Lineair verband 2 - 1
Als er tussen twee variabelen een lineair verband is dan:
- is de grafiek een rechte lijn;
- is er sprake van regelmaat in de tabel;
- kun je de formule schrijven in de vorm:
\(\small{\text{uitkomst}}\) \(\small{=\cdots \times}\) \(\small{\text{getal}}\) \(\small{+ \cdots}\)
Bij een verband tussen de \(\small{\text{tijd}}\) (uur) en de \(\small{\text{prijs}}\) (euro) is een grafiek getekend.
De grafiek is een rechte lijn:
er is sprake van een lineair verband tussen de \(\small{\text{tijd}}\) en de \(\small{\text{prijs}}\) .
Lineair verband 2 - 2
Bij het lineaire verband tussen de \(\small{\text{tijd}}\) en de \(\small{\text{prijs}}\) is een tabel gemaakt:
In de tabel zie je een regelmaat: als de \(\small{\text{tijd}}\) met \(\small{1}\) toeneemt, neemt de \(\small{\text{prijs}}\) steeds met \(\small{20}\) toe.
Aan deze regelmaat in de tabel kun je zien dat het verband tussen de \(\small{\text{tijd}}\) en de \(\small{\text{prijs}}\) een lineair verband is.
Lineair verband 2 - 3
Bij het lineaire verband tussen de \(\small{\text{tijd}}\) \(\small{t}\) en de \(\small{\text{prijs}}\) \(\small{p}\) hoort de formule:
\(\small{p=20\cdot t+40}\)
In de grafiek vind je de getallen \(\small40\) en \(\small20\) terug.
Het getal \(\small40\) geeft aan waar de grafiek de verticale as snijdt.
Het getal \(\small20\) is het hellingsgetal.
Het hellingsgetal bepaalt hoe steil de grafiek loopt.
Lineair verband 2 - Voorbeeld 1
Bekijk de volgende vier formules:
\(\small{\text{I}}\) \(\small{p=20\cdot t}\)
\(\small{\text{II}}\) \(\small{p=20\cdot t+20}\)
\(\small{\text{III}}\) \(\small{p=20\cdot t+40}\)
\(\small{\text{IV}}\) \(\small{p=20\cdot t+60}\)
Iedere formule hoort bij een lineair verband tussen de \(\small{\text{tijd}}\) \(\small{t}\) en de \(\small{\text{prijs}}\) \(\small{p}\).
Bij iedere formule is de grafiek getekend.
Je ziet dat de grafieken alle vier evenwijdig lopen:
van alle formules is het hellingsgetal \(\small{20}\).
Lineair verband 2 - Voorbeeld 2
Bekijk de volgende vier formules:
\(\small{\text{I}}\) \(\small{p = 20 \cdot t + 40}\)
\(\small{\text{II}}\) \( \small{p = 10 \cdot t + 40}\)
\(\small{\text{III}}\) \( \small{p = \text{-}10 \cdot t + 40}\)
\(\small{\text{IV}}\) \(\small{p = \text{-}20 \cdot t + 40}\)
Iedere formule hoort bij een lineair verband tussen de \(\small{\text{tijd}}\) \(\small{t}\) en de \(\small{\text{prijs}}\) \(\small{p}\).
Bij iedere formule is de grafiek getekend.
Alle vier de grafieken snijden de verticale as in het punt \(\small{(0, 40)}\).