingrijkheid in de natuur of andere bronnen.

 
   

Mijn ‘ontworpen’ plant of dier heeft aanpassingen die de volgende functies vervullen:

  • overleven in het water of op het land

  • zuurstof opnemen

  • zich voeden

  • zich verdedigen tegen vijanden

  • zich verdedigen tegen invloeden uit de omgeving

  • zich voortplanten

 
   

Ik heb duidelijk en in mijn eigen woorden beschreven met welke aanpassingen mijn plant of dier
de bovengenoemde functies vervult.

 
   

Als ik andere schriftelijke of digitale bronnen gebruik dan het lesmateriaal Vindingrijkheid in de natuur,
dan geef ik duidelijk aan welke bronnen dat zijn, met een titel, de schrijver en/of de weblink.

 

Vorm

 

Ik presenteer mijn ‘ontworpen’ plant of dier in de vorm van een tekening of een 3D-werkstuk met tekstbeschrijvingen.

 
   

Mijn werk ziet er verzorgd uit.

 

EXTRA HAVO+VWO

 

Ik verwerk minstens twee van de beschreven aanpassingen uit Leven tot in het extreme (digitale route, onderdeel D) in mijn ontwerp.

 

EXTRA VWO

 

Ik leg een verband tussen de bouw en werking van de onderdelen van mijn ontwerp en verklaar hoe deze bijdragen aan de functies voeding, verdediging tegen vijanden, verdediging tegen het milieu en voortplanting.

 

 

 

Leerdoelen

Na deze deelopdracht kan je:

  • benoemen hoe bouw en werking van onderdelen
    van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging tegen vijanden, verdediging tegen het milieu en voortplanting.


Voor havo/vwo extra:

  • ​voorbeelden beschrijven van organismen die zijn aangepast aan extreme omstandigheden.


Voor vwo extra:

  • Je legt een verband tussen de bouw en werking van onderdelen van een organisme en verklaart hoe dat bijdraagt aan de functies voeding, verdediging tegen vijanden, verdediging tegen het milieu en voortplanting.

Werkwijze

Groepsgrootte
Je doet deze opdracht in een tweetal of eventueel alleen. 

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 4 uur nodig.

 

Hulpvragen bij het ontwerpen

Hulpvragen bij het ontwerpen: informatie over de ‘V’s

De vragen hieronder kunnen je denken op weg helpen. Je kunt zelf vast nog meer vergelijkbare vragen bedenken die voor jouw ontwerp belangrijk zijn.

VOEDING

Hoe vindt het dier zijn voedsel?
Sommige dieren vinden hun voedsel door de vorm of kleur te herkennen. Bijen vinden bijvoorbeeld de juiste bloem doordat ze kleuren kunnen zien, zelfs meer dan wij. Andere dieren vinden hun voedsel op de geur of door te voelen. Varkens en mollen hebben bijvoorbeeld een gevoelige snuit waarmee ze voelen en ruiken tegelijk. Als er niet zoveel voedsel is, moeten dieren soms van de ene plek naar de andere trekken. Dat betekent dat er ook geen nest kan zijn en dat jonge dieren meteen mee moeten lopen. Als het dier het voedsel heeft herkend moet hij het ook nog kunnen pakken. Plantenwortels zitten stevig vast, dus daar moet hard aan getrokken worden. Dat kan met de bek of snavel, maar ook met de poten.

Hoe eet het dier zijn voedsel?
Als een dier het voedsel in de bek heeft, kan hij het niet zomaar doorslikken. Plantenwortels zijn taai en daar moet stevig op gekauwd worden. Je hebt dan een sterk gebit nodig met kiezen die niet snijden, maar malen. Vogels die geen gebit hebben gebruiken soms steentjes in hun maag om mee te malen.


VERDEDIGING TEGEN VIJANDEN

Hoe merkt het dier zijn vijanden op?
Ogen, oren en neus worden veel gebruikt. Sommige dieren voelen ook aan de trillingen van de grond als er iets zwaars aankomt. Dieren waarop gejaagd wordt hebben vaak de ogen opzij van de kop. Dieren die in groepen leven waarschuwen elkaar.

Hoe zorgt het dier dat het niet wordt opgegeten?
Er zijn veel manieren om te ontsnappen. Snel wegsprinten, in de grond of onder stenen kruipen, een stevig schild of pantser, stekels, afschrikken door geuren, kleuren of geluiden, schutkleur, vies smaken in het water springen etc. Dieren die in groepen leven kunnen ook elkaar beschermen. Roofdieren vinden het moeilijk een hele groep aan te vallen.


VERDEDIGING TEGEN INVLOEDEN VAN DE OMGEVING 

Hoe overleeft het dier in een droge steppe met hete zomers en koude winters?
De gevaren zijn dus droogte, koude en hitte. ‘s nachts is het koeler en vochtiger, daarom zijn dieren in droge hete streken vaak nachtdieren. Een andere manier is onder de grond leven. In de winter wegtrekken of een winterslaap houden is een manier om de kou te overleven. Andere dieren zorgen ervoor dat ze een dikke vacht krijgen of kruipen met zijn allen bij elkaar.

VOORTPLANTING

Hoe vindt het dier een partner?
Dieren moeten elkaar ergens aan herkennen. Dat kan geluid zijn of een geur, een bepaalde kleur of een verschil in bouw tussen mannetjes en wijfjes. Meestal is er een bepaalde tijd in het jaar dat er paringen plaatsvinden. Bij sommige dieren is er een territorium. Daarmee zorgt een dier ervoor dat er genoeg voedsel is voor zijn jongen.

Hoe beschermt het dier zijn jongen?
Sommige dieren leggen veel eieren en beschermen ze daarna niet of weinig. Andere dieren krijgen minder eieren of jongen en beschermen ze dan. Als er een nest op de grond is moet het moederdier en de jongen een goede schutkleur hebben. Als ze in een hol zitten is dat niet zo nodig. Bij sommige dieren is het jong al vrij groot als het geboren wordt of uit het ei komt. Het kan dan al snel meelopen met de ouders. Dat is vooral belangrijk bij dieren die van de ene plek naar de andere trekken.

D. Leven tot in het extreme - alleen HAVO en VWO

Juist als de omstandigheden extremer worden, zie je de meest bijzondere aanpassingen bij organismen. Als er in de omgeving van organismen een tekort of een teveel is aan basisvoorwaarden als licht, water, zuurstof of warmte, blijkt de vindingrijkheid van de natuur.

Om te kunnen overleven in extreme omstandigheden hebben soorten zich moeten aanpassen. Zij hebben zich gespecialiseerd.

Via de onderstaande links vind je informatie over bijzonder gedrag en andere slimme aanpassingen van levensvormen in extreme situaties.

Lees de informatie goed door en zorg dat je minstens twee van de beschreven aanpassingen verwerkt in opdracht C. 'Ontwerp een plant of dier'

»Leven tot in het extreme

»Leven zonder licht

»Leven met weinig zuurstof

»Leven in extreme hitte

»Leven met weinig water

»Leven in extreme kou

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

E. Afronding - checken en terugkijken

Intro

Dit onderdeel is de afsluiting van het thema. Je gaat na of al je producten voldoen aan de voorwaarden. Ook check je of je alles op de juiste manier inlevert/hebt ingeleverd. Anders kan je dat nu nog rechtzetten.

Ook vragen we je om tops en tips te geven over de lessen en opdrachten van dit thema. Van jullie feedback kunnen we leren en alles een volgende keer weer een beetje beter doen.

Werkwijze

Dit onderdeel doe je alleen. 

Feedback

Feedback is heel persoonlijk. Wat de een graag anders zou zien, vindt een ander misschien juist prettig. Vul het feedbackformulier daarom alsjeblieft in je eentje in, op een rustig moment.

Het feedbackformulier is natuurlijk geen toets. Alle antwoorden zijn 'helemaal goed'.

Lever het in via Classroom als een PDF-document of als een screenfilmpje. 

DANKJEWEL!

Feedbackformulier:Thema 7 "Vindingrijkheid in de natuur"

Checken en inleveren

Met behulp van onderstaande lijst kan je nagaan of je alles (op de juiste manier) hebt ingeleverd via Classroom. Belangrijk om te checken, want alleen als alles compleet en correct is ingeleverd, wordt je werk nagekeken.

Onderdeel A
VOLDOENDE resultaat toets --> alle vragen in één PDF óf een screenfilmpje met een logische titel.

Onderdeel B
VOLDOENDE resultaat toets --> alle vragen in één PDF óf een screenfilmpje met een logische titel.

Onderdeel C
'Ontworpen' plant of dier volgens de opdracht + gecheckt a.d.h.v. de rubric OP JE EIGEN NIVEAU.
Inleveren op papier of als 3D.

Onderdeel D
Voor HAVO en VWO - verwerkt in opdracht C volgens de rubric.

Onderdeel E
Checken of je alles volledig hebt ingeleverd zoals beschreven + een ingevuld feedbackformulier
--> inleveren via Classroom (alle vragen in één PDF óf een screenfilmpje met een logische titel).