Grammatica - Werkwoord
Vooraf
In deze grammaticaopdracht staat het werkwoord centraal.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
- uitleggen wat het werkwoord is.
- het werkwoord vinden in teksten.
Eindproduct
Je onderzoekt hoe vaak een werkwoord voorkomt in een tekst.
Van dat onderzoekje maak je een verslagje (max. half A4-tje).
Beoordeling
Je verslag laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt het verslag op:
- De inhoud: gaat het verslag over het aantal keer dat het werkwoord
in een tekst voorkomt?
- De omvang: is het verslag niet groter dan een half A4-tje?
- De vorm: is het verslag netjes vormgegeven?
- Taalfouten: bevat je verslag niet te veel taalfouten?
Activiteiten
Stap |
Groepsgrootte |
Activiteit |
Stap 1 |
Alleen |
Bestudeer het Kennisbankitem 'Het werkwoord' en maak de oefeningen. |
Stap 2 |
Alleen + samen |
Maak de oefening over het werkwoord. |
Stap 3 |
Alleen + samen |
Sterk- of zwakke werkwoorden? |
Stap 4 |
Alleen |
Hoeveel procent van de woorden in de tekst is een werkwoord? |
Stap 5 |
Alleen |
Tel het aantal werkwoorden in een tekst. |
Stap 6 |
Alleen |
Schrijf een verslag over je onderzoek. |
Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer twee lesuren nodig.
Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:
KB: Grammatica: Het werkwoord
Maak daarna de volgende twee oefeningen:
Stap 2
Verschillende vormen van het werkwoord
Oefening
Een werkwoord heeft verschillende vormen.
Kopieer onderstaande tekst in een Worddocument en
maak de tekst compleet door de volgende vijf woorden in te vullen
onvoltooid - persoonsvorm - voltooid - spelen - verleden
- hele werkwoord: .......
- ....... tegenwoordige tijd: ik speel, hij speelt, wij spelen
- persoonsvorm ....... tijd: ik speelde, wij speelden
- ....... deelwoord: gespeeld
- ....... deelwoord: spelend
Bespreek je antwoorden met een medeleerling.
Stap 3
Sterk of zwak?
Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam.
Bijvoorbeeld: De kinderen lopen op straat. vt: liepen.
Lopen is dus een sterk werkwoord.
Bij zwakke werkwoorden blijft de klinker gelijk.
Bijvoorbeeld: Ze spelen samen. vt: speelden.
Spelen is dus een zwak werkwoord.
Schrijf nu zelf vijf voorbeelden van sterke werkwoorden op en ook vijf voorbeelden van zwakke werkwoorden.
Vergelijk de werkwoorden die jij hebt opgeschreven met de werkwoorden die je medeleerling heeft opgeschreven.
Zijn er woorden waar jullie over twijfelen?
Stap 4

Hieronder zie je een tekst van precies 100 woorden.
Tel het aantal werkwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in deze tekst is een werkwoord?
Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.
> Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam.
Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De kinderen lopen op straat. Verleden tijd: De kinderen liepen op straat. Lopen is dus een voorbeeld van een sterk werkwoord.
> Bij zwakke werkwoorden blijft de klinker gelijk.
Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De kinderen spelen samen. Verleden tijd: De kinderen speelden samen. Spelen is een zwak werkwoord.
> Sommige werkwoorden zijn zowel sterk als zwak.
Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De jongen spuugt op straat. Verleden tijd: De jongen spuugde/spoog op straat.
Op internet kun je wel een lijst vinden met de sterke werkwoorden.
Wat denk je? Bevat deze tekst meer of minder werkwoorden dan een willekeurige tekst?
Stap 5
Ga op internet naar een willekeurige website.
Selecteer op de website een tekst van ongeveer 100 woorden.
Plak de tekst in Word.
In Word kun je zien uit hoeveel woorden de tekst bestaat.
Is de tekst langer dan 100 woorden, haal dan aan het eind een aantal woorden weg.
Tel nu het aantal werkwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in jouw tekst zijn werkwoorden?
Verschilt het percentage veel van het percentage dat je in stap 4 hebt gevonden?
Vraag aan een aantal klasgenoten welke percentages zij gevonden hebben.
Durf je antwoord te geven op de vraag:
"Hoeveel procent van de woorden in een tekst is een werkwoord?"
Stap 6

Schrijf nu een kort verslag over het onderzoekje dat je gedaan hebt.
Het verslag krijgt als titel: 'Het aantal werkwoorden in een tekst'.
Schrijf in het verslag:
- Wat je onderzocht hebt.
- Hoe je te werk bent gegaan.
- Wat je conclusie is.
Je verslag mag niet groter zijn dan een half A4-tje.
Onder de knop 'Vooraf' kun je vinden hoe je docent het verslag gaat beoordelen. Lees de beoordelingscriteria nog een door en pas je verslag eventueel nog wat aan.
Tevreden?
Laat je verslag beoordelen door je docent.
Extra: Werkwoord

Grammatica: Werkwoord
Hier vind je een extra oefening over het werkwoord.
Download het werkblad oefening 'werkwoord'
Onderstreep of markeer de werkwoorden. Tel het aantal werkwoorden dat je hebt gevonden en vergelijk dit met je medeleerlingen.
Grammatica - Persoonsvorm
Vooraf

Leerdoelen
In deze Grammatica-opdracht staat de persoonsvorm centraal.
Aan het eind van de opdracht:
- Kun je in je eigen woorden omschrijven wat een persoonsvorm is.
- Kun je de persoonsvorm in een zin vinden.
Eindproduct
Bij zinsontleding en het benoemen van woordsoorten wordt vaak gewerkt met een tabel of met (pijlen)schema's.
Als eindproduct van deze opdracht maak je een tabel of schema
waarin je uitlegt hoe je op verschillende manieren de persoonsvorm in een zin kunt vinden. In de tabel of het schema staan bij de verschillende manieren ook voorbeelden.
Beoordeling
Het schema of de tabel laat je beoordelen door je docent.
Bij de beoordeling let je docent op:
- De inhoud: wordt duidelijk uitgelegd hoe je de persoonsvorm kunt vinden?
- De inhoud: staan er goede voorbeelden in het schema?
- De verzorging: ziet je schema er verzorgd uit?
Activiteiten
Stap |
Groepsgrootte |
Activiteit |
Stap 1 |
Alleen |
Bestudeer het Kennisbankitem 'De persoonsvorm' en maak de oefeningen. |
Stap 2 |
Alleen |
Hoe vind je de persoonsvorm? Schrijf op. |
Stap 3 |
Alleen |
Maak zelf een schema of tabel. |
Stap 4 |
Alleen + samen |
Kun je antwoord geven op de twee hoofdvragen? |
Benodigdheden
Materiaal voor het maken van het schema, zoals:
pen, kleurpotloden, papier, etc.
Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.
Stap 1
Stap 2

Je hebt twee verschillende manieren geleerd waarop je de persoonsvorm in een zin kunt vinden. Schrijf de twee manieren kort op. Schrijf bij iedere manier ook een voorbeeld op.
Ga naar www.google.nl en tik in het zoekveld schema persoonsvorm in. Maak eventueel gebruik van de mogelijkheid om naar afbeeldingen te zoeken. Bezoek twee websites waarop een schema staat waarmee je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
Sla de schema's op op je eigen computer en print ze uit als je dat prettig vindt. Kijk goed of je de schema's helemaal begrijpt. Bespreek ze eventueel met een medeleerling.
Stap 3

Je gaat nu zelf een tabel of een schema maken. In de tabel of het schema laat je op minimaal twee manieren zien hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
Werkwijze:
- Bepaal eerst welke manieren je in je tabel/schema gaat verwerken.
- Zorg dat je bij iedere manier voorbeelden hebt.
- Bedenk hoe je tabel/schema er uit gaat zien.
Wordt het een pijlenschema?
- Maak een eerste versie van je tabel/schema.
- Vraag commentaar op je eerste versie aan een medeleerling.
- Verwerk het commentaar.
Stap 4

Ga na of je antwoord kunt geven op de twee hoofdvragen van de opdracht.
- Wat is de persoonsvorm?
- Hoe vind je in een zin de persoonsvorm?
Bespreek de antwoorden op de vragen met een medeleerling.
Bij 'Vooraf' vind je onder het kopje 'Eindproduct-Beoordeling' hoe je schema beoordeeld wordt.
Voldoet je schema aan de beoordelingscriteria?
- Nee? Pas je schema dan aan.
- Ja? Laat je schema dan beoordelen door je docent.
Extra: Persoonsvorm
Grammatica: Persoonsvorm
Hier vind je een extra oefening over de persoonsvorm.
Je krijgt op onderstaand werkblad een aantal oefenzinnen.
Hiermee ga je ook het schema dat je hebt gemaakt in Stap 3 testen.
Let op:
In een zin staan soms twee of meer persoonsvormen.
Bijvoorbeeld:
Ik ging te laat naar school, want ik was moe en had me verslapen.
Download hier het Werkblad Persoonsvorm en maak de oefenzinnen
met behulp van het schema van een medeleerling.