De lessenserie Doelgroepen is een onderdeel uit een reeks lessen, samengesteld door docenten van de deeltijdopleiding Gezondheidszorg & Welzijn van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN). Met deze lessen kan de student zich online voorbereiden op een vrijstellingstoets en Landelijke Kennistoets (LKT). Daarnaast zijn de lessen geschikt bij het voorbereiden, verdiepen of opfrissen van het onderwerp.
Voor meer informatie over de deeltijdopleiding Docent Gezondheidszorg & Welzijn:
Overal op de wereld worden kinderen geboren, groeien uit tot volwassenen en jij bent er één van! Al deze kinderen volgen hun eigen ontwikkeling, in hun eigen tempo. Maar in de eerste aanleg (als ongeborene) is het verloop bij een normale ontwikkeling voor iedereen hetzelfde. Toch ontwikkelt iedereen zich in een ander tempo en in de boeken spreekt men dan over een gemiddelde ontwikkeling.
We spreken over de volgende fasen in ontwikkeling:
Schoolkind
Algemene ontwikkeling kinderen van 6-12 jaar:
2.1 Motorische ontwikkeling
De ontwikkeling op het gebied van grove en fijne motoriek gaat door tot einde van de basisschoolleeftijd. Vanaf dat moment zijn kinderen in principe in staat tot dezelfde bewegingen als volwassenen (Tielemans, 2015). De grove motoriek kan tijdelijk wat belemmerd worden tijdens een flinke groepspurt in deze fase (schoolkind; maar ook adolescent). Het lichaam moet zich dan aanpassen aan andere lichaamslengte en verhoudingen. Tijdens sporten komt de grove motoriek met name aan bod, daarnaast wordt oog de oog-handcoördinatie getraind. Spieren ontwikkeling zich nog door tot in de adolescentie.
Tegen het einde van de kleutertijd is het grootste deel van de taalontwikkeling voltooid. De taalontwikkeling gaat bij het schoolkind meer de verdieping in door middel van leren lezen, begrijpend lezen.
De sociale ontwikkeling bij het schoolkind hangt met name samen met de ongeving waarin zij zich steeds meer begeven: de schoolwereld waarin het sociaal handelen in formaliteit toeneemt. De sociale ontwikkeling staat ook centraal in de groepsvorming waarmee het schoolkind veel te maken krijgt. Leeftijdsgenoten of peers (kinderen met dezelfde achtergrond of interesse) ontwikkelen groepen waarbinnen een identiteit heerst en/of eigen sociale regels gehanteerd worden. Die regels worden doorgaans gehanteerd vanuit de conventionele moraliteit (Kohlberg, zie hoofdstuk Ontwikkelingspsychologen), die haast 'star' te noemen is.
De persoonlijkheid van het kind ontwikkelt zich volgens een aantal stadia. Bij de volgende link is deze ontwikkeling gekoppeld aan de stadia van psychoseksuele ontwikkeling volgens Freud.
Ook de psycho-analytische benadering rondom persoonlijkheidsvorming volgens Freud (Id, Ego, Superego) kan hierbij gehanteerd worden. Daarnaast worden de stadia van Erik Erikson (zie hoofdstuk Ontwikkelingspsychologen) regelmatig gebruikt om de vorming van de persoonlijkheid te illustreren.
2.4 Cognitieve ontwikkeling
Hoe leert het schoolkind? Leren via spel is een belangrijke bron van de cognitieve ontwikkeling geweest, maar op school neemt het formele leren een steeds grotere rol in. Leren schrijven, lezen, rekenen zijn belangrijke ontwikkelingen, omdat hierop het verdere onderwijs en veel onderdelen uit de maatschappij gebaseerd zijn.
Hoe ontwikkelen de hersenen zich bij een schoolkind en wat kan een kind cogitief gezien allemaal? Verschillende ontwikkelingspsychologen houden zich hiermee bezig. Onder andere Jean Piaget (1896-1980), zie hoofdstuk ontwikkelingspsychologen.
De verschillende ontwikkelingspsychologen die centraal staan in de ontwikkeling van de baby voor de kennisbasis Leraar Gezondheidszorg en Welzijn (LGW), zijn: Piaget, Erikson, Kohlberg en Freud.
Ga naar de website https://video.han.nl/p2g/cataloguepage.aspx, log in als student en typ in het zoekscherm 'ontwikkelingspsychologie'. Daar staan verschillende hoorcolleges waarin de ontwikkelingspsychologie uitvoerig behandeld wordt.
2.5.1 Piaget
Jean Piaget (1896 - 1980) beschrijft de cogitieve ontwikkeling van het kind
Piaget noemt de cogitieve ontwikkeling een weg van het bereiken van evenwicht (equilibrium) met het reeds aanwezige denkschema. Dit evenwicht wordt bereikt door middel van accomodatie (aanpassen aan nieuw denkschema) en assimilatie (oefenen binnen bekend denkschema).
Bron: Tieleman, M., (2015). Levensfasen – De psychologische ontwikkeling van de mens. Den Haag: Boom Lemma.
Op de volgende websites vind je vergelijkbare informatie over de ontwikkelingsstadia volgens Piaget.
Hier volgt een college over de ontwikkelingsstadia volgens Piaget:
Via de volgende link zie je verschillende video's van taken die jonge kinderen uitvoeren, waarbij begrippen van hoeveelheid gehanteerd worden:
Ga naar de website https://video.han.nl/p2g/cataloguepage.aspx, log in als student en typ in het zoekscherm 'ontwikkelingspsychologie'. Daar staan verschillende hoorcolleges waarin de ontwikkelingspsychologie uitvoerig behandeld wordt.
2.5.2 Kohlberg
Lawrence Kohlberg (1958 - ) beschrijft de morele ontwikkeling van het kind
Het begrip dat bij Lawrence Kohlberg centraal staat is moraliteit. Dit is de ontwikkeling van het overnemen en internationaliseren door een persoon van de maatschappelijke normen. Kohlberg gaat deels uit van de stadia die Piaget hanteert.
SCHEMA KOHLBERG
MORELE ONTWIKKELING IN ZES FASEN
0 PREMORALITEIT
Goed is wat plezierig is.
Wat pijn doet, of angst inboezemt, is slecht. Er is bij het kind in de eerste levensjaren nog geen ethisch besef. Het kan zelf nog geen onderscheid maken tussen 'goed' en 'slecht'.
I PRECONVENTIONEEL NIVEAU
1) Het kind is geheel en al op de externe autoriteit gericht (oriëntatie op straf en gehoorzaamheid)
Iets is vanzelfsprekend goed omdat een autoriteit (moeder, vader) dat zegt.
Alles waar straf op staat, is slecht: 'Ik zorg dat ze niet boos op mij worden'. Zekerheidshalve wordt het gedrag van de autoriteit geïmiteerd, - althans, zolang de autoriteit in de buurt is.
2) Ten opzichte van anderen wordt een weegschaalmodel gehanteerd (instrumentele oriëntatie)
'Ik doe iets voor een ander, omdat die ander (dan) iets voor mij doet. Als jij niet lief bent voor mij, dan ben ik niet lief voor jou'. Wat het eigenbelang van het kind niet direct dient, zal het ook niet doen. Het eigenbelang gaat voor.
II CONVENTIONEEL NIVEAU
3) Goed is wat de anderen goed vinden (interpersoonlijke oriëntatie)
'Wat men van mij verwacht, dat wil ik doen. Ik kijk eerst naar de anderen, voor ik zelf een besluit neem'.
Met eventuele negatieve gevolgen wordt weinig of geen rekening gehouden: 'Iedereen doet het immers? Ik wil niet anders zijn dan de anderen'.
4) Goed is wat de eigen groep normaal vindt (oriëntatie op wetten en plichten)
'Ik laat mijn doen en laten bepalen door de meerderheid. De gangbare groepsnorm wens ik niet te overtreden, anders wordt het leven verwarrend en moeilijk.
Ik sluit mij aan bij de mening van mijn groep'.
III POSTCONVENTIONEEL NIVEAU
5) Goed is wat in overleg is overeengekomen (oriëntatie op sociale contracten)
'Afspraken moeten gerespecteerd worden. Iets is goed, als in principe iedereen op die manier zou handelen. Het doel heiligt niet alle middelen. Respect voor anderen is belangrijk. Ik ga voor de rechten van de mens. Mensen mogen elkaar niet misbruiken. Wat 'men' normaal vindt behoef ik nog niet normaal te vinden! Ik heb eventueel het recht om zélf te bepalen hoe ik in deze situatie handel'.
6) Iets is goed omdat het niet tegen de eigen principes ingaat (orientatie op universele ethische principes)
'Mijn persoonlijke geweten weegt het zwaarst en geeft de doorslag. Ik ga voor de rechten van het individu. Voor de wereld waarin ik leef draag ik een directe verantwoordelijkheid. Ik zal wat slecht is openlijk afkeuren. Zelfs al is niemand het met mij eens. Hier sta ik, ik kan niet anders'.
Leeftijden worden niet altijd gekoppeld aan een dergelijk schema, omdat niet iedereen het hoogste niveau van redeneren hoeft te/zou kunnen behalen. Wel kan gezegd worden dat de eerste niveaus bij het jongere kind (peuter, kleuter) horen, de middelste niveaus bij het schoolkind zich ontwikkelen en de laatste twee niveaus behaald kunnen worden vanaf de adolescentie.
Voor een casus rondom een moreel dilemma beredeneerd vanuit Kohlberg, bekijk de volgende video:
Ga naar de website https://video.han.nl/p2g/cataloguepage.aspx, log in als student en typ in het zoekscherm 'ontwikkelingspsychologie'. Daar staan verschillende hoorcolleges waarin de ontwikkelingspsychologie uitvoerig behandeld wordt.
2.5.3 Erikson
Erik Erikson (1902-1994) beschrijft de psychosociale ontwikkeling van het kind tot in de volwassenheid
Erikson legt de nadruk op de interactie met anderen om tot psychosociale ontwikkeling te komen. De mens heeft in elk van de stadia te maken met een levenstaak die op zijn of haar pad komt. Dit uit zich in een conflict/crisis. Hoewel geen conflict/crisis helemaal opgelost zal worden, moet de mens wel verder in het volgende stadium, met de volgende levenstaak. Ieder conflict/crisis moet wel voldoende het hoofd geboden zijn om verder te kunnen. Hierdoor wordt het leven steeds gecompliceerder.
Bron: Feldman, R.S. (2016). Ontwikkelingspsychologie. Pearson Benelux bv: Amsterdam.
Bron: Tieleman, M. (2015). Levensfasen. Boom Lemma Uitgevers: Den Haag.
Ga naar de website https://video.han.nl/p2g/cataloguepage.aspx, log in als student en typ in het zoekscherm 'ontwikkelingspsychologie'. Daar staan verschillende hoorcolleges waarin de ontwikkelingspsychologie uitvoerig behandeld wordt.
2.5.4 Freud
Sigmund Freud (1856-1939) beschrijft de psycho-analytische / psychoseksuele ontwikkeling van het kind
Sigmund Freud was een Weense arts wiens toenmalig revolutionaire ideeën veel invloed hebben gehad op de psychologie en psychiatrie. Zijn kernbegrip is het onbewuste. Dat wordt omschreven als een onderdeel van de psyche waarin primitieve wensen, impulsen, beelden en herinneringen zitten. Het onbewuste wordt afgeschermd van het bewuste, omdat het een te verstorende aard kan hebben in het bewuste. Bron afbeelding: https://en.wikipedia.org/wiki/Sigmund_Freud
Voor de persoonlijkheid en morele ontwikkeling noemt hij drie aspecten: id, ego en superego (ofwel resp.: Es, Ich, Über-ich). Het id/Es is het primitieve deel dat streeft naar vervullen van verlangens. Het ego/Ich is het rationele en redelijke deel, dat bemiddelt tussen id en superego. Het superego/Über-ich is iemands geweten en streeft naar perfectie. Het superego ontwikkelt zich vanaf 5, 6 jarige leeftijd.
Psychoseksuele benadering
Ieder kind gaat zijn of haar ontwikkeling door in een vaste volgorde van fasen. Gaat er iets mis in die fasen, dan volgt een fixatie. Deze fixatie uit zich op latere leeftijd in gedrag dat de oorsprong heeft in een eerdere fase als niet opgelost conflict. Voorbeeld: Fixatie uit de anale fase kan betekenen dat een kind te weinig voldoening heeft gekregen uit het ontdekken van het lichaam rondom zindelijkheid. Dit kan er volgens Freud toe leiden dat mensen op latere leeftijd bijvoorbeeld extreem ordelijk/rommelig zijn. Fixatie uit de orale fase kan betekenen dat een kind te weinig voldoening heeft gekregen door het sabbelen en zuigen. Dit kan er toe leiden dat mensen op latere leeftijd roken, nagels bijten, aan de drank zijn.
Bron: Feldman, R.S. (2016). Ontwikkelingspsychologie. Pearson Benelux bv: Amsterdam.
Bron: Tieleman, M. (2015). Levensfasen. Boom Lemma Uitgevers: Den Haag.
Ga naar de website https://video.han.nl/p2g/cataloguepage.aspx, log in als student en typ in het zoekscherm 'ontwikkelingspsychologie'. Daar staan verschillende hoorcolleges waarin de ontwikkelingspsychologie uitvoerig behandeld wordt.
2.5.5 Behaviorisme en conditionering
Vanuit de geschiedenis zijn belangrijke stromingen met betrekking tot het leren; waaronder het behaviorisme en Het behaviorisme is weer onder te verdelen in klassieke conditionering en operante conditionering.
Behaviorisme
Het behavioristisch perspectief gaat uit van waarneembaar gedrag. De omgeving is van grote invloed op de ontwikkeling van het kind. Het kind kan meer leren naar mate het ouder wordt, omdat zijn mentale capaciteiten vergroten, niet door veranderingen in het soort mentale handelingen dat ze kunnen hanteren.
Deze theorie gaat er vanuit dat al het gedrag is aangeleerd. Het systeem van waarden en normen wordt zo verinnerlijkt dat zonder externe controle het gedrag aangepast is. Voorbeeld: 'Wanneer de juf niet in het lokaal is, ga je nog steeds niet op tafel staan'. Een kleuter die deze waarden en normen nog niet verinnerlijkt heeft, zal zeggen dat op tafel staan wél mag (Feldman, 2016).
Gedrag is aan te leren door een stimulus (prikkel), daarop volgt een respons (reactie van mens/dier). Alles wat zich in het hoofd van de mens/het dier afspeelt is niet waarneembaar en dus niet interessant voor de behaviorist.
Vanuit het behaviorisme ontstaan verschillende stromingen waaronder het klassiek en operant conditioneren.
Klassieke conditionering
Binnen de klassieke conditionering leert een mens of dier op een bepaalde manier reageren (respons) na een neutrale stimulus (prikkel). Ivan Pavlov (1849-1936) leerde honden aan te gaan kwijlen wanneer er een bel klinkt.
Operante conditionering
Bij de operante conditionering wordt een vrijwillige respons verstrekt of verzwakt door beloning of straf (positieve of negatieve stimulus achteraf). Herhalen van die vrijwillige respons wordt vergroot door een reinforcer (versterkende stimulus). Voorbeeld: Kind eet het bord leeg wanneer hij toetje krijgt (reinforcer) of niet hoeft af te wassen (verwijderen van negatieve stimulus) (Feldman, 2016).
Het arrangement Lessenserie Doelgroepen HAN - Deel 3. Schoolkind is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Els van der Wal
Laatst gewijzigd
2019-11-28 14:13:49
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.